fbpx

Traktaat Nr. 3

Alle Rechten Voorbehouden

V.T.HOUTEFF

Deze traktaat word gratis verspreid met als bedoeling om iedere waarheid-zoekende verstand die ernaar verlangt het pad dat leid naar de vernietiging van zowel lichaam en ziel te ontkomen.

TRAKTAAT NR. 3

Derde Editie

HERDRUK 2009(Engels)

Universal Publishing Association

P.O.Box 7613

Waco, TX 76714

1

—————-

2

Verward vanwege de Essentie

Hoewel het, het kronend werk is van onze verlossing en van het oprichten van het koninkrijk van Christus op aarde, toch is het “onderzoekend oordeel” een van de minst begrepen en de meest raadselachtige en verwarrende Bijbelonderwerpen van de eeuw. Ware het niet van wezenlijk belang voor onze verlossing, dan zou de vijand niet elke mogelijke poging hebben aangewend om het in duisternis te hullen. Noodzakelijk dan, is de aanhoudende noodzaak om de Schriften te onderzoeken “als naar verborgen schatten,” en om God de leiding van Zijn Geest af te smeken ten einde dit allerbelangrijkste onderwerp op de juiste wijze te begrijpen. Welk onderzoek dan ook naar waarheid, tenzij het motief is om de wil van God te leren en te doen, is echter tevergeefs. Vandaar: “indien iemand,” zegt Jezus, ” Zijn wil doen wil, zal hij van de leer weten, of zij uit God is.” Johannes 7:17. {TN3: 3.1}

Aangezien het onderwerp van het oordeel wordt geleerd in typen en gelijkenissen, en aangezien de Heer uitlegt dat Zijn leer door gelijkenissen zodanig is dat alleen Zijn discipelen de geheimenissen van het koninkrijk der hemelen kunnen kennen (Matt.13:11), is het daarom vanzelfsprekend, dat

Niemand Anders Dan Zijn Volgelingen De Gehele Waarheid Kunnen Verstaan. {TN3: 3.2}

“Het koninkrijk der hemelen,” zegt Hij, “is gelijk aan een schat, verborgen in een akker; welke toen een mens het vond, hij het verborg, en vanwege de vreugde ervan heenging en alles verkocht wat hij had, en de akker kocht. Wederom, is het

3

koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, die op zoek naar schone parels; die, toen hij een parel van grote prijs vond, heenging en alles verkocht wat hij had, en het kocht.” Matt.13:44-46. {TN3: 3.3}

In deze gelijkenissen, brengt Christus duidelijk tegenwoordige waarheid naar voren als de onmisbare voorwaarde voor het bevestigen van Zijn koninkrijk, en meest verheven poging  als de onmisbare voorwaarde om erbinnen te gaan. Aldus is het dat “niemand anders,” verklaart de Geest der Profetie, “dan degenen die het verstand versterkt hebben met de waarheden van de Bijbel door de laatste grote strijd heen zullen standhouden. Tot iedere ziel zal komen de onderzoekende toets: Zal ik eerder God dan mensen gehoorzamen? Het beslissende uur is zelfs nu nabij. Zijn onze voeten geplant op de rots van Gods onveranderlijk Woord?” –The Great Controversy, blz.593, 594 {De Grote Strijd, blz…}. {TN3: 4.1}

            Laat ons uit de verdoving komen van de aanmatiging van Gods genade, en Hem toch verantwoordelijk achten voor welke daaruit volgende zaak dan ook van ons leven. Hij heeft op volmaakte wijze Zijn deel gedaan in het volledig in kaart brengen van het smalle pad tot het koninkrijk; laten wij onze eerlijke best doen om daarin te volgen tot het einde van de weg, voor de vreugde die ons daar te wachten staat! Maar nooit zullen wij alzo doen behalve door terug te keren tot de oude grenspalen, door de Duivel te verlaten, die Gods volk heeft gekeerd van “de Weg, de Waarheid, en het leven” (Johannes 14:6), tot  “een weg die een mens recht schijnt,” maar  waarvan het einde “zijn de wegen des doods.” Spr.14:12. {TN3: 4.2}

4

Het Oordeel en de Oogst

in

Getuigenis, Gelijkenis, en Ceremonie en Getal

—————–

In het Licht van de Getuigenissen van de Profeten

Aangezien er door sommigen op krachtige wijze het standpunt wordt volgehouden dat deze allerbelangrijke waarheid niet door de Schriften alleen kan worden vastgesteld, laat  de lezer daarom aandacht schenken aan wat de Bijbel zegt:  {TN3: 5.1}

“Ik zag toe totdat er tronen werden neergezet, en de Oude van dagen gezeten was, Wiens kleed wit was als sneeuw, en het haar van Zijn hoofd als de zuivere wol; Zijn troon was als de vurige vlam, en Zijn wielen als brandend vuur. Een vurige stroom vloeide, en ging van voor Hem uit; duizend  duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizenden stonden voor Hem; het oordeel was opgesteld, en de boeken werden geopend.”  Dan. 7:9,10{KJV}. {TN3: 5.2}

In dit schriftgedeelte worden vier toepasselijke feiten naar voren gebracht: (1) de tronen waren niet aanwezig voordat de opening van het tafereel in zicht werd gebracht; (2) de Oude van dagen kwam en zat toen de tronen waren opgesteld; (3) toen werden de boeken geopend; (4) dit alles

5

(tronen, de Oude van dagen, en boeken) openbaart een oordeelstafereel. En aangezien de boeken vanzelfsprekend het brandpunt zijn in het tafereel, rijst natuurlijk de vraag op,

Wat Is de Reden van Boeken? {TN3: 5.3}

Van fundamenteel belang voor een juist begrip van het oordeel, is een juiste verstandhouding van de aard ervan en van de reden voor de boeken. Wat het laatste betreft, zegt Johannes de Openbaarder:  {TN3: 6.1}

“En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, welke is het Boek des Levens; en de doden werden geoordeeld naar die dingen die in de boeken geschreven waren.” Openb.20:12.  {TN3: 6.2}

Het is daarom onbetwistbaar, dat de boeken zowel de namen als de verslagen bevatten van allen die geoordeeld zullen worden. En natuurlijk werden deze namen en verslagen erin opgetekend toen elk persoon leefde. “Uw ogen,” zegt de Psalmist, ” hebben mijn wezen gezien, nog onvolmaakt zijnde; en in Uw boek waren al mijn leden geschreven, welke in voortgang geformeerd werden, toen er nog geen van hen waren.” Ps.139:16{KJV}. “De Here zal rekenen, wanneer Hij de mensen opschrijft, dat deze mens daar was geboren.” Ps.87:6 {KJV}. {TN3: 6.3}

Aldus openbaart Inspiratie dat de daden van een ieder met ontzettende nauwkeurigheid staan opgetekend in de boeken des hemels, en dat er in de reden voor de boeken bestaat de

6

Reden Voor Het Oordeel. {TN3: 6.4}

Dat niet iedere naam die opgetekend is geweest in de boeken van het Lam daarin zal worden behouden, wordt met treurige beslistheid bevestigd door de volgende schriftgedeelten: {TN3: 7.1}

“En de Here zeide tot Mozes: ‘Wie dan ook tegen Mij gezondigd heeft, hem zal Ik uit Mijn boek delgen.’ Ex.32: 33 {KJV}. ” En indien iemand zal afnemen van de woorden van het boek dezer profetie, dan zal God zijn deel afnemen uit het Boek des Levens, en uit de heilige stad, en van de dingen die in dit boek geschreven zijn.” Openb. 22:19{KJV}. {TN3: 7.2}

Dienovereenkomstig, bevatten de boeken de namen van een gemengde menigte, –zowel  van degenen die standvastig stonden in het geloof en geduldig doorgingen tot het einde toe, als van degenen die dat niet deden.  Christus zei: “Hij die zal volharden tot het einde, dezelfde zal gered worden.” Matt 24:13{KJV}. Maar zij die niet volharden, zullen verloren gaan. {TN3: 7.3}

“En dezen zijn gelijk, diegenen op steenachtige grond gezaaid zijn; die, wanneer zij het Woord gehoord hebben, het terstond met vreugde ontvangen; en hebben geen wortel in zichzelf, en dus volharden {zij} slechts voor een tijd; daarna, wanneer er verdrukking en vervolging opkomt terwille van het Woord, zijn zij meteen geërgerd.” Mark. 4:16,17{KJV}. {TN3: 7.4}

“O Here, de hoop van Israël, allen die U verlaten, zullen beschaamd worden, en zij die van Mij afwijken zullen in de aarde geschreven

 7

worden; want zij hebben de Here verlaten, de fontein van levende wateren.” Jer.17:13 {KJV}. {TN3: 7.5}

Dus moet er een dag komen van vergelding, een dag waarop de namen van degenen die onwaardig zijn bevonden voor het eeuwig leven uitgewist zullen worden uit het Boek des Levens van het Lam–een gerechtelijke actie waarvoor de enige juiste term kan zijn: “onderzoekend oordeel.”  {TN3: 8.1}

En nu dat de “tijd is gekomen dat het oordeel begint bij het huis Gods (…),” “gij daarom, lijdt verdrukkingen, als een goed soldaat van Jezus Christus” (2 Tim. 2:3), want “indien het [het oordeel] eerst bij ons begint, wat zal dan het einde zijn van hen die het evangelie van God ongehoorzaam zijn?” 1Pet. 4:17{KJV}. {TN3: 8.2}

Aangezien daarom, in de volheid des tijds, het oordeel zal beginnen in het huis van God, de kerk, wordt elk een geconfronteerd met de verplichte noodzaak om te weten

Hoe Namen Worden Behouden In Het Boek.  {TN3: 8.3}

Op het moment dat wij Christus aannemen als onze persoonlijke Verlosser door het Woord der Waarheid,– op dat meest verheven moment vergeeft God ons van onze zonden, en de met bloed bevlekte handen door Golgotha schrijven onze namen op in het Boek des Levens van het Lam. Dan begint tegelijkertijd de pen der engelen in het hemelse register met het  ten leven of ten dood te boek stellen van onze Christelijke ervaring, gescheiden van ons verleden. Zelfs “ de haren van uw hoofd zijn alle geteld.” Matt.10:30. Daarom, “laat uw mond niet toe,uw vlees te laten zondigen; zegt gij ook niet voor het aangezicht van

8

de engel, dat het een fout was.” Pred.5:6 {KJV}. Want in het onderzoekend oordeel worden de boeken geopend en de daden gedaan in het vlees worden aan het licht gebracht voor de laatste vergelding voor de Oude van dagen. Allen die standvastig zijn gebleven tot het einde zullen dan voor eeuwig hun zonden hebben laten uitwissen uit het boek en hun naam daarin behouden; terwijl allen die geen overwinnaars zijn zullen dan voor eeuwig hun zonden hebben behouden in de boeken en hun namen daaruit uitgewist. {TN3: 8.4}

Altijd is de grootste beproeving van de mens, en een die altijd een haast ogenblikkelijke beslissing heeft vereist,  tijdens het ontvouwen van de rol–bij het overschaduwen van een vroegere boodschap door een nieuwe,– tegenwoordige waarheid geweest. Bij elk van dergelijke gelegenheden heeft een ieder moeten kiezen: Zal ik gehoor geven aan de nieuwe en onpopulaire waarheid en in haar licht  wandelen, mij voegend bij degenen die worden veracht door haast iedere godsdienstige leider in het land? of zal ik mijzelf toestaan om afgeschrikt te worden door de beslissing of raad van de geestelijke bediening in mijn kerk? {TN3: 9.1}

Wanneer het oordeel begint en de boeken opengaan en de gevallen van elke generatie opeenvolgend ter inspectie voorbijgaan voor het gerechtelijke tribunaal, lijden sommige generaties aan een haast massale uitwissing van namen in plaats van zonden. Wanneer de generatie van Christus’ eerste komst is gewogen in de weegschaal van het heiligdom, zal een gehele natie te licht bevonden worden en hun namen zullen uit het boek gewist worden. En zo is het in variërende mate geweest bij de introductie van

9

iedere boodschap in iedere eeuw. “Verschillende perioden in de geschiedenis van de kerk zijn elk gekenmerkt geweest door de ontwikkeling van een zekere bijzondere waarheid, aangepast aan de behoeften van Gods volk in die tijd. Iedere nieuwe waarheid heeft haar weg gebaand tegen haat en tegenstand; zij die werden gezegend met haar licht , werden verzocht en beproefd.” –The Great Controversy, p. 609{ De Grote Strijd, blz. ..}. {TN3: 9.2}

Dienovereenkomstig, “wanneer er een boodschap komt in de naam van de Heer tot Gods volk, mag niemand zich ervan verontschuldigen om een onderzoek te plegen naar haar beweringen.” –Testimonies on Sabbat-School Work{ Getuigenissen over Sabbatschool Werk}, p.65. Leg terzijde alle vooroordelen, eigen meningen, en ideeën van mensen die het kenmerk van Inspiratie niet dragen en die door hun handelingen in feite zeggen: “Ik ben rijk, en met goederen verrijkt, en heb aan niets gebrek” (waarheid noch profeten). Openb.3:17. {KJV}. {TN3: 10.1}

De Bijbel kan alleen op de juiste wijze uitgelegd worden door de Geest Die het gedicteerd heeft. Hij “zal u leiden in alle waarheid; want Hij zal van Zichzelf niet spreken; maar wat Hij ook zal horen, dat zal Hij spreken; en Hij zal u de toekomende dingen tonen” zodat u “bevestigd” kunt “zijn in de tegenwoordige waarheid.” En ” wie dan ook (…) lastert tegen de Heilige Geest [kwaad spreekt tegen de boodschap], het zal” hem “niet vergeven worden”; want het is het enige middel waardoor wij gered kunnen worden (Johannes 16:13; 2 Petr. 1:12; Lukas 12:10). {TN3: 10.2}

Dus, het grootste gevaar van de mensen is niet geweest dat zij luisterden naar dwaling,

10

maar eerder dat zij tegenwoordige waarheid verwierpen. “Als een boodschap komt,” zegt de Heer, ” die u niet begrijpt, neem dan de moeite zodat u de redenen kunt horen die de boodschapper kan geven,(…) breng dan uw sterke redenen naar voren; want uw standpunt zal niet aan het wankelen worden gebracht door in contact te komen met dwaling.”  — Testimonies on Sabbath-School Work{Gertuigenissen over Sabbatschool Werk}, pp. 65,66. Daarom, laat hij die meent te staan, erop toezien dat hij niet valle.” 1 Kor. 10:12. {KJV} {TN3: 10.3}

Het is daarom duidelijk, dat elke houding die iemand  niet beweegt  tot een grondig onderzoek te doen van welke boodschap dan ook die toegevoegde waarheid beweert  te zijn, onvermijdelijk ondergang over zichzelf moet brengen. Terwijl hij die anderzijds de waarheid aanneemt, maar verzuimt om het getrouw uit te leven en te verkondigen, daardoor ook ondergang over zichzelf brengt — datgene  waartegen Ezechiël waarschuwt: “Wanneer een rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid en ongerechtigheid doet, en Ik een struikelblok [een boodschap] voor hem neerleg, dan zal hij sterven; omdat gij hem niet gewaarschuwd hebt, zal hij in zijn zonde sterven, en zijn gerechtigheid die hij gedaan heeft, zal niet gedacht worden; maar zijn bloed zal Ik van uw hand afeisen. Als gij de rechtvaardige waarschuwt, dat de rechtvaardige niet zondigt, en hij zondigt niet, dan zal hij zeker leven, want hij is gewaarschuwd; ook hebt gij uw ziel gered.” Ezech. 3:20, 21. Maar de goddelozen zullen “uitgedelgd worden uit het boek der levenden, en met de rechtvaardigen niet geschreven worden.” Ps. 69:28 {KJV}. {TN3: 11.1}

11

Aldus degelijk vastgesteld, maakt het voorafgaande standpunt over het onderzoekend oordeel alle tegensprekende standpunten tot

Ongegronde Conclusies. {TN3: 12.1}

Vanwege hun dwaal geloof dat Gods troon altijd in het heiligdom is geweest en dat Christus na opgevaren te zijn naar de hemel daar zat aan de rechterhand van Zijn Vader, hebben mensen iedere mogelijke poging aangewend om te bewijzen dat Christus “binnen  het voorhangsel” inging onmiddellijk nadat Hij Zijn discipelen verliet. Maar aangezien al deze pogingen, hoe goed bedoeld zij dan ook zijn in het belang van de waarheid, naar voren zijn gebracht door gedachten die zijn geïnspireerd, niet door de Geest der Waarheid, maar eerder door vooropgezette mening, moeten wij daarom ijverig de Here dringend verzoeken voor de beloofde Trooster om ons te leiden in alle waarheid, en ons te bewaren van aanmatigend te zijn en van het blindelings dingen als vanzelfsprekend aannemen en conclusies te vormen zonder onder de oppervlakte te graven.  {TN3: 12.2}

“Wij hebben ook een vaster staande woord der profetie,” zegt de apostel Petrus, “waaraan gij wel doet, dat gij daarop acht slaat, als op een licht dat schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt, en de dagster opkomt in uw harten; dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift van enige eigen uitlegging is. Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door de wil van een mens; maar heilige mensen Gods spraken, zoals zij door de Heilige Geest gedreven waren.” 2 Petr. 1:19-21. {TN3: 12.3}

12

De wijze lezer zal daarom voortaan ophouden om ruimte te geven aan menselijke theorieën en speculaties, die hem tot het uiterste toe verleiden om vlees tot zijn arm te stellen. Hij zal in plaats daarvan ijverig letten op Bijbelse profetie en op geïnspireerde uitleggingen, en zal daarvan leren dat het heiligdom is

Gods Tijdelijke Troonzaal. {TN3: 13.1}

Aangezien aardse wezens, daar zij zelf nooit in de hemel zijn geweest, van nature vreemdelingen zijn voor hemelse werkelijkheden (1 Cor 2:9), dan moet God, ten einde hemelse waarheid aan hen bekend te maken, het openbaren door middel van aardse werkelijkheden waarmee zij vertrouwd zijn. Vandaar dat door middel van het heiligdomswerk op aarde ,het heiligdomswerk in de hemel wordt gezien (Hebr. 9:1-9). Inderdaad, aangezien het heiligdom van boven het voorbeeld is van het heiligdom van beneden, worden daarom de diensten van de eerstgenoemde duidelijk geopenbaard in de diensten van de laatstgenoemde. En het feit dat het aardse heiligdom was aangesteld als een plaats voor belijdenis en voor vergeving van zonden, toont aan dat de troonruimte in het hemels heiligdom slechts tijdelijk is. Van daaruit, terwijl de zonde bestaat, zet de Heer het werk voort van het verwijderen van zonde en zondaars uit het universum. En dit licht op zijn beurt toont duidelijk aan dat pas nadat de zonde zijn intrede deed in het universum, het heiligdom overeenstemmend in de hemel kon hebben bestaan. {TN3: 13.2}

“Ik zag toe,” riep de Openbaarder uit, ongeveer 96 N.Chr., toen hem de troon in het heiligdom werd getoond, “en ziet, een

13

deur was geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, was als het ware van een bazuin, met mij sprekende, zegende: Kom hier op, en Ik zal u dingen tonen, die hierna moeten geschieden. {TN3: 13.3}

“En terstond was ik in de Geest; en ziet, er was een troon gezet in de hemel, en er zat Een op de troon. En Hij die zat was in het aanzien gelijk aan een jaspis en een sardius steen; en er was een regenboog rondom de troon, in het aanzien gelijk aan een smaragd. En rondom de troon waren vier en twintig zetels; en op de zetels zag ik vier en twintig ouderlingen zittende, bekleed met witte gewaden; en zij hadden gouden kronen op hun hoofden. En van de troon gingen uit bliksemen, en donderslagen, en stemmen; en er waren zeven lampen van vuur brandende voor de troon, welke zijn de zeven Geesten Gods. En voor de troon was een glazen zee, kristal gelijk; en in het midden van de troon, en rondom de troon, waren vier dieren, zijnde vol ogen van voren en van achteren. {TN3: 14.1}

“En ik zag, en zie, in het midden van de troon en van de vier dieren, en in het midden van de ouderlingen, stond een Lam, als Het was geslacht, hebbende zeven hoorns, en zeven ogen, welke zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde…En ik zag, en ik hoorde de stem van vele engelen rondom de troon, en de dieren, en de ouderlingen; en hun getal was tien duizendmaal tien duizend,

14

en duizenden van duizenden.” Openb. 4:1-6; 5:6,11. {KJV} {TN3: 14.2}

Hier wordt een tweevoudig tafereel naar voren gebracht. Aan de ene kant, staan voor de troon de “zeven lampen, brandende” en het “Lam, zoals het was geslacht,” aantonend dat de troon daar was “opgesteld” om te dienen in de tijd van genade. Het licht van de kandelaar stelt het licht der waarheid voor in de kerk terwijl het bloed van het Lam verzoening doet voor zondige wezens. Aan de andere kant, zit op de troon de Oude van dagen, de Rechter, omgeven met de jury van vierentwintig oudsten plus de engelen getuigen, “tien duizendmaal tien duizend, en duizenden van duizenden” van hen, plus de vier dieren (die, zijnde “verlost” “uit elk geslacht, en taal, en volk, en natie” –verzen 8,9–daarom het zinnebeeld zijn van de heiligen–al degenen wiens zonden zullen worden uitgewist uit de verslagboeken,–net zoals de dieren van Daniël 7 het zinnebeeld zijn van al de koninkrijken die zullen omkomen in hun zonden), met het Lam, onze Advocaat, in het midden. Dit alles toont een gecombineerde bemiddelend-gerechtelijk werk aan. {TN3: 15.1}

Tot zover zien wij nu, dat toen Johannes in visioen de deur –het voorhangsel– zag, naargelang het  opende tot de Allerheiligste afdeling van het hemelse heiligdom, hij werd toegestaan om naar binnen te kijken,  en dat de dingen die hij zag, “hierna” zouden plaatsvinden vanaf zijn tijd; daarbij aantonend dat op de tijd van zijn visioen (ongeveer 96 N.Chr.), het Aller

15

heiligste afdeling was gesloten. Ter toevoeging hieraan, zullen wij nu zien uit Daniël’s profetie dat de oordeelstroon werd opgesteld in het Allerheiligste afdeling van het hemels heiligdom nadat de “kleine hoorn” van Daniël 7 opkwam. {TN3: 15.2}

“Ik nam acht op de hoorns,” zegt de ziener, ” en ziet, een andere kleine hoorn kwam tussen hen op, waarvoor er drie van de eerste hoorns  bij de wortels werden uitgerukt; en ziet, in deze hoorn waren ogen als mensenogen, en een mond, vol grootspraak. “Ik zag toe totdat er tronen werden neergezet, en de Oude van dagen gezeten was, Wiens kleed wit was als de sneeuw, en het haar van Zijn hoofd als de zuivere wol; Zijn troon was als een vurige vlam, en Zijn wielen als brandend vuur. Een vurige stroom vloeide, en ging van voor Hem uit; duizend duizenden dienden Hem, en tienduizendmaal tienduizend stonden voor Hem; het gericht {oordeel} was opgesteld, en de boeken werden geopend.” Dan.7:8-10.{KJV}. {TN3: 16.1}

Deze verzen openbaren dat nadat “het oordeel was opgesteld, en de boeken waren geopend,” “de Zoon des mensen,” Christus, toen werd “gebracht” naar een plek, niet aan “de rechterhand van God,” “de Oude van dagen,” maar “dicht voor” Hem (Dan.7:8-10,13{KJV}). {TN3: 16.2}

Zowel Johannes’ als Daniëls visioenen openbaren dat de troon in het heiligdom niet al vanaf het begin van de schepping Gods daar was; of vanaf de dagen van Mozes; of vanaf het uur dat Christus opvoer ten

16

hemel; of zelfs vanaf de dagen van heidens Rome; dat het inderdaad niet was “opgesteld” tot na de val van heidens Rome, toen de “kleine hoorn” van het moeilijk-te-beschrijven beest opkwam — in de dagen van Kerkelijk Rome (Dan.7:7-12,21,22). Daarom bevindt zich, elders dan in het heiligdom,

Gods Eeuwige Troonzaal. {TN3: 16.3}

Omdat het heiligdom niet bestond in de dagen ven de eerste Christengemeente, kon de troon, waarop Stefanus  Christus zag “aan de rechterhand van God”(Hand.7:56), daarom niet in het heiligdom zijn geweest, waarin  de “glazen zee,” is, maar eerder in het Paradijs, van waaruit de ” rivier van het water des levens,” vloeit en waarvan aan beide zijden ‘ de boom des levens” is. Openb. 22:1, 2. Het is daarom zeer vanzelfsprekend, dat de troon die Stefanus zag, “de troon van God en van het Lam” is, de blijvende en eeuwige troon. Rondom deze heerlijkheids-zetel zijn er geen dieren, geen getuigen, geen jury, en ervoor is er “geen kandelaar,” en geen bloed om te worden geofferd. Kortom, het staat niet in het met zonden beladen heiligdom, maar in het Paradijs. Het is de soevereine regeringstroon, van waaruit de Oneindige regeert over Zijn onsterfelijke, zondeloze wezens! {TN3: 17.1}

Naar deze troon dan, die van eeuwigheid tot eeuwigheid is, steeg Christus op, en zat daarop neer aan de rechterhand van Zijn Vader totdat de tijd kwam waarop, ter vervulling van Daniëls profetie en Johannes’ openbaring, enige tijd nadat de kleine hoorn

17

macht tot stand kwam, zowel Hij als Zijn Vader zich naar de heiligdomstroon verplaatsten. Op de laatstgenoemde zit Hij niet als een koning aan de rechterhand van God; maar eerder staat Hij ervoor, zowel als een geofferd lam (Openb. 5:6), en als een bemiddelaar (Dan.7:13) pleitend voor zondige mensen. Vandaar dat Zijn bemiddelend werk begon,

Eerst In Het Heilige,

Daarna In Het Allerheiligste. {TN3: 17.2}

In het aardse heiligdom oefende de hogepriester (Christus typerend) het gehele jaar door zijn functie eerst uit in de heilige afdeling, en dan op de Dag der Verzoening {Grote Verzoendag}, de dag van de reiniging van het heiligdom en het beoordelen van het volk, oefende hij zijn functie uit in de Allerheiligste afdeling voor slechts een dag. Deze tweevoudige dienst geeft aan dat in het hemels heiligdom, Christus, de Hogepriester, noodzakelijkerwijs zijn functie eerst moet beoefenen in de heilige afdeling tot aan de antitypische dag van Verzoening, en dan gedurende die dag, moet Hij zijn functie beoefenen in de Allerheiligste afdeling, voor de troon. Aldus verwerpen ook de aardse diensten het idee, dat Christus de Allerheiligste afdeling van het hemels heiligdom binnenging, meteen na Zijn hemelvaart. {TN3: 18.1}

Het is dan zeer duidelijk, dat het ceremonieel stelsel openbaart dat vanaf de tijd dat Christus ” zat aan de rechterhand van God”(Markus 16:19), waar de “rivier van het water des levens” is, tot aan de tijd dat Hij en de Vader zich verplaatsten naar de troon in het heiligdom, waar “de glazen zee” is (Dan. 7:9; Openb. 4:6), Hij

18

ten behoeve van ons dienst deed als een hogepriester in “de heilige plaats” (Hebr.9:12); en dat tegelijkertijd, gezamenlijk met de Vader, op de eeuwige soevereine regeringstroon (“de troon van God en van het Lam”), Hij regeerde over het zondeloze universum. {TN3: 18.2}

Uit de voorafgaande, heldere en duidelijke feiten, is de enige verdedigbare conclusie die getrokken moet worden, dat Christus, onmiddellijk na Zijn hemelvaart, in plaats van in te gaan binnen het voorhangsel in het heiligdom, neerzat aan de rechterhand van Zijn Vader, in het Paradijs, en van daaruit Zijn werk voortzette in de heilige afdeling van het heiligdom. {TN3: 19.1}

Hoe helder is reeds het licht der waarheid dat uiteindelijk voortschijnt over dit allerbelangrijk onderwerp van verlossing, dat zo lang gehuld is geweest in de dichte mist van menselijke theorieën en speculaties! En hoe solide de daaruit voortvloeiende rechtvaardiging van de herbevestiging van de Geest de Profetie betreffende haar standpunt over het onderwerp: “dat het rond het heiligdom vraagstuk standhoudt in gerechtigheid en waarheid, net zoals wij het gedurende zoveel jaren hebben beschouwd.” — Gospel Workers {Evangeliewerkers}, blz. 303. {TN3: 19.2}

“Werpt daarom uw vrijmoedigheid niet weg, welke een grote loonsvergelding heeft. Want gij hebt lijdzaamheid  nodig, opdat gij, nadat gij de wil van God hebt gedaan, de beloften mag ontvangen. Want nog een korte tijd, en Hij die te komen staat, zal komen, en zal niet vertoeven.” Hebr. 10:35-37{KJV}. {TN3: 19.3}

“De slotsom nu der dingen, die wij besproken hebben, is: Wij hebben zulk een

19

hogepriester, Die gezeten is aan de rechterhand van de troon der Majesteit in de hemelen; een bedienaar van het heiligdom, en van de ware tabernakel, welke de Here heeft opgericht, en niet de mens.” Hebr. 8:1, 2. {KJV}. {TN3: 19.4}

Want Christus is niet binnengegaan in de heilige plaatsen met handen gemaakt, welke een afbeelding zijn van het ware; maar in de hemel zelf, om thans voor het aangezicht van God te verschijnen voor ons.”Hebr. 9:24{KJV}. Inderdaad,”thans eenmaal,  aan het einde der wereld, is Hij verschenen om de zonde weg te doen door het offer van Zichzelf. En zoals het de mens beschikt is, eenmaal te sterven en daarna het oordeel” (Hebr. 9:26,27) – de reiniging van het heiligdom (Dan. 8:14{KJV}). {TN3: 20.1}

Het is daarom duidelijk, dat het oordeel zal beginnen en het heiligdom worden gereinigd, niet voor, maar na de vervulling van de periode voor degenen die bestemd zijn te sterven. Omdat het oordelen in lijn is met de verslagen die worden gevonden in de boeken van de hemel, worden daarom de namen van degenen, die onwaardig zijn bevonden, zonder het “bruiloftskleed”aan, gewist uit de boeken. Aldus wordt het heiligdom gereinigd. Sprekende over de aanvang van dit werk van oordelen en reinigen, zei de engel tot Daniël: “Tot tweeduizend driehonderd dagen; dan zal het heiligdom gereinigd worden.” Dan. 8:14{KJV}. {TN3: 20.2}

Aangezien de reiniging dienovereenkomstig plaatsvindt aan het einde van de 2300 dagen en aangezien het, zoals wij hebben gezien, het oor-

20

deel is, welke plaatsvindt ” aan het einde der wereld” (Hebr. 9:26), dan volgt daaruit dat het eindigen van de dagen, en het begin van het bemiddelend gerechtelijk werk van Christus, op gezag van Inspiratie zelf vastgesteld zijn, aan het einde der wereld. Vandaar dat concluderend de 2300 dagen niet eindigen in de dagen van Antiochus Epifanes, zoals sommigen leren dat, dat  het geval is. Dit niet te verdedigen standpunt over het onderwerp, samen met andere soortgelijke niet ondersteunbare zienswijzen erover, maakt het daarom noodzakelijk, dat wij, ten einde juist de datum vast te stellen van de reiniging, eerst

De Verwarring Betreffende De 2300 Dagen Verdrijvend. {TN3: 20.3}

Zij die het oneens zijn met de leer dat de 2300 dagen hun einde vinden aan het einde van de  wereld, zijn het zelf sterk oneens onder elkaar over wanneer de dagen wel, zouden moeten eindigen, net zoals zij dat zijn over de waarheid van een hoop van leerstellingen. Het feit is daarom volledig bewezen, dat geen van hen de waarheid bezit over het onderwerp. En toch, ondanks dit feit, falen zij om in te zien, dat de geest die hen geleid heeft  hun huidige staat van versplintering, verschil in leerstellingen, strijd, en verwarring, ongeëvenaard in de geschiedenis, onmogelijk de Geest der Waarheid kan zijn, Die alleen hen kan leiden tot de waarheid van de 2300-dagen profetie. Aldus gaan zij voort met het verduisteren van het Christendom met wat zij zich inbeelden en verkondigen als licht erop te zijn. {TN3: 21.1}

In de poging om hun standpunt te ondersteunen,

21

voeren zij de Septuagenta, het Vulgaat, en de English Revised Version {Engelse Gereviseerde Versie} aan. In de aangegeven volgorde vertolken deze, uiteenlopend het getal in Daniël 8:14  als 2400, 2200, en 2300 “avond morgen.” Dit verschil alleen al is ruimschoots bewijs dat de vertolkingen geen betrouwbare resultaten zijn van een exacte, letterlijke vertaling van het vers; maar zij zijn eerder het product van uitleggende vertalingen daarvan, ontstaan door theologische vooropgezette meningen over het onderwerp. {TN3: 21.2}

Desalniettemin, verlenen zelfs deze vertolkingen, zoals ze weergegeven worden, zo  een zwakke geloofwaardigheid aan de theorieën die in strijd worden gehouden met de leer dat de 2300 dagen eindigen aan het einde van de wereld, dat het de theoriseerders noodzaakt om in Daniël 8:14 het woord “offer” in te lezen om zodoende de “avond morgen” fase van de tekst te lezen als “avond morgen offers.”  Vervolgens, op de gronden dat er twee offers per dag waren, delen zij het getal van hen in tweeën. En als het getal 2400, 2200, of 2300 is, afhankelijk van welke versie zij gebruiken, krijgen zij respectievelijk 1200, 1100, 1150 dagen! Dit toevoegen aan- en afsnijden van, verkondigen zij dan botweg als bewijs van hun theorie.! ondanks dat er geen ontkomen is aan de kristalheldere betekenis van “avond morgen,” wanneer het wordt gezien in het licht van Genesis 1:5, wat zoals iedere Bijbelstudent wel weet, slechts een vierentwintig uren periode kan betekenen (zowel de nacht als de dag), en wat niets te maken heeft met offers. {TN3: 22.1}

22

Het is daarom duidelijk, dat de getallen 2400 en 2200, en de inlassing van het woord “offers,” de vergeefse resultaten zijn van valse uitlegging van Daniël’s profetieën. De afwijking tussen de twee cijfers is te wijten aan het verschil in de data die noodzakelijk zijn om de verschillende ideeën over de tekst uit te werken. Zowel het streven, als het lot blootleggend van degenen die verantwoordelijk zijn voor deze ijdele poging om de vervulling van de profetie te plaatsen, verklaarde de Heer aan Daniël: ” Ook zullen de rovers van uw volk zich verheffen om het gezicht te bevestigen; maar zij zullen vallen.” Dan.11:14 {KJV}  {TN3: 23.1}

Hoewel de poging van deze rovers van Gods volk om het visioen te schikken naar hun ideeën gedoemd is te falen, proberen zij  toch in hun blinde zelfvertrouwen hun best te doen om het vast te stellen, zelfs zo ver gaand in de poging, om de geschriften van Josephus te laten spreken als heilige geschiedenis, ter ondersteuning van hun theorie. {TN3: 23.2}

“En inderdaad gebeurde het zo,” zegt de Joodse geschiedkundige, in een passage die zij meestal gebruiken, “dat onze natie te lijden had onder deze dingen onder Antiochus Epifanes, volgens Daniël’s visioen en wat hij jaren schreef voordat zij plaatsvonden.” –Antiquities, Boek 12, Hoofdstuk 5. {TN3: 23.3}

Hoewel Josephus niet in de verste verte zinspeelt op het aantal dagen die vermeld worden in Daniël 8:14, nemen zij hem echter, omdat hij het visioen toepast op het werk van Antiochus Epifanus,

23

in feite aan als een profeet, geïnspireerd om de Schriften uit te leggen! Aangezien hij echter slechts een geschiedschrijver was, en geen profeet, en dienovereenkomstig bij het opschrijven van de geschiedenis van de Joden slechts een geschiedkundige toepassing van de overeenkomstigheid  maakte, die hij zag tussen Daniël’s voorzegging en Antiochus’ werk . En zulks was niet verkeerd binnen zijn bevoegdheid van een geschiedschrijver. Maar aangezien hij de gave der profetie niet bezat, wordt het Gods volk verboden, om zijn toepassingen van de Schriften aan te nemen als gezaghebbend en betrouwbaar. {TN3: 23.4}

Uit deze manier van verdraaien, goochelen, rationaliseren, en wegredeneren van simpele feiten, zal de grondige lezer zien tot hoever mensen gaan ten einde geopenbaarde waarheden te ontwijken die hen niet aanstaan, en om de handen in elkaar te slaan met eigenmachtige theorieën die hen behagen. Inderdaad is het gezegde waar: “geef een mens een theorie {bewering}, en de feiten zullen zich in menigten aansluiten!”  {TN3: 24.1}

Daar nu de mist der dwaling is verdreven, is onze weg vrijgemaakt om verder te gaan met het vaststellen

Wanneer De 2300 Dagen Beginnen En Eindigen. {TN3: 24.2}

Uit Daniël 7 werd gezien dat de oordeel- of reinigingstroon niet opgericht zou worden tot enige tijd nadat de kleine-hoorn macht kwam te bestaan, terwijl uit Hebr. 9:24-27 werd gezien dat het zou worden opgericht enige tijd voor “het einde der wereld.” Om nu het licht volledig te richten op de feiten die reeds naar voren zijn gebracht, moeten wij gaan naar Daniël 8 en 11, naar de uitdrukkelijke profetie van het onderwerp — de 2300 dagen. {TN3: 24.3}

24

Dan. 8:11,12

Ja, hij maakte zich groot, zelfs tegen de Vorst van het heer, en door hem werd het dagelijkse offer weggenomen, en de plaats van Zijn heiligdom werd neergeworpen. En een heer werd hem gegeven tegen het dagelijkse offer wegens de overtreding, en het wierp de waarheid ter aarde; en het oefende het uit, en was voorspoedig.” {KJV}

Dan 11: 31

“En er zullen wapens staan aan zijn kant, en zij zullen het heiligdom der sterkte ontheiligen, en zullen het dagelijkse offer wegnemen, en zij zullen de gruwel plaatsen, die verwoest maakt.” {KJV} {TN3: 25.1}

Door het naast elkaar plaatsen  van Daniël 8:11.12 en Daniël 11:31, zal de lezer opmerken dat beide schriftgedeelten van dezelfde macht spreken. En Christus, die de tekenen van het einde van de wereld voorzegde, terwijl Hij vooruitkeek langs de tijdstroom, verklaarde: “Wanneer gij [Zijn volgelingen die zouden leven in de tijd dat deze hoorn-macht aan het werk was tegen God, Zijn waarheid, en Zijn volk] daarom de gruwel der verwoesting zult zien, waarvan de profeet Daniël heeft gesproken, staand in de heilige plaats,(wie het leest, laat hij het verstaan:) laten dan zij, die in Judea zijn, vluchten naar de bergen.” Matt.24:15,16 {KJV}. Deze duidelijk woorden van Christus Zelf, plaatsen het werk van deze macht in de toekomst vanaf Zijn tijd. {TN3: 25.2}

Hier verklaart Christus duidelijk dat in Zijn tijd, de gruwel der verwoesting nog niet was opgestaan “in de heilige plaats,” maar dat

25

enige tijd in de Christelijke overheersing {dispensatie}, het daar staande zou worden gezien. Verder nog, instrueerde de engel Daniël dat het gezicht in de tijd van het einde zal zijn (Dan. 8:13,17). Deze twee feiten dragen overweldigend bewijs dat de 2300-dagen periode niet kon eindigen totdat, volgend na Christus’ tijd, het dagelijkse was uitgeworpen en de gruwel opgericht: want beiden van deze gebeurtenissen zouden plaatsvinden binnen de 2300 dagen. {TN3: 25.3}

Deze verwoestende macht zou, volgens Daniël, door overtreding het aardse heiligdom, of de kerk, ontheiligen. Dit zou volbracht worden door de Waarheid ter aarde te werpen, door het dagelijkse weg te nemen, en door in de heilige plaats in te brengen “de gruwel die woest maakt,” al hetgeen dat zou zijn, zei de engel, “tot tweeduizend en driehonderd dagen,” en “dan zal het heiligdom gereinigd worden.”  {TN3: 26.1}

Uit de gewichtige bewijzen die hier zijn vergaard, is er overduidelijk slechts een conclusie mogelijk: de verontreiniging van de heilige plaats, het beëindigen van de 2300 dagen, en de reiniging van het heiligdom, konden niet hebben plaatsgevonden voor de tijd van Christus. {TN3: 26.2}

De doorslaggevende beslistheid van deze drievoudige slotsom onder ogen ziend, zouden de talrijke stemmen die de gebeurtenissen verbonden met de 2300 dagen, nadrukkelijk plaatsen binnen de Oud Testamentische periode, zichzelf nu volledig en voor altijd  het zwijgen moeten opleggen. Maar als zij dat

26

niet doen, dan weet God alleen, wat zij vervolgens zullen verkondigen! {TN3: 26.3}

U kunt het zich niet veroorloven, broeders en zusters, nu daar het licht is gekomen, om de gelegenheid van u te laten ontglippen om de theorieën van mensen te ontvluchten, die hierin in opspraak worden gebracht door de “Geest der Waarheid,” en om uw voeten standvastig te plaatsen op het vaste fundament dat hier in hun plaats is vastgesteld door de getuigenis van Jezus Christus. {TN3: 27.1}

Op deze vaste rots zal de structuur der waarheid die nu wordt gebouwd, zoals de lezer reeds kan zien, de meest hevige storm van zowel “wind” als “regen” weerstaan. Laat ons dus, bij het vervolgen van het oprichten van haar verheven structuur, vrijmoedig gebruik maken, zonder de kleinste vrees voor de komende storm (welke zal vernietigen en wegvagen alles dat staat op een zanderig fundament), van het materiaal dat zo vrijelijk is gegeven: {TN3: 27.2}

Om het aardse heiligdom te reinigen, moet de gruwel die de goddeloze macht, die hier wordt besproken, inbracht, noodzakelijkerwijs uitgeworpen worden, en dan moet “de waarheid,” en ook “het dagelijkse,” welke dezelfde macht vertrad en uitwierp, hersteld worden. Het is daarom vanzelfsprekend, dat er geen enkele ruimte is voor twijfel over hetzij de manier waarop het heiligdom werd ontheiligd of de manier waarop het gereinigd moet worden. {TN3: 27.3}

Het achtste hoofdstuk van het boek Daniël bevat een levendige profetische symboliek van twee dieren (een ram en een geitenbok),waarover

27

de engel uitlegde: “De ram, die gij zag, hebbende twee hoorns, zijn de koningen der Meden en Perzen. En de ruwe geitenbok is de koning van Griekenland.” Dan. 8:20, 21{KJV}. {TN3: 27.4}

“…de geitenbok maakte zich zeer groot; en toen hij sterk was, was de grote hoorn afgebroken; en er kwamen daarvoor in de plaats vier aanzienlijke hoorns op, naar de vier winden des hemels. En uit een van hen kwam voort en kleine hoorn, welke uitermate groot werd, tegen het zuiden, en tegen het noorden, en tegen het oosten, en tegen het sierlijk land.” Dan. 8: 8, 9. “…De grote hoorn, die tussen zijn ogen is, ” legde de engel uit, “is de eerste koning”–Alexander. “Dat  er nu, toen het verbroken was, vier in zijn plaats opstonden, vier koninkrijken zullen uit de natie opkomen, doch niet met zijn macht”– niet met Alexander’s macht; dat wil zeggen, niet  “aan zijn nageslacht.” Dan. 8:21, 22; 11:4. {TN3: 28.1}

” En in de latere tijd van hun koninkrijk, wanneer de overtreders [de Joden] tot volheid gekomen zijn, zal er een koning, wreed van aangezicht, en duistere uitspraken verstaand, opstaan. En zijn kracht zal machtig zijn, doch niet door zijn eigen kracht [want “wapens zullen staan aan zijn kant” (Dan. 11:31) –de legers van de burgerlijke machten]: en hij zal wonderlijk vernietigen, en zal voorspoedig zijn, en ten uitvoer brengen, en zal de machtige en het heilige volk vernietigen.” Dan. 8:23,24{KJV}. {TN3: 28.2}

Het is dan vanzelfsprekend, dat Daniël 8:22-24 parallel loopt met Daniël 7:25: “En hij zal

28

grote woorden spreken tegen de Allerhoogste, en zal de heiligen van de Allerhoogste uitputten, en menen tijden en wetten te veranderen; en zij zullen in zijn hand overgegeven worden tot een tijd, en tijden, en een gedeelte van een tijd. ”  {TN3: 28.3}

29

Daniël had het visioen in Babylon, wat ten noordoosten ligt van “het plezierig land”– Palestina. Babylon de uiterst grote hoorn ging eerst naar het “zuiden,” vervolgens naar het “oosten,dan naar het noorden, ” ten einde een draai te maken westwaarts –“naar het plezierig land.” Aldus ging het naar alle vier richtingen, aangevend dat het een wereldmacht werd. Bovendien stelt, ook het “koper” van het grote beeld van Daniël 2, waarvan Daniël uitlegt dat het zal “heersen over de gehele aarde,” Griekenland voor. Maar aangezien noch de grote hoorn van de geitenbok, noch zijn daarop volgende vier hoorns universeel regeerden, dan moet zijn uiterst grote hoorn, ten einde de profetie van het koperen koninkrijk te vervullen, degenen zijn die zou “heersen over de gehele aarde.”  Dan. 2:39. {TN3: 30.1}

Hoewel het vierde beest van Daniël 7 aantoont dat deze verwoestende macht afkomstig is uit Rome, gaat het zinnebeeld van de geitenbok, verder terug om aan te geven dat deze wereldmacht oorspronkelijk afkomstig was van een van de Griekse divisies (Dan.11:5), en later het kleed van het Christendom aandeed– de godsdienst van “een god, die zijn vaders niet gekend hebben.” Dan. 11:38. {TN3: 30.2}

Door geleidelijk de versiersels van het heiligdom aan te nemen, maakte hij zich weldra groot tegen de Vorst (Christus) van het heer (de Christenen). En “de god van zijn vaders” veronachtzamend, werd hij ogenschijnlijk Christen, maar tegen wat een prijs voor het Christendom!-Niet alleen werd het “dagelijkse” “weggenomen,”maar ook werd “de plaats van Zijn

30

heiligdom neergeworpen.” Met andere woorden, hij “wierp neer”de “plaats”van de Heer en stelde daar zijn eigen plaats voor in -verhoogde zichzelf tot de plaats van Christus. {TN3: 30.3}

 Daar het woord “offer” is aangevoerd in verband met het woord “dagelijkse,” behoort het klaarblijkelijk niet bij de tekst. Aangezien, echter, de Engelse taal geen exacte equivalent {gelijkwaardigheid} heeft voor het Hebreeuwse woord “dagelijkse,” welke verschillend wordt vertaald als “gedurig”,“bestendig”,“eeuwigdurend,”en omdat geen van deze termen synoniem zijn, maar individuele bijbetekenissen hebben, is het dientengevolge noodzakelijk om hen allen gezamenlijk als een samengesteld woord te nemen, om zodoende te komen tot de exacte waarheid. Met het oog daarom op dit feit, en ook het feit dat de Sabbatsleer de enige Bijbelse leer is in de Christelijke periode die mogelijkerwijs kan worden aangewezen als “dagelijks”(aangaande het aanbidden met betrekking tot een dag), en ook als “gedurig”,“bestendig”,“eeuwigdurend,” -vanaf onheuglijke tijden tot eeuwige tijden,– is het vandaar duidelijk dat al deze verschillende vertolkingen op geen andere leer van toepassing kunnen zijn dan de Sabbat – de eeuwige rustdag. En als goddelijke verklaring van de voortdurendheid ervan, weerklinken door de eeuwen heen vanuit de Sinaï de onveranderlijke woorden:  {TN3: 31.1}

“Daarom zullen de kinderen Israëls de Sabbat onderhouden, om de Sabbat te vieren door al hun geslachten heen, tot een gedurig verbond. Het is een teken tussen Mij en de kinderen Israëls voor eeuwig: want in zes dagen heeft de Here de hemel en de aarde gemaakt, en

31

op de zevende dag rustte Hij, en was verkwikt.” Ex.31:16,17{KJV}. {TN3: 31.2}

Het wegnemen van het “dagelijkse” door de hoorn, was daarom niets anders dan het door hem wegnemen van de Sabbat van de Heer van de Christelijke kerk en in  de plaats daarvoor de Zondagaanbidding instellen, een heidense sabbat,–“gruwel die woest maakt,”-een ontheiliging die Gods aanwezigheid van de Kerk weg griefde. {TN3: 32.1}

De ram en de geitenbok werden aan Daniël in visioen getoond, “in het derde jaar van de regering van koning Belsazar.” Dan.8:1. Daniël was “ontzet over het gezicht, maar niemand verstond het.” Dan. 8:27. De tijd was bovendien verstreken, en Jeruzalem was nog steeds een woestenij. Dus later, “in het eerste jaar van Darius,”die “koning gemaakt was over het koninkrijk der Chaldeeën, (Dan.9:1), werd Daniël getoond “door de boeken het getal der jaren, waarvan het woord des Heren kwam tot de profeet Jeremia, dat Hij zeventig jaren zou volbrengen in de verwoestingen van Jeruzalem.” Dan.9:2. Jeruzalem was echter nog steeds een verwoesting, ondanks dat de tijd van de gevangenschap van het volk volgens de profetieën was vervuld, en het visioen nog steeds {door} “niemand [niet] {werd} verstaan,” zoals duidelijk wordt gezien uit Daniël’s gebed:  {TN3: 32.2}

“(…) ik stelde mijn aangezicht tot de Here God, om {Hem} te zoeken door gebed en smekingen, met vasten, en zak, en as; en ik bad tot de Here, mijn God (…) O Here, [p.32]

naar al Uw gerechtigheid smeek ik U, laat toch uw toorn en uw grimmigheid afgekeerd worden van Uw stad Jeruzalem, Uw heilige berg: want om onze zonden en om de ongerechtigheden van onze vaderen, zijn Jeruzalem en Uw volk tot versmaadheid geworden bij allen, die rondom ons zijn. Daarom nu, O onze God, hoor naar het gebed van Uw knecht, en naar zijn smekingen; en doe Uw aangezicht lichten over Uw heiligdom, dat verwoest is, om des Heren wil (…){TN3: 32.3}

“Ja, terwijl ik sprak in gebed, zo kwam de man Gabriël, die ik in het begin van het gezicht gezien had [in het achtste hoofdstuk], die veroorzaakt was snel te vliegen, en raakte mij aan tegen de tijd van het avondoffer (…) en zei: (…) Zeventig weken zijn vastgesteld over uw volk en over uw heilige stad, om de overtreding te beëindigen, en een einde te maken aan de zonden, en om in eeuwige gerechtigheid te brengen de ongerechtigheid te verzoenen, en om het gezicht en de profetie te verzegelen, en om de Allerheiligste te zalven. {TN3: 33.1}

“Weet daarom en versta, dat vanaf het uitgaan van het gebod om Jeruzalem te herstellen en te bouwen, tot de Messias toe, de Vorst, zullen zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straat zal herbouwd zijn, en de muur, zelfs in benauwdheid der tijden. En na twee en zestig weken zal de Messias afgesneden worden, doch niet voor Zichzelf; en het volk van de vorst, die komen zal, zal de stad vernietigen en het heiligdom,; en het einde daarvan zal

33

zijn met een vloed, en tot het einde toe van de oorlog zijn verwoestingen vast besloten. En Hij zal het verbond bevestigen met velen voor een week; en in het midden der week zal Hij het slachtoffer en de offerande doen ophouden, en voor de verspreiding van de gruwelen zal Hij het doen verwoesten, zelf tot de voleinding toe, en datgene wat is vastbesloten, zal  uitgestort worden over het verwoeste. ” Dan.9:3-27{KJV}. {TN3: 33.2}

De engel verdeelde de zeventig weken in drie perioden: “zeven weken, en twee en zestig weken,” en “een week.” En hoewel hij in zijn woorden tot Daniël, die boven zijn geciteerd, de geprofeteerde tijd uitlegde, toch begreep Daniël het gezicht niet volledig. Aangezien hij echter wel met zekerheid de uitlegging van de engel begreep van de “ram” en de “geitenbok,” als zinnebeeldig te zijn voor respectievelijk “Perzië” en “Griekenland,” was daarom het werk van “de uiterst grote hoorn” datgene wat hij niet begreep. En dus geschiedde het dat hij later “in die dagen” weer “treurde”; dit keer, “drie volle weken.” Waarover hij zegt: {TN3: 34.1}

Ik zag “een zekere man met linnen bekleed, wiens lendenen waren omgord met fijn goud van Ufaz (…) Toen zeide hij tot mij: (…) Nu ben ik gekomen om u te doen verstaan wat uw volk zal overkomen in de laatste dagen: want het gezicht is nog voor vele dagen.” “Want tegen de tijd van het einde zal het gezicht zijn .” Dan.10:5,12,14; 8:17{KJV} {TN3: 34.2}

34

Dat de hoofdstukken 11 en 12  de uitlegging bevatten van het visioen zoals beloofd door de engel in hoofdstuk 10, kan gelijk herkend worden, niet alleen aan de voortzetting van de rede van de engel, maar ook uit het feit dat deze hoofdstukken een uitlegging zijn van het gezicht in het achtste hoofdstuk. Voor het gemak van de lezer, citeren wij de laatste twee verzen van hoofdstuk 10, en een deel van de uitlegging van de engel, opgetekend in hoofdstuk 11: {TN3: 35.1}

“Toen zeide hij: Weet gij, waarom ik tot u gekomen ben? En nu zal ik weerkeren om te strijden tegen de vorst der Perzen: en wanneer ik ben uitgegaan, ziet,  dan zal de vorst van Griekenland komen. Maar ik zal u tonen datgene wat getekend is in het Schrift der Waarheid: en er is niemand, die het mij houdt in deze dingen, dan Michaël, uw Vorst.”  {TN3: 35.2}

“In het eerste jaar ook van Darius, de Meder, stond ik, ja ik, om hem te versterken en te bekrachtigen. En nu zal ik u de waarheid tonen. Ziet, er zullen nog drie koningen opstaan in Perzië; en de vierde zal veel rijker zijn dan hen allen; en door zijn sterkte door middel van zijn rijkdom, zal hij allen opwekken tegen het koninkrijk van Griekenland. En een machtige koning zal opstaan, die met grote heerschappij zal heersen, en zal doen naar zijn wil. En wanneer hij zal opstaan, zal zijn koninkrijk verbroken worden, en zal verdeeld worden naar de vier winden des hemels; en niet aan zijn nageslacht, noch naar zijn heerschappij waarover hij regeerde;

35

want zijn koninkrijk zal worden uitgerukt, zelfs voor anderen, dan die. “Dan. 10:20,21; 11:1-4. {TN3: 35.3}

Het is duidelijk dat de engel in dit hoofdstuk in detail “het gezicht” uitlegt welke was getoond aan Daniël in het achtste hoofdstuk, en dat Daniël 8: 11,12 parallel {evenredig} loopt in tijd met Daniël 11:31. Een vergelijking van beide schriftgedeelten, zoals wordt gevonden op bladzijde 25, maakt duidelijk dat het elfde hoofdstuk een verklaring is in het bijzonder van de macht die wordt geprojecteerd door de uiterst grote hoorn van het achtste hoofdstuk. {TN3: 36.1}

Ook maakt het duidelijk dat het heiligdom waarvan wordt gesproken in Daniël 8:11 niets anders kan zijn dan Gods heiligdom; want enerzijds kan een heidense structuur nooit van sterkte zijn of anderzijds verontreinigd worden als het nooit schoon is geweest. En bovendien, nooit noemt de Bijbel het een heiligdom. {TN3: 36.2}

En als laatste, juist het feit dat het heiligdom in Jeruzalem noch verontreinigd noch gereinigd was op de manier waarop wordt beschreven door de engel, maar woest was achtergelaten en uiteindelijk werd vernietigd (Dan. 9:26), plaatst het onomstotelijk bewijsstuk voor het bewijs dat noch de verontreiniging, noch de reiniging plaatsvond in de periode van het Oude Testament. {TN3: 36.3}

Deze solide conclusie wordt dubbel vastgesteld door de verdienste van Christus’ verklaring (bladzijde 25), wat het werk van de verwoestende macht in de Christelijke dispensatie {periode} plaatst. {TN3: 36.4}

36

Er is geen andere tijd dan de “tweeduizend en driehonderd dagen” (Dan.8:14) en de “zeventig weken” (Dan.9:24),

37

waarop de verklaring kan worden toegepast: “de vastgestelde tijd was lang.” Dan.10:1. Maar aangezien de eerstgenoemde periode te lang was voor het herstellen en reinigen van het heiligdom in Jeruzalem, en dat  de laatstgenoemde periode te lang was voor het herbouwen van de stad (want de zeventig jaren waarover wordt gesproken door Jeremia waren reeds vervuld), was Daniël genoodzaakt om tot de Here uit te roepen voor verstand. {TN3: 37.1}

“Toen,” zegt hij, vervolgens, “Hoorde ik een heilige spreken, en een andere heilige zeide tot die ene heilige die sprak: Tot hoe lang zal het gezicht zijn betreffende het dagelijkse (…), en de overtreding der verwoesting, om zowel het heiligdom als het heer over te geven om onder de voet vertreden te worden?  En hij zeide tot mij: Tot tweeduizend en driehonderd dagen; dan zal het heiligdom gereinigd worden.” Dan. 8:13,14{KJV}. {TN3: 38.1}

In moderne taal uitgedrukt, zou het antwoord van de engel op Daniël’s vraag zijn dat er 2300 dagen zouden zijn vereist voor “zowel het heiligdom als het heer om onder de voet vertreden te worden,” en ook voor het dagelijkse om neergeworpen te worden en voor de overtreding der verwoesting om ingesteld te worden, en dat daarna het heiligdom gereinigd zal worden.” {TN3: 38.2}

In dit licht wordt gezien dat de 2300-dagen periode moet eindigen nadat “het dagelijkse” is weggenomen en “de overtreding der verwoesting” is volbracht. Aldus zal het wegnemen van “het dagelijkse” en het inbrengen van de gruwel die woest maakt [p.38]

”door de overtreding der verwoesting, “zowel het heiligdom als het heer overgeven om onder de voet vertreden te worden.” {TN3: 38.3}

Het vertreden van het heer is het uitmoorden van de Christenen die niet wilden aanbidden volgens de bevelen van de hoorn- macht. Het vertreden van het heiligdom, de kerk, veroorzaakte de oprichting van een aardse priesterschap in de plaats van Christus, Die bediening doet van binnen in het hemelse heiligdom. {TN3: 39.1}

En aangezien de grote hoorn van de geitenbok een voorstelling is van de Romeinse (ijzer- Dan. 2:40) wereld in haar drie perioden- heidens, kerkelijk, en protestants – en aangezien ook in haar tweede periode, zij de waarheid en het “heer” onder de voet vertrad, en het heiligdom verontreinigde door de gruwelen in te brengen terwijl “het beoefende, en voorspoedig was” (Dan.8:12), dan reikt de 2300-dagen periode, dienovereenkomstig, verder dan de val van het Kerkelijk Rome en strekt het zich uit tot in de Protestantse periode. {TN3: 39.2}

Aangezien, verder, het bevel om Jeruzalem te herbouwen uitging in 457 V.Chr. (Ezra 7:21-27), blijkt het beginpunt van de zeventig weken één te zijn met dat van de 2300 dagen. {TN3: 39.3}

En Christus’ bediening binnen deze periode lokaliserend, zei de engel: “(…) Hij [Christus] zal het verbond bevestigen met velen voor één week; en in het midden der week zal Hij het slachtoffer en de offerande doen ophouden.” Dan.9:27. {TN3: 39.4}

39

Aangezien het bevestigen van het verbond met de velen (de Joden) was volbracht gedurende de zeven jaren vanaf het begin van Christus’ bediening, de tijd van Zijn doop, tot de tijd dat Petrus werd opgedragen het evangelie tot de Heidenen te brengen (Handelingen 10:28; lees het gehele hoofdstuk), en aangezien Christus in het midden van deze periode werd gekruisigd, bewijst het dat “de week” zeven letterlijke jaren zijn, en openbaart {het} dat de 2300-dagen periode moet worden gehanteerd met de regel van Ezechiel 4, een dag berekenend voor een jaar, aldus:  {TN3: 40.1}

“(…) vanaf het uitgaan van het gebod [gevonden in Ezra 7:21-27] om Jeruzalem te herstellen en te bouwen [het begin van de 2300 dagen], tot de Messias toe, de Vorst [Christus bij Zijn doop], zullen zijn zeven weken [49 jaren], en twee en zestig weken [434 jaren],” komende tot 483 jaren in totaal, met de eerste zeven weken of negen-en-veertig jaren, die bestemd zijn voor het herbouwen van de stad. {TN3: 40.2}

Daarna, na “zeven weken” plus “twee-en-zestig weken [483 jaren] zal de Messias afgesneden worden,(…) en het volk van de vorst [de Romeinen] die komen zal, zal de stad vernietigen en het heiligdom [vervuld door Titus rond 70 N.Chr.]; en het einde daarvan zal zijn met een vloed, en tot het einde toe van de oorlog zijn verwoestingen vast besloten. En Hij [Christus] zal het verbond bevestigen met velen voor een week [zeven jaren, beginnend bij Zijn doop];

40

en in het midden der week [in het midden van de zeven jaren] zal Hij het slachtoffer en de offerande doen ophouden [door het offeren van Zichzelf en door het overbrengen ervan tot het hemels heiligdom; Zijn offer, de plaats innemend van het aardse offer, en aldus het hemels heiligdom de plaats innemend van het aardse heiligdom, met Christus Zelf als de hogepriester], en voor de verspreiding van de gruwelen zal Hij het [de tempel in Jeruzalem] doen verwoesten [Zijn aanwezigheid volledig verwijderd], zelf tot de voleinding toe, en datgene wat is vastbesloten, zal  uitgestort worden over het verwoeste. ” Dan.9:3-27{KJV}. {TN3: 40.3}

Het restant van de 2300 dagen, of jaren, reiken tot de tijd van de reiniging van het heiligdom. (Zie afbeelding op bladzijde 37.) {TN3: 41.1}

Door 2300 jaren vooruit te tellen vanaf Oktober 457 N.Chr., wordt het eindpunt Oktober 1844 N.Chr. En aangezien de engel zei: “Tot tweeduizend en driehonderd dagen; dan zal het heiligdom gereinigd worden,” dan moet de reiniging hebben aangevangen in 1844, precies het jaar waarin, voor de eerste keer in de geschiedenis, de boodschap van de eerste engel de verkondiging deed weerklinken: “Vrees God, en geeft Hem heerlijkheid, want de ure van Zijn oordeel is gekomen” (Openb.14:7; Dan. 7:9,10) — de tijd waarin de Grote Rechter en het hemels tribunaal  in oordeel zitten om de slechten van de goeden te scheiden; dat wil zeggen, om uit het Boek des Levens de namen

41

uit te wissen van degenen die tot de dienst van Christus zijn ingegaan, maar die niet tot het einde toe hebben standgehouden. {TN3: 41.2}

Aangezien deze ontzaglijke waarheid, zoals hier is geopenbaard, haar tegenhanger vindt in Christus’ gelijkenis van de tarwe en het onkruid, moeten de gelijkenissen noodzakelijkerwijs daarom onderwijzen het onderzoekend

Oordeel Onder De Levenden. {TN3: 42.1}

“Laat beiden tezamen groeien,” gebiedt Christus, betreffende de vermenging van de tarwe en het onkruid, “tot de oogst; en in de tijd van de oogst zal Ik tot de maaiers zeggen: Vergadert gij eerst het onkruid, en bindt ze in bossen, om ze te verbranden; maar brengt de tarwe samen in Mijn schuur.” Matt.13:30. {TN3: 42.2}

Hier leert de Heer op parabolische wijze dat er een tijd van onderzoek zal komen, en dat dan de engelen de zondaars zullen verwijderen van “de vergadering der rechtvaardigen.” Ps.1:5. {TN3: 42.3}

“Wederom, is het koninkrijk der hemelen gelijk aan een net, die was geworpen in de zee, en  allerlei soort bijeen bracht; welke, toen het vol was, zij aan de oever trokken, en neerzaten, en het goede verzamelden in vaten, maar het kwade wegwierpen. Alzo zal het zijn bij in voleinding der wereld; de engelen zullen uitgaan, en de bozen uit het midden van de rechtvaardigen afscheiden.” Matt. 13:47-49. {TN3: 42.4}

In beide van deze gelijkenissen luidt Christus de voorwaarschuwing dat het onderzoekend

42

oordeel zal plaatsvinden in de tijd genaamd “oogst,” welke is de voleinding der wereld–de tijd waarin de 2300 dagen op het toppunt zijn, net zoals de engel verklaarde: “Versta, o zoon des mensen; want tegen de tijd van het einde zal het gezicht zijn.” Dan. 8:17. ” (…) sluit het gezicht toe; want het zal zijn voor vele dagen.” Dan.8:26. “(…)want het gezicht is nog voor vele dagen.” Dan.10:14. {TN3: 42.5}

Direct verwijzend naar de tijd waarin het onderzoekend oordeel onder de levenden zal plaatsvinden, stelt Maleachi beide gelijkenissen op een lijn in zijn profetie: {TN3: 43.1}

” (…) de Here, Die gij zoekt, zal plotseling tot Zijn tempel komen, (…) Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen? en wie zal standhouden, als Hij verschijnt? Want Hij is als het vuur van de smelter en het loog van de blekers; en Hij zal zitten als een smelter en reiniger van zilver; en Hij zal de zonen van Levi reinigen, en hen louteren als goud en zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid een offer kunnen brengen.” Mal.3:1-3{KJV}. {TN3: 43.2}

Aangezien de reinigingen, waartoe er in de gelijkenissen en de profetie van Maleachi wordt opgeroepen, nooit hebben plaatsgevonden, dan ligt het onderzoekend oordeel van de levenden, vanzelfsprekend, nog in de toekomst. Dit onderzoekend werk wordt daarom veroorzaakt door het  scheidingswerk in het aardse heiligdom (kerk), zoals het ook in zicht wordt gebracht in Ezechiel 9: {TN3: 43.3}

43

” En zie, zes mannen kwamen van de weg van de Bovenpoort, die ligt naar het noorden, ieder met zijn vernietigingswapen in de hand; en één man onder hen was in linnen gekleed met een schrijfkoker aan zijn zijde en zij gingen naar binnen en gingen staan naast het koperen altaar. En de heerlijkheid van de God van Israël nu had zich opgeheven van de cherub waarop Hij rustte naar de dorpel van de thuis, en Hij riep de man die in linnen gekleed was die schrijfkoker aan zijn zijde had;  En de HERE zeide tot hem: Trek midden door de stad, midden door Jeruzalem, en plaats een teken op de voorhoofden van de mannen die zuchten en die uitroepen over al de gruwelen die in het midden daarvan bedreven worden.  {TN3: 44.1}

” En tot de anderen zeide Hij te mijnen aanhoren: Trekt achter hem aan door de stad en slaat neer. Ontziet niet en hebt geen medelijden: Slaat volkomen, oud en jong, zowel maagden en kleine kinderen, vrouwen, maar nader geen mens waarop het teken is, En begin bij Mijn Heiligdom. Toen begonnen zij bij de  oudste mannen,  die voor het huis waren.” Ezech. 9:2-6. {TN3: 44.2}

Hier worden de mensen aangetoond als zijnde in een gemengde staat (onkruid en tarwe vermengd), met de tijd net voor hen waarin enerzijds degenen die hebben gezucht en uitgeroepen over de gruwelen in hun midden, het merkteken van verlossing zullen ontvangen, terwijl anderzijds degenen die

44

niet  hebben gezucht en uitgeroepen, zonder het merkteken achtergelaten zullen worden, om om te komen (in hun zonden) onder de vernietigingswapens van de engelen. {TN3: 44.3}

Uit deze scheiding –de ene in de kerk– komen de eerste vruchten voort. {TN3: 45.1}

Dan volgt de scheiding van onder de natiën, zoals wordt gezien in de gelijkenis van Mattheus 25, die op profetische wijze de komst van Christus beschrijft, echter niet die {komst} in zicht gebracht in 1 Thessalonicenzen 4:16,17, want tegen de tijd van de laatstgenoemde, “zullen de doden in Christus eerst opstaan; dan zullen wij, die in leven en overgebleven zijn, samen met hen opgenomen worden in de wolken, om de Here in de lucht te ontmoeten”; terwijl tegen de tijd van de eerstgenoemde, “wanneer de Zoon des mensen zal komen in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid [de koninkrijk-kerk, welke op dit moment alleen bestaat uit de eerste vruchten]. {TN3: 45.2}

“En voor Zijn aangezicht zullen alle natiën vergaderd worden; en Hij zal hen van elkander scheiden, gelijk een herder zijn schapen scheidt van de bokken; en Hij zal de schapen stellen aan Zijn rechterhand, maar de bokken aan de linker{hand}. Dan zal de Koning zeggen tot hen die aan Zijn rechterhand [dezen, die de tweede vruchten zijn]: Komt, gij gezegenden van Mijn Vader, beërft het koninkrijk dat voor u bereid is van de grondlegging der wereld (…) Dan zal Hij ook zeggen tot hen die aan de linkerhand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, tot het

45

eeuwige vuur, dat bereid is voor de duivel en zijn engelen.” Matt.25:31-34,41. {TN3: 45.3}

Uit deze scheiding –die onder de natiën — komen de tweede vruchten voort. {TN3: 46:1}

De engelen die rondom de troon zijn in het hemels heiligdom gedurende het oordeel van Daniël 7:9, 10 en van Openbaring 5:11, zullen, zoals de gelijkenis verklaart, neerdalen met “de Zoon des mensen” wanneer Hij komt “tot Zijn tempel” (Zijn kerk) om door het oordeel “de goddeloze ” te scheiden ” van onder de rechtvaardigen,” en als goud en zilver te louteren degenen “die de dag van Zijn komst kunnen verdragen(…) opdat zij de Here in gerechtigheid een offer kunnen brengen.” Mal. 3:2, 3. {TN3: 46:2}

In een grafische demonstratie dat Hij op aarde zal komen met al Zijn engelen om het oordeel uit te voeren over de levenden, openbaarde de Heer Zichzelf op profetische wijze aan Ezechiel als Hij tot de aarde gebracht werd zittend op een troon door vier levende schepselen net voordat de slachting van de huichelaars in de kerk plaatsvind.  En aangezien elk van de levende schepselen het gezicht heeft van een leeuw, het gezicht van een kalf, het gezicht van een mens, en het gezicht van een arend (Ezech.1:10),– dezelfde onderscheidingstekenen als de dieren hebben die zich voor de troon in het hemels heiligdom bevinden (Openb. 4:7) in de tijd van het oordeel van de doden,– en aangezien zij neerdalen tot de aarde, tonen zij daarmee symbolisch aan dat het werk van de bemiddelend-gerechtelijke troon welke dagvaart en

46

de leiding heeft over het oordeel van de doden, is uitgebreid naar de aarde. {TN3: 46:2}

Deze uitbreiding moet, voor zover wij nu in staat zijn te weten, plaatsvinden bij het openen van de zevende zegel (Openb. 8:1), want tegen die tijd houden de hemelse stemmen op, die het oordeel van de doden openden, in het hemels heiligdom, en {zij} beginnen, na de half uur stilte, te klinken op de aarde. Met andere woorden, net zoals in de hemel bij de opening van het oordeel van de doden, er “bliksemen, en donderslagen, en stemmen” waren (Openb. 4:5), evenzo zijn er op aarde, bij de opening van het “oordeel van de levenden,” “stemmen, en donderslagen, en bliksemen, en een aardbeving.” Openb.8:5. {TN3: 47:1}

Bij het oordeel van de doden, echter, vindt het scheidingswerk plaats in de boeken in het hemels heiligdom; terwijl bij het oordeel van de levenden, de scheiding plaatsvindt onder de mensen in de kerk evenals onder hun namen in de boeken in het hemels heiligdom, aldus aantonend dat beide heiligdommen uiteindelijk gereinigd zullen worden. {TN3: 47:2}

Het is daarom onontkoombaar, dat de komst van de Heer tot Zijn tempel (Mal. 3:1-3), Zijn komst met al Zijn engelen (Matt. 25), en Zijn komst zittend op Zijn troon boven de levende schepselen (Ezech.1),– die alle drie dezelfde gebeurtenis voorstellen, zoals is aangetoond,– plaatsvindt aan het begin van het oordeel van de levenden: de tijd waarin de gerechtelijke activiteiten van het hemels heiligdom

47

zich uitbreiden tot het aardse heiligdom –de kerk. {TN3: 47:3}

“En ik zag, en ziet, een witte wolk, ” hief Johannes de Openbaarder aan, dezelfde komst beschouwend, op verscheidene wijzen beschreven door Maleachi, Mattheus en Ezechiel, “en op de wolk was Een gezeten, de Zoon des mensen gelijk,  hebbende op Zijn hoofd een gouden kroon, en in Zijn hand een scherpe sikkel. En een andere engel kwam uit de tempel, roepende met en luide stem tot Hem, die op de wolk zat: Zend Uw sikkel en maai; want de tijd om te oogsten is voor U gekomen; want de oogst der aarde is rijp. En Hij, Die op de wolk zat, zond Zijn sikkel op de aarde, en de aarde werd gemaaid.” Openb. 14:14-16{KJV}. {TN3: 48:1}

Deze komst van de Zoon des mensen is, daarom, duidelijk niet wanneer de verrezen en de levende rechtvaardigen tezamen opgenomen worden om Hem in de lucht te ontmoeten; want de verzen 17-20, volgend op die in de bovenste alinea zijn geciteerd, openbaren dat nadat Hij kwam en de aarde maaide, “een andere engel (…) hebbende een scherpe sikkel,”  kwam en een tweede oogst maaide voordat de toorn Gods — de zeven laatste plagen (Openb. 15:1) –werd uitgegoten op de goddelozen. {TN3: 48:2}

Aldus wordt er nogmaals en voor de vierde keer gezien, dat er twee verschillende komsten zijn van de Zoon des mensen; de ene om “de goddelozen van onder de rechtvaardigen te scheiden” in de kerk (Matt.13:49), en daarna onmiddellijk de rechtvaardigen te roepen van onder de goddelozen in

48

Babylon (Openb. 18:4); de ander om de heiligen , zowel de verrezenen als de levenden, te brengen naar de woningen welke Hij voor hen heeft bereid (1 Thess. 4:16; Johannes 14:1-3). {TN3: 48:3}

Bij de eerstgenoemde komst van de zoon des mensen, werd de steen die het grote beeld sloeg zonder handen (zonder menselijke hulp, en door de Heer Zelf) uitgesneden, omdat, zoals de Heer zegt: “er was niemand die hielp; en Ik verwonderde Mij dat er niemand was, om te ondersteunen; daarom bracht Mijn arm Mij heil toe; en Mijn grimmigheid, die ondersteunde Mij. En Ik zal het volk vertreden in Mijn toorn en hen dronken voeren in Mijn grimmigheid, en Ik zal hun kracht doen neerdalen tot de aarde.” Jes. 63:5,6{KJV}. {TN3: 49:1}

Dit werk van scheiding, of reiniging, in zicht gebracht in de gelijkenis van Mattheus 13: 30 en nogmaals in die van Mattheus 13:47-49, ook in de profetie van Maleachi 3:1-3 en in die van Ezechiel 9, evenals in Openbaring 14, is direct van toepassing op het oordeelsdag voor de levenden; maar de reiniging van het heiligdom aan het einde van de 2300 dagen, volgens Daniël 8:14 en Daniël 7:9,10, is direct van toepassing op het

Oordeel Onder de Doden. {TN3: 49:1}

Hoewel de reiniging van het heiligdom, zoals reeds is gezien uit Daniëls profetieën, zou plaatsvinden na 1844 N.Chr., toch heeft, zijn visioen van het oordeel vanzelfsprekend betrekking op de doden, aangezien de levende rechtvaardigen nog steeds vermengd zijn met de zondaars in de kerk, en aangezien Daniël de Oude

49

van Dagen zag zitten in oordeel, niet om degenen te doden die “het merkteken” hadden, maar om te beoordelen vanuit “de boeken” welke “werden geopend.” {TN3: 49:2}

Wat de reiniging van de kerk op aarde betreft, het zal volbracht worden door ten eerste de gruwel uit te werpen, ten tweede de waarheid te herstellen, en ten derde door het onkruid weg te nemen. Maar wat de reiniging van het heiligdom van boven betreft, wordt het nu volbracht door uit het Boek des Levens te verwijderen de namen van degenen die in gebreke zijn bevonden; daarna door hen te plaatsen in het boek welke de namen bevat van degenen die zullen opkomen bij de opstanding van de goddelozen na de duizend jaren (Openb. 20:5); daardoor in het Boek des Levens achterlatend alleen de namen van degenen die overwinning over de zonde hebben verkregen, en die aldus wachten om op te komen bij de opstanding van de rechtvaardigen (Openb. 20:6). Johannes “zag,” dienovereenkomstig, “de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, welke is het Boek des Levens; en de doden werden geoordeeld uit die dingen die geschreven waren in de boeken, naar hun werken.” Vers 12. {TN3: 50:1}

Naast de redenen die reeds zijn aangevoerd, zijn er nog

Verdere Redenen voor Beide Oordelen. {TN3: 50:2}

Aangezien de reiniging van het hemelse heiligdom een werk is van reinigen  van de boeken door

50

het uitwissen uit hen de namen van zowel de afvalligen als het onkruid, en aangezien tegen de “tijd der benauwdheid, zoals er nooit was geweest sinds er een natie bestond,” degenen  die “verlost zullen worden,” alleen degenen zijn wiens namen geschreven worden bevonden in het boek, is het daarom vanzelfsprekend, dat de reiniging van de boeken plaatsvindt voor de opstanding, en voor de tijd der benauwdheid zoals er nooit geweest is. Aldus zullen ontrouwe doden in hun graven gelaten worden bij de eerste opstanding, en de ontrouwe levenden zullen worden achtergelaten zonder verlossing van de komende benauwdheid.  Maar waren hun namen toegelaten om te blijven in de boeken, dan zouden volgens de verslagen óf de goddeloze doden verrezen moeten worden met de rechtvaardigen, en de levende goddelozen verlost worden met de levende rechtvaardigen, óf zouden anderszins zowel de rechtvaardige doden als de rechtvaardige levenden met hen verlaten moeten worden- alternatieven die beiden, natuurlijk, onmogelijk zijn; aldus wederom een absolute scheiding verplicht makend, zoals als voorbeeld aangehaald in type in Jozua’s tijd:  {TN3: 50:3}

“Er is een vervloekt ding,” zei de Heer, “in uw midden, O Israël; gij kunt niet standhouden voor uw vijanden, totdat gij het vervloekte ding wegneemt van onder u (…) En Jozua, en het ganse Israël met hem, nam Achan (…) en al wat hij had; …en het ganse Israël stenigden hem.”Joz. 7: 13, 24, 25 {KJV}. {TN3: 51:1}

Uit dit bolwerk van bewijzen ten bewijsvoering van de reiniging van de kerk op aarde

51

en van de boeken in de hemel, torent de ondoordringbare waarheid voort ,dat de levenden die, getrouw zijn doorgegaan tot het einde, hun namen behouden in het Boek des Levens, zullen in deze tijd van scheiding, Gods merkteken, of zegel, van verlossing ontvangen, terwijl degenen die dat niet ontvangen, zonder zullen worden achtergelaten, om om te komen in hun zonden. En, dienovereenkomstig, zullen de doden, wiens namen worden behouden na het oordeel, in het boek der doden, voortkomen in de eerste opstanding (Openb.20:6), terwijl degenen die ontrouw waren in het leven, wachten tot na de duizend jaren, om voort te komen  met al de goddelozen in de tweede opstanding (vers 5). {TN3: 51:2}

Terwijl het dus noodzakelijk is in de vergadering van de doden om de goddelozen te scheiden van de rechtvaardigen, die nu de opstandingmorgen afwachten, is het net zo noodzakelijk in de vergadering van de levenden om de goddelozen te scheiden van de rechtvaardigen, die zich nu voorbereiden op de verlossing  van de komende benauwdheid, en de tweede komst van Christus afwachten-Zijn zichtbare komst om de dode heiligen te doen ontwaken en zowel hen als de levenden op te nemen. {TN3: 52:1}

Er zijn daarom twee scheidingen, één onder de rechtvaardige doden en de andere onder de rechtvaardige levenden, de doden bestemd zijnde  voor opstanding en de levenden voor opname {of verandering}. {TN3: 52:2}

Anderzijds, zij, wiens namen worden uitgewist uit de boeken, degenen zijn die verzuimd zullen hebben  om het “bruilofts

52

kleed” aan te doen. Matt. 22:11. Op bevel van de Meester (vers 13), zullen zij worden uitgeworpen, om zich nooit meer onder de bruiloftsgasten te bevinden. Deze reiniging van het Boek des Levens wordt verder gezien als het zijn van  een noodzakelijkheid ten einde de engelen in staat te stellen op rechtmatige wijze de heiligen te selecteren, want wanneer de Zoon des mensen komt met al Zijn engelen, zal Hij hen zenden “met een groot geluid van een bazuin, en zij zullen zijn uitverkorenen [de verrezenen] bijeen vergaderen uit de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste daarvan” (Matt. 24:31), en hen nemen om zich te voegen bij de levenden. {TN3: 52:3}

Het geconcentreerde licht dat nu doorschijnt vanuit de profetieën die hierin worden gezien in hun wederzijds betrekkelijke samenhang, toont aan dat zowel het heiligdom in de hemel als de ene op aarde verontreinigd was, niet door de politieke en militaire veroveringen van heidense machten, maar eerder, ten eerste, doordat sommigen van haar bekeerlingen niet standhouden (Matt.10:22); ten tweede, doordat Satan het onkruid inbrengt terwijl de mensen sliepen (Matt. 13:25); en ten derde, door het uitwerpen van het “dagelijkse” door de uiterst grote hoorn, het vertreden van de waarheid, en het inbrengen van de gruwel die woest maakt; aldus zowel de aardse als de hemelse heiligdommen betrekkend. {TN3: 53:1}

Deze ontstellende openbaring toont overtuigend aan dat de reiniging volgens Daniël ten eerste is van het heiligdom in de hemel, en ten tweede van het heiligdom op aarde. {TN3: 53:2}

53

Zo belangrijk is het, dat een ieder die zou verzuimen een ijverig en zorgvuldig onderzoek te doen naar de aard en de betekenis van dit groot werk van Gods onderzoeken van de gasten die zijn ingekomen voor de bruiloft, eenvoudigweg onverschillig over de verwachtingen zijn van het eeuwig leven-“zulk een grote verlossing.” Want wanneer iemands oordeel inbehandeling is, en hij is zich niet bewust van het feit, dan zal hij onvoorbereid zijn en niet in staat om stand te houden wanneer zijn zaak onderzocht wordt. Aan dit allerbelangrijke onderwerp “behoren wij daarom des te meer ernstig gehoor te geven.” Hebr. 2:1. En door dit te doen, moeten wij het oordeel benaderen

In Het Licht Van De Gelijkenissen. {TN3: 54:1}

De zaadzaaier, het zaad, de akker, het seizoen van bebouwen en groeien, en het seizoen van de oogst, moeten samen op volmaakte wijze uitgerekend zijn om het geestelijk koninkrijk af te beelden; anders kan de voorstelling alleen maar leiden tot dwaling in plaats van tot waarheid. {TN3: 54:2}

Aangezien de vier seizoenen van het jaar allemaal vereist zijn om het proces van beplanten, kweken, en oogsten van de jaarlijkse gewassen, en herfst zijnde het begin van het landbouw jaar (net zoals de afsluiting van het zomer seizoen ” de feest der inzameling ” is, ” welke is aan het einde van het jaar, wanneer gij uw arbeid uit het veld zult ingezameld hebben”–Ex.23:16), illustreert deze gelijkenis daarom met de twaalf maanden van het jaar een periode van evangelische geschiedenis, waarvan er bij de afsluiting er van het koninkrijk van Christus zal worden opgericht, en waarvan het begin is

54

De Zaaitijd. {TN3: 54:3}

Daar er een periode van kerkelijke geschiedenis wordt geïllustreerd door deze twaalf maanden oogst

55

periode, moeten wij daarom achterhalen de tijd van haar begin –de tijd van het zaaien van het zaad, en de tijd van de afsluiting ervan–de tijd van het oogsten. {TN3: 55:1}

“Hij die het goede zaad zaaide,” zegt Christus, “is de Zoon des mensen,” en de vijand die het onkruid zaaide “is de duivel.” Matt. 13:37,39. {TN3: 56:1}

“De Zoon des mensen,” Hij die “het goede zaad zaaide,” is natuurlijk niemand anders dan Christus. Maar aangezien Hij niet de “Zoon des mensen” genoemd kon worden voordat Hij uit een vrouw werd geboren, kon Hij dienovereenkomstig niet “het goede zaad” hebben gezaaid van de geestelijke oogst tot na Zijn geboorte in Bethlehem, Judea. {TN3: 56:2}

Aangezien Zijn bediening–Zijn zaaien van “het goede zaad,” de waarheid–gelijk begon na Zijn doop (Matt.4:17), moeten wij daarom, om het begin van de parabolische {vergelijkende} oogstperiode te bewijzen, de datum vaststellen waarop Hij werd gedoopt. {TN3: 56:3}

“En na twee en zestig weken,” profeteerde Daniël, betreffende Christus’ bediening en Zijn dood, “zal de Messias afgesneden worden, doch niet voor Zichzelf; …en Hij zal het verbond bevestigen met velen voor een week; en in het midden der week zal Hij het slachtoffer en de offerande doen ophouden.” Dan. 9:26,27{KJV}. {TN3: 56:4}

Dat dit profetische tijd is, berekend door de jaar-dag regel van Ezechiel 4:6, wordt gezien uit het feit dat er zeven jaren waren

56

vanaf de tijd dat Christus was gedoopt tot de tijd dat de apostelen werden toegestaan om het evangelie te brengen tot de Heidenen. Gedurende deze periode, bevestigde of vervulde Christus het verbond. “In het midden der week,” of aan het einde van drie en een halve jaar, zou Hij gekruisigd worden, aldus het aardse offer veroorzakend op te houden. {TN3: 56:5}

Het feit nu hebbende vastgesteld (zie  afbeelding op blz.55) dat de drie en een half jaar van Christus’ bediening eindigde op de 16de dag van de eerste maand, dan ondervinden wij, door drie en een half jaar te tellen (volg de afbeelding op blz.55), dat Zijn doop plaatsvond op de 16de dag van de zevende maand, welke was in de Week der Loofhutten, en de viering daarvan was het einde van het landbouw jaar, de afsluiting van de oogst (Lev.23:39). {TN3: 57:1}

Aldus zien wij dat de gelijkenis in volmaakte getrouwheid is aan de natuur, en dat “de Zoon des mensen” juist op tijd aanving met het zaaien van het geestelijk zaad –aan het einde van het oude en aan het begin van de nieuw jaarse oogst–in precies het juiste seizoen van het jaar. Met het zaaien van het zaad beginnend met Christus’ doop, en de oogst komend aan het “einde der wereld,” behelst de periode van de gelijkenis vanzelfsprekend de gehele evangelie dispensatie–vanaf het begin van Christus’ bediening tot aan de afsluiting van de genadetijd. Tussen die twee bevindt zich de

57

Tarwe-groeitijd. {TN3: 57:2}

De drie en een half jaar vanaf het begin van Christus’ bediening tot aan Zijn kruisiging zijnde de zaaitijd, en de oogsttijd zijnde het einde der wereld, dan is de tussenliggende periode de tijd voor het groeien en rijp worden van het graan, alsmede het

Onkruid-zaaitijd.  {TN3: 58:1}

Bij het afronden van Zijn zaaien van het goede zaad, “verliet….de Zoon des mensen…Zijn huis, en gaf Zijn dienstknechten macht, en elk zijn werk, en gebood de deurwachter om te waken.” Markus 13:34. Maar daar Hij er niet was, “sliepen de mensen,” zoals mensen gewoonlijk doen wanneer hun werkgever niet aanwezig is. Aldus, enige tijd nadat Christus opvoer ten hemel, “kwam Zijn vijand en zaaide onkruid onder het tarwe, en ging zijns weegs.” Matt.13:25. Maar Zijn dienstknechten, daar slapende, wisten het niet! Wat een tragische ironische voorstelling! Sions wachters in slaap gevallen zelfs aan haar muren, terwijl de vijand ongezien en  ongehinderd voorbij glipt! O, wat een vreselijke schuld van groffe plichtsverzuim rust op de wachters sinds de apostolische dagen! {TN3: 58:2}

Degenen aanklagend die vandaag verantwoordelijk zijn voor dit falen om  de kerk te beschermen van het lidmaatschap toe te zeggen aan feitelijk iedereen die belangstelling belijdt te hebben en een wens aantoont om lid te worden, hoewel zo iemand noch gegrond is in de waarheid noch “vruchten” voortbrengt “die aan de bekering beantwoordt,”

58

verklaart de Geest der Profetie: “Er wordt teveel haastig werk besteed aan het toevoegen van namen in het kerkregister. Ernstige gebreken worden gezien in het karakter van sommigen die zich bij de kerk voegen. Zij die hen toelaten, zeggen: Wij zullen ze eerst de kerk inbrengen, en daarna hen hervormen. Maar dit is een dwaling. {TN3: 58:3}

Het allereerste werk dat gedaan moet worden, is het werk van hervorming…Sta hen niet toe om zich te verenigen met Gods volk in kerkelijk verband, totdat zij besliste bewijzen hebben dat de Geest van God in hun harten aan het werken is. Velen, wiens namen staan geregistreerd in de kerkelijke boeken, zijn geen Christenen.” –The Review and Herald, 21 Mei, 1901. {TN3: 59:1}

Welk sterker bewijs is nodig voor iemand om zich te overtuigen dat de wachters het geestelijk inzicht hebben verloren welke Johannes de Doper en de apostelen hadden? Tragisch waar, is inderdaad de scherpe aanklacht: “Slapende predikanten, predikend tot een slapend volk.” –Testimonies, Vol.2 {Getuigenissen, Deel 2}, blz.337. {TN3: 59:2}

Waarnemend, “toen hij velen van de Farizeeers en Sadduceeers zag komen tot zijn doop,” dat zij later zijn Heer zouden kruisigen, zie Johannes tot hen: ” O, adderengebroed, wie heeft u een gewaarschuwd om te vluchten van de komende toorn? Brengt daarom vrucht voort dat aan de bekering beantwoordt.” Matt.3:7,8. Aldus onthulde en dwarsboomde hij het plan van de duivel om het onkruid in te brengen in die tijd. Want hij wist maar al te goed, dat als het onkruid eenmaal binnenkwam en hij dan zou trachten hen uit te wieden, hij het tarwe met hen zou uitrukken.  {TN3: 59:3}

59

En daarna , gedurende de tijd van de apostelen, zei Petrus, als een getrouwe wachter van de kerk,  het opnieuw pogen van de duivel bespeurend om binnen te komen met zijn kwade zaad, tot de schuldige: “Ananias, waarom heeft Satan uw hart vervuld, om tegen de Heilige Geest te liegen, en een deel van de prijs van het land achter te houden? …En Ananias, deze woorden horende, viel neer en gaf de geest; en er kwam grote vrees over allen, die dit hoorden…En het omtrent drie uren daarna, dat ook zijn vrouw …inkwam. En Petrus antwoordde haar: Zeg mij, hebt gij het land voor zoveel verkocht? En zij zeide: JA, voor zoveel…Toen viel zij terstond neer voor zijn voeten, en gaf de geest.” Hand. 5:3,5,7,8,10. {TN3: 60:1}

Het feit dat ook de gemeente gefaald heeft om waar te nemen dat de duivel zijn zaad onder hen zaait, rechtvaardigt ten tweede male de aanklacht: “Slapende predikanten, predikend tot een slapend volk” (Testimonies, Vol.2 {Getuigenissen, Deel 2}, blz.337), en bewijst fat de gehele kerk, zowel de leiding als de leken, in dieope slaap is ter vervulling van de worden van Christus: “Dan zal hert koninkrijk der hemelen vergeleken worden met tien maagden…en vijf van hen waren wijs, en vijf waren dwaas…Doch…terwijl de bruidegom vertoefde, sluimerden zij allen en sliepen.” Matt.25:1-5{KJV}. {TN3: 60:2}

Het onheil van het toelaten van de duivel om vrijelijk het onkruid onder het tarwe te zaaien, heeft in de Christelijke kerk bestaan vanaf het heengaan van de apostelen, met als gevolg dat wanneer

60

de Heer een boodschap heeft gezonden tot Zijn volk, het onkruid onder hen onmiddellijk (onder onderwijzing van de leiders) hun handen hebben opgeheven en wie dan ook  uit stemden die zou luisteren naar de boodschapper en de boodschap zou gehoorzamen. Door aldus keer op keer hun geboorterecht te veerkopen voor minder dan een pot voedsel, heeft het belijdend volk van God verlies geleden, en nochtans heeft de kerk nooit geleerd van de tragische les!  {TN3: 60:3}

“O, gij huis Israëls,” waarschuwt de Heer, “laat het u genoeg zijn vanwege al uw gruwelen, dat gij  in Mijn heiligdom heeft gebracht vreemdelingen, onbesneden van hart, en onbesneden van vlees, om in Mijn heiligdom te zijn, om het te verontreinigen, namelijk Mijn huis.” Ezech. 44:6,7{KJV}. {TN3: 61:1}

Maar tot de getrouwen, aangezien het onkruid hen uit hun midden heeft verdrongen, is altijd de vertroostende verzekering van de Heer geweest: “Zalig zijt gij, wanneer mensen u zullen haten, en wanneer zij u zullen afscheiden van hun gezelschap, en u zullen smaden, en uw naam als kwaad verwerpen, om de Zoon des mensens’ wil. Verblijdt u in die dag, en spring op van vreugde; want ziet, uw loon is groot in de hemel; want op gelijke wijze deden hun vaders aan de profeten.” Lukas 6:22,23{KJV}. {TN3: 61:2}

Aangezien de periode vanaf het heengaan van de apostelen de groeitijd van het tarwe en het onkruid is geweest, en aangezien, bovendien, de Laodiceese gemeente de laatste is van de zeven afdelingen van de Christelijke kerk waarin het tarwe en het onkruid vermengd zijn, moeten wij het antwoord leren op de vraag:

61

Welke {Gemeente} Is De Laodiceese Gemeente? {TN3: 61:3}

Laodicea kan onfeilbaar herkend worden temidden van de vele “ismen” der Christendom aan het werk dat zij doet–het oordeel verkondigen. Inderdaad, dit merkteken van herkenning wordt aangewezen juist door de naam Laodicea, dat is samengesteld door de twee Griekse woorden lao en dekei, de ene betekenend “volk{of mensen},” en ook “spreek,” de ander betekenend “oordeel,” de twee in een betekenend het volk dat oordeel verkondigt. De kerk, daarom, die verkondigt: “Vreest God, en geeft Hem heerlijkheid; want de ure van Zijn oordeel is gekomen” (Openb. 14:7), is klaarblijkelijk die ene, genaamd Laodicea. En het is haast even wel bekend buiten de Adsventistische kringen als van binnen, dat de Zevende-dags Adventisten gemeente de oordeelsboodschap van Openbaring 14:7 tracht over te brengen, en is daarom onbetwistbaar in haar opeising van de titel Laodicea.  {TN3: 62:1}

Het is dan duidelijk, dat de namen van “de zeven gemeenten” (de opeenvolgende afdelingen van de Christelijke kerk voorstellend, waarvan de Laodiceese de laatste is) niet “slechts namen” zijn. Neem als een ander voorbeeld de naam van de zesde, “Filadelfia.” Haar betekenis, “broederlijke liefde,” zijnde een verkeerde benaming voor de geestelijke toestand van welke andere gemeente dan ook in de gehele Christelijke periode, past onvoorwaardelijk echter, bij de staat van liefdadigheid die gewoonlijk en enkelvoudig bekend was van de zesde–de Millerieten gemeente. {TN3: 62:2}

Zijnde het ene schijnende voorbeeld van een gemeente die zich nooit schuldig maakte aan het dwarsbomen of trachten op welke manier dan ook haar leden te dwarsbomen in

62

hun beoefening van hun onvervreemdbare recht om voor zichzelf te onderzoeken en te aanvaarden wat dan ook hun geweten hen verzoekt te onderzoeken en te aanvaarden, is zij de enige die niets bijdroeg tot de ernstige toestand, die te voorschijn roept het schriftgedeelte: “Hoort het Woord des Heren, gij die voor Zijn woord beeft; uw broeders die u haatten, die u uitwerpen om Mijnentwil, zeiden: Laat de Here verheerlijkt worden; maar Hij zal verschijnen tot uw vreugde, en zij zullen beschaamd worden” (Jes.66:5{KJV}) in de

Scheiding Van Het Onkruid Van Onder Het Tarwe. {TN3: 63:1}

Het einde van de periode waarin het tarwe en het onkruid vermengd zijn is de tijd van het afsluitingswerk voor de Laodiceese gemeente (de laatste van de zeven gemeenten). Dit werk wordt geïdentificeerd door de grondlegger van de gemeente als het merken in Ezechiël 9, de verzegeling van het geestelijk Israël, de 144.000. (Zie Testimonies to Ministers{Getuigenissen voor Predikanten}, blz.445 en Testimonies, Vol.3{Getuigenissen, Deel 3}, blz. 266; Vol.5, blz. 211{Deel 5, blz…}) En deze identificatie wordt beslissend ondersteund door het feit, zoals hierin wordt gezien, dat Ezechiël’s profetie een scheiding is van twee groepen–zij die “zuchten en uitroepen voor al de gruwelen die worden bedreven in het midden daarvan” (de kerk) en zij die

63

dat niet doen. En aangezien de eerstgenoemden worden verlost terwijl de laatstgenoemden vallen onder de slachtwapens van de engelen, is er duidelijk een volledige scheiding van het onkruid van onder het tarwe in de

Tijd Van De Oogst. {TN3: 63:2}

Hoewel de ware betekenis en tijd van de oogst grootschalig door sommigen in verwarring wordt gebracht en verwarrend is voor velen, zal een nadere studie van het Woord opheldering erin brengen op net zo een simpele wijze als het opheldering bracht in zowel de tijd van het zaad zaaien en de periode van het tarwe en het onkruid. {TN3: 64:1}

Met Zijn ogen de nevel der eeuwen doorsnijdend, voorzag Christus de nalatigheid van Zijn wachters en het kwaad welke zou opkomen in Zijn kerk. Desondanks, nadat Hem werd gevraagd door Zijn dienstknechten: ” Hebt Gij geen goede zaad gezaaid in Uw akker? van waar heeft het dan dit onkruid? …Wilt Gij dan, dat wij heengaan en het vergaderen?…zeide Hij: Neen, opdat gij niet, terwijl gij het onkruid vergadert, ook het tarwe met hen uittrekt. Laat beiden samen opgroeien tot de oogst; en in de tijd van de oogst zal Ik tot de maaiers zeggen: Vergadert gij eerst het onkruid, en bindt het in bossen, om het te verbranden; maar verzamelt het tarwe in Mijn schuur.” Matt. 13:27-30{KJV}. {TN3: 64:2}

Een oogst betekent het “resultaat van poging {inspanning},” of zware arbeid, “het inzamelen van een gewas,”–het oogsten{maaien} van het resultaat der arbeid en het vullen van de schuren met graan. Dus, in plaats van dat de arbeid van het jaar

64

is voleindigd aan het begin van de oogst, begint, juist dan, de zwaarste arbeid van het jaar. En hoewel de oogsttijd de kortste tijd is van het oogstjaar, wordt het werk van het maaien niet in een ogenblik gedaan; het neemt tijd in beslag. De opbrengst wordt niet bijeen vergaderd door de akker gelijk te veranderen in de schuur; neen, dat zou een grote opeengepakte hoop zijn in plaats van een oogst. Eerst wordt de sikkel aan het graan geslagen, en vervolgens wordt het graan gebonden tot schoven{garven}, daarna gedorst, waarna het wordt geplaatst in de schuur; en daarna wordt het kaf en het onkruid vernietigd. Dit werk zijnde voltooid gedurende de herfst, toont het aan dat de oogst een seizoen des tijds is nadat “de zomer voorbij is,” en dat het wordt gevolgd door de onvruchtbare winterperiode. {TN3: 64:3}

Alzo moet het zijn met de geestelijke oogst, welke anders niet kon worden geïllustreerd door de letterlijke. Acht niet lichtvaardig de wijsheid van God; Zijn illustraties zijn volmaakt. {TN3: 65:1}

Beschouw nu, met welk een exacte getrouwheid tot de natuurlijke oogst de Meester de waarheden heeft verklaard van de geestelijke oogst: “Laat beiden samen opgroeien tot de oogst,” zegt Hij: “en in de tijd van de oogst zal Ik tot de maaiers zeggen: Vergadert gij eerst het onkruid, en bindt het in bossen, om het te verbranden; maar verzamelt het tarwe in Mijn schuur.” Matt. 13:30{KJV}. {TN3: 65:2}

In deze parabolische woorden heeft Christus de geestelijke wijze van oogsten

65

evenredig {parallel} is aan de natuurlijke wijze. Ware de ene niet precies zoals de ander, dan zou Hij het verschil onderscheiden hebben. Wees daarom gewaarschuwd, om geen ijdele verbeeldingen in het verstand te laten komen, maar sta vierkant op de Schriften, want zij zijn vol van betekenis van onbegrensde waarde–zijn waarlijk, zelfs uw leven. {TN3: 65:3}

Aangezien het woord “tot” betekent “tot aan,” zal het onkruid  daarom eruit verzameld worden, niet voor of na de oogst, maar aan het begin ervan. En “de tijd van de oogst” zijnde “het einde van de genadetijd” (Christ’s Object Lessons, p.72{Lessen uit het Leven van Alledag, blz..}), dan gaat het oogsten op zichzelf genomen vooraf aan de afsluiting van de genadetijd—de onvruchtbare winterseizoen. Dus, het onkruid wordt gescheiden van het tarwe voor, niet na, het einde van de genadetijd. {TN3: 66:1}

Het tarwe, “de kinderen van het koninkrijk” (vers 38), wordt bijeen vergaderd in de schuur, het koninkrijk;  het onkruid, “de kinderen van de boze” (vers 38)–louter belijders, zij die geen daders van het Woord zijn, en die het lidmaatschap werden toegezegd “terwijl de mensen sliepen”–“worden vergaderd en in het vuur verbrand” (vers 40), nadat het onkruid is gebonden tot schoven{garven}. Maar

Wie Zijn De Maaiers? {TN3: 66:2}

“De maaiers zijn de engelen” die “zullen voort komen, en de goddelozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden.” Matt. 13:39,49{KJV}. Deze engelen zijn niet degenen die zullen “komen”

66

met Christus bij Zijn tweede komst, maar eerder degenen die Hij “zal uitzenden.” Zij zijn gelijk de drie engelen van Openbaring 14:6-11. Inderdaad, de derde engel “zal het tarwe uit het onkruid selecteren, en het tarwe verzegelen, of binden, voor de hemels graanschuur.”– Early Writings, p.118{Eerste Geschriften, blz…}. Daarom omvatten de engelen, de maaiers, die Christus uitzendt, zowel hij die verzegelt, of bindt, als degenen die navolgen om te vernietigen (Ezech. 9:2,5,6). Aldus geschiedt de

Scheiding in Twee Delen. {TN3: 66:3}

Het bevel: “Verzamelen uit Zijn koninkrijk alle dingen die ergeren, en zij die ongerechtigheid doen,” betekent niet het verzamelen van Zijn heiligen uit de aarde tot in de hemel; noch betekent het het vernietigen van de goddelozen van de aarde; want de eerstgenoemden zullen worden vergaderd, niet direct tot de hemel, maar eerst in “de schuur,” het koninkrijk op aarde; en de laatstgenoemden zullen niet onmiddellijk worden vernietigd “in de tijd van de oogst,” maar zullen eerst worden  bijeenvergaderd in bundels, en dan vernietigd, zoals verder wordt geïllustreerd in de gelijkenis van het net: {TN3: 67:1}

“Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een sleepnet, dat in de zee was geworpen, en van iedere soort bijeenbracht; welke, toen het vol was, zij op de oever trokken en neerzaten, en het goede in vaten verzamelden, maar het slechte wegwierpen.” Matt.13:47.48{KJV}.{TN3: 67:2}

67

Deze gelijkenis toont ook aan de scheiding van de goddelozen uit het midden van Gods volk in de kerk (“het net”), dit zijnde het eerste gedeelte van het werk van scheiding, het begin van de oogst. Het opvolgende gedeelte vervolgt in de wereld, als de aarde wordt verlicht met de heerlijkheid van de “Luide Roep” engel, en als “een andere stem uit de hemel” zegt:”Komt uit van haar, Mijn volk, opdat gij geen deelnemers zijt aan haar zonden, en dat gij niet ontvangt van haar plagen.” Openb.18:4{KJV}. {TN3: 68:1}

Merk op dat in het eerste gedeelte van de scheiding, die ene in de kerk, de goddelozen worden weggenomen van onder de rechtvaardigen, terwijl in het tweede, de ene in Babylon, de rechtvaardigen worden geroepen, van onder de goddelozen. {TN3: 68:2}

Aangezien de akker “de wereld” is (Matt.13:38), behelst de gelijkenis beide afdelingen van de oogst. Aangezien het “net,” in tegenstelling, de “vissen” binnensleept, de bekeerlingen gemaakt door de evengeliekerk, is de gelijkenis van het net daarom beperkt tot de scheiding in de kerk. Samen onderscheiden zij de

Relatie van de Eerste Vruchten tot de Tweede. {TN3: 68:3}

Aan Jesaja werd ook een inzage gegeven tot deze tweevoudige oogst. “Want met vuur, en met Zijn zwaard,” profeteert hij, “zal de Here pleiten met alle vlees; en de verslagenen des Heren zullen velen zijn. Zij die zichzelf heiligen, en zich reinigen in de

68

hoven achter een boom in het midden, zwijnenvlees etende, en de gruwel, en de muis, zullen tezamen verteerd worden, zegt de Here.” Jes. 66:16,17{KJV}. {TN3: 68:3}

De verslagenen des Heren, in dit schriftgedeelte, zijn degenen die belijden in het geloof te zijn, die heiligmaking en reiniging beweren {of opeisen}, maar die dat doen vanwege de verdiensten van hun eigen gerechtigheid,–van “zichzelf,”–niet vanwege de verdiensten van Christus’ gerechtigheid. Dat betekent, zij wandelen in hun eigen wegen, niet in gehoorzaamheid tot de waarheid. Om zich heen getrokken met deze valse gewaden van heiligmaking en reiniging, doen zij zich voor als hervormers, terwijl zij al de tijd toegeven aan de gruwelen van de heiden; dit doende in het geheim–“achter een boom,” of, zoals de kantregel {margin} zegt, in de leiding volgend “de een na de ander.” En het voedsel (zwijnenvlees, de muis, en de gruwel,–wat dat ook mag zijn, waar dan ook deze heidensgezinde Christenen mogen zijn,– voedsel dat respectievelijk alleen in bepaalde delen van de wereld wordt gebruikt, onder verscheidene klassen en rassen) waarmee zij hun eetlust bevredigen, toont aan dat de daaruit volgende vernietiging onder deze zelf-heiligenden en zelf-reinigenden plaatsvindt in de kerk wereldwijd. {TN3: 69:1}

Dat het niet was onder de heidenen, die niets wisten van de waarheid van God en van Zijn grote macht, wordt duidelijk getoond door de woorden van de Heer: “Ik zal degenen, die van hen ontkomen, zenden tot de natiën, tot Tarsis, Pul, en Lud, die de boog spannen, tot Tubal, en

69

Javan [de heidense natiën van vandaag zoals zij worden genoemd bij hun vroegere namen], tot de ver gelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord hebben, noch Mijn heerlijkheid hebben gezien; en zij zullen Mijn heerlijkheid aan de heidenen verkondigen.” Jes.66:19{KJV}. {TN3: 69:2}

Aangezien deze ontkomenen (de eerste vruchten, de 144.000 dienstknechten Gods–Openb.7:3) “al uw broeders zullen brengen” (de tweede vruchten, de grote schare–Openb.7:9) “tot een offer brengen…uit alle natiën”  (Jes.66:20, eerste deel), is deze grote inzameling daarom, noodzakelijkerwijs, het afsluitingswerk van het evangelie–de tweede afdeling van de oogst. {TN3: 70:1}

En aangezien verder, deze ontkomenen al hun broeders zullen brengen “naar Mijn heilige berg Jeruzalem, zegt de Here,” “in een rein vat in het huis des Heren” (vers 20, laatste deel), is het feit ten volle duidelijk dat de vernietiging van de goddelozen, resulteert in de reiniging van de kerk. Het “reine vat” is daarom de gereinigde kerk,, samengesteld door de ontkomenen–de eerste vruchten, de 144.000–die dan, vrij van de goddelozen (het onkruid), als “de dienstknechten van onze God,” de tweede vruchten zullen inbrengen, de grote schare die niemand tellen kan, uit alle natiën. {TN3: 70:2}

Deze tweede afdeling van de scheiding aldus zijnde volbracht, is de genadetijd gesloten. Waarbij er van de goddelozen zal worden gehoord de afgrijselijke weeklacht van ondergang:”De oogst is voorbij, de zomer is ten einde, en wij zijn niet gered.” Jer.8:20{KJV}. {TN3: 70:13

70

Dit zijnde de vreselijke ervaring van het onkruid in Babylon, in de tweede afdeling van de oogst, dan moet er, als een type, een soortgelijke en voorafgaande ervaring zijn voor het onkruid in de Laodiceese kerk, in het eerste afdeling van de oogst, een parallel die beslissend aantoont dat

De Kerk Geen Babylon Is. {TN3: 71:1}

De reden waarom de kerk figuurlijk gesproken geen “Babylon” is, is omdat het wordt genoemd Jeruzalem ( Ezech. 9:4,8), en van onder de goeden daarin, worden de goddelozen (het onkruid) vernietigd, eruit genomen, door de zes mannen met de verdeligingswapen (Ezech.9:6-9), en dan, daarna, worden de goeden (het tarwe) bijeen vergarderd in de “schuur;” terwijl van onder de goddelozen in Babylon, worden de rechtvaardigen (“Mijn volk”)  uitgeroepen en bijeen vergaderd in de schuur, en dan gieten de zeven engelen de zeven laatste plagen uit, en de overgebleven goddelozen worden vernietigd. {TN3: 71:2}

Aldus worden in het eerste gedeelte van de oogst, de scheiding in de kerk, de goddelozen vernietigd door zes mannen met verdelgingswapens, voordat de goeden eruit worden genomen; en in de tweede afdeling, de scheiding onder de kerken in Babylon, worden de goddelozen vernietigd door zeven engelen met de zeven laatste plagen, nadat de goeden eruit zijn genomen. Er zijn daarom twee scheidingen en twee vruchten; de eerste geeft de eerste vruchten, de 144.000, die niet bevlekt zijn met vrouwen (Openb.14:4). Dat wil zeggen, zij zijn degenen die de verzegelingsboodschap vindt

71

in de kerk van God, niet in de heidense kerken. En de tweede geeft de tweede vruchten, de grote schare uit alle natiën, waarvan sommigen ook onbevlekt kunnen zijn met vrouwen–heidense kerken. {TN3: 71:3}

Hebbende tot dusver bestudeerd het oordeel, de oogst, in het licht van de getuigenissen der profeten en de gelijkenissen van Christus, zullen wij het nu onderzoeken

In het Licht van de Ceremoniële Dienst. {TN3: 72:1}

Net zoals de Geest der Profetie verklaart dat “het gehele systeem van typen en symbolen was een samengestelde{beknopte} profetie van het evangelie, een presentatie waarin waren omsloten de beloften der verlossing” (The Acts of the Apostles, p.14{Van Jeruzalem tot Rome, blz.12}), zo ook is het plan der verlossing ontvouwd niet alleen in de getuigenissen van de profeten en in de gelijkenissen van Christus, maar ook in de typen en symbolen van het aardse heiligdom. Ter toevoeging hieraan, “zijn” de ervaringen van het volk in de typische periode “hen overkomen,” wordt ons verteld, “tot voorbeelden; en zij zijn beschreven tot waarschuwing van ons, over wie de einden der wereld gekomen zijn.” 1 Kor.10:11. Dus zijn wij logischerwijs vanaf het prille begin verplicht om aandacht te schenken aan Gods onderricht tot Mozes: {TN3: 72:2}

“Op de tiende dag van de zevende maand zal er een dag van verzoening zijn:…verzoening te doen voor het

72

aangezicht van de Here uw God. Want welke ziel dan ook, die op diezelfde dag niet verootmoedigd zal zijn, die zal worden afgesneden van onder zijn volk. “Doe een verzoening voor de kinderen Israëls…eenmaal in het jaar.” Lev. 23:27029; 16:34.{KJV} {TN3: 72:3}

Wanneer iemand is “afgesneden van onder zijn volk” op grond van zonde, dan moet zijn naam ook worden “uitgedelgd uit het boek der levenden.” Ps. 69:28. Dus was de dag er verzoening een dag van oordeel, zoals het nog steeds gewoonlijk wordt genoemd door de Joden, en op grond daarvan was het gegrondvest als het type van de grote antitypische dag der verzoening (het onderzoekend oordeel) -de dag waarin de Heer zal uitwissen van Zijn boek de namen van alle zondaars , en “afsnijden” van de vergadering van Zijn volk al degenen wiens namen niet in het boek staan. {TN3: 73:1}

Betreffende de typische dag van verzoening was het bevel van de Heer door middel van Mozes: “Op die dag zal de priester verzoening doen voor u, om u te reinigen, opdat gij rein moogt zijn van al uw zonden voor het aangezicht des Heren…en hij zal verzoening doen voor het heilige heiligdom, en hij zal verzoening doen voor de tabernakel der samenkomst, en voor het altaar.” Lev. 16:30,33{KJV}. {TN3: 73:2}

Zijnde de dag van verzoening in type voor zowel de doden als de levenden, projecteert deze dienst van de aardse tabernakel daarom de dag van verzoening in haar antitype de reiniging van het heiligdom in de hemel van

73

onwaardige namen in de boeken, en de reiniging van de kerk op aarde van haar onbekeerde en onstabiele leden, –aldus te weeg brengend de tijd van reine boeken, {een} reine kerk, en reine mensen. {TN3: 73:3}

Vooruit blikkend op deze dag van reiniging, profeteert Zacharia: “Te dien dage zal er op de bellen der paarden staan: DE HEILIGHEID DES HEREN; en de potten in het huis des Heren zullen zijn als de bekkens voor het altaar.Ja, iedere pot in Jeruzalem en in Juda zal heilig zijn voor de Here der heerscharen; …en te dien dage zal er geen Kanaäniet meer zijn in het huis van de Here der heerscharen.” Zach.14:20,21{KJV}. {TN3: 74:1}

Hetzelfde tafereel in zicht brengend, verklaart de profeet Jesaja: “En de heidenen zullen uw gerechtigheid zien, en al de koningen uw heerlijkheid; en gij zult met een nieuwe naam genoemd worden, welke de mond des Heren zal zal noemen. Gij zult ook een kroon der heerlijkheid zijn in de hand des Heren, en een koninklijke hoed in de hand van uw God. Gij zult niet meer genoemd worden: Verlaten; …gij zult  worden genoemd: Hephzibah…het heilige volk.” Jes. 62:2-4,12{KJV}. {TN3: 74:2}

“Maar gij…die de Here verlaat, die Mijn heilige berg vergeet,…gij zult uw naam  tot een vervloeking laten voor Mijn uitverkorenen; want de Here God zal u doden, en Zijn knechten met een andere naam noemen.” Jes. 65:11,15{KJV}. {TN3: 74:3}

“Het volk, dat geen verstand heeft, zal vallen.” Hos.4:14{KJV}. “Velen zullen

74

gereinigd, en wit gemaakt , en beproefd worden; maar de goddelozen zullen goddeloos handelen; en geen van de goddelozen zullen het verstaan; doch de verstandigen zullen het verstaan.” Dan. 12:10 {KJV}. {TN3: 74:4}

Degenen, wiens inzicht helder is over de waarheid van de oogst zoals onderwezen in de getuigenissen van de profeten en in de gelijkenissen zullen een nog heldere inzicht hebben naar gelang wij bestuderen de betekenis van

De Beweegschoof, Beweegbroden, En Het Loofhuttenfeest. {TN3: 75:1}

In volledigheid onze verlossing illustrerend, moeten de oogst riten van het ceremonieel systeem daarom overeenkomen met beide de getuigenissen der profeten en de gelijkenissen betreffende de oogst, want allen zijn onlosmakelijk gezamenlijk verbonden. De ceremonieën van de eerste en de tweede vruchten van het graan moeten dienovereenkomstig de waarheid ontvouwen betreffende de eerste en tweede vruchten van het mensdom. In de Levitische wet lezen wij: {TN3: 75:2}

“Gij zult een schoof van de eerste vruchten van uw oogst tot de priester brengen; en hij zal die schoof voor het aangezicht des Heren bewegen, om voor u aangenomen zij; de volgende dag na de sabbat zal de priester het bewegen….En gij zult noch brood, noch geroost koren, noch groene aren eten, tot op diezelfde dag, dat gij een offerande tot uw God heeft gebracht; …en gij zult voor u tellen van de volgende dag na de sabbat, van de dag dat gij de schoof van het beweegoffer bracht; zeven Sabbatten zullen volkomen zijn;

75

tot de volgende dag na de zevende Sabbat zult gij vijftig dagen tellen; en gij zult een nieuwe spijsoffer aan de Here offeren. Gij zult uit uw woningen twee beweegbroden van twee tienden  brengen; zij zullen van meelbloem zijn; zij zullen met zuurdesem gebakken worden; het zijn de eerste vruchten voor de Here….Ook op de vijftiende dag van de zevende maand, wanneer gij de vrucht van het land hebt ingezameld, zult gij een feest tot de Here vieren, zeven dagen; op de eerste dag zal een sabbat zijn, en op de achtste dag zal een sabbat zijn.” “Lev.23:10.11,14-17,39{KJV}.  {TN3: 75:3}

Hier zien wij opgedragen de onderhoud van drie oogst riten: (1) de ceremonie van de beweegschoof, aan het begin van de eerste oogst; (2) de ceremonie van de beweegbroden, bij de afsluiting van de eerste oogst; (3) het loofhuttenfeest bij de afsluiting van de tweede oogst. Zijnde een typische voorstelling, voorschaduwen deze twee graanoogsten met hun drie letterlijke sacramenten, dienovereenkomstig twee zeilenoogsten met drie geestelijke riten, waarvan de eerste is de

Eerste Vruchten Met Beweeg-Schoof En Beweeg-Broden. {TN3: 76:1}

Bestaande uit een gesneden graanbundel, betekende de beweegschoof vruchten om geoogst te worden. En aangezien de schoof zou worden geofferd voordat de sikkel werd geslagen aan het graan en de schoven bijeen vergaderd, dan wees het vanzelfsprekend vooruit naar de geestelijke oogst van de eerste vruchten om bijeen vergaderd te worden.

76

Op de Pinksterdag, vijftig dagen nadat de typishe schoof werd geofferd, zou geheel Israël “een nieuwe spijsoffer aan de Here” offeren “…

77

[twee beweegbroden “met zuurdesem gebakken”] de eerste vruchten voor de Here.” Lev. 23:16,17{K.J.V}. {TN3: 77:1}

Beide de beweegschoof en de beweegbroden waren dankoffers voor de eerste vruchten. De een werd opgedragen aan het begin van de oogst; de ander aan de voleinding ervan. In tegenstelling tot de beweegschoof van gesneden bundels graan, een zinnebeeld vooraf van vruchten die ingezameld zullen worden nadat de schoof was geofferd, betekenen de beweegbroden, zijnde een eindproduct, vruchten die vooraf zijn ingezameld. (De lezer die het beste de betekenis van deze drie ceremoniële feesten, zo allerbelangrijk zijnde voor onze verlossing, zou willen begrijpen, zal de kaart volgen op bladzijde 77, naar gelang wij doorgaan.) {TN3: 78:1}

Het zal opgemerkt worden dat het gebod betreffende het onderhouden van de zevende-daagse Sabbat, evenals die betreffende het onderhouden van de jaarlijkse ceremoniele feesten, is opgetekend in het drie-en-twintigste hoofdstuk van Leviticus, vers 3. Daarom zou er zorgvuldigheid beoefend moeten worden om om de ene waarheid niet met de andere te verwarren. {TN3: 78:2}

De beweegschoof zou geofferd worden “de volgende dag na de Sabbat” –dat wil zeggen, op de eerste dag van de week, nu gewoonlijk genoemd Zondag. Deze offerande zou worden gepresenteerd, niet op een speciale dag van de maand, maar eerder op een speciale dag van de week, voordat de sikkel werd geslagen aan het graan en verzameld in schoven (Lev.23:11,14). Komende precies op de juiste tijd, in het seizoen van de eerste vruchten, was het Pascha

78

week de periode waarin de beweegschoof gewoonlijk werd geofferd voor de Heer, haar ritueel profetisch projecterend

Christus, Het Antitype Van De Beweeg-Schoof. {TN3: 78:3}

Voor meer dan duizend jaren wees het jaarlijks bewegen van de schoof vooruit naar haar antiypische gebeurtenis, de opstanding van Christus. En aangezien Christus opstond juist op de dag dat de beweegschoof zou worden geofferd, de dag “na de Sabbat,” laat dan niemand de eenvoudige samenloop van deze twee gebeurtenissen op die dag toeschrijven aan slechts toevalligheid of aan welke andere zaak dan ook dan aan goddelijke bedoeling. “Hij was het antitype van de beweegschoof” verklaart de Geest der Profetie “en Zijn opstanding vond plaats juist op de dag toen de beweegschoof zou worden gepresenteerd voor het aangezicht van de Heer.” –Desire of Ages, p.785{Wens der Eeuwen, blz..}. {TN3: 79:1}

Dus waren Christus, de eerste vruchten, en zij die met Hem voortkwamen uit het graf bij Zijn opstanding, opgestaan tot eeuwig leven, de antitypische beweegschoof der doden. En aangezien de beweegschoof van graan vooruit wees naar de inzameling van de eerste vruchten van het veld, dan verwezen evenzo zij die opstonden met Christus, zijnde de eerste vruchten der doden, vooruit naar de inzameling van de eerste vruchten van het evangelie–de 120 discipelen. Maar aangezien zij die met Christus opstonden met Hem opstegen als trofeeën van Zijn overwinning over de dood en het graf, werden zij daardoor een levende type, en aldus

79

De Beweeg-Schoof Van De Levenden. {TN3: 79:2}

Gelijk Christus opstond juist op de dag dat de schoof zou worden geofferd, evenzo viel de Heilige Geest op de 120 discipelen juist op de dag dat de beweegbroden zouden worden gepresenteerd voor de Here. De apostolische Pinksterdag was dienovereenkomstig het prototype van het ceremoniële Pinksteren (de dag waarop de beweegbroden werden geofferd). En aangezien  de beweegschoof een voorstelling was van Christus en van degenen die met Hem opstonden als eersten van de eerste vruchten der doden, waren de beweegbroden daaruit volgend een voorstelling van de 120 met de Geest vervulde discipelen, die de volledige aanvulling{of afronding, bekroning} waren van de eerste vruchten der doden, en die waren ingezameld na de opstanding. {TN3: 80:1}

Uit deze feiten kan het nog duidelijker worden gezien dat degenen die Christus met Zich meenam, de levende beweegschoof waren en de enige die was geofferd in het hemelse heiligdom, en dat als degenen die herrezen zijn uit de dood, zij de eerste vruchten der doden zijn, terwijl als degenen die altijd leven voor het aangezicht van de Vader, zij de levende beweegschoof zijn van de eerste vruchten der levenden, de 144.000 dienstknechten Gods, die vervolgens vooraf gaan aan

De Tweede Vruchten En Het Feest Der Loofhutten. {TN3: 80:2}

De 120 discipelen op de dag van Pinksteren zijnde de eerste vruchten der doden van het evangelie, dan is het gevolg dat de grote schare die daarna dagelijks werd toegevoegd aan de kerk, natuurlijk de tweede vruchten der doden waren van het evangelie. {TN3: 80:3}

80

“….Ook op de vijftiende dag van de zevende maand,” vervolgt het Levitisch verslag van de geboden van de Heer betreffende de oogst riten,”  wanneer gij de vrucht van het land hebt ingezameld, zult gij een feest tot de Here vieren, zeven dagen; …en op de eerste dag  zult gij u nemen  takken van schoon geboomte, palmtakken, en de twijgen van dichte bomen, en beekwilgen; en gij zult u verblijden voor het aangezicht van de Here uw God, zeven dagen; Gij zult zeven dagen in loofhutten wonen; alle ingeborenen in Israël zullen in loofhutten wonen.” Lev. 23:39,40,42. {TN3: 81:1}

Aangezien de beweegschoof en de beweegbroden typisch {zinnebeeldig} zijn, dan moet de Feest der Loofhutten ook typisch zijn. Anders zou de ceremonie niet zijn onderhouden als een deel van de oogst riten. En aangezien in het type het feest moest worden gevierd bij de afsluiting van de laatste inzameling van de oogst van het jaar, dan moet het overeenkomstig in het antitype gevierd worden bij de afsluiting van de laatste inzameling van de oogst van de aarde, welke zijn vervulling nadert. Dus is de tijd die wordt verbruikt aan het produceren en aan het offeren van de beweegschoof en de beweegbroden, en ook aan het onderhouden van het Loofhuttenfeest, een voorstelling van de gehele geestelijke oogsttijd van de levenden en van de doden. {TN3: 81:2}

Dit feit ondersteunend, zegt de Geest der Profetie:  {TN3: 81:3}

“Het Loofhutten Feest was niet alleen ter herdenking, maar ook typisch… Het vierde

81

de inzameling van de vruchten der aarde, en wees vooruit naar de grote dag van de laatste inzameling, wanneer de Heer van de oogst Zijn maaiers zal zenden om het onkruid samen bijeen te vergaderen in bossen voor het vuur, en om het tarwe te verzamelen in Zijn graanschuur. Tegen die tijd zullen al de goddelozen vernietigd worden.” –Patriarchs and Prophets, p.541{Patriarchen en Profeten, blz..}. {TN3: 81:4}

Het is daarom duidelijk, dat omdat de eerste en de tweede vruchten van de letterlijke oogst en haar bijkomende plechtigheden een geestelijke  oogst van eerste en tweede vruchten voorafschaduwden, moet hun hoogtepunt bereikt hebben door het Loofhuttenfeest.  {TN3: 82:1}

“Ik zag de heiligen,” zegt de dienstknecht des Heren bij het beschrijven van deze viering, “de steden en dorpen verlaten, en zich met elkander verenigend in gezelschappen, en levende in de meest eenzame plaatsen. Engelen voorzagen hen van voedsel en water, terwijl de goddelozen honger en dorst leden.” —Early Writings, p. 282{Eerste Geschriften, blz…}. {TN3: 82:2}

Aldus typeerde het wonen van het vroegere Israël in loofhutten, het uiteindelijk wonen van het moderne Israel in de bossen. Het is daarom onweerlegbaar, dat de oogst van Mattheus 13 vooraf gaat aan de afsluiting van de genadetijd, en zich bevindt in de tijd van de inzameling van de eerste en tweede vruchten–de 144.000 en de “grote schare,”– al de heiligen die zullen worden opgenomen {veranderd}. {TN3: 82:3}

Aangezien het licht dat zich richt op dit punt duidelijk openbaart dat het Pinksteren na de opstanding {bestemd}

82

was voor de inzameling van degenen die zouden sterven, dan moet er, dienovereenkomstig, een Pinksteren zijn voor het inzamelen van degenen die opgenomen zullen worden. En door hetzelfde bewijs van logica, moeten de beweegschoof e nde beweegbroden, een dubbele toepassing hebben, elk op de doden en op de levenden, gezamenlijk vormend de totale vruchten van de antitypische oogst. {TN3: 82:4}

Het apostolische Pinksteren, door het voorzien in de kracht voor het inzamelen van de tweede vruchten tot aan het begin van het oordeel van degnene die nu dood zijn, voorspelde het laatste Pinksteren, welke nog in de toekomst ligt, en welke zal brengen de kracht voor het inzamelen van de twede vruchten van de levenden, zij die nooit zullen sterven. Met andere woorden, degenen die stierven voor het laatste Pinksteren zullen geoordeeld worden naar het licht der waarheid dat werd weerspiegeld door middel van de kracht van het apostolische Pinksteren.  {TN3: 83:1}

(Vanaf Zijn doop tot aan Zijn hemelvaart, onderwees Christus alom de waarheid die degenen die het aanvaardden zou voorbereiden, om het mede te delen. Daarna, op de Pinksterdag, voorzag Hij hen van Zijn Geest om het met kracht te verkondigen.) {TN3: 83:2}

Betreffende het oordeel, de oogst, verklaart de dienstknecht des Heren: {TN3: 83:3}

“Toen zag ik de derde engel. Mijn begeleidende engel zei: “Vreselijk is zijn werk. Ontzagwekkend is zijn zending. Hij is de engel die het tarwe van het onkruid zal uitlezen, en het tarwe en

83

verzegelen, of binden, voor de hemelse graanschuur.” —Early Writings, p. 118{Eerste Geschriften, blz..}. {TN3: 83:4}

“Wees gij daarom geen spotters, opdat uw banden niet sterk gemaakt worden; want Ik heb van de Here God der heerscharen gehoord een verdelging, namelijk die vast besloten is over de gehele aarde. Neemt ter ore, en hoort  Mijne stem; merkt op en hoort Mijn rede.” Jes. 28:22,23{KJV}.  {TN3: 84:1}

En opdat nu een ieder die oprecht tracht te horen naar en aandacht te schenken aan de stem der Waarheid, de duidelijkst mogelijke begrip kan hebben van de verscheidene aspecten van het onderwerp van het oordeel, de oogst, worden zij hierbij gebracht tot een hechtere scherpstelling: {TN3: 84:2}

De lezer zal gedenken dat degenen die met Christus opstonden op de achttiende dag van de eerste maand (volg de kaart op bladzijde 55), onsterfelijk werden gemaakt, en in de hemel werden ontvangen als de antitypische schoof, wijzend naar de inzameling van de vruchten die nooit zullen sterven. Hun opstanding uit de dood betekende het begin van de oogst der eerste vruchten van de 120 discipelen die zouden sterven en worden opgewekt. Het feit dat de volgelingen van Christus niet eensgezind waren voor de opstanding, is zeer duidelijke getuigenis dat de eerste vruchten (de 120) van hen die slapen niet rijp waren geworden( niet volledig bekeerd zijn geworden) tot na de opstanding. {TN3: 84:3}

De 40 dagen van Christus’ persoonlijke aanwezigheid op aarde na Zijn opstanding was

84

de tijd waarin  de eerste vruchten werden ingezameld, want na Zijn hemelvaart sloten de Christenen zich in in de bovenkamer en stonden niet op om de waarheid te prediken tot aan het Pinksteren. de 120, die de kracht van de Geest ontvingen juist op de dag dat de beweegbroden werden geofferd, waren daarom de antitypische beweegbroden, aangevend de volledigheid vam de oogst der eerste vruchten.  Daaropvolgend kwamen de tweede vruchten van de doden, in de periode waarin het onkruid was vermengd met het tarwe. {TN3: 84:4}

Wonderbaarlijk is inderdaad de wijze waarop God het plan der verlossing heeft uitgewerkt en het stap voor stap heeft geopenbaard naar gelang het noodzakelijk is. Toen in 1844 het onderzoekend oordeel van de doden en de inzameling van eerste vruchten der levenden begon, heeft Hij Zijn volk niet in duisternis gelaten betreffende deze gebeurtenissen. Het allereerste visioen welke Zuster White ontving in 1844 was van de 144.000 eerste vruchten, de dienstknechten van onze God,” die de dood nooit zullen smaken. (Zie Early Writings, p.13,15{Eerste Geschriften, blz…). {TN3: 85:1}

Net zoals Christus en degenen die Hij opwekte en met Zich meenam de prototypische schoof werden, voortekenend de inzameling van de eerste vruchten  (de 120) van hen die zullen worden opgewekt, zo ook toen Hij inging tot Zijn priesterlijke bediening in het eerste afdeling van het hemels heiligdom, en zichzelf en Zijn trofeeën voor Zijn Vader, werden zij de antitypische schoof, voortekenend de inzameling

85

van de eerste vruchten van degenen die zullen worden opgenomen (de 144.000 levende heiligen). In het licht van deze evenredigheid, wordt de geestelijke toestand van de 120 voor het apostolische Pinksteren duidelijk gezien als typerende de geestelijke toestand van de 144.000 voor het toekomstige Pinksteren. {TN3: 85:2}

De 40 dagen (Handelingen 1:3,9) van de opstanding tot de hemelvaart zijn dus typisch voor de periode van 1844 tot de vervulling van het merken en doden zoals is opgetekend in Ezechiël 9 en Openbaring 7:3-8; 14:1-5 respectievelijk, en in Testimonies to Ministers, blz.445, Testimonies, Vol.3,blz. 266, en ook Early Writings, blz. 270-273 {Eerste Geschriften, blz..}. {TN3: 86:1}

Nadat de eerste vruchten zijn verzegeld en het onkruid is verwijderd onder hen, dan zullen zij, zijnde gescheiden van de invloed van de wereld, zoals de 120 dat waren op de dag van het Pinksteren, ontvangen de uitstorting van “de Heilige Geest in en veel grotere mate, aangezien de toename van goddeloosheid een meer vastbesloten oproep tot bekering vereist.” –Testimonies, Vol. 7{Getuigenmissen, Deel 7}, blz.33. {TN3: 86:2}

De eerste vruchten der doden (120) zijnde een telbare gezelschap, en de tweede vruchten der doden (de menigte bijeen vergaderd na het Pinksteren) zijnde een ontelbare gezelschap, dan moet het dienovereenkomstig ook zo zijn met de eerste en tweede vruchten van de levenden. Vandaar de verzegeling van de 144.000 eerste vruchten; en vandaar “na dezen,” zegt Johannes, zag ik, en ziet, een grote schare,

86

die niemand tellen kon, uit alle natien, en geslachten, en volken, en talen, staande voor de troon, en voor het Lam, bekleed met witte klederen, en palmtakken in hun handen…en al de engelen stonden rondom de troon, en rondom de ouderlingen en de vier dieren.” Openb.7:9,11{KJV}. {TN3: 86:3}

Merkt zorgvuldig op, dat deze grote schare voor de troon stond, niet lichamelijk, maar figuurlijk, zoals wordt gezien in Early Writings, p. 55{Eerste Geschriften, blz…}, en zoals wordt bewezen uit het tweevoudige feit dat (1) de engelen “stonden rondom de troon, en rondom de ouderlingen en de vier dieren,” aantonend dat de grote schare zich buiten de engelenkring bevond; en dat (2) de aanwezigheid van de engelen, de ouderlingen, en de vier dieren rondom de troon aantoont dat het oordeel (Openb. 4:2-6) nog steeds gaande was, en dat daarom de genadetijd niet was gesloten. {TN3: 87:1}

De palmtakken in de handen van de grote schare (Openb.7:9,11) en de “overwinningspalm ” geplaatst ” in iedere hand” van “het ontelbare heerleger der verlosten” (The Great Controversy, p.646{De Grote Schare, blz..}), voorspellen twee totaal verschillende gebeurtenissen; want de laatstgenoemden ontvingen beiden een “overwinnings palmtak en [een] schitterende harp,” terwijl de eerstgenoemden geen harpen hadden maar alleen palmtakken. “De ontelbare schare van de verlosten ontving hun palmtakken en harpen in de hemel, bij het opstijgen van de “wolken strijdwagen”, en net voor het binnengaan van de heilige stad. De grote schare, daarentegen

87

had hun palmtakken op aarde want zoals wij eerder zagen hadden zij ze tijdens het onderzoekend oordeel in het hemelse heiligdom—voor de afsluiting van de genadetijd. (Zie Openbaring 4 en 5; De Herder’s Staf, Deel 2, p.  – {Eng 194-197} {TN3: 87:2}

Het is dan duidelijk, dat terwijl de palmtakken en de harpen van de verloste heerlegers in de hemel werkelijke bewijstekens zijn van overwinning,  de palmtakken van de grote schare op aarde figuurlijke overwinningspalmen zijn. {TN3: 88:1}

Na tot dusver de oogst bestudeerd te hebben in het licht van de getuigenissen van de profeten, de gelijkenissen, en de ceremoniële typen, worden wij nu geleid om het te beschouwen

In het Licht van het Getal. {TN3: 88:2}

Hoewel de goddelozen mee gesleept worden door een stroom waaruit zij niet meer kunnen ontkomen nog het kunnen indammen of weerstaan, toch kunnen zij het noch zien noch begrijpen, want het Woord alleen verlicht en versterkt de ziel zo (Ps. 119:105). Broeder, Zuster, is Het in donkere gelijkenissen voor jou? Uw antwoord zal u laten weten (zeggen) of u van degene bent die in het licht lopen of van degenen die in de duisternis struikelen, en alleen een juiste relatie met God kan u geborgen houden tot  de ene klasse u uit de andere houden. {TN3: 88:3}

Als u denkt dat Christus niet met opzet(bewust) 40 dagen bleef na de opstanding of

88

dat de Heilige Geest gewoon op de 120 viel omdat er toevallig zoveel waren; of dat zuiver per ongeluk 12.000 uit elk van de stammen zullen worden verzegeld; dan mag evenzo denken dat het feit dat 12 maal 12.000 gelijk is aan 144.000 een wiskundig toeval! Precies hetgene wat u denkt zal u de mate van licht geven wat er in u is. {TN3: 88:2}

“De woorden die Ik tot u spreek …zij zijn leven.” Joh. 6:63 {TN3: 89:1}

De mens zal niet  alleen van brood leven, maar van ieder woord van God. ”Lucas 4:4. {TN3: 89:2}

Aangezien getal het natuurlijke gebruik voor tijdsvergelijkingen (optelsommen) is, gebruiken de Schriften het daarom vaak om de lengte van tijd van één Bijbelse gebeurtenis naar een andere te onthullen. Zo is het tijdstip van het bewegen van de schoof van de eerste vruchten tot Pinksteren gelijkgesteld door het aantal dagen (7) te vermenigvuldigen toegewezen aan de eerste van de oogst ceremoniën, het feest van ongezuurde broden door het aantal weken naar Pinksteren, hetgeen 7×7, of 49 dagen is. Gelijkerwijs wordt de duur van één Jubeljaar naar een andere gevonden door het aantal jaren dat een sabbatjaar maakt (7) te vermenigvuldigen met 7 sabbatsjaren, wat 7×7, of 49 oplevert. Het is heel duidelijk dan, dat de Schriften gewoon het proces van vermenigvuldigen gebruikt in Hun onthulling van de waarheid. {TN3: 89:3}

Ongetwijfeld zullen bij sommigen deze numerieke vergelijkingen vreemd lijken—zo vreemd als de gedachte was dat de aarde om zijn as

89

draaide voor de wereld van de Donkere Eeuwen! Het zijn echter de ongeloofwaardigheden van vandaag die de vanzelfsprekende werkelijkheden van morgen zijn. Dus hoewel wij in de tegenwoordige tijd weinig weten van de vele Bijbel nu-merieken en hun omsluierde (verborgen) codering van waarheid, dit is niet altijd bestemd om zo te zijn, want God heeft ze geplaatst langs Bijbels hoofdwegen en zijwegen van Waarheid, als wegwijzers berekend om te wijzen naar en te verlichten de Koninklijke Weg naar het Koninkrijk. Dus mag iedere reiziger hierop zich verheugen in diepe dankbaarheid voor iedere straal van waarheid dat zijn pad verlicht. Moge de Heer verbieden dat iemand de minste kans in het duisternis neemt. En mag iedere ongeveinsde lip naar de Hemel uitroepen: “O stuur Uw licht en Uw waarheid: laat hen mij leiden; laat hen mij brengen op Uw heilige berg, en naar Uw tempels” (Ps. 43:3), dat ik “gevuld mag worden met kennis van de glorie van de Heer” (Hab. 2:14), ja zelfs tot de kennis van

Het Nummer van de Verlosser. {TN3: 89:4}

Het feit dat Christus na de opstanding slechts 40 dagen met Zijn discipelen is gebleven, niet meer of minder, is niet min of meer, is geen toevallige(loutere) gebeurtenis dat lichtelijk (lichtjes) afgewimpeld wordt. Duidelijk een ongeschonden deel van het algehele patroon van onthulde waarheid moet het als zo danig beschouwd worden. En aangezien haar wijze(modaliteit) numeriek is, moet het totale betreffende onderwerp in getal(cijfer) onderzocht  moet worden, en de resultaten gelijkgesteld in numerieke waarden. {TN3: 90:1}

De Heer die de zichtbare vertegenwoordiger

90

van de Vader, Zoon, en Heilige Geest, dan moet het getal van Zijn persoonlijk bestuur (3) en het getal van de dagen (40) van Zijn persoonlijke supervisie in de inzameling van Zijn volk in juiste overeenkomst (vergelijking)  Hem als de Verlosser van Zijn volk in zowel de Oude Testament periode als de Nieuwe laten zien. {TN3: 90:2}

Als de inzameling (40)  door Zijn persoonlijke aanwezigheid (3) resulteerde in de uitstorting van de Heilige Geest, moeten de twee in de juiste relatie (het juiste verband) onthullen

Het getal van de Heiligen op de Pinksterdag. {TN3: 91:1}

Het product van Christus’ inzameling dat door Zijn persoonlijke aanwezigheid de eerste vruchten tot de Pinksterdag was, maakt het een logische opeenvolging dat het product van het getal van de inzamelingstijd (40) en het getal van Zijn persoon (3), het werkelijk getal van de heiligen die er op de Pinksterdag waren. De vergelijking, 40×3, gelijk aan 120, geeft het juiste aantal eerste vruchten aan die de Heilige Geest in die tijd ontvingen! {TN3: 91:2}

Aangezien zij zoals zij het product waren van de almachtige macht van de drie personen van de Godheid (de Vader, de Zoon, en de Heilige Geest) aan het werk voor 40 dagen door het persoonlijke dienst van hun drie-eenheid vertegenwoordiger bewaarde en vervolgde deze bovennatuurlijke kleine groep de lijn van de kerk. {TN3: 91:3}

Wanneer zij teruggebracht wordt tot haar basis (primaire) betekenis

91

leid deze opeenvolging van numerieke feiten tot de conclusie dat 3, het getal van de Vader, Zoon, en de Heilige Geest numeriek figuurlijk is voor de Drie-eenheid, en dat 120, het getal van de Vader, Zoon, Heilige Geest maal het getal van de heiligen, numeriek figuurlijk is voor het getal van Pinksteren- een basis factor bij het gelijkstellen van verlossing, en één die onlosmakelijk verbonden is aan de openbaring van

Christus en de Bijbel {TN3: 91:4}

Het was Christus in beide gedaantes waar Johannes op doelde in zijn uitspraak : “Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben, en onze handen getast hebben, van het Woord des levens.”1 Johannes. 1:1. “En het Woord was vlees geworden, ”hij verklaart verder “en heeft onder ons gewoond, (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Enig-geborenen van den Vader), vol van genade en waarheid.” Johannes 1:14. {TN3: 92:1}

Christus is het vlees geworden Woord; de Bijbel, het geschreven Woord; of, om het nog specifieker te stellen, de Bijbel is Christus in de vorm van woorden, en Christus is de Bijbel in de vorm van de mens. Vandaar dat als wij concluderen dat Christus in het vlees geïdentificeerd word door een getal, Christus in het Woord ook zo moet worden (geïdentificeerd). En wat derhalve vervolgens vastgesteld moet worden is het

Getal van de Bijbel {TN3: 92:2}

De gelijkenis de oproep van het elfde-uur (Matthéüs 20) laat zien dat de Bijbel

92

slecht 5 tijds-boodschappen bevat; de eerste “vroeg in de morgen” de tweede op “het derde uur”, de derde op “het zesde en negende uur”, en de vijfde op “het elfde uur, vijf in totaal, in deze s 5 parabolische oproepen zijn al de tijdsboodschappen te vinden vereist in de Bijbel vanaf de tijd dat Het (het Licht de wereld) begon op te komen (wordt geschreven), vroeg in de morgen van de parabolische periode, tot zijn einde— het twaalfde uur. In andere woorden, wanneer deze 5 boodschappen aan de wereld verkondigd zijn, zal de Bijbel een uitgewerkt boek voor wat betreft Het verder nog aanbieden van verlossing. (Voor volledige behandeling van Matthéüs 20, zie De Herdersstaf, Deel 2, pp. 222-238.) {TN3: 92:3}

Daar er dan slechts 5 boodschappen van verlossing in de Bijbel zijn, kan het getal van de Bijbel slechts 5 zijn, met als volgende stap het vinden van het

Getal van de Bijbel Inzameling Tijd. {TN3: 93:1}

Aangezien dit getal de tijd van de inzameling van de heiligen aanduidt, moeten wij daarom het getal van de heiligen op de Pinksterdag (120) vermenigvuldigen met het getal van de Bijbel (5), waarvan het  resultaat (de opbrengst) 600 is. Zodoende is 600 het getal van de Bijbelse inzamelingstijd—een periode welke als een factor in onze vergelijking opeenvolgend leid naar het

Getal van de Jaren waarin Christus een Verlosser is. {TN3: 93:2}

Laten wij het feit goed in gedachten houden dat wij

93

op dit moment het getal voor de waarheid dat Christus de Verlosser van de wereld is voor en tijdens de Bijbel tijd. Dus het is duidelijk is ons doel niet het getal van de heiligen die Christus moet redden maar het getal van de jaren dat Hij Redder zal zijn. Vandaar dat we de lezer hier de parabolische oproepen, of boodschappen van Mattheus 20 slechts een deel van de kerkgeschiedenis omvatten; met name dat gedeelte van de tijd dat Mozes de Bijbel begon te schrijven, van de tijd van de “Exodus,” tot de genade tijd sluiting. Maar daar Christus de Verlosser de wereld zowel voor als na de komst van de Bijbel, moet de vergelijking onder discussie derhalve de volledige tijdspanne van de genade tijd, 600, de vermenigvuldigde die vermenigvuldigd wordt door een vermenigvuldiger die universele waarde heeft, om te tonen dat Christus de enige Redder in alle eeuwen is. {TN3: 93:3}

Nummer 10 is algemeen erkend als Bijbels getal van universele waarde. In het grote beeld van Daniël 2, symboliseren de 10 tenen de wereld bij de tweede komst van Christus. Vervolgens in het  zogenoemde niet-te-beschrijven beest (Daniël 7), het luipaardachtig (Openb. 13:1-10) en het scharlakenrood beest (Openb. 17:1-3), stellen de 10 horens werelds koninkrijken voor op verschillende tijden. Terwijl aan de andere kant van het beeld, de 10 maagden de gehele lidmaatschap van de kerk wereldwijd vertegenwoordigt (Voor verdere behandeling van deze waarden, zie

94

De Herder’s Staf Deel 2, pp. 84-125.). {TN3: 94:1}

Het is dan duidelijk dat het universele getal waarmee we het nummer van de genade tijd (600) moeten vermenigvuldigen 10 is en 600×10 levert 6000 op. Hier is ten lange laatste de vervolmaking tot het rechtvaardigen (rehabiliteren) van het geloof van de Christen dat de jaren van genade voor de mens 6000 jaren zijn! Dan volgt het millennium, de 1000 jaren waarin Satan gebonden en de goddelozen berecht worden. (Openb. 20:3,12) {TN3: 95:1}

Derhalve duurt de eeuwige drama, het vreemde tussenspel van zonde en verlossing 7000 jaren (perfecte volledigheid), of slechts een week tekort van de eeuwigheid, zoals het met de Heer was, 1000 jaren die als 1 jaar bij Hem zijn (2 Petr. 3:8). Inderdaad, vreemde onderbreking. Het mysterie van Goddelijkheid in mysterieuze dragen(lijden)  van het lijden ongerechtigheid! Mysterie der Mysteries! Wonderlijke ondoorgrondelijke liefde van God voor de mens! {TN3: 95:2}

Wat een ontzettende plechtigheid bekleed dit zwaarwegende wiskundige bewijs van de grote evangelie waarheden! Aantonend zoals het doet dat Christus de enige Verlosser van de wereld en in alle eeuwen is, bekrachtigd haar waarheid perfect de schriften: “… er is geen andere naam onder de hemel, die onder de mensen gegeven is, door welken wij moeten zalig worden.” {TN3: 95:3}

95

Handelingen 4:12. En op dezelfde tijd dient het als waarschuwing dat wij leven in de laatste dagen van genade, “de tijd van het einde, ”de tijd van de oogst. Daar wij gebracht zijn naar de laatste dagen van de 6000 jaren van genade van de mensheid, moet de vergelijking ,om het compleet te maken, het getal van behelzen (bevatten).

De Getelde Levende Heiligen {TN3: 96:1}

Het apostolische Pinksterfeest, moet opgemerkt worden, heeft niet helemaal het profetische Pinksterfeest van Joël 2:28,32, vervuld, een profetie specifiek van de laatste dagen hoewel Petrus wel naar het schriftwoord in zijn Pinksterpreek verwees (Handelingen 2:14-21). En het vaststaand bewijs dat de profetie nog vervuld moet worden is dat het apostolische Pinksterfeest het prototype van de laatste dagen is, het anti-typische Pinksterfeest—dat wat net voor ons is. {TN3: 96:2}

Aangezien de kerk op aarde drie dispensaties heeft gehad, de Noatische, de Abrahamische en de Christelijke en aangezien zowel de Abramische als de Christelijke dispensaties met een Pinksterfeest afsloten zoals eerder vermeld, is het dan onvermijdelijk dat de Noatische dispensatie alzo ook op gelijke wijze moet zijn afgesloten. Anders zou Noach’s boodschap kracht en licht hebben ontbreken om de Weg van het Leven aan dat “kwade en overspelige generatie” te wijzen en als gevolg daarvan zou God hen niet met recht kunnen verwoesten door de vloed. {TN3: 96:3}

Petrus zelf begreep dat er een

96

antedeluviaanse Pinksterfeest was. Hierover(Dit) getuigd hij heel onherroepelijk(definitief) in de uitspraak: ”Want Christus…Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest: Door dewelken Hij ook, heengegaan zijnde en gepredikt heeft tot de geesten in de gevangenis; die somtijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte, in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd…”1Petr. 3:18-20.  {TN3: 96:4}

In Petrus’ verklaring, verslaat (meld Inspiratie dat dezelfde Geest Die Christus verkwikte tot de antedeluvianen predikte toen ze in de gevangenis waren—in kettingen(banden) van omstandigheden welke in hun verdorvenheid en verwerping van waarheid zij blindelings over zichzelf tot stand gebracht hebben en op zichzelf gebonden hebben, en waarvan zij geen ontsnapping konden vinden uitgezonderd dan door de ark die “toebereid werd.” En de ark wilden zij niet binnengaan. Derhalve bleven zij zonder hoop en zonder excuus. {TN3: 97:1}

Het is dan duidelijk dat er rekening gehouden moet worden met drie Pinksterfeesten in het gelijkstellen van verlossing: twee in het verleden en één in de toekomst, de eerste het type, de tweede het prototype, de derde het antitype. Of, met andere woorden, de eerste bracht de ernst van de instelling van de kerk, de tweede het fundament van de kerk (Openb. 21:14), en de derde zal haar afronding en verheerlijking brengen. De tweede, het apostolisch Pinksterfeest, die het fundament is, ook de enige die is historisch is opgetekend (verslagen), is daarom de lichtdrager bij dit onderwerp tonend dat indien

97

de antedeluviaanse wereld baat kan vinden bij verlossing, het Noatische Pinksterfeest onontbeerlijk was, en daarom daarmee rekening gehouden moet worden in deze numerieke (rekenkundige) studie. {TN3: 97:2}

Het getal van de heiligen van de ene die opgetekend is dat 120 is, hieruit volgt dat het samengevoegd getal van de twee 120 plus 120 moet zijn oftewel 240, zoals geïllustreerd op pagina 77. {TN3: 98:1}

Onthoudt dat deze getallen niet definiëren hoeveel er gered worden in elke (type) maar hoeveel de kracht van Pinksteren ontvangen. {TN3: 98:2}

Nu rest ons nog vast te stellen het getal van de heiligen die de derde en laatste Pinksteren ontvangen, en om dat te doen moet het getal van de twee Pinksteren(Pinksterfeesten) (240) slechts vermenigvuldigd worden met het getal van de Bijbel inzamelingstijd (600), wat (600×240) wordt, wat 144.000 oplevert, hetzelfde getal dat geprofeteerd is! {TN3: 98:3}

Zodoende voor eeuwig geslagen in de rots der waarheid is het getal van de ontvangers van het grote Pinksterfeest dat vlak voor ons ligt, het getal van de eerste vruchten van hen die opgenomen gaan worden, de 144.000 zonder bedrog(bedrogvrije) (Openb. 14:5) “dienstknechten van onze God.” Openb. 7:3. In de pure en volle kracht van de Geest, verkondigend de pure en het volle evangelie aan al de naties, “gaan zij voort overwinnend en om te overwinnen” (Profeten en Koningen 445, Prophets and King 725) en brengen al [hun] broeders ten spijsoffer voor de Heer uit alle naties op paarden en in wagenen en op rosbaren, en op muildieren en op snelle dieren, naar Mijn Heilige berg Jeruzalem,

98

zegt de Heer gelijk de kinderen Israëls een offer brengen in een rein vat in het huis van de Heer” Jes. 66:20. “En dan zal het einde komen.” Matt. 24:14. {TN3: 98:4}

Aldus huiveringwekkend geopenbaard in getal, is de absolute modus van waarheid, de vergelijking van verlossing, van waaruit, om even kort samen te vatten, komt naar voren het getal van Christus als vertegenwoordiger van de Godheid op aarde, 3; het getal van de inzameling tijd, 40; het getal van de heiligen in het apostolisch Pinksteren, 120; het samengevoegd getal van de heiligen in de Noatische en de apostolisch Pinksterfeesten, 240; het getal van de Bijbel, 5; het getal van de bijbel inzameling tijd, 600; het getal van de ontvangers van de laatste Pinksteren, 144.000; het getal van de hele periode van genade van de mensheid, 6000; en tenslotte het getal van(alle) tijd (in zijn algemeenheid) van zonde en verlossing, 7000. Wat een onschatbare goddelijke gift! En O dat dit besef het hart van iedere oprechte lezer mag beroeren, zoals het hart van David beroerd heeft om lof en dankzegging te geven aan

God voor zijn onuitsprekelijke liefde voor de mens: “Oh HEERE” zingt de profeet, “Gij zijt mijn God, U zal ik verhogen, Uw naam zal ik loven, want Gij hebt wonderbare dingen gedaan; Uw raadslagen van ouds (van verre) zijn getrouw en waarheid. Jes. 25:1 {TN3: 99:1}

Dus door de getuigenis van de profeten, door de ceremoniële typen en door getallen heeft God het verheven structuur van feiten tot stand gebracht, dat (1) het oordeel de oogst is,–de

99

scheiding van het onkruid onder het tarwe –het einde van de wereld; dat (2) het oordeel, de oogst, twee fasen bevat, twee perioden: de eerste voor de doden, de laatste voor de levenden; dat (3) de een plaatsvindt volgens de verslagen in de boeken in het hemels heiligdom, terwijl de ander plaatsvindt gelijktijdig in de kerk op aarde en in de boeken in de hemel; en dat (4) juist het feit dat het onderwerp nu wordt geopenbaard in zijn volledigheid, getuigt dat wij juist op het punt staan om over te gaan van de eerste, naar de laatste fase en periode, en dat wij daarom leven in de laatste dagen van de aardse geschiedenis. {TN3: 99:2}

Dit viervoudig inzicht van het oordeel, de oogst, verheft aldus de waarheid ervan, als een parel van grote prijs, en openbaart dat de diepten van Gods Woord niet te peilen zijn; Haar wijsheid ondoorgrondelijk en oneindig–zonder begin en zonder einde; Haar voorraad van kennis een gedurige fontein van waarheid; Haar aanwezigheid altijd blijvend; en Haar schoonheid onuitsprekelijk! {TN3: 100:1}

Opdat de lezer nu versterkt moge zijn om vast te houden aan deze fundamentele en allerbelangrijke waarheid, evenals aan alle andere waarheden, dringen wij bij hem erop aan om Gods methode (Inspiratie) te volgen bij het bestuderen van de Schriften, opdat hij daardoor kan

Vermijden de Vele Valstrikken. {TN3: 100:2}

Wellicht, zijn de meest voorname onder de menigten die worden gestrikt terwijl zij alles doen wat zij kunnen

100

om weg te vlieden van geïnspireerde uitlegging van de Schriften, de extremisten, waarvan er tenminste twee klassen zijn: een met de neiging om te verletterlijken, de ander met de neiging om te vergeestelijken. {TN3: 100:3}

Neem bijvoorbeeld de verklaring van de Openbaarder: “…Ik zag onder het alder de zielen van hen die gedood waren om het Woord van God,…en zij riepen met een luide stem, zeggende: Hoe lang, o Here, heilig en waarachtig, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet? Openb. 6:9,10{KJV}. {TN3: 101:1}

Die verletterlijkt zou enerzijds uitleggen dat dit schriftgedeelte betekent dat de zielen zich bewust waren en werkelijk uitriepen, ondanks dat de Bijbel zeer uitdrukkelijk aangeeft dat “de doden wat dan ook niet weten.” Pred. 9:5{KJV}. En ook, ware het zo dat de zielen onder het altaar letterlijk uitriepen voor vergelding aan hun moordenaars, dan moeten, om consequent te zijn, de verklaring van de Heer: “de stem van het bloed van uw broeder dat tot Mij roept van de aardbodem” (Gen 4:10), ook de verklaring: “al de bomen des velds zullen hun handen samenklappen” (Jes. 55:12), op gelijke wijze letterlijk uitgelegd worden, ondanks het feit dat het fysiek onmogelijk is voor bloed om uit te roepen en voor bomen om handen te klappen. {TN3: 101:2}

Als allen echter verplicht zijn toe te geven dat Abels bloed niet letterlijk kon uitroepen,

101

 en dat bomen alleen figuurlijk handen kunnen klappen, dan zou, nogmaals om consequent te zijn,  de persoon die geneigd is tot extreme verletterlijking gemakkelijk de werkelijkheid moeten aangrijpen dat “de doden wat dan ook niet weten,” en dat zij “slapende” zijn–onbewust. Hij behoort ook gemakkelijk waar te nemen dat de zielen van de martelaren, roepende om vergelding aan hun moordenaars, en dat het het bloed van Abel roepende om vergelding aan zijn zijn moordenaar, feitelijk identieke gevallen zijn betreffende omstandigheid en toestand.  Beiden van dezen vinden aangewezen illustratie in de dichterlijke uitspraak: ” Ik hoor een stem, uitroepende, de stem van het verwelkende veld; O Here, hebt medelijden met mij. Laten regens vallen van de hemel. Blust Gij mijn brandende ziel.” {TN3: 101:3}

Dat iemands ziel in bewuste staat gevangen zit onder iets voor honderden jaren, met niets te doen dan kermend weg te kwijnen in afwachting op de opstandingsmorgen, en intussen uitroepend voor vergelding aan hen die zijn bloed hebben vergoten–wat een onuitsprekelijke ondraaglijke staat voor iemands ziel om daarin te verkeren! {TN3: 102:1}

De leer echter, van de onbewuste staat van de doden, brengt niet alleen het bezorgde menselijke verstand tot rust, maar schrijft ook Gods genade en liefde toe aan hulpeloze mensen, aldus zijnde het enige standpunt over het onderwerp dat de zondaar op rationele wijze ertoe kan leiden God lief te hebben en in Hem te vertrouwen. {TN3: 102:2}

Aan de een echter die anderzijds, in tegenstelling, geneigd is

102

de zielen, de slachting, de hemelen, de nieuwe aarde, enz. te vergeestelijken,–voor hem hebben dezen noch individualiteit noch werkellijkheid. En wanneer, betreffende de leer van de slachting, hem de eenvoudige vraag wordt gesteld: Wat voor soort salchting zou een geestelijke {slachting} zijn? is hij ten einde raad om te beantwoorden! {TN3: 102:3}

Voor allen bestaat er in dit verband een grote behoefte: de Geest der Waarheid, Wiens recht alleen het is om de Schriften uit te leggen. {TN3: 103:1}

De meest voorkomende oorzaak van leerstellende verwarring onder Bijbel studenten ligt in hun zo vaak falen om een onderwerp in een volledig perspectief te zien van het gezichtspunt van de schrijver,– een falen dat tot gevolg heeft dat zij het zien vanuit enige vreemde standpunt, dat hun inzicht zo bekrompen maakt, dat in plaats van het idee van de schrijver te verkrijgen over het onderwerp, zij een vals idee krijgen erover. En als het idee naar hun welbehagen is, verheffen en bevorderen zij het als zijnde waarheid, terwijl als het niet naar hun welbehagen is, zij het krachtig tegenstaan, en dan leggen zij de verantwoordelijkheid bij de schrijver! {TN3: 103:2}

Ter illustratie van het aldus een verkeerd idee van iets krijgen door een verkeerd inzicht ervan: en kind die zijn moeder vergezelt naar een dierentuin, en die nog nooit een pauw heeft gezien, ziet plotseling een met volledig gespreide staart van hem weglopend, en schept voor zijn oningewijde ogen de illusie van een grote wandelende waaier! {TN3: 103:3}

103

Aangegrepen door het bedrieglijke wonder dat voor hem is, roept hij opgewonden het schouwspel uit, alleen maar om door zijn moeder te worden ontgoocheld met de ontgoochelende verzekering dat het slechts een pauw is! Bij een andere gelegenheid echter, wanneer hij zijn vader vergezelt naar de dierentuin, ziet het kind de pauw weer, maar ditmaal in volledig vooraanzicht, een schouwspel presenterend dat schijnbaar geheel en al nieuw en anders is. Haastig keert hij zich met opgewonden vragen tot zijn vader, die hem vertelt dat het een pauw is! {TN3: 104:1}

104

Waarbij het argument begint, met de zoon protesterend dat de pauw die hij en zijn moeder had gezien, in niets op deze leek. En niet in staat zijnde het te verenigen, als eenvoudigweg grote en kleine aspecten van hetzelfde ding, datgene wat hij nu ziet van voren, of de hoofdzakelijke gezichtspunt, en datgene wat hij tevoren van achteren zag, of de vreemde gezichtspunt, tast zijn verstand rond in verwarring, zich afvragend of hij nu

105

Zo is het met de Bijbel wanneer men een onderwerp bekijkt vanuit een standpunt dat vreemd is van dat van de schrijver. Hij ondervindt tegenstrijdigheden in de stelling die wordt gehouden door degene die het onderwerp ziet door de ogen van de schrijver. Ten einde dus het valse idee te onderhouden als gevolg van zijn vreemde gezichtspunt, wordt hij geleid om zijn toevlucht te nemen tot buitenstaande bronnen; tot de ene verklaarder of de andere; tot deze versie of tot de ander; tot technische details en afleidingen van talen; in het Grieks, in het Hebreeuws, in dit in dat, of in de andere (talen, waarvan het vermoedelijk is dat hijzelf die noch leest noch schrijft); of tot het verwijzen naar dit of dat zogenaamde oorspronkelijke manuscript (welke hij hoogst waarschijnlijkheid nog nooit heeft gezien). {TN3: 106:1}

Aan het einde van deze lange moeizame weg, is hij er alleen in geslaagd om een passage van een schriftgedeelte van een mierennest tot een berg te vergroten, en om een berg te verkleinen tot een mierennest, of om  een andere passage van een schriftgedeelte in het geheel terzijde te leggen, dit allemaal doordat de Bijbel, welke de Heer in zijn handen heeft geplaatst, zijn idee niet ondersteunt. Deze aanmatigende procedures zijn berekend om zijn geleerde verworvenheden te tonen in de hoop om aan zijn valse idee zulk een verschijnsel van gezag te verlenen om zodoende hun aanvaarding erop aan te dringen bij allen die in contact komen met zijn theorie. {TN3: 106:2}

Concreet gesproken: Het is nooit eerlijk om, wanneer het onderwerp van het oordeel wordt besproken, als eerste en voornaamste, welk geschrift dan ook in beschouwing te nemen, welke direct het onderwerp

106

der verlossing behandelt, terwijl het slechts terloops verwijst naar het onderwerp van het oordeel. Neem bijvoorbeeld Paulus’ verklaring: {TN3: 106:3}

“Welke hoop wij hebben als een anker der ziel, zowel zeker als standvastig, en welke ingaat in het binnenste van het voorhangsel; waar de voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus Christus, geworden zijnde een hogepriester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchisedek.” Hebr. 6:19,20 {KJV}. {TN3: 107:1}

In plaats van de inhoud van deze verzen te zien in het licht van alles wat is geopenbaard over het onderwerp, een procedure welke het weerspiegelen van de schrijver’s gedachte door de verzen zou zekerstellen, vergroten sommige Bijbelstudenten, door Paulus’ zienswijze uit het oog te verliezen, buiten alle verhoudingen het belang van de verklaring van deze verzen, aldus constructies erop plaatsend die, hoewel aannemelijk genoeg wanneer zij alleen worden genomen, duidelijk verdraaid, verwrongen, en onhoudbaar zijn wanneer zij worden gezien in het licht van alle andere schriftgedeelten die betrekking hebben op het onderwerp. Zulk een vervorming is, overbodig te zeggen, oneerlijk naar de schrijver toe, gevaarlijk voor degene die het aantast, en gewelddadig van de vervormer. {TN3: 107:2}

Om de zaak nog verder en uitgebreider te illustreren: Rondom een tafel zijn er zes Bijbelstudenten, en een ongelovige. Aan de ene kant bevinden zich Peter, James en John; aan de andere kant, Black, Brown en Green; terwijl aan en uiteinde zich bevindt de ongelovige. Hij luistert aandachtig naar de zes, die Christus’ bediening

107

na Zijn hemelvaart bespreken, in het licht van Hebreeën 6:19,20; 9:12, 26 — {TN3: 107:3}

“Welke hoop wij hebben als een anker der ziel, zowel zeker als standvastig, en welke ingaat in het binnenste van het voorhangsel; waar de voorloper voor ons is ingegaan, namelijk Jezus Christus, geworden zijnde een hogepriester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchisedek.” Hebr. 6:19,20 {KJV}.

“Noch door het bloed der bokken en kalveren, maar door Zijn eigen bloed ging Hij eenmaal binnen in de heilige plaats, hebbende verkregen {een} eeuwige verlossing voor ons.” Hebr. 9:12{KJV}.

“Want dan moet Hij dikwijls hebben geleden  van de grondlegging der wereld af; maar nu eenmaal, in het einde der wereld, is Hij verschenen om de zonde weg te doen door de offerande van Zichzelf.” Hebr. 9:26 {KJV}.

Peter, James en John die het vooruitzicht van de schrijver delen, zijn volledig in overeenstemming dat men niet uit een schriftgedeelte dat spreekt van de verlossing, en slechts terloops verwijst naar Christus’ bediening, een juiste basis begrip kan opbouwen van die bediening, maar eerder dat men de geschriften van de profeten erbij moet nemen die direct het heiligdom en haar dienst behandelen, en dan Paulus’ geschriften in overeenstemming brengen met die van de profeten, niet die van de profeten met die van Paulus. {TN3: 108:1}

Voor zover het Peter, James, en John aangaat, resulteert de bespreking tot hun

108

 komen tot het slotsom dat Paulus, ten einde in overeenstemming te zijn met zowel zichzelf als met de profeten, moet worden begrepen als sprekende in Hebreeën 6:19 in profetische verleden tijd (dat wil in feite zeggen, in de toekomst, hoewel in tegenwoordige of verleden tijd gesproken), en dat hij daarom verwijst naar de tijd dat zijn bekeerlingen, met Christus, “eenmaal, in het einde der wereld” (Hebr.9:26), zullen ingaan “binnen het voorhangsel,” “waar de voorloper [Christus] voor ons is ingegaan.” Hebr. 6:20. Wanneer? –niet in Paulus’ tijd, maar nu, “in het einde der wereld,” zijnde eerst “eenmaal ingegaan binnen in de heilige plaats.” Hebr. 9:12. {TN3: 108:2}

Black, Brown en Green echter, zijn vanuit hun vreemde zienswijze aangaande deze verzen, in onenigheid zelfs onder elkaar; Black, de nadruk leggend op Hebreeën 6:19, 20, is ervan overtuigd dat Paulus leert dat Christus het Allerheiligste afdeling binnenging onmiddellijk na Zijn hemelvaart; Brown, vasthoudend aan Hebreeën 9:12, is ervan verzekerd dat Christus niet het Allerheiligste, maar de heilige afdeling binnenging; en Green, ter gewicht van vers 26, staat erop dat Christus het heiligdom zal ingaan “eenmaal in het einde der wereld,” na Zijn tweede komst. {TN3: 109:1}

Nog steeds ziende vanuit hun vreemde zienswijze, beargumenteert Black verder dat met de term:”de heilige,” Paulus bedoelt het “Allerheiligste,” terwijl Brown betwist, dat als Paulus onnauwkeurig de term “heilige” gebruikt voor de “Allerheiligste,” hoe kan men dan mogelijkerwijs weten dat wanneer hij zegt: het “Allerheiligste,”  hij niet het “heilige” bedoelt? {TN3: 109:2}

109

Dan, met de bekrachtiging van Mozes’ verklaring: “Spreek tot uw broeder Aäron, dat hij niet te allen tijde ga in de heilige plaats, binnen de voorhang, voor de genadezetel, welke op de ark is” (Lev.16:2, {KJV}), houdt Black verder aan dat Paulus met de woorden : “Maar door Zijn eigen bloed ging Hij…in de heilige plaats” (Hebr.9:12), verwijst naar “het Allerheiligste.” Hebr.9:3{KJV}. Maar Peter staat erop dat het afleiden uit Paulus’ gebruik van de term “heilige plaats” als betekenend het “Allerheiligste,” zowel onredelijk als oneerlijk is, want geen enkele schrijver met een gezond verstand zal, sprekende van beide afdelingen, in het wilde weg de termen uitwisselen, en alsnog verwachten dat zijn lezers nauwkeurig het idee zullen begrijpen dat hij naar voren brengt. Black echter, geeft als weerwoord dat Mozes de term “heilige plaats” (Lev.16:2{KJV}) gebruikt, wanneer hij spreekt van de tweede afdeling. {TN3: 110:1}

Ter beantwoording hierop, protesteert Peter dat Mozes dit doet omdat, waar hij de tweede afdeling noemt:”de heilige plaats binnen de voorhang,” hij de eerste afdeling noemt: “de tent der samenkomst” (vers 16), terwijl Paulus verkiest om de eerste afdeling te noemen “de heilige plaats,” en de tweede afdeling: “het Allerheiligste.” {TN3: 110:2}

Nogmaals: Peter staat erop, dat indien in Paulus’ geschriften, waar beide afdelingen worden besproken, men wordt gerechtvaardigd om uit te leggen dat “het heilige” betekent “Allerheiligste,” dan is een ander, door dezelfde manier van logisch denken, op gelijke wijze gerechtvaardigd om te verklaren dat het “Allerheiligste,” het “heilige” betekent. {TN3: 110:3}

110

Hoewel Peter’s duidelijk doorsnijdende logica de kracht van Black’s geschil volledig verdrijft, is toch, vanwege de brede verschillen van mening onder een groep Christelijke gelovigen, het eindresultaat van het gesprek dat, wat de harmonie onder Peter, James en John deed om de ongelovige te bekeren tot het Christendom, deed het oneens zijn met elkaar van Black, Brown en Green, en ook het oneens zijn van Black met Peter, tegenwerken. Deze wanklank versterkte de ongelovige in zijn ongelovigheid, hem volledig overtuigd latend dat het Christendom slechts een enorme gesputter is; waardoor Satan in duivelse vrolijkheid, aan Black, Brown en Green “zijn zetel, en groot gezag” geeft. En het Christendom, dat reeds vol is van leerstellende verwarring, gaat door met het wemelen van scheuring makende strijd, ongelovigen voedend in hun vijandelijkheid tegen het Christendom, in plaats van hen ertoe te bekeren! {TN3: 111:1}

Als Christus een wee verklaart tot degenen die weigeren een glas koud water te geven aan de minste van Zijn volgelingen, wat zal dan de veroordeling en het einde zijn van dezulken als Black, Brown en Green, die, door hun geest van zelfvergroting, van Christus af verstrooien, terwijl zij belijden met Hem te vergaderen! {TN3: 111:2}

Het is nooit goed om welk schriftgedeelte dan ook uit te leggen afgezonderd van zijn context {zinsverband}, want om zo te doen betekent automatisch om de betekenis ervan geweld aan te doen. {TN3: 111:3}

Bijvoorbeeld, het schriftgedeelte: “Doch geliefden, wees niet onwetend van deze ene zaak,

111

dat een dag bij de Here is als duizend jaren, en duizend jaren als dag” (2 Petr.3:8), op zichzelf genomen, heeft onder verscheidene uitleggingen geleden, alleen maar toevoegend aan de verwarring en twijfels die de Christelijke wereld reeds doordringen. Maar slechts een uitlegging zal het toelaten wanneer het wordt genomen in zijn context{zinsverband}: “Dit eerst wetende, dat in de laatste dagen er spotters zullen komen, wandelend naar hun eigen begeerlijkheden, en zeggende: Waar is de belofte van Zijn komst? Want vanaf de vaders ontsliepen, blijven alle dingen zoals zij waren van het begin der schepping.” 2 Petr.3:3,4 {KJV}.{TN3: 111:4}

Vanuit dit contextuele {zinsverbandhebbende} uitgangspunt, zien wij dat in de aangewezen verzen de apostel door figuurlijke taal tracht aan te tonen dat de spotters die hij zag opkomen in onze dagen, hoewel zij proberen het geloof van degenen, die geloven in Mozes’ verslag van de vloed en de terugkeer van de Heer afwachten, omver te werpen, onwetend hun eigen blindheid aan het bespotten zijn. Want zij kunnen niet inzien dat datgene wat hen toeschijnt, naar de standaard van hun eigen kort geleefde dagen, als een altijd tegenwoordige vertraging van de tweede komst van de Heer, is voor de Eeuwige slechts een vluchtig moment van wachten, en dat hun eindige wijsheid dus slechts dwaasheid is. En op tegenstellende wijze, wat zij achten als te korte tijd en waardeloos voor praktisch gebruik, acht de Heer als zeer lang en zeer kostbaar in onze korte levens. {TN3: 112:1}

Het is daarom duidelijk, dat wanneer dit schriftgedeelte wordt uitgelegd volgens zijn context, wordt van menselijke

112

 metingen van tijd gezien dat zij niet Gods metingen zijn, net zoals menselijke gedachten niet Zijn gedachten zijn (Jes.55:7, 8). {TN3: 112:2}

Het licht van dit voorbeeld maakt duidelijk dat net zoals een veiligheidsklep noodzakelijk is om een (stoom)ketel ervan te weerhouden te exploderen met overmatige druk, alzo is het dat alleen een getrouwe achting voor de context van een schriftgedeelte de uitlegger ervan kan weerhouden te exploderen met theorieën en ideeën die vreemd zijn voor de Schriften. {TN3: 113:1}

Wanneer degenen die de waarheid liefhebben welke leerstellende onderwerp dan ook bestuderen, laten zij nooit, door te proberen hun eigenmachtige meningen te harmoniseren met een aangewezen schriftgedeelte, het schriftgedeelte zodanig uitgelegd achter dat het in tegenstrijd is met andere gedeelten van de Bijbel of met het standpunt van het ingestelde gezag, maar verzaken zij eerder hun meningen. {TN3: 113:2}

Een verkeerde zienswijze aangenomen hebbende over het onderwerp van het oordeel, hebben sommigen, hoewel onwetend, in werkelijkheid geprobeerd haar juiste tijd en ware aard te veranderen, in plaats van hen aan te houden. Deze onwetende poging heeft op zijn beurt hen ertoe geleid om verkeerde zienswijze aan te nemen over vele andere Bijbelse waarheden. Het feit echter, dat deze centrumleerstelling nog steeds in tact en solide blijft, is beschuldigbaar bewijs dat alle spaakleerstellingen op gelijke wijze alzo doen. {TN3: 113:3}

Zij die het ondernomen hebben om de Schriften uit te leggen onafhankelijk van Inspiratie, een eigenmachtige beoefening welke in tegenstelling is

113

met het gebod gegeven in 2 Petrus1:20, 21, en zij die zulke zienswijzen hebben aanvaard, zullen, tenzij zij nu hun dwalingen verzaken voor de waarheid, op een dag zichzelf ondervinden als slachtoffers van de rampzalige omstandigheden waarmee zij zich hebben gebonden, en zullen vreselijk verbijsterd zijn wanneer zij de verschrikkelijke verklaring horen: “Ik heb niet tot hen gesproken, toch profeteerden zij”; “gaat weg van Mij, gij werkers der ongerechtigheid.”Jer.3:21; Matt.7:23. {TN3: 113:4}

Mogen zij daarom, terwijl de genadetijd zich nog voortsleept en het bloed van Christus nog beschikbaar is om boete te doen voor de zonden van allen, “ernstiger aandacht besteden” aan de plechtige uitspraak van de

Eerste Engel Boodschap. {TN3: 114:1}

“Vrees God, en geeft Hem heerlijkheid want de ure van Zijn oordeel is gekomen,” Openbaring 14:7. {TN3: 114:2}

Om de benoemde tijd van deze boodschap vast te stellen moeten wij in beschouwing nemen dat vanaf het vierde tot het tweeëntwintigste hoofdstuk van De Openbaring, het onderwerp onafgebroken is. Dit wordt gezien door het voegwoord “en”, welke beginnend met elke hoofdstuk  toont dat deze openbaringen aan Johannes waren gegeven op het tijdstip toen de “Stem” tot hem zei: “Kom hier op en Ik zal U tonen, hetgeen na dezen geschieden moet”(Openb. 4:1)—dingen die eens gebeuren moesten nadat hij het visioen over hen had gehad. En daar Johannes die dit visioen had gehad ongeveer 96

114

A.D.( voor Christus), kon de eerste engel boodschap daarom onmogelijk gepredikt zijn voor die tijd, zoals sommigen denken dat het was; om te herhalen hij heeft niet de dingen van het verleden gezien maar van de toekomst. {TN3: 114:3}

Wederom: het feit dat hij zegt, “Ik zag een andere [de eerste] engel…die het eeuwige evangelie had om te verkondigen,” toont verder aan dat de boodschap van deze engel niet verkondigd was voor hij het visioen had, maar dat het verkondigd moest worden in de toekomst vanaf die tijd. {TN3: 115:1}

Bovendien is er nog een Bijbeltekst (schriftuurplaats)  of kerkgeschiedenis dat toont dat het oordeel begon in of voor de tijd van Johannes. En verder nog, aangezien de eerste engel boodschap nooit verkondigd was voor 1844, toen het oordeelsuur dan kwam, ging de boodschap van deze engel—de boodschap aangaande het oordeel—voort. {TN3: 115:2}

Daar het onderzoekend oordeel in twee fasen is (de eerste, besteed aan de doden; de tweede aan de levenden), is het feit het bewijs dat hoewel de eerste, de tweede en de derde engel boodschap (Openb. 14:6-12) direct toegepast worden op de periode van het oordeel voor de levenden, zij ook , hoewel indirect, toegepast moeten worden op de periode van het oordeel van de doden. In dit verband alleen, behalve als een waarschuwing van toekomstige gebeurtenissen, zijn zij verkondigd sinds 1844. Wanneer daarom het oordeel van de levenden aanvangt en het beeld van het beest volledig is gevestigd, dan worden deze boodschappen , met een

115

luide roep, herhaald als tegenwoordige waarheid aangaande de levenden in plaats van de doden. {TN3: 115:3}

Aldus(derhalve) gekenmerkt door sterke concentratie rechtvaardigen het feit betreffende de eeuwige (de administratieve troon), de tijdelijke (bemiddelende-gerechtelijke) troon, en het oordeel afdoend  het standpunt vastgelegd door het boek welk was gebruikt in de verkondiging van de eerste, tweede en derde engel toepassing, en welke door de stem van de schrijver verklaart: {TN3: 116:1}

“Ik zag de Vader van de troon opstaan, en in een vurige wagen het heilige der heiligen binnen het voorhangels binnengaan en Zich nederzetten. Toen stond Jezus op van de troon, en de meesten van degenen, die zich neergebogen hadden, stonden met Hem op. Ik zag geen enkele straal van licht van Jezus uitgaan naar de onverschillige menigte, nadat Hij opgestaan was, en zijn werden in volslagen duisternis gelaten. Degenen, die opgestaan warenwaren, toen Jezus het deed, hielden hun ogen op Hem gevestigd, terwijl Hij de troon verliet en heb een kleine afstand voort leidde. Toen hief Hij Zijn rechterarm omhoog, en wij hoorden Zijn lieflijke stem zeggen: “Wacht hier; Ik ga naar Mijn Vader om het koninkrijk te ontvangen; houdt uw klederen vlekkeloos, en binnen korte tijd zal Ik van de bruiloft wederkeren en u tot Mij nemen. ”Toen kwam er een wolkenwagen met wielen als vlammen vuurs, door engelen omringd, tot waar Jezus was. Hij stapte in de wagen , en werd naar het allerheilige gevoerd, waar de Vader zat. Toen aanschouwde ik Jezus, een grote Hogepriester

116

voor de Vader staan.” {TN3: 116:2}

Deze verplaatsing van de administratieve troon naar de bemiddelende-gerechtelijke troon, dat gedaan word om die huwelijksgasten te onderzoeken die nu overleden zijn, leid naar de volgende

Vragen en Antwoorden. {TN3: 117:1}

1. Predikte Christus aan de Doden?

1Petr. 3:18-20

“Want Christus ook,” antwoord Petrus in dezelfde Bijbeltekst naar aanleiding van de vraag, “heeft eens voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees maar levend gemaakt door de Geest; In Denwelken Hij ook henengegaan zijnde, den geesten, die in de gevangenis zijn, gepredikt heeft, Die eertijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte, in de dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden door het water. 1 Petr. 3:18-20. {TN3: 117:2}

Klaarblijkelijk genoeg, zegt Petrus hier niet dat Christus toen Hij lijfelijk in het graf lag tot de geesten in de gevangenis predikte, zoals door sommigen wordt begrepen; maar eerder dat Hij eenvoudig door het medium van de Heilige Geest door Wie Hij herrezen was tot hen predikte “in de dagen van Noach, terwijl de ark aan het k voorbereiden was.” Ook zegt het niet dat Christus aan de doden predikte, maar eerder

117

“aan de geesten in de gevangenis.”  De bezorgdheid daarom of “de geesten in de gevangenis” de doden of de levenden betekent is een kwestie van interpretatie en een dergelijke interpretatie moet afkomstig zijn van een goddelijke autoriteit. {TN3: 117:3}

Als er over de doden gesproken wordt, noemt de Bijbel hen nooit geesten. Zo benoemd het echter wel de levenden. Het zegt bovendien duidelijk, dat “de doden weten niet met al; zij hebben ook geen loon meer; want hun gedachtenis is vergeten. Ook is hun liefde, en hun haat, en hun afgunst, nu vergaan; ook hebben zij geen enkel deel meer voor eeuwig in alle dingen die onder de zon worden gedaan. Pred. 9:5,6. {TN3: 118:1}

Verder nog in de gelijkenis van de rijke man (jongeling) en Lazarus, maakt de Heer met klem duidelijk dat na de dood de zondaar geen enkele kans heeft om gered te worden; nee, zelfs niet op een druppel koud water op zijn tong, zoals gedenkwaardig wordt getuigd door de weigering van verzoek van de rijke jongeling in de dood: “Zoon, gedenk dat gij in uw leven goed ontvangen hebt, en Lazarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten. En boven dit alles tussen ons en ulieden is een grote klove gevestigd, zodat degenen, die van hier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, van daar tot ons overkomen.” Lukas 16:25,26. {TN3: 118:2}

Hier worden wij onvergetelijk getoond dat de enige manier waarop één van ons gered kan worden van de marteling in de hel is door te horen  …Mozes en

118

de profeten” terwijl wij nog leven, en dat als wij hen niet horen, dan kan de Heer ons na de dood niet helpen; ook dat als wij niet door hen overtuigd door hen kunnen worden, wij ook niet “overtuigd worden” zullen zo iemand uit de dood op stond. Lukas 16:29-31. Aangezien er geen kans is om gered te worden na de dood, dan als iemand terwijl hij leeft  gefaald heeft te horen naar “Mozes en de profeten,” waarom zou Christus tot hen preken nadat zij gestorven zijn? “God is niet de God van de doden, maar van de levenden.” Matt. 22:32 {TN3: 118:3}

De “geesten in de gevangenis” kunnen bijgevolg geen anderen zijn dan de antedeluvianen, aan wie Christus  in de persoon van de Heilige Geest, Die Hem opgevoed heeft, voorheen door Noach gepredikt heeft, en aan wie de waarschuwing van de Geest niet van een moment was, met het gevreesde resultaat dat door hun weigering om Zijn pleiten te horen, zij figuurlijk in de gevangenis belandden in de omstandigheden van de op komst zijnde vloed, van de bepaalde gevolgen waaraan zij niet aan konden ontkomen. {TN3: 119:1}

De uitspraak bovendien, “waarin weinigen, met name, acht zielen gered waren door water,” toont verder dat het door Zijn Geest in Noach’s predeking dat Christus voor de vloed de geesten in de gevangenis bezocht heeft en acht zielen gered heeft—Noach en zijn familie. Dus “de Geest van Christus die in” ”de profeten” was, “beduidde” ook toen het daarvoor getuigde, het lijden van Christus en de heerlijkheid die daarna zou volgen.” 1 Petr. 1:11.

119

Maar als het waar is vraag iemand, dat Christus niet aan de doden gepredikt heeft, wat is er dan met

2. Zij die zonder Kans over overblijven? {TN3: 119:2}

De wet van de dood kan niet terug gedraaid worden door de onwetendheid van God van wie dan ook. En verder, “Wanneer Ik tot de goddeloze zeg,” zegt de Heer tegen Zijn profeet, “Gij zult zeker sterven, en gij waarschuwt hem niet , en spreekt niet, om de goddeloze van zijn goddeloze weg te waarschuwen, opdat gij hem in het leven behoudt; die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen.” Ezech. 3:18. {TN3: 120:1}

Deze Bijbeltekst leert duidelijk dat  zij die gestorven zijn in  hun zonden, door veronachtzaming (verwaarlozing) van de wachter, niet gered kan worden en dat hun bloed vereist zal worden van de handen  van de wachter die verantwoordelijk is voor hun lot d, oor niet gered te zijn en zonder mogelijkheid gelaten daartoe. {TN3: 120:2}

Om dan consequent te blijven, zijn zij die in hun zonden gestorven zijn door hun eigen verzuim, onwetend of moedwillig(opzettelijk) zoals de antedeluviaanse wereld deed, eerder dan door nalatigheid van de wachter, nog minder dan de vorige klasse en zelf minder recht hebben dan zij (die helemaal geen recht hebben) om aan gepredikt te worden na hun dood, zelfs indien het mogelijk was. {TN3: 120:3}

En zij die nooit een mogelijkheid hebben gehad om de profeet te horen, aan hen, “verklaren de hemelen

120

de heerlijkheid van God (Gods eer); en het uitspansel

Toont het werk Zijner handen. De dag aan de dag stort overvloediglijk spraak uit, en de nacht aan de nacht toont wetenschap. Geen spraak, en geen woorden zijn er, waar hun stem niet wordt gehoord.” Ps. 19:2-4. {TN3: 120:4}

De hele mensheid zal daarom geoordeeld worden aan de hand van de mate van licht die God op hun weg gekeerd heeft, en aan de hand van hun verlangen om in dat licht te wandelen. En zij (degenen) die jammer genoeg(helaas) gefaald hebben om van Hem te leren en de juiste (exacte)waarheid te weten, zullen niet verworpen(veroordeeld) worden omdat zij een dwaling geloofd hebben dat terwijl zij in duisternis waren, maar “dit is het oordeel” zegt de Heer, “dat het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hun werken waren slecht.” Joh. 3:19. {TN3: 121:1}

In het volle licht van de samengevoegde feiten van dit onderwerp, is de zekerheid heel vanzelfsprekend dat de Bijbelteksten een leerstelling van een 2e kans niet garanderen(bevestigen). Maar in een poging om te bewijzen dat zij dat doen, stellen zij die de leerstelling bepleiten (opkomen voor) uitdagend de vraag van de apostel: “Wat zullen zij doen die

3. “Gedoopt zijn voor de Doden?” {TN3: 121:2}

1 Cor. 15:29.

Sprekend tot de Corinthiërs maakt de apostel Paulus duidelijk dat als er geen opstanding is van de doden, dan is er ook geen verlossing in Christus: {TN3: 121:3}

121

 “En als Christus niet herrezen is , dan is onze prediking tevergeefs, en uw geloof is ook tevergeefs. Ja en wij worden valse getuigen van God; omdat wij getuigd hebben van God dat Hij Christus heeft opgewekt; Die Hij niet opgewekt heeft als het zo is dat de doden niet herrijzen. Want als de doden niet herrijzen dan is Christus niet herrezen; en als Christus niet is herrezen is uw geloof tevergeefs; u bent dan nog in uw zonden. Dan zijn ook zij die in Christus gestorven (te ruste gelegd ) zijn vergaan. Als in dit leven wij alleen hoop hebben in Christus zijn wij van alle mensen de meest ellendige(het ellendigste). Maar nu is Christus herrezen uit de doden en de eerste vruchten geworden van de gestorven mens. Want aangezien door de mens de dood gekomen is, is ook de opstanding uit de dood door de mens gekomen. Want zoals in Adam allen sterven, zullen evenzo in Christus allen in leven geroepen worden. Maar ieder mens in zijn eigen rangorder(volgorde): Christus de eerste vruchten; daarna zij die van Christus zijn bij Zijn komst…Anders wat zullen zij doen die gedoopt zijn voor de doden, als de doden helemaal niet opstaan(herrijzen)? Waarom zijn zij dan gedoopt voor de doden?” 1 Cor. 15:14-23,29. {TN3: 122:1}

Deze Bijbeltekst leert niet dat de levenden gedoopt moeten zijn voor de doden: want Paulus roept het effect van de doop op de doden zal hebben niet in twijfel, maar eerder het effect dat het zal hebben op de levenden:  “Wat”, vraagt hij, “zullen zij (de levenden) doen die gedoopt zijn voor de dood?” Niet: Wat zal de dood doen, waarvoor wij, de levenden, zijn gedoopt. {TN3: 122:2}

Derhalve leert de verklaring(mededeling,) dat dopen

122

voor de dood alleen ten gunst is van zij die zelf gedoopt zijn tijdens hun leven. Met andere woorden zij zijn gedoopt niet in de hoop om te leven tot de Heer komt om hen naar de eeuwige herenhuizen daarboven (omhoog) mee te nemen, maar in de hoop van opstanding uit de dood op de opstandingsdag. Vandaar de vraag: “als de doden helemaal niet opstaan… waarom zijn zij dan gedoopt?” {TN3: 122:3}

Uit deze verduidelijking(opheldering) van het onderwerp zijn de heiligen die gedoopt zijn voor de dood duidelijk zij die door de staat van de doden ondergaan . en, concluderend, zij die gedoopt zullen worden rond de tijd van Christus’ komst, om dat onsterfelijk gezelschap van levende heiligen te formeren die zijn triomfantelijke terugkeer zullen afwachten met zijn Heilige engelen, worden als gelijkwaardig en gelijk gezien, om en gedoopt te worden voor de levenden—nooit de staat van de dood te ondergaan! {TN3: 123:1}

En tenslotte, als de vroege Christenen zichzelf moesten dopen voor anderen die gestorven waren zonder doop, zou een dergelijk bevel gegeven zijn in de Geschriften, en zouden dergelijke doopdiensten verslagen opgetekend zijn; de Bijbel daarentegen gebied de doop alleen voor de levenden, tegen wie het zegt: “Bekeert u, en wordt gedoopt.” Handelingen 2:38. {TN3: 123:2}

Dat de oprechte Bijbel student de reddende waarheid voor deze tijd mag kennen; dat doordat hij het kent, hij het mag volgen waar het ook heenleid; dat als hij gedoopt is voor de dood, hij onder de herrezen

123

rechtvaardigen mag zijn, of als hij voor de levenden gedoopt is hij onder de zij die weggenomen waren mag zijn; in beide gevallen in een moment, in een oogwenk” worden veranderd (1 Kor. 15:52) om eeuwig onder de verloste onsterfelijken te zijn, verlost van pijn en verdriet, ingegaan zijnde in een leven van eeuwigdurende blijdschap,–dit, dierbare lezer, is het enige doel van het publiceren en het in uw handen hebben van dit waarheid-beladen boekje. Als u vastbesloten bent om de heerlijkheid in te gaan die het openbaar, zal u dankbaar haar duidelijk klinkende lessen in acht nemen om

Uw Geloof Nu Praktisch Te Laten Zijn, Niet Alleen Theoretisch. {TN3: 123:3}

Aangezien een geloof (godsdienst) dat haar doden zonder opstanding en de levenden zonder opneming laat net zo goed als niets is, net zo is de leer van de Bijbel wanneer het gescheiden is van het uitoefenen. Hoewel theoretische lezingen(voordrachten) essentieel zijn, zodat iedereen de soort leer mag kennen, en de aaneenschakeling van waarheid mag zien, schakel na schakel, verenigd  in een perfect geheel…geen lezing mag ooit gegeven worden zonder Christus en Zijn Kruisiging als het fundament van het evangelie te presenteren, door een wezenlijke toepassing  van waarheden uiteengezet, en bij het volk de nadruk te leggen over het feit dat de leer van Christus geen ja of nee is, maar ja en amen in Christus Jezus.”—Getuigenissen deel 4, p. 394,395. {TN3: 124:1}

 “Satan bied aan de mens de koninkrijken van deze wereld aan als zij hem de oppermacht afstaan. Velen doen dit, en offeren

124

de Hemel. Het is beter te sterven dan te zondigen; beter te verlangen(willen, wensen, behoefte hebben) dan te frauderen (belazeren); beter te hongeren dan te liegen. Laat een ieder die in verzoeking komt Satan met deze woorden tegemoet treden: ‘Gezegend (Welgelukzalig) is een iegelijk die de Heer vreest, die in Zijn wegen wandelt. Want gij zult eten de arbeid uwer handen. Welgelukzalig zult gij zijn en het zal u welgaan.’ Hier is een voorwaarde en een belofte die ongetwijfeld verwezenlijkt zal worden. Blijdschap en voorspoed zullen het resultaat zijn van de Heer dienen.”—Id., p. 495. {TN3: 124:2}

“Daarom nalatende het beginsel der leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvarend; niet wederom leggende het fundament van de bekering van dode werken, en van het geloof in God” (Hebr. 6:1), of vergetend dat “Al de Schrift van God is ingegeven, en is nuttig tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust.” 2 Tim. 3:16,17.   {TN3: 125:1}

(Alle schuingedrukte tekst door ons)

ONDERWERP INDEX

HET OORDEEL EN DE OOGST

VERWARD VANWEGE DE ESSENTIE

Traktaat 3 Derde editie

125

—–00—–

—–0—–

Schriftuurlijke Index

>