15 jun 1950 Generale Conferentie Speciale
1
Geprint in 1950
Door V.T. Houteff
:
Generale Conferentie Speciale Uitgave
2
DE NEGENTIEN VIJFTIG GENERALE CONFERENTIE SPECIALE UITGAVE.
Deze Generale Conferentie Speciale Uirgave aan de Zevende-dags Adventisten beantwoordt de vragen: {GCS:3.1}
WIE IS DE ELIA VAN VANDAAG?
ZAL DEZE ELIA ALLES HERSTELLEN?
WAT MOETEN WIJ MET ZIJTAKBEWIGINGEN AAN?
Deze vragen zijn van kritieke aard vooral met het oog op de steeds groeiende familie van zijtakbewegingen, de meest bekende en meest kwellende staat bekend als “The Sheperd’s Rod”; hetgeen zou kunnen worden vertaald als “De Herders Staf” of “De Herders Roede.” Naar waarheid hebben haar kwellingen zulke vormen aangenomen zodat iedere ware Zevende-dags Adventist vierkant oog in oog mee geconfronteerd wordt. Inderdaad, broeders, de sterke groei van deze beweging daagt ons uit de kwestie niet langer te ontwijken zoals de Joden in het verleden, die daardoor Christus uit het oog verloren. Laten wij echter de kwestie dapper confronteren, gelijk Christus dat deed met het Sanhedrin, en [dat wij] zodoende de overwinning behalen. {GCS:3.2}
Dit Generale Conferentie jaar zou in ieders verstand, eens en voor altijd, de vragen moeten oplossen van wie wie, en wat wat is. Ook al wordt u niet persoonlijk gekweld door de Roede, zult u zich nog toch moeten versterken met de feiten, zodat u in staat zult zijn de helende zalf der Waarheid toe te dienen aan hen die te leiden hebben onder haar kwellingen.{GCS:3.3}
Om u de ernst
3
van de toestand waarin de kerk zich in dit late uur bevindt onder de aandacht te brengen, en het geneesmiddel dat God zou willen dat Zijn volk zou gebruiken om hen te bevrijden van deze hinderlijke “zijtak,” doe ik deze tweede poging om de geopenbaarde feiten voor u te plaatsen, zodat niemand, of het nu predikant of leek is, langer in duisternis behoeft te wandelen.(GCS:3.4)
Aangezien er over het algemeen wordt aangenomen dat inspiratie van de troon van God komt en dat het onze enige geestelijke gezichtsvermogen is, dan zullen wij in staat zijn van aangezicht to aangezicht te zien als wij de Geests van God ons laten leiden. Vooral nu de tijd absoluut rijp is, dierbare mede gelovigen, om de situatie te onderzoeken, nu daar Gods volk wordt aangespoord door de vragen: {GCS:4.1}
“Is Elia de profeet reeds gekomen?” “Zal de profeet van vroeger in eigen persoon verschijnen?” “Zal een groep mensen een werk verrichten gelijk aan dat van Elia?” Hoe zit dat nu precies? {GCS:4.2}
Aangezien niemand ongestraft, ook al is het in alle oprechtheid, afstand kan nemen van het antwoord dat komt van Gods onfeilbaar Woord, zult u broeders nu zeker de meest ernstige aandacht schenken aan deze dringende beschouwing, niet toelatende dat iets u daarvan aftrekt, want u, en ook ik, moeten ons realiseren dat het leven en eeuwigheid voor ons allen betekent. .{GCS:4.3}
De ernstige kwestie die deze
4
vragen doen oprijzen, eisen dat wij ophouden onszelf voor de gek te houden, of dat anderen ons voor gek verklaren. Als de vragen niet beantwoord kunnen worden in stellige waarheid, is het dan veel beter, dat zij op de boekenplank gelaten worden totdat de boekrol zich verder ontvouwt, dan dat ze beantwoord worden door nuteloze verhalen van de mensen, die alleen maar wanorde stichten en in de war brengen..{GCS:4.3}
Nu mogen wij de vraag stellen: Heeft de boekrol zich voldoende ontvouwd om al deze vragen te verduidelijken? Pleit de Geest van God voor ons om stil te staan, te kijken, en te luisteren, of moeten wij nog steeds wachten? Laten wij voor het Goddelijk antwoord onze ogen wijd openen voor het licht van “het meer zekere Woord der profetie” zelf, dat nu steeds helderder schijnt op ons pad:.{GCS:5.1}
“Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en vreselijke dag des HEREN komt, Hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en de aarde treffe met de ban.” Mal. 4:5, 6, {KJV} {GCS:5.2}
In het licht dat deze profetie werpt op het onderwerp, kan niemand mogelijkerwijs ontkomen aan de conclusie dat een profeet — een persoon — zal worden gezonden “voor de grote en vreselijke dag des HEREN,” en dat alleen naar aanleiding daarvan een groep van mensen kan zijn in verband met de boodschap van Elia. De Schriften maken de belofte, de tijd, en het werk, duidelijk en zeker, zo ook de
5
weg naar onze zekerheid in de grote en vreselijke dag, “opdat,” zegt de HERE, “Ik niet kome en de aarde treffe met de ban.” Mal. 4:6 .{GCS:5.3}
Niemand kan zich de ongerijmdheid veroorloven door het ondewerp luchtig op te vatten of zijn eigen licht erop te werpen. Bovendien moeten wij in gedachte houden, dat het niet mogelijk is dat God maar één van ons in duisternis zal laten als wij de Waarheid willen weten, en als wij denken aan datgene wat God zou willen dat wij zullen doen. (“The Great Controversy,” p. 560 /”De Grote Strijd,” blz. 515.) Dat dit tenslotte een blijde ervaring voor ons allen mag zijn, zouden wij moeten bidden dat de Geest, Die in alle Waarheid leidt, deze poging mag leiden.{GCS:6.1}
Ik zou u echter willen herinneren aan het feit dat geen enkel profeet van God ooit door de kerk is verwelkomd. In tegendeel; het is een historisch feit dat zij allen in hun tijd zijn verworpen, mishandeld, en gemarteld door degenen naar wie zij werden gezonden — juist diegenen van wie werd verondersteld dat zij God dienden! Inderdaad, de Heer Zelf heeft dezelfde prijs betaald. Juist om deze reden moeten wij in gedachte houden dat wanneer de laatste profeet komt hij op de grootste tegenstand zal moeten stuiten, want Satan weet heel goed dat als hij nu verliest, hij voor altijd verloren heeft. Wat Elia’s werk zeer moeilijk maakt is het feit dat de christenheid zich te lang heeft laten hersenspoelen dat er geen profeet meer komen zal, dat er geen noodzaak voor een profeet bestaat, dat zij genoeg geopenbaarde Waarheid heeft om haar door de Paarlen Poorten heen te leiden, {GCS:6.2}
6
Het is daarom te verwachten dat de voorzegde Elia zal worden aangeklaagd als een valse profeet of waarschijnlijk zelfs als de anti-christ, zijtak (of vertakking), en zo meer.{GCS:6.3}
Verder is het zo, dat de oude Duivel reeds al zijn krachten aan het werk heeft gezet, verlokkende deuntjes blazend om zoekers naar Waarheid te verlokken om aan boord te klimmen van zijn reclamewagen (met muzikanten). Zijn blinkende schijnwaarheid verleidt steeds velen met zijn waren, terwijl zijn aanvoerders en oversten met meest verheven stem hun “Halleluja,” “Heilige Geest,” “gave van genezing,” gave van tongen,” “gave van wonderen,” en al het andere, uitropen, alhoewel de gehele fanfare verstoken is van zelfs één sprankje leven. Alle wind van leer zal waaien, vals opwekkingen en reformaties zullen ten top stijgen. Alles wat gedaan kan worden zal aangewend worden om de Waarheid te verdraaien om zo de gelovigen te werwarren en te ontmoedigen en hun aandacht e vestigen op iets anders dan de boodschap van Elia.{GCS:7.1}
Deze zal de handelwijze van de duivel zijn terwijl de dag van God nadert, en terwijl Elia die dag aankondigt aangezien de boekrol zich ontvouwt en terwijl de profetieën aangaande de dag van God ontzegeld worden. Zijn werk en zijn uitleg van de profetieën van de grote dag zullen hem aanduiden als de beloofde Elia, de profeet (“Testimonies to Ministers,’
7
475.), en dit zal de woede van de duivel als nooit tevoren opwekken. Nietemin, zal onze enige veiligheid te vinden zijn in de onderwijzing van Elia, want er zal geen andere stem van tijdige Waarheid en gezag zijn waartoe men zich zal kunnen richten. Al de overigen zullen hun slachtoffers blindelings ten verderve leiden.{GCS:7.2}
Laat voortaan uw onderzoek van het onderwerp niet in handen van anderen. Na de feiten gehoord te hebben, kan u alleen, in uw binnenkamer onder gebed en met behulp van de Geest, besluiten of die Elia is gekomen, of dat hij nog komen moet. {GCS:8.1}
Vergeet u echter niet, dat de boodschap die hij verkondigt in zichzelf de geloofsbrieven der Waarheid draagt, en dat geen priester of kerkvoogd voor u kan beslissen wie de Elia wel of niet kan zijn. Neen, zelfs niet de schijn van wat zijn boodschap doet of niet doet, of dat zij voorspoedig is of uiteenvalt, kan als bewijs genomen worden dat God in haar aanwezig is. Vele aanhangers kunnen dat ook niet, want dezulken hebben in geen enkele periode de juistheid van een zaak aangetoond, zelfs niet in de dagen van Christus Persoonlijk toen Hij het Evangelie van het Koninkrijk verkondigde. De boodschap die hij brengt is de enige waar men zich door moet laten leiden.{GCS:8.2}
En aangezien de Vijand niet bij de Waarheid kan komen, doet hij alles wat in zijn vermogen ligt om personen in een slecht daglicht te stellen en is hij opzoek naar fouten bij personen. Nietemin kan de boodschap van de profeet niet beoordeeld worden naar het gedrag van haar belijders, want zelfs de apostelen misdroegen {GCS:8.3}
8
zich vóór de hemelvaart van Christus. Ook de menigte, die Mozes volgde, was alles behalve voorbeeldig; Zij waren infeite in velerlei opzichten ondankbaar. En de “heilige mannen Gods” die de de Schriften schreven waren mannen met fouten. Zelfs Mozes was niet foutloos. Desondanks, was hij toch de geroepen Mozes, en zijn boodschap en beweging waren de enige voor die tijd. {GCS:8.3}
Gelijkerwijs, ongeacht inachtneming van persoonlijke fouten, zwakheden, en gebreken, zullen de boodschap en de beweging van Elia de enige door God gezondenen zijn, de enigen om ontzag voor te hebben, om lief te hebben, om zich aan te houden, om voor te leven of te sterven. Neen, er zal geen andere bescherming zijn wanneer de hemel zich opend en het onweer in al zijn woest geweld losbarst over de wereld, om op onvermijdelijke wijze zijn dodelijke bliksem vanuit de lucht uit te storten{GCS:9.1}
Tenslotte, voor welk ander doel zou ieder juist denkend verstand kunnen veronderstellen dat de Heer Zijn profeet zou zenden als het niet was om gehoor aan hem te geven, zodat zij daardoor kunnen standhouden in de grote en vreselijke dag des HEREN? Inderdaad, waarvoor anders, zou de Heer een profetisch verslag en een belofte van Zijn profeet van de laatste dagen gemaakt kunnen hebben? Broeders, overpeins dit; denk er goed over na. {GCS:9.2}
Dan dit nog, niemand moet vergeten dat wanneer iemand zich bij de Advent kerk voegt, hij dat doet (als hij goed bij zijn verstand is) zonder goedkeuring van zijn vroegere voorgangers (of predikanten). Ook sluit hij zich niet bij de kerk aan vanwege een {GCS:9.3}
9
grote ledental bestaande uit mensen die zich goed gedragen, maar omdat hij weet dat hij de waarheid heeft gehoord zoals geopenbaard door de Geest der Profetie Zelf. Aangezien het kwam door het voortzetten van deze handelwijze dat elk van ons ooit de profeet en de boodschap {GCS:10.1}
aanvaardde, zo moet het ook blijven als wij Elia zullen kennen en ontvangen. Vandaar: “Wij moeten, als nooit tevoren, niet alleen bidden dat God arbeiders in Zijn grote oogstveld zendt, maar dat wij een heldere inzicht van de waarheid mogen bezitten, zodat wanneer de boodschappers der waarheid zullen komen, wij de boodschap kunnen aanvaarden en de boodschapper kunnen respecteren.” — 6 “Testimonies,” p. 420. Niemand zal een andere handelwijze durven volgen in deze zaak. De kroon des levens eist de meest waakzame bescherming ervan, want een gemene vijand tracht het uit onze greep te ontrukken. {GCS:10.2}
.Ik ben vol vertrouwen, broeders, dat u overtuigd bent van de degelijke waarheid van wat wij tot dusver in beschouwing genomen hebben. En nu, door verder te gaan, ben ik ook van overtuigd, dat er overeenstemming zal zijn over het feit dat als onze geestelijke visie helder is om de tijd waar te nemen waarin Elia zal verschijnen, wij dan minder moeite zullen hebben om de ware antwoorden te ontdekken op de rest van onze vragen. {GCS:10.3}
Hoe belangrijk het ook is echter, om in gedachte te houden dat de tijd waarin Elia verwacht wordt “vóór de grote en de vreselijke dag des HEREN” is, toch is alleen deze kennis niet voldoende. Om te weten wanneer en wat de grote en vreselijke dag {GCS:10.4}
10
zelf is, is hoogst belangrijk. Wie zou, zonder deze kennis, mogelijkerwijs Elia kunnen waarnemen wanneer hij zou komen? Zodat deze kennis ons niet ontgaat, spant Inspiratie zich weer in om de dag vast te stellen door de profetie van Maleachi. {GCS:10.4}
“Zie, Ik zend Mijn bode [Elia de Profeet, verhevenheid en de belangrijkheid van het hoofdstuk 4 vers 5], en hij zal de weg voor Mij bereiden; en de HERE, Die gij zoekt, zal plotseling tot Zijn tempel komen, (…) Maar wie kan de dag van Zijn komst verdragen, en wie zal standhouden wanneer Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van de smelter, en als het loog van de blekers. En Hij zal zitten als een verfijner en reiniger van zilver; en Hij zal de zonen van Levi reinigen, en hen louteren als goud en zilver, opdat zij de HERE in gerechtigheid een offer kunnen brengen.” Mal. 3:1-4, KJV. {GCS:11.1}
In deze verzen wordt ons vertel, dat de dag des Heren, een dag is van verfijning (of veredeling), van reiniging (of zuivering), van zifting (of scheiding). Verder, duidt de vraag: “Wie kan standhouden op de dag van Zijn komst?” met scherpe nadruk aan, dat sommingen geen stand zullen houden,, dat zij zullen afvallen tijdens de schudding (“Early Writings,” p. 270 / “Eerste Geschriften,” blz. 325) en het proces van verfijning niet zullen doorstaan (5 “Testimonies,” p. 80; id., Vol. 8, p. 250.) {GCS:11.2}
Zult u het zijn, zal ik het zijn, die zal worden uitgeschud? Dat is de grootste vraag die ons wordt voorgehouden. Het kan echter geen van ons zijn, als wij op verstandige wijze besluiten om het niet te laten gebeuren. Stellig, broeders, niemand {GCS:11.3}
11
behoeft in onzekerheid te verkeren. Allen kunnen zeker zowel “de dag” als de Elia kennen als hij deze verkondigt, want tot onze verrassing zal hij aanduiden dat de profeet van de Bijbel de dag beschrijft en ook wat de Heer wil dat wij zullen doen terwijl die dag nadert en wanneer wij aldus doorheen gaan. Allen zullen zien dat alleen Elia de dag kan verkondigen. {GCS:11.3}
Laten wij nu het gebeuren door de ogen van de profeet Joël bezien:Indien wij geen ander visioen van de dag dan die van hem hadden, zou die alleen al volstaan om ons een helder beeld van de grootheid en angstaanjagende van de dag te geven. Zegt hij: {GCS:12.1}
“Blaast de bazuin op Sion, en luid een alarm op Mijn heilige berg; laat alle inwoners des lands beven, want de dag des HEREN komt, want hij is nabij Een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisternis, als de dageraad uitgespreid over de bergen; een groot en machtig volk, zoals van ouds niet geweest is, en na hem niet meer zal zijn tot in jaren van vele geslachten. {GCS:12.2}
“Voor hen verteert een vuur, en achter hen verbrand een vlam; het land is voor hen als de Hof van Eden, en achter hen een woeste wildernis; ja, en niets zal aan hen ontkomen. De verschijning van hen is als de verschijning van paarden; en als ruiters {GCS:12.3}
12
zo zullen zij lopen. Als het gedruis van wagens op de toppen van bergen zullen zij springen, als het gedruis van een vuurvlam, die stoppels verteert, als een machtig volk dat in slagorde gesteld is. {GCS:12.3}
“Voor hun aangezicht zullen de volken in pijn zijn; alle aangezichten zullen betrekken. (Vers 7) Als helden zullen zij lopen; als krijgslieden zullen zij de muren beklimmen; en zij zullen marcheren, een ieder op zijn wegen, en zij zullen hun gelederen niet verbreken. {GCS:13.1}
“Ook zullen zij de een de ander niet verdringen; zij zullen lopen een ieder op zijn pad; en als zij op het zwaard vallen, zullen zij niet verwond worden. (Vers 9) Zij zullen de stad doorkruisen; zij zullen op de muren lopen, zij zullen klimmen in de huizen; zij zullen door de ramen naar binnen gaan als een dief. (Vers 10) De aarde zal beven voor hen; de hemel zal bewogen worden; de zon en de maan zullen zwart zijn, en de sterren zullen hun glans intrekken. {GCS:13.2}
“En de HERE zal Zijn stem verheffen voor Zijn leger heen, want Zijn kamp is zeer groot, want Hij die Zijn woord ten uitvoer brengt is sterk; want de dag des HEREN is groot en vreselijk, en wie kan hem verdragen? (Vers 12) Maar ook nu nog luidt het woord des HEREN: Bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en met vasten en met geween en met rouwklacht. (Vers 13) Scheurt uw hart en niet uw klederen en bekeert u tot de HERE, {GCS:13.3}
13
uw God. Want genadig en barmhartig is Hij, langzaam tot toornen, en groot van goedertierenheid [vriendelijkheid], berouw hebbende over het onheil. (Vers 14) Wie weet of Hij Zich niet zal wenden en berouw heeft en een zegen achter Zich laat overblijven, tot een spijsoffer en een plengoffer voor de HERE, uw God. {GCS:13.3}
“Blaast de bazuin te zion, heiligt een vasten, roept een plechtige samenkomst bijeen. Vergadert het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderen, en de zuigelingen; de bruidegom trede uit zijn kamer en de bruid uit haar bruidsvertrek Laat de priesters, de dienaren des HEREN, tussen de voorhal en het altaar wenen en zeggen: Spaar, HERE, Uw volk en geef uw erfdeel niet prijs aan de smaad, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hun God? {GCS:14.1}
“Dan Zal de HERE ijveren voor Zijn land, en medelijden hebben met Zijn volk. (Vers 19) Ja, de HERE zal antwoorden en tot Zijn volk zeggen: Ziet, Ik zal u koren, en most [ongegiste wijn], en olie zenden, en gij zult daarmee verzadigd worden; en Ik zal u niet meer prijsgeven tot smaad onder de heidenen. {GCS:14.2}
“En Ik zal ver van u verwijderen het noordelijk leger, en hem verdrijven naar een land dat verdord en woest is, met zijn voorhoede naar de oostelijke zee en zijn achterhoede naar de uiterste zee; en zijn stank {GCS:14.3}
14
zal opgaan, en zijn vuiligheid zal opgaan; want hij heeft groten dingen gedaan. {GCS:14.3}
“Vrees niet, o land, verheug u en wees blijde; want de HERE zal grote dingen doen. Wees niet bevreesd, gij beesten des velds, want de weiden der woestijn zullen weer jong gras voortbrengen; want het geboomte zal zijn vrucht dragen, de wijnstok en vijgeboom zullen hun vermogen geven. {GCS:15.1}
“En gij, kinderen van Sion, verheugt u, en weest blijde in de HERE, uw God, want Hij heeft u de late regen met mate gegeven, en Hij zal de regen doen neerdalen, de vroege regen, en de late regen in de eerste maand. (Vers 24) En de dorsvloeren zullen vol koren zijn, en de perskuipen van most en olie overlopen. {GCS:15.2}
“En Ik zal u de jaren vergoeden, die de sprinkhaan heeft gegeten, de kever, de kruidworm, en de rups, Mijn groot leger, dat Ik onder u gezonden heb. (Vers 26) en gij zult oververvloedig tot verzadiging eten, en prijzen de Naam van de HERE, uw God, Die wonderlijk bij u gehandeld heeft; en Mijn volk zal niet beschaamd worden in eeuwigheid. (Vers 27) En gij zult weten dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik, de HERE, uw God, ben, en niemand meer; en Mijn volk zal niet beschaamd worden in eeuwigheid. {GCS:15.3}
“En daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters {GCS:15.4}
15
zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, en uw jongelingen zullen gezichten zien. (Vers 29) Ja, ook over de dienstknechten en over de dienstmaagden, zal Ik Mijn Geest uitstorten.
“En Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen. (Vers 31) De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte (of vreselijke) dag des HEREN komt. {GCS:15.4}
“En het zal geschieden, dat een ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen. {GCS:16.1}
“Want zie, in die dagen en te dien tijde, Wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, (Vers 2) zal Ik alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal daar met hen in het gericht treden ter oorzake van Mijn volk en van Mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij Mijn land verdeelden. (Vers 3) En over Mijn volk hebben zij het lot geworpen; en een jongen gaven zij voor een hoer, en een meisje verkochten zij voor wijn, zodat zij konden drinken. {GCS:16.2}
“En ook, wat hebt gij met Mij te doen, gij Tyrus en Sidon, en alle grenzen van Palestina? Zoudt gij Mij een vergelding terug geven? Maar zo gij Mij wilt {GCS:16.3}
16
vergelden, snel, haastig, zal Ik uw vergelding op uw hoofd terugbrengen. (Vers 5) Omdat gij Mijn zilver en Mijn goud hebt weggenomen, en al Mijn kostbaarheden naar uw tempels gebracht. (Vers 6) De kinderen van Juda en de kinderen van Jeruzalem hebt gij aan de Grieken verkocht, om hen ver van hun gebied weg te voeren. {GCS:16.3}
“Zie, Ik zal hen doen opstaan uit de plaats waarheen gij hen verkocht hebt, en Ik zal de vergelding op uw eigen hoofd doen neerdalen. En Ik zal uw zonen en uw dochters verkopen in de hand der kinderen van Juda, en dezen zullen hen verkopen aan de Sabeeërs, naar een verwijderd volk, want de HERE heeft het gesproken. {GCS:17.1}
“Roept dit uit onder de heidenen: Heiligt de oorlog, wekt de helden op, laat naderen, laat optrekken alle krijgslieden. Smeedt uw ploegscharen tot zwaarden, en uw snoeimessen tot speren; de zwakke zegge: Ik ben een held. “Verzamelt u, en komt aan, al gij heidenen, en verzamelt u rondom. O HERE, doe Uw helden daarheen afdalen. (Vers 12) Laat de heidenen opstaan, en zich begeven naar het dal van Josafat; Maar aldaar zal Ik zitten, om te richten alle heidenen van rondom. (Vers 13) Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp geworden; komt, daalt af, want de pers is vol, en de perskuipen lopen over, want hun boosheid {GCS:17.2}
“Verzamelt u, en komt aan, al gij heidenen, en verzamelt u rondom. O HERE, doe Uw helden daarheen afdalen. Laat de heidenen opstaan, en zich begeven naar het dal van Josafat; Maar aldaar zal Ik zitten, om te richten alle heidenen van rondom. Slaat de sikkel erin, want de oogst is rijp geworden; komt, daalt af, want de pers is vol, en de perskuipen lopen over, want hun boos-{GCS:17.3}
17
heid is groot.{GCS:17.3}
“Menigten, menigten in het dal der beslissing; want nabij is de dag des HEREN in het dal der beslissing. De zon en de maan zullen zwart zijn en de sterren zullen haar glans intrekken. En de HERE zal uit SIon brullen, en uit Jeruzalem Zijn stem geven, dat hemel en aarde beven zullen; maar de HERE zal de toevlucht van Zijn volk, en de Sterkte der kinderen Israëls zijn. {GCS:18.1}
“Zo zult gij weten, dat Ik, de HERE, uw God ben, wonende op Sion, Mijn heilige berg; dan zal Jeruzalem heilig zijn, en vreemden zullen er niet meer doortrekken. {GCS:18.2}
“En het zal te dien dage geschieden, dat de bergen van nieuwe wijn zullen druipen, en de heuvels van melk zullen vloeien, en alle stromen van Juda van water zullen stromen, en er zal een bron uit het huis des HEREN uitgaan, en zal het dal van Sittim bevloeien.”Egypte zal tot verwoesting worden, en Edom zal worden tot een woeste wildernis, om het geweld, gedaan aan de kinderen van Juda, want zij hebben onschuldig bloed vergoten in hun land. {GCS:18.3}
“Maar Juda zal blijven in eeuwigheid, en Jeruzalem van geslacht tot geslacht. Want Ik zal hun bloed reinigen, dat Ik niet gereinigd heb; want de HERE zal wonen op {GCS:18.4}
18
Sion.” (Joël 2:1-32, 3:1-21.) {GCS:18.4}
De twee hoofdstukken van Joël geven ons een meest com-pact en levendig beeld van de “grote en vreselijke dag des Heren.” Alleen hieruit kunnen wij duidelijk zien hoe het eruit ziet. En aangezien Elia komt voordat die dag begint, is hij degene die de profetieën van deze dag zal uiteenzetten en dus aankondigen dat die dag op komst is. {GCS:19.1}
Dit bevestigt zeker de conclusie, dat aangezien Elia de grote dag aankondigt, hij slechts de enige kan zijn, die de profetieën aangaande de dag kan uitleggen, die nog steeds een mysterie voor de christenheid zijn, en zelfs voor onze eigen kerkgenootschap! Inderdaad, om te herhalen, juist om deze reden is de profeet gestuurd. Hij moet de boekrol ontvouwen, om uit te leggen hoe de dag des Heren eruit ziet, wat de Heer dan zal doen, en hoe wij Zijn oordelen kunnen overleven. Om het feit opnieuw te benadrukken, moet wederom gezegd worden dat als laatste profeet, Elia daarom de enige is, die ons verstand kan verhelderen aangaande al de profetieën die betrekking hebben op de grote en vreselijke dag des Heren — profetieën, die hiervoor slecht mysteries waren geweest voor een ieder. Aldus zal hij, zoals de Schrift zegt, de bazuin blazen te Sion, en zal hij allarm slaan op Gods heilige berg, in de kerk dus. {GCS:19.2}
Door dit te doen, zet hij de kracht in beweging, {GCS:19.3}
19
die alles zal herstellen. Vandaar de duidelijke verklaring van Christus, “Elia zal waarlijk eerst komen, en alles herstellen.”Matt. 17:11. Het is dus onvermijdelijk,, dat wij zonder zijn boodschap zullen sterven in onze onwetendheid en in onze zonden – niet voortleven om de voltooiing van het herstel te zien. {GCS:19.3}
De slotsom van Joël’s profetie in hoofdstuk 2 en ook in hoofdstuk 3, laat duidelijk zien, dat “de grote en vreselijke dag des HEREN” de tijd is waarin God Zijn volk zal verlossen van de heidense naties, en hun bloed zal reinigen. Maar indien u de opmerking maakt: Maar wij hebben nooit van iets dergelijks gehoord! Wel nu, als het Gods Woord is, zullen wij het horen. En Juist daarom is Elia gestuurd. Betreffende de reiniging zegt de Schrift: {GCS:20.1}
“En het zal geschieden, dat een ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden; want op de berg Sion en te Jeruzalem zal verlossing zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en in het overblijfsel dat de HERE zal roepen. Maar Juda zal blijven tot in eeuwigheid, en Jeruzalem van geslacht tot geslacht. Want Ik zal hun bloed reiningen, dat Ik niet gereinigd heb; want de HERE woont te Sion.” Joël 2:32; 3:20, 21, K.J.V. {GCS:20.2}
En mochten wij nog steeds vragen wanneer dit zal geschieden, geeft Joël ons zelfs meer licht: {GCS:20.3}
“Want zie, in die dagen en te {GCS:20.4}
20
dien tijde, wanneer Ik een keer zal brengen in het lot van Juda en Jeruzalem, zal Ik ook alle volken verzamelen, en hen afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal daar met hen in het gericht treden ter oorzake van Mijn volk en van Mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij Mijn land verdeelden.”Joël 3:1,2. {GCS:20.4}
Joël legt zelfs grotere nadruk op de vreselijkheid van de dag, dan Maleachi, want hij zegt: {GCS:21.1}
” (…) de dag des HEREN is groot en zeer geducht; en wie kan het verdragen? Joël 2:11. {GCS:21.2}
Zoals u ziet, legt de profeet de grootste nadruk op de vreselijkheid van die dag dan op de grootheid ervan. Opnieuw waarschuwt hij: {GCS:21.3}
“Wee die dag, want nabij is de dag des HEREN, als een verwoesting zal hij komen van de Almachtige.” Joël 1:15. {GCS:21.4}
Wederom, deze keer door de profeet Eze-chiël, verklaart Inspiratie het met de volgende woorden: {GCS:21.5}
“Daarom, zeg tot het huis Israëls [de kerk]: Zo zegt de Here HERE: niet om uwentwil doe Ik het, o huis Israëls, maar om Mijn heilige naam, die gij ontheiligd hebt onder de heidenen, in wier gebied gij gekomen zijt. Want Ik zal Mijn grote naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, die gij in het {GCS:21.6}
21
midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten, dat Ik de HERE ben, spreekt de Here God, als Ik in u voor hun ogen zal geheiligd zijn. {GCS:21.6}
“Want Ik zal u weghalen onder de heidenen, en u verzamelen uit alle landen, en u brengen in uw eigen land. Dan zal Ik rein water over u sprengen, en gij zult rein zijn; van al uw onreinheden en van al uw afgoden, zal Ik u reinigen. {GCS:22.1}
“Een nieuw hart zal Ik u geven, en een nieuwe geest zal Ik in uw binnenste leggen; en Ik zal het hart van steen wegnemen uit uw vlees, en Ik zal u een hart van vlees geven. En Ik zal Mijn Geest in uw binnenste leggen en maken, dat gij naar Mijn inzettingen wandelt, en gij zult naarstig Mijn verordeningen bewaren en doen. {GCS:22.2}
“En gij zult in het land wonen dat Ik aan uw vaderen gegeven heb; en gij zult Mijn volk zijn, en Ik zal uw God zijn.” Ezech. 36:22-28, K.J.V.) {GCS:22.3}
Aangezien de Schriften duidelijk Elia en zijn werk in beeld brengen, en ook hoe de dag eruit zal zien, behoeft niemand die op nederige wijze over hem en zijn werk raadpleegt te gissen of in duisternis te verkeren over zijn identiteit of zijn opdracht, want het is zijn van God gegeven plicht de tijdige waarheden te publiceren zoals ze aan hem geopenbaard zijn vanuit de profetieën. Dus zullen allen die gewillig en gehoorzaam zijn, geen moeite hebben hem en zijn boodschap te herkennen (Joh. 7:17). Zij zullen weten dat een ieder, {GCS:22.4}
22
die met een andere boodschap komt dan die gevonden wordt in de profetieën aangaande de grote en vreselijke dag des HEREN, niet de beloofde Elia is. {GCS:22.4}
Wat meer is, zou God een andere Elia zenden, dat wil zeggen, iemand met een andere boodschap dan die van de grote en vreselijke dag des HEREN, en als hij niet zou opeisen de Elia te zijn, dan zou hij niet liegen. Vandaar dat, indien iemand beweert dat hij de Elia is, maar een andere boodschap brengt dan die van de grote en vreselijke dag des HEREN, het op zichzelf genomen een duidelijk bewijs is dat hij geen profeet van God is maar een gemene bedrieger. En als iemand u zou vertellen dat een vroegere profeet de belofte heeft vervuld, hoewel de profeet zelf dat niet bevestigd heeft, dan betekent het niét met zekerheid weten dat dezulken niet voor de God van Elia werken maar voor de duivel, de Laodicea-toestand van het slechtste soort. {GCS:23.1}
“Laat ons handelen als christenen, betrouwbaar als staal aan God en aan Zijn heilig werk; snel in het opmerken van de valstrikken van Satan in zijn verborgen misleidende werkingen door de kinderen der ongehoorzaamheid.” “Testimonies to Ministers,” p. 276. {GCS:23.2}
Aangezien de beloofde Elia de laatste profeet is voor de kerk vandaag, zoals Johannes de Doper de laatste profeet voor de kerk was in zijn dagen, en aangezien het laatste werk op aarde het Oordeel der Levenden is, treedt de waarheid als het daglicht {GCS:23.3}
23
naar voren, dat Elia’s boodschap de boodschap is van het Oordeel der Levenden. Het is de laatste [boodschap], die juist in de aard van het evangelie van meest verheven belang en gevolg is dan welke andere boodschap ook, die ooit aan de mensen verkondigd is. {GCS:23.3}
Natuurlijk rijst nu de vraag, wat de aard is van het Oordeel der Levenden. Aangezien wij allen als Zevende-dags Adventisten vertrouwd zijn met het werk van het Oordeel der Doden, zouden wij geen moeite moeten hebben met het vaststellen van het Oordeel der Levenden. Wij weten dat het eerstgenoemde de namen van de afvalligen en de zondaren zal afscheiden van de namen van hen die berouw getoond hebben en hen die standvastig gebleven zijn die zich onder de doden bevinden. Het verwijdert alleen hun namen, want hun lichamen zijn vergaan. Wij weten ook, dat het moet vastleggen wie de Hemel zal doen tevoorschijn komen uit hun graven bij de eerste opstanding (Openb. 20:5). Wat anders kan, in overeenkomst met dit gegeven, het Oordeel der Levenden zijn, dan het lichamelijk “uitwerpen” van de zondaren die nog leven temidden van de berouvollen, zoals het in figuurlijke zin wordt aangetoond in de gelijkenis van het net — het scheiden van de slechte vissen van de goede. {GCS:24.1}
Hetzelfde gebeuren wordt naar voren gebracht in de gelijkenis van het scheiden van het onkruid van de tarwe (Matt. 13:30), zo ook in de gelijkenis van het bruilofts– {GCS:24.2}
24
kleed en die van de talenten (Luk. 14:16-24; Matt. 25:14-30). Elk van dezen leveren aanvullend bewijs dat de scheiding het oordeel is, tijdens welke het kaf wordt weggeblazen en de tarwe wordt binnengehaald. En aangezien elk van hen verwijst naar de scheiding, het oordeel van hen die in de kerk zijn, in het huis van God, waaruit de eerste vruchten komen, de 144.000, beeld elk van hen hetzelfde feit uit, zoals de apostel Petrus dat doet: {GCS:24.2}
“Want de tijd is gekomen dat het oordeel moet beginnen bij het huis Gods; en als het eerst bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die het evangelie van God niet gehoorzaamd hebben?” 1 Pet. 4:17, K.J.V. {GCS:25.1}
Als aanvullende getuigenis verklaart de profeet Zefanja: {GCS:25.2}
“En het zal te dien tijde geschieden, dat Ik Jeruzalem met lampen zal doorzoeken, en de mannen straffen die dik geworden zijn op hun droesem; die in hun hart zeggen: De HERE zal geen goed doen, noch zal Hij kwaad doen. Daarom zal hun vermogen tot een roof worden, en hun huizen tot verwoesting. Zij zullen huizen bouwen, maar zij zullen ze niet bewonen; en zij zullen wijngaarden planten, maar zij zullen de wijn daarvan niet drinken. {GCS:25.3}
“De grote dag des HEREN is nabij; hij is nabij, en zeer haastende, namelijk de stem van de dag des HEREN; De held zal daar bitter schreeuwen. Die dag is een dag des toorns, een dag van benauwdheid en angst, {GCS:25.4}
25
een dag van woestheid en verwoesting, een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisternis, een dag van bazuingeschal en krijgsgeschreeuw tegen de versterkte steden en tegen de hoge hoektorens. {GCS:25.4}
“Dan zal Ik de mensen benauwen, zodat zij gaan als blinden, omdat zij tegen de HERE gezondigd hebben; en hun bloed zal worden uitgestort als stof, en hun ingewanden als drek. Noch hun zilver, noch hun goud zal hun kunnen redden op de dag van de toorn des HEREN. Maar door het vuur van Zijn ijver zal het ganse land verteerd worden; want Hij zal een voleinding maken, gewis, een haastige, met al de inwoners van dit land.” Zef. 1:12-18, K.J.V. {GCS:26.1}
Deze verzen zijn zo duidelijk, dat zij geen uitleg behoeven. {GCS:26.2}
Ons onderwerp voert ons terug naar Joëls’ profetie: {GCS:26.3}
“De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt. En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft, en in het overblijfsel, die de HERE roepen zal. Want zie, in die dagen, en te dien tijde, wanneer Ik terug zal brengen uit gevangenschap uit Juda en uit Jeruzalem, zal Ik ook bijeenbrengen alle na {GCS:26.4}
26
tiën, en hen afvoeren naar het dal van Josafat, en daar met hen in het gericht treden ter oorzake van Mijn volk en van Mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij Mijn land verdeelden.” Joël 2:31, 32; 3:1, 2, K.J.V. {GCS:26.4}
Uit deze verzen wordt in een oogopslag gezien dat de scheiding (het Oordeel) niet alleen in het huis Gods, maar ook in de wereld plaatsvindt. De Heer zegt zeer nadrukkelijk: “Ik zal ook bijeenbrengen alle natiën, (…) en daar met hen in het gericht treden ter oorzake van Mijn volk(…)” Vers 2. {GCS:27.1}
Dezelfde gebeurtenis, de scheiding in de kerk, is ook voorzegd in de Openbaring: {GCS:27.2}
“En de slang [de duivel] wierp uit zijn bek water achter de vrouw als een stroom, [een onbekeerde menigte] om haar door de stroom te laten meesleuren. En de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom, die de draak uit zijn bek had geworpen [deed weg de huichelaars, de twijfelaars en zij, die mensen achterna lopen]. En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen het overblijfsel [tegen hen, die ontkwamen] van haar nageslacht [zij, die haar ware kinderen zijn], die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben.” (Openb. 12:15-17.) {GCS:27.3}
Aldus, maken beide Schriftgedeelten en logica duidelijk,
27
dat deze ontkomenen en afgescheidenen in feite het overgebleven volk van God zijn. {GCS:27.4}
Wanneer de kerk eenmaal gereinigd is, — de zondaren uit haar midden verwijderd zijn — dan zal de roep gedaan door “het overblijfsel” van Gods volk om uit Babylon te komen, voortgang vinden met een zeer luide stem: {GCS:28.1}
“En ik hoorden een andere stem uit de hemel zeggen: Komt uit haar, Mijn volk, opdat gij geen deel hebt aan haar zonden, en dat gij niet ontvangt van haar plagen.” Openb. 18:4, K.J.V. {GCS:28.2}
De Schrift maakt ons duidelijk, dat Deze uitgeroepenen zullen worden verwezen naar een plaats (Ezech. 36:24; Jes. 66:20) waar geen zonde heerst (Jes. 35:8; 52:1; 62:12), en waar geen vrees is dat de plagen op hen zullen vallen (Jes. 4:5, 6; 32:17-20; Ps. 91:10). Dit betekent dus dat zij worden verzameld in de gereinigde kerk van God — het koninkrijk van de Eerste Vruchten. {GCS:28.3}
Deze laatste scheiding die plaats zal vinden in Babylon’s domein, wordt verder door Christus’ gelijkenis bevestigd: {GCS:28.4}
“En alle natiën zullen voor Hem worden vergaderd, en Hij zal hen van elkaar scheiden, zoals een herder zijn schapen van de bokken scheidt. En Hij zal de schapen aan Zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan de linker hand.” Matt. 25:32, 33. {GCS:28.5}
Wat de eerstgenoemde scheiding betreft,
28
de scheiding welke plaatsvindt in het huis van God, deze wordt uiteengezet in zowel de profetie van Ezechiël als in die van Jesaja {GCS:28.6}
Ezechiël verklaart:
“En de HERE zeide tot hem: Trek midden door de stad, midden door Jeruzalem, en maak een teken op de voorhoofden der mannen die zuchten en kermen over al de gruwelen die daar bedreven worden. Tot de anderen zeide Hij te mijnen aanhoren: Trekt achter hem aan door de stad en slaat neer. Ontziet niet en hebt geen deernis (= medelijden). Grijsaards, jongelingen en jonge meisjes, kleine kinderen en vrouwen, moet gij doden en verdelgen; maar niemand die het teken draagt, moogt gij aanraken; bij Mijn heiligdom moet gij beginnen. Toen begonnen zij bij de mannen, de oudsten, die zich vóór het huis bevonden.” Ezech. 9:4-6. {GCS:29.1}
Jesaja verklaart: {GCS:29.2}
“Want zie, de HERE zal komen met vuur, en met Zij wagens als een wervelwind, om Zijn toorn te openbaren met wraak, en zijn berisping met vuurvlammen. Want te vuur en te zwaard zal de HERE gericht oefenen over al wat leeft; en de door de HERE verslagenen zullen talrijk zijn. {GCS:29.3}
“En Ik zal onder hen een teken plaatsen, en Ik zal hen die ontkomen zijn zenden naar de volken — naar Tarsis, Pul en lud, die de boog spannen, naar Tubal en Jawan, naar de {GCS:29.4}
29
verre kustlanden, die de tijding aangaande Mij nog niet hebben gehoord, noch Mijn heerlijkheid hebben gezien — opdat zij Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen. En zij zullen al uw broeders brengen uit alle volken als een offer voor de HERE; op paarden en op wagens, op draagstoelen; op muildieren en op snelle kamelen, naar Mijn heilige berg, naar Jeruzalem, zegt de HERE, zoals de Israëlieten het offer in rein vaatwerk naar het huis des HEREN brengen.” Jes. 66:15, 16, 19, 20, K.J.V. {GCS:29.4}
Niemand anders dan de hopeloze Laodiceeër, hij die vasthoudt aan zijn dagdromen dat hij niets meer nodig heeft, — geen Waarheid of profeten meer, — kan in gebreke blijven om te zien dat de profetieën betreffende de dag van God slechts voor hem duistere zinnen zijn, dat hij aan alles behoefte heeft in plaats van aan niets. De boodschap aan Laodicea (het Oordeel der Doden) is zeker niet Elija’s boodschap, al denken velen dat dit wel het geval is. De blindheid van velen wordt door de Heer zelf aangeduid: “Omdat gij zegt: Ik ben rijk, en heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte.” {GCS:30.1}
Wij weten bovendien, dat het werk van Elia bestond uit het vernietigen van de valse profeten en priesters die de Baäl inplaats van God dienden, zij die het vroegere Israël {GCS:30.2}
30
in het grootste bedrog en dwaasheid van die dagen leidden. Daarom, moet dienovereenkomstig het werk van de anti-typische Elia, die in de geest en de kracht van de typische Elia is, gelijk zijn aan de werk herstellende Waarheid van Elia en gerechtigheid, en een oordeel brengen over de valse profeten en leraren in de anti-typische dag hetgeen op zichzelf genomen de scheiding van het kaf van de tarwe is — het werk van het Oordeel der Levenden. {GCS:30.2}
Het degelijk bewijs dat de Schriften over dit onderwerp hebben vergaard, hebben, en ik ben opnieuw overtuigd, de beschouwer beindrukt, dat hij hier tegenover Gods plechtige Waarheid staat voor deze afsluitingsuren van de genadetijd. Allen, die tot dusver onbevooroordeeld (of onpartijdig) hebben nagedacht over dit onderwerp, zullen nu zeker verder gaan met het volgende deel, teneinde “alle dingen te onderzoeken, [en om] vast te houden hetgeen goed is.” {GCS:31.1}
Nu de volgende vraag: “Zal de vroegere profeet Elia in eigen persoon her-verschijnen, of zal iemand anders, die dezelfde geest en kracht bezit, zijn plaats innemen? {GCS:31.2}
De verklaring van Johannes de Doper dat hijzelf niet de Elia was, en de verklaring van Jezus dat Johannes de Elia van die dagen was, dus niet van onze dagen, verduidelijken drie punten: {GCS:31.3}
(1)Dat Johannes in geen enkele zin des woords de opdracht van Elia {GCS:31.4}
31
vervulde, die moet komen voor de grote en vreselijke dag des HEREN, maar dat hij, als de laatste profeet voor de kerk van zijn dagen, eenvoudigweg kwam in de geest en de kracht van Elia, om de weg voor te bereiden voor de eerste komst des Heren. Vandaar dat de Elia van de grote en geduchte dag des Heren, de laatste profeet tot de kerk van vandaag, in dezelfde geest en kracht komt, om de weg voor te bereiden van de Tweede komst des HEREN. {GCS:31.4}
(2) Dat aangezien Johannes de Elia van zijn dagen was, maar niet de Elia de Tisbiet in eigen persoon, dan behoeft de belofte van de profeet Elia niet noodzakelijkerwijs vervuld te worden door de vroegere profeet in eigen persoon. {GCS:32.1}
(3) Dat aangezien de Elia van de eerste komst van Christus één persoon was, en het feit dat ook Elia van de berg Carmel van vroeger één persoon was, niet een menigte van priesters, dan moet aldus redenerende de Elia van vandaag ook één persoon zijn, niet een menigte van predikers. {GCS:32.2}
De belofte, op zichzelf, betreft slechts één, niet meerderen, en, met slechts één
uitzondering, weten wij van géén andere tijd dat God twee profeten tegelijkertijd heeft gebruikt (laat staan vele), om één boodschap aan één volk mede te delen. Hij heeft steeds één geroepen, en die ene, heeft onderleiding van de Geest, anderen in dienst genomen om hem te helpen de boodschap naar het volk te brengen. Alleen op die manier werden alle anderen geïndentificeerd met een geroepene. {GCS:32.3}
32
Wat een godlasterende beroving! Waarom zou men trachten de waarheid betreffende het ambt van de profeet te stelen, om daarvoor in de plaats met een leugen verder te gaan, — om te zeggen dat Elia geen persoon is maar een groep mensen, in het licht van het feit dat de typen, en ook de profetie, naast de wet en orde van de Hemel, iets dergelijks niet toestaan. Om aldus in te gaan tegen de Heilige Schrift is ronduit een poging om de beloofde profeet van God weg te doen, zoals Farao trachtte om Mozes te doden door het laten verdrinken van de Hebreeuwse jongetjes, en gelijkerwijs Herodes trachtte om Christus te doden door de slachting van de kleine kinderen van zijn dagen! Wat een goddeloze daad! Broeders, Overpeins ook dit. {GCS:33.1}
Nogmaals, indien iemand ingaat op het idee dat deze belofte van een profeet een menigte van predikers voorstelt, dan houdt, zo zeker als dat er leven in u is, die persoon zichzelf even erg voor de gek als die misleide volgelingen van Korach, Dathan, en Abiram zichzelf voor de gek hielden in hun aanmatigende manier van denken, dat die drie, die het profetisch amt begeerden, en die zichzelf daartoe bevorderden, ook profeten waren zoals Mozes dat was. Deze drie bedriegers, en dat moet niet vergeten worden, beweerden zelfs dat de hele menigte heilig was (Num. 16:1-3)! Maar waren zij dat? En zo zeker als dat de aarde hen toen verzwelgde, zo zeker zullen dezulken in deze dagen, ook verzwolgen worden door de aarde, wanneer zij haar mond opent en de stroom [of vloed] wegneemt (Openb. 12:16). {GCS:33.2}
33
Jammer genoeg zullen zij, die liever een leugen zouden willen geloven, en op die wijze de dwaas uithangen, zo handelen; niets zal hen tegenhouden. Van ganserharte moet echter de hoop gekoesterd worden, broeders, dat u volgelingen van God bent en van Zijn Geest in Waarheid; dat u geen volgelingen van mensen bent, of van uzelf, want het gewicht van het onderwerp daagt allen uit tot de meest ernstige bedachtzame en moedige beslissing. Daarom, zullen wij nu ernstig verdergaan met deze besloten beschouwingen: {GCS:34.1}
Aangezien God niet aan het experimenteren is, en daar Hij meent wat Hij zegt, zou u niet moeten twijfelen aan het feit dat de Schriften betreffende de anti-typische Elia (hij, die de kerk moet doen ontwaken en de Laodiceeërs moet waarschuwen betreffende “de grote en vreselijke dag des HEREN”) duidelijk maken, dat hij één persoon is. Hij zal zeer zeker ook getrouwe helpers hebben, maar volgens de profeet Nahum zal hij veel gebruik maken van de drukpers en hij zal zijn boodschap per post verzenden overal naartoe, zoals (boom)bladeren in de herfst worden verspreid. Het zal hem niet schelen wat met zijn publicaties wordt gedaan, maar hij zal er voor zorgen dat zij in alle handen, schoten, zakken, tuinen of vuilnisbakken in Laodicea terechtkomen. Vervolgens luidt het geïnspireerde woord betreffende de manier waarop de profeet zijn boodschap naar de kerk zal brengen als volgt: {GCS:34.2}
“Ziet op de bergen de voeten van hem, die goede boodschap brengt. die vrede publiceert [verkondigt]! O Juda, vier uw {GCS:34.3}
34
plechtige feesten, betaal uw geloften; want de goddeloze zal voortaan niet meer door u heen trekken; hij is volledig afgesneden.” Nahum 1:15, “K.J.V.” {GCS:34.3}
De Heer heeft aldus, door de profeet Nahum, gezegd, dat degene die bekend maakt dat de tijd is aangebroken dat de goddelozen temidden van Gods volk worden afgesneden (hetgeen, zoals wij reeds gezien hebben, het Oordeel der Levenden en dus “de grote en vreselijke dag des HEREN is,”) de bekendmaking van deze gebeurtenissen door zijn publicaties zal doen. Voorts, zegt de profeet Jesaja betreffende deze tijdige waarheid, over dit “voedsel op de juiste tijd,” dat het kosteloos zal worden uitgegeven aan een ieder — “zonder geld en zonder prijs.” Verder, dringt hij bij hun eropaan, om op te houden hun geld te verspillen door het kopen van “hetgeen geen brood is” (Jes. 55:1,2) — aan datgene, wat niet door God is geïnspireerd. {GCS:35.1}
Wat is de raadgeving des Heren betreffende de Stem van de publicaties van Elia? Wat is de Titel van hen? {GCS:35.2}
Het antwoord komt van de profeet Micha: {GCS:35.3}
“De Stem des HEREN roept tot de stad, en de wijze zal uw naam zien –: Luistert naar de Staf [of Roede], en naar Wie hem aangesteld heeft.” (Micha 6:9, K.J.V.) {GCS:35.4}
Hier is een Staf die spreekt; en zijn stem, verduidelijkt de Schrift, is de
35
stem van God tot Zijn volk gericht. En aangezien “De Herders Staf,” [Eng., “The Shepherd’s Rod”] de publicaties die de boodschap van “de grote en vreselijke dag des HEREN” bevatten, de enige Staf is die ooit heeft gesproken, dan zijn het de publicaties van de “Staf” die de Heer ons opdraagt om naar te luisteren. Sommigen mogen de publicaties “zijtak” noemen, anderen mogen ze “rommel” noemen (Counsels on Sabbath School Work,” p. 29), maar de Heer noemt hen de “Staf,” en Zijn raad is, dat wij naar die stem luisteren. Naar Waarheid gesproken, aan genzien de Staf [Eng., “The Rod”] een symbool is van gezag, verbetering en redding, welke andere titel kan dan een geschiktere aanduiding hebben zodat het de boetvaardige redden kan en de onboetvaardige zal vernietigen? Het was de Herders Staf die het vroegere Israël bevrijdde, en de Heer heeft de “Herders Staf” gekozen om het moderne Israël te verlossen. Het was een Staf die de eerste Exodus (uittocht) leidde, en nu wordt gezien dat een Staf zich gereed maakt om de tweede Exodus te leiden (Jes. 11:11; Micha 7:14, 15; Ezech. 20:36, 37). {GCS:35.5}
Nu wij gehoord hebben wat de Schriften over het onderwerp zeggen, laat ons dan vervolgens horen, wat de grondleggers van de Kerk der Zevende-dags Adventisten te zeggen hadden in hun dagen: {GCS:36.1}
“Maar was de profetie geheel in vervulling gegaan in Johannes de Doper? Wij antwoorden: Neen; want het is inniger verbonden met de grote dag des HEREN, dan de opdracht van Johannes. Zijn werk verwees uitsluitend naar de eerste advent maar {GCS:36.2}
36
de profetie moet in het bijzonder meer betrekking hebben op de tweede advent, hetgeen de kronende gebeurtenis is, die de grote en vreselijke dag des HEREN inluidt.” — “Revieuw and Herald,” February 23, 1864. {GCS:36.2}
“Zegt u, dat de profetie door één persoon moet worden vervuld? Wij antwoorden: Niet noodzakelijkerwijs; want de zaak van Johannes toont ons aan, dat het niet de persoon is, maar de geest en de kracht die de profetie vervult; en waarom kan deze geest en kracht niet een lichaam van mannen vergezellen, zowel als de enkeling, in het bijzonder, als het werk om een dergelijk toe-genomen agentschap vraagt?” — “Review and Herald,” Feb. 23, 1864. {GCS:37.1}
“Wij zeggen, dan, dat wij geloven dat de derde-engel boodschap heden de profetie van Maleachi 4:5, 6 aan het vervullen is. Laat echter niemand bedrogen worden door de inbeelding dat Elia persoonlijk zal verschijnen, maar men moet acht slaan op het werk dat persoonlijk voor hun ogen wordt verricht.” – “Revieuw and Herald,” February 23, 1864. {GCS:37.2}
De grondleggers van de kerk geven hier op niet te weerleggen wijze te kennen dat de profeet van vroeger niet persoonlijk opnieuw zal verschijnen. Deze citaten verklaren verder, dat alhoewel de profe- [p. 38.] tie zelf één persoonlijke profeet vereist, zij het werk niet beperkt tot één persoon, maar tot een groep, bestaande uit helpers, aangesteld door de Heer en begiftigd met de geest {GCS:37.3}
37
en kracht van Elia. {GCS:37.3}
Deze aanhalingen worden verder toegelicht door “Early Writings:”
“En ik zag de derde engel. Mijn begeleidende engel zei: ‘Vreselijk is zijn werk. Ontzagwekkend is zijn opdracht. Hij is de engel die de tarwe van het onkruid zal scheiden, en de tarwe zal verzegelen, of binden, voor de hemelse graanschuur. Deze dingen zouden het gehele verstand en alle aandacht moeten opeisen.” — “Early Writings,” p. 118/ “De Eerste Geschriften,” Blz. 135, 136. {GCS:38.1}
In dit citaat wordt ons duidelijk verteld, dat de derde-engel boodschap in haar laatste fase de “oogst” — het Oordeel der Levenden is. {GCS:38.2}
Om te herhalen:
“De tijd van het Oordeel is een meest ernstige periode, wanneer de HERE de Zijnen vergadert temidden van het onkruid.” — “Testimonies to Ministers,” p. 234. {GCS:38.3}
“De derde-engel boodschap” in haar eerste fase, het Oordeel der Doden, werd door één persoon aan de kerk geopenbaard, de grondlegger van het kerkgenoodschap, en die persoon heeft andere medewerkers aangesteld. Zo moet het ook zijn met betrekking tot de boodschap in haar laatste fase, het Oordeel der Levenden. Bovendien, aangezien het eerste deel van de derde-engel boodschap, het Oordeel der Doden dus, noch de laatste boodschap{GCS:38.4}
38
omvat noch het Oordeel tot een afsluiting brengt, maar inplaat daarvan slechts de eerste fase ervan overspant, dan is het laastse deel van de derde-engel boodschap, het Oordeel der Levenden, noodzakelijkerwijs de laatste boodschap en de laatste fase van het Oordeel.In feite zijn de Drie-engelen Boodschappen slechts indirect van toepassing op het Oordeel der Doden, want het Oordeel der Levenden is de meest belangrijke gebeurtenis. Dat wil zeggen, de engel wordt niet in het bijzonder gezonden om uiteen te zetten wat het Oordeel doet met de doden, maar wat het zal doen met de levenden. {GCS:38.4}
Bovendien, is het Oordeel der Doden niet de boodschap van “de grote en vreselijke dag.” Het roert zelfs niet eens de profetieën aan van de grote en vreselijke dag des HEREN. En aangezien degene door wie de boodschap van het Oordeel der Doden werd ontvouwd reeds vele jaren dood is, en aangezien nog niets, laat staan “alle dingen,” is hersteld, en aangezien diegene nooit heeft opgeëist de Elia te zijn, noch dat zij de profetieën van het Oordeel der Levenden zou ontvouwen, kan daarom niemand in alle eerlijkheid en onschuld zeggen, dat Elia reeds gekomen en reeds gegaan is. Deze feiten in aanmerking nemend, zou het dwaasheid in de laagste vorm zijn, zo niet godslastering, van een ieder, om haar zulke beweringen ten laste te leggen, of om het denkbeeld te koesteren dat haar profetisch ambt meer heeft vervuld dan een voorbereidend deel van de opdracht van Elia. {GCS:39.1}
Aldus zien wij, dat hoe meer wij het onderwerp
39
beschouwen, des te duidelijker de waarheid wordt, dat de Derde-engel Boodschap in haar laatste fase het Oordeel der Levenden is, de oogst. Het is dus duidelijk, dat het werk van Elia licht zal werpen op het Oordeel der Levenden. Vandaar –{GCS: 40.1}
–
“(…) Zij die de weg zullen voorbereiden voor de tweede komst van Christus, worden voorgesteld door de getrouwe Elia, Zoals Johannes in de geest van Elia kwam om de weg voor te bereiden voor de eerste komst van Christus (…)” — “Testimonies,” Vol. 3, p. 62. {GCS: 40.2}
.
Klaarblijkelijk kunnen de Laodiceeërs onmogelijk de wegbereiders zijn van de tweede komst van Christus, zonder de boodschap van het Oordeel der Levenden, de laatste, en bovendien verklaart de Heer, dat zij zelf op het punt staan om uitgespuwd te worden. Het is dus noodzakelijk, dat de Laodiceeërs indien mogelijk door de profeet Elia moeten worden opgewekt, voordat zij, in hun droom van rijk te zijn zonder zijn boodschap, omkomen in hun zonden, en aldus geen standhouden in het Oordeel. {GCS: 40.3}
Hier is zuster White’s eigen profetie van het werk van de grote en vreselijke dag, die, toen zij het optekende, nog in de toekomst lag: {GCS: 40.4}
“De slotwoorden van Maleachi zijn een profetie betreffende het werk dat moet worden gedaan in voorbereiding van de eerste en tweede komst van Christus.” – “Southern Watchman,” March 21, 1905 {GCS: 40.5}
40
“Het werk van Johannes de Doper, en het werk van hen die in de laatste dagen voortgaan in de geest en kracht van Elia om de mensen van hun onverschilligheid te bevrijden, is in vele opzichten hetzelfde. Zijn werk is een type werk dat in deze eeuw moet worden verricht. Christus komt ten tweede male weder om de wereld rechtvaardig te oordelen. De boodschappers van God die de laatste waarschuwingsboodschap aan de wereld zullen geven, bereiden zich op de tweede komst voor, gelijk Johannes de weg bereidde voor de eerste komst van Christus. ” – “Southern Watchman,” March 21, 1905. {GCS: 41.1}
“… In het uur van de grootste verzoeking, zal de God van Elia menselijke werktuigen doen opstaan om een boodschap uit te dragen, die niet tot zwijgen zal worden gebracht.” – “Prophets and Kings,” p. 187. {GCS: 41.2}
“Laat de Hemel Leiden”
“Profetie moet in vervulling gaan. De Heer zegt: ‘Zie, Ik zal u de profeet Elia zenden voordat de grote en vreselijke dag des Heren komt.’ Iemand zal komen in de geest en in de kracht van Elia, en wanneer hij verschijnt, kan men zeggen: ‘U bent te ernstig, u legt de Schriften niet op de juiste wijze uit. Laat mij u vertellen hoe u uw boodschap moet verkondigen.” (“Testimonies to Ministers,” {GCS: 41.3}
41
- 475, 476. Een citaat uit “The Review and Herald,” Feb. 18, 1890).{GCS: 41.3}
Dit is het grootste gevaar van allen — zelfs voor gelovigen. Zo duidelijk is het inderdaad dat “wij meer van binnen [de kerk] te vrezen hebben dan van buiten. De hindernissen tot kracht en sucses zijn veel groter in de kerk zelf dan van de wereld.” (“Review and Herald,” March 22,1887.) Op z’n zachts gezegd, zij die binnen [de kerk] zijn zouden beter moeten weten dan zichzelf in de verleiding te brengen te pogen de ark in balance te houden, alsof God hun aangesteld heeft Zijn plaats in te nemen en om Zijn profeten te leiden, daarbij niet alleen het profetisch amt begerend, maar ook nog het gezag van God! Wat een belediging, niet alleen aan het eigen intelect, maar ook aan het adres van God in Eigen Persoon! {GCS: 42.1}
Van het licht dat nu geworpen wordt op dit onderwerp, kunt u, als nooit te voren, zien, broeders, dat wij aangekomen zijn bij het meest belangrijke uur van het leven, een tijd waarin wij niet langer dit onderwerp oppervlakkig en onverschillig kunnen behandelen, maar waarin wij God moeten vragen ons te leiden in Zijn Waarheid voor deze tijd, voordat wij blindelings (zonder inspiratie) voortlopen naar de ondergang. En met grotere ernst zouden deze plechtige woorden aan de kerk gericht ter harte genomen moeten worden: {GCS: 42.2}
“… In het laatste plechtige werk zullen weinig mannen van naam deel hebben. Zij zijn zelf-ingenomen, onafhankelijk van God, en Hij kan ze niet gebruiken. De Heer heeft getrouwe {GCS: 42.3}
42
dienstknechten, die in de tijd van de schudding en toetsing een ontsloten blik zullen hebben.” (5 “Testimonies,” p. 80) {GCS: 42.3}
“…De boodschappen van de Hemel hebben een geaardheid die tegenstand opwekt. De getrouwe getuigen van Christus en de waarachtigen, zullen de zonde berispen. Hun woorden zullen zijn als een hamer om het hart van steen te breken; als een vuur om het slak (de verontreiniging) te verteren. Er is voortdurend behoefte aan ernstige, besliste waarschuwende boodschappen. God zal mannen (mensen) hebben die plichtsgetrouw zijn. Op het juiste moment zendt Hij Zijn getrouwe boodschappers uit om een werk te doen dat gelijk staat aan het werk van Elia.” (5 “Testimonies,” p. 254.) {GCS: 43.1}
“Alleen zij, die hebben standgehouden en verzoeking hebben overwonnen in de kracht van de Machtige, zullen worden toegestaan het [de Derde-Engel Boodschap] te verkondigen wanneer het zal zijn aangezwollen tot de Luide Roep.” (“Review and Harrald,” Nov. 19, 1908.) {GCS: 43.2}
Broeders, hetgeen deze bladzijden u hebben gebracht, om in uw harten achter te laten voor uw meests ernstige en toegewijde beschouwing, is geen theorie, het is geen nutteloze verzinsel, maar het is van Inspiratie zelf afkomstig. Het kan daarom alleen maar Waarheid zijn. Dus, als u gehoor aan geeft zal het u uitzonderlijk gelukkig maken. Als er echter enige twijfel bestaat, dan vraag ik u om als het u belieft úw zaak aan te voeren. Toon ons wat anders deze profeties en gelijkenissen betekenen. Wijs ze niet af door te zeggen: “Ach (…) “zij- {GCS: 43.3}
43
tak,” of hen van een ander slechte etiket te voorzien, want hoe langer u dit doet, broeders, des te meer u uwzelf zult kwellen. Ik dring bij u eropaan om te schrijven naar de “Universal Publishing Association,” voor gratis literatuur over de boodschap van het uur en bestudeer het grondig — ga in alle oprechtheid en in alle ernst aan het werk. U zult dan niet meer lastig gevallen worden met zijtakbewegingen. {GCS: 43.3}
Dus, voordat u uw gedachten uitspreekt, broeders, neem zorgvuldig in beschouwing wat voor tijdige Waarheid u voor uzelf en voor de wereld zult hebben nadat het Oordeel der Doden voorbij is, als u de openbaring hierin verwerpt? En wat zult u voor wie dan ook hebben, met inbegrip van uzelf, wanneer het “Oordeel der Levenden aanvangt — niets anders dan een lege olielamp, tenzij u nu de extra olie in uw kruiken doet? tenzij in andere vormen de boekrol zich ontvouwt en een andere van Godswege geopenbaarde Waarheid, “voedsel op z’n tijd” (Matt. 24:25), aan u gegeven wordt. En wat zou er gebeuren, als u dezelfde fouten begaat van de Joden, de Romeinen en de Protestanten, die de boodschappen van God hebben verworpen? God verhoede, dat dit het vreselijk lot van wie dan ook zal zijn aan wie dit verzoek is gericht. {GCS: 44.1}
44
Aantekening:
De nu volgende index van Bijbelteksten en citaten van de Geest der Profetie, zijn aangepast aan de paginanummering van het oorspronkelijke Engelstalige boekje, “General Conference Special” — in dit boekje is het de tussen rechte haakjes (“[…]”) geplaatste paginanummering.