fbpx

Traktaat SR1

De Herdersstaf Deel 1

1

(picture—That De First Fruits May Stand On Mount Zion{Dat De Eerste Vruchten Kunnen Staan Op de Berg Sion})

Kopierecht, 1930,1945 door V.T.Houteff

Alle Rechten Voorbehouden

Opdat een ieder die dorst naar de Waarheid, het kan verkrijgen, wordt dit traktaat kosteloos per post verzonden. Het vereist één vordering, de verplichting van de ziel aan zichzelf om alle dingen te onderzoeken en vast te houden aan datgene wat goed is. De enige voorwaarden die verbonden zijn aan dit aanbod zijn de gouden stranden en de karmozijnrode koorden van Golgotha–de banden die verbinden.

Namen en adressen van Z.D. Adventisten die naar ons worden verzonden zullen gewaardeerd worden.

Universal Publishing Association

P.O. Box 119

Mountaindale, N.Y.

12763

2

DE HERDERSSTAF

Deel 1

V.T.Houteff

Alle Rechten Voorbehouden

Gedrukt in de

Verenigde Staten van Amerika

Deze “schriftgeleerde,” in het Koninkrijk der hemelen onderwezen, “brengt  voort …oude en nieuwe dingen.” Matt. 13:52.

Heiligt nu dan de Here God in uw harten, en bereid u voor om te staan met het Lam op de berg Sion.

3

INHOUD

DE HERDERS STAF, WAT IS HET ?

DE VERZEGELING VAN DE EERSTE VRUCHTEN—DE 144.000

DE TWEEDE VRUCHTEN—DE GROTE SCHARE

Optocht der Optochten! Zie Het Voorbijgaan

EZAU OF JAKOB—WELKE?

Jakobs Droom

De Moeders van Jakobs Nageslacht

Jakobs Reis Terug Naar Huis

ISRAËLS INTOCHT TOT EGYPTE

God Voedde de Vroegere Wereld Met Koren Zoals

Hij de Tegenwoordige Wereld Voedt met  Waarheid

Van de Schapenkudden tot de Steenbakkerijen

Geen Stro Meer

Sifra en Pua

ISRAËLS  VERTREK UIT EGYPTE

WONDEREN DER TYPOLOGIE

CHRONOLOGISCHE TOEVALLIGHEDEN

De Samenvatting

EZECHIËL VIER

MOEDERS, DOET NU UW LAATSTE VERZOEK

ILLUSTRATIES

De Kerk en Haar Priesterdom

Voorzienende Toevalligheden

4

DE HERDERS STAF

WAT IS HET?

De voornaamste bedoeling van De Herder’s Staf is om de lang verborgen mysterie aangaande het altijd-uitdagende en veelbesproken onderwerp van de 144.000 (Openb.14:1) te onthullen, met het centrale doel in gedachte om onder Gods volk die “grondige hervorming,” welke door de Geest der Profetie (Testimonies Vol.8/Getuigenissen deel 8, blz.251) wordt voorzegd, tot stand te brengen. {SR1P: 5.1}

Deze waarheden, die Goddelijk zijn geopenbaard, zijn van allerhoogst belang voor de kerk, juist nu vanwege de beproevende, ziftende omstandigheden welke Gods volk spoedig zal ondergaan. Daar zij van vitaal belang zijn voor de verlossing, roepen zij op tot een beslissende handeling van zowel de leiding als de leken om zichzelf te scheiden van alle wereldgezindheid en zichzelf vast te klampen aan de Vaste Rots door gehoorzaamheid aan al de waarheden die bekend zijn gemaakt aan de kerk, als zij de voorhanden liggende ondergang wil ontkomen, die iedere zondaar zal overvallen. {SR1P: 5.2}

Aangezien haar dominerende, onderwijzende bezorgdheid de waarheid is van de 144.000, en een correcte verstandhouding daarvan een zaak van leven-en-dood is voor allen, ontvouwt de Staf het vanuit een aantal verschillende invalshoeken, die elk bij de Kerkgenootschap erop aandringen om zich voor te bereiden op de heerlijke verlossing van de heiligen en tegen de eerloze vernietiging

5

 van de zondaars zoals deze wordt voorspeld door de markering en de slachting, die staan opgetekend in Ezechiël 9. {SR1P: 5.3}

Er wordt geen nieuwe kerkgenootschap aanbevolen; in tegendeel wordt dit absoluut tegengesproken. En ten slotte wordt er onbetwistbaar bewijs voortgebracht, dat de Kerkgenootschap der Zevende-daags Adventisten Gods werktuig is geweest vanaf 1844, om Zijn werk op aarde voort te zetten, en dat de Staf “kracht en nadruk” toevoegt “aan de derde booschap.” Early Writings, blz.277/ Eerste Geschriften, blz 331,332. {SR1P: 6.1}

Als stelling hebbende het antitype te zijn van de eerste uittocht, leidt De Herder’s Staf haar naam af van Mozes’ staf, het werktuig waardoor de Heer Zijn kracht manifesteerde in de verlossing van de kinderen Israëls. De Herder’s Staf, de enige Staf (of Roede) die ooit heeft gesproken, is voorspeld en aanbevolen in Micha 6:9: Hoort naar de Roede, en [Hij] Die het besteld heeft.” {SR1P: 6.2}

(Dit is de eerste herziende uitgave van De Herders’ Staf, Deel 1, oorspronkelijk gepubliceerd in 1930. Om het tot een handige zakboek te maken, zijn punten die sindsdien in andere nummers van deze reeks publicaties reeds zijn behandeld weggelaten, en  hun bijhorende onderwerpen ingekort.) {SR1P: 6.3}

Ter gehoorzaming aan het bevel van de Heer, zullen wij nu met geopende oren luisteren naar de boodschap van de Staf{SR1P: 6.4}

6

DE VERZEGELING VAN DE EERSTE VRUCHTEN—DE 144.000

“En ik zag een andere engel opkomen uit het oosten, hebbende het zegel van de levende God; en hij riep met een grote stem tot de vier engelen, aan wie macht gegeven was de aarde en de zee te beschadigen,

“Zeggende: Beschadigt de aarde niet, noch de zee, noch de bomen, totdat wij de dienstknechten van onze God zullen verzegeld hebben aan hun voorhoofden.

“En ik hoorde het getal van hen, die verzegeld waren: honderd vier en veertig duizend waren verzegeld uit alle stammen van de kinderen Israëls.” Openb.7:2-4. {SR1P: 7.1}

De mysterie rondom de verzegeling van de 144.000 is ongetwijfeld te evenaren met iedere andere veelbesproken Bijbels onderwerp. De ene theorie overtreft de ander, wat de waarheid ervan alleen maar nog meer verduistert en verwarrend maakt. Geen enkele Christelijke kerkgenootschap schijnt te zijn ontkomen aan de onenigheid, die, door het doen opkomen van vele uiteenlopende opvattingen, slechts de kloof in de Protestantse kring heeft doen vergroten. {SR1P: 7.2}

Dit is een uitermate betreurenswaardige zaak geweest, en dat nog meer onder ons als Zevende-dag Adventisten, aangezien de boodschapper van de Heer ons lang geleden had aangeraden om “ernaar te streven met alle macht die God ons heeft gegeven om onder de 144.000 te behoren” (The Review and Herald, 9 Maart, 1905), en heeft daarna op genadevolle wijze de noodzakelijke kennis voor die tijd in onze handen gelegd, aangaande waarom en wat de verzegeling is, wanneer en waar het zal plaatsvinden. {SR1P: 7.3}

7

“Deze verzegeling van de dienstknechten Gods,” openbaart de Heer, “is dezelfde die aan Ezechiël in een visioen werd getoond.” –Getuigenissen tot de Predikanten/ Testimonies to Ministers, blz.445. (Lees Ezechiël 9.) {SR1P: 8.1}

En als toelichting bij het onderwerp schreef de boodschapper: “In het bijzonder bij het afsluitingswerk voor de kerk, in de verzegelingstijd van de honderd vierenveertig duizend, die zonder overtreding voor Gods troon zullen staan, zullen zij het meest diepzinnig de fouten van het belijdend volk van God aanvoelen.”—Getuigenissen, Deel 3/Testimonies, Vol.3, blz.266. {SR1P: 8.2}

Dienovereenkomstig vindt het markeren plaats in de kerk vanwege de “gruwelen” die in het midden daarvan worden bedreven. Vandaar dat de verwijdering van degenen die de gruwelen aanmoedigen haar afsluitingswerk is, niet van de wereld. {SR1P: 8.3}

Met deze kern-wetenschap in handen, zou de kerk verlicht voort moeten zijn gegaan met de vooruitgang der Waarheid en op de aangewezen tijd de mysterie kunnen onthullen. Maar door te falen om gehoorzaam te zijn aan de stem van de Heer en aldus in het Licht te wandelen en vooruit te gaan van kennis tot kennis, is zij de weg kwijtgeraakt en daaruit volgend heeft zij jarenlang, als het ware, rondgezworven in de woestijn der theorie. {SR1P: 8.4}

En terwijl zij in verwarring was over het onderwerp, kondigde de Geest der Waarheid aan dat zwijgen erover toen “welsprekendheid” was. Maar welsprekendheid voor hoe lang? Voor altijd? Vanzelfsprekend niet, maar alleen totdat de Heer Zelf de boekrol zou ontvouwen, de verzegeling zou plaatsvinden,

8

 en het onderwerp tegenwoordige waarheid was geworden. Toen kon zwijgen niet langer welsprekendheid zijn; in feite was dit zelfs onmogelijk—niet als er ooit 144.000 verzegeld en gereed gemaakt zullen worden om op de berg Sion te staan met het Lam (Openb.14:1). {SR1P: 8.5}

Een grondige kennis van het onderwerp moet noodzakelijkerwijs van net zo een groot belang zijn als een uitgebreide kennis van Daniël 7, Openbaring 13 en 17, de Drie Engelen Boodschappen van Openbaring 14, of van iedere andere geopenbaarde Bijbelse mysterie of profetie. En hoe kan men aan de slachting ontkomen tenzij men weet het verzegelen, markeren inhoudt, wanneer het plaatsvindt, en waar het zal geschieden? {SR1P: 9.1}

Terwijl er dus aan de enerzijds de volstrekte noodzaak wordt gezien voor en daardoor de absolute zekerheid van de volledige ontvouwing van het onderwerp door Inspiratie in de tijd van het afsluitingswerk voor de kerk, wordt anderszijds de daaruit volgende volstrekte onmogelijkheid gezien dat iemand de gehele waarheid voortijdig zou ontdekken. {SR1P: 9.2}

Iedere denker weet dat het bekend maken van de waarheid ervan vóór de tijd, het net zo nutteloos, waardeloos en ineffectief zou maken als het bekendmaken van de waarheid over het beeld van het beest jaren voordat of een minuut nadat het zijn misleidend werk doet. Maar bij de slag van het voorbestemde uur, op de tijd waarin Inspiratie de mysterie onthult, kunnen allen de waarheid aanschouwen en er baat bij hebben. Gelukkig kunnen wij dan op verstandige wijze ernaar

9

streven om onder deze onschuldige gezelschap te behoren, en met hen verzegeld worden, als wij oprecht en standvastig blijven volgen om de waarheid op tijd te weten. {SR1P: 9.3}

“Wanneer,” vraagt iemand, “zal dit afsluitingswerk voor de kerk beginnen?”—Klaarblijkelijk is het reeds werking. Het licht blijft instralen op het onderwerp, wat de duisternis verdrijft, die het lange tijd heeft omsloten. Aangezien het daaruit volgend tegenwoordige waarheid is geworden, om de weg te verlichten waarop de 144.000 “het Lam” zullen “volgen, waar Hij ook heengaat” (openb.14:4), moet het als van de daken verkondigd worden. {SR1P: 10.1}

In 1844, zoals alle Zevende-dag Adventisten weten, werd Zuster White een visioen gegeven van de 144.000, wat aangaf dat de verzegelende engel zijn opkomst uit het oosten aanving (Openb.7:2-4). Van toen af was hij opstijgende, en de heiligen waren in afwachting op zijn aankomst. Uiteindelijk kondigde de Heer in 1929, door middel van de Sabbat School lessen aan, dat de engel was gearriveerd. Toen begon de boekrol zich te ontvouwen en de aanwezigheid van de engel werd gevoeld door velen die wanhopig uitzagen naar waarheid en gerechtigheid. {SR1P: 10.2}

“Maar hoe kunnen wij met zekerheid weten” vraagt een ander, “dat deze en de bijgevoegde publicaties de waarachtige vrucht zijn van het ontvouwen van de boekrol en van de komst van de verzegelende engel?”—Eenvoudigweg, indien de stelling die

10

hierin op de proef wordt gesteld wordt gesteund door alle relevante Schriftrgedeelten en andere geïnspireerde getuigenissen. En als dat zo is, dan is de enige toegestane conclusie dat het Goddelijk aangewezen en lang verwachte uur is aangebroken, en dat deze literatuur het instrument is dat wordt gebruikt door Inspiratie om de gebeurtenis aan Gods volk bekend te maken. {SR1P: 10.3}

Aangezien de verzegeling en de slachting, zoals wij vooraf hebben gezien vanuit de Geest der Profetie, plaatsvinden in de kerk gedurende de voor haar bestemde afsluitingswerk, konden zij niet voorafgaan aan de tegenwoordige tijd. En de profetie zelf toont aan dat de verzegeling moet beginnen in de tijd wanneer haar geestelijk leven op het laagste niveau is, wanneer zij verdorven is met zonde—in “uitermate grote…ongerechtigheid.” Ezech.9:9. Want het is haar bezoedelde toestand wat veroorzaakt dat een Heilige God in haar midden een werk van het markeren, verzegelen van de heiligen uitvoert, en van het uit de weg ruimen van de zondaars onder hen. {SR1P: 11.1}

Hoe is zij tot deze toestand gekomen? –De dienstknecht van de Heer antwoordt jammerlijk: {SR1P: 11.2}

“De Heer heeft de hemel niet gesloten voor ons, maar het is onze eigen koers van voortdurende terugval die ons van God gescheiden heeft. Trots, hebzucht, en liefde voor de wereld hebben in de harten hun plaats zonder vrees voor verbanning of veroordeling. Zwaardrukkende en aanmatigende zonden hebben onder ons hun plaats. En toch is de algemene opvatting, dat de kerk aan het bloeien is, en dat vrede en geestelijke voorspoed binnen al haar grenzen aanwezig zijn. {SR1P: 11.3}

11

De kerk volgt Christus niet langer na als haar Leider, en keert gestaag terug naar Egypte. Toch zijn er maar weinigen gealarmeerd of verbaasd over hun gebrek aan geestelijke kracht. Twijfel, en zelfs ongeloof in de getuigenissen van de Geest van God, doordrengen overal onze kerken.”—Getuigenissen, Deel 5/Testimonies, Vol.5, blz.217. {SR1P: 12.1}

“Wij zijn afgeweken van de oude grenspalen. Laat ons terugkeren. Als de Heer God is, dient Hem; indien het Baäl is, dien hem. Aan welke kant zult u staan?” Getuigenissen, Deel /Testimonies, Vol.5, blz.137. {SR1P: 12.2}

“Als Jezus de toestand van Zijn belijdende volgelingen vandaag bekijkt, ziet Hij laaghartige ondankbaarheid, waardeloze vormelijkheid, huichelachtige onoprechtheid, farizeïsche trots en afvalligheid.”—Getuigenissen, Deel/Testimonies, Vol.5,blz.72. {SR1P: 12.3}

“Wie kan waarlijk zeggen: Ons goud is door het vuur beproefd; onze klederen zijn onbevlekt door de wereld?” Ik zag onze Instructeur wijzen naar de klederen van zogenaamde gerechtigheid. Door hen uit te rukken, legde Hij de onderliggende verontreiniging openbaar. Toen zei Hij tot mij: ‘Zie je niet hoe zij op aanmatigende wijze hun verontreiniging en verdorvenheid  van karakter hebben bedekt? “Hoe is de getrouwe stad een hoer geworden?” Mijn Vader’s huis is tot een verkoophuis gemaakt, een plaats die door de goddelijke aanwezigheid en heerlijkheid is verlaten!Om deze reden is er zwakheid, en gebrek aan kracht.’” – Getuigenissen, Deel/Testimonies, Vol.8, blz.250. {SR1P: 12.4}

12

“De tijd is gekomen voor ernstige en machtige pogingen om de kerk te ontdoen van het slijk en vuiligheid die haar zuiverheid aantast”—Getuigenissen tot de Predikanten/ Testimonies to Ministers, blz.450. {SR1P: 13.1}

Aldus worden wij met vernederende zekerheid verplicht om in te zien en te erkennen dat de toestand van de kerk “betreurenswaardig is in Gods ogen.”—Getuigenissen, Deel/ Testimonies, Vol.3, blz.253. {SR1P: 13.2}

En het is een jammerlijk toegekend feit, onder alle geinformeerde en oprechte mensen over de hele Kerkgenootschap, dat hoewel ze voor jaren gestadig geestelijk aan het afnemen was, zij tot dusver nooit haar huidige lage niveau heeft bereikt waarbij zij amper enig deel van haar vorige verschil met de wereld behoudt. {SR1P: 13.3}

“Geestelijke dood,” beklaagt de Stem der Inspiratie, “is over het volk gekomen, dat leven en ijver, zuiverheid en heiligheid zou moeten openbaren, door de meest ernstige toewijding tot de zaak der waarheid. De feiten aangaande de ware toestand van het belijdend volk van God, spreken nog luider dan hun belijdenis, en geven het bewijs dat een zekere macht de kabel die hen had verankerd aan de Eeuwige Rots heeft doorsneden en dat zij wegdrijven naar de zee, zonder kaart of kompas.”—Christus Onze Gerechtigheid, blz.36 (1941 editie). {SR1P: 13.4}

“Mannen en vrouwen zijn in het laatste uur van de genadetijd, en toch zijn zij onverschillig en dwaas, en de predikanten hebben geen macht om hen te doen ontwaken; zij zelf zijn slapende.

13

 Slapende predikanten, predikend tot een slapend volk!”—Getuigenissen, Deel/ Testimonies, Vol.2,blz.337. {SR1P: 13.5}

Waarlijk, “de overtuiging wint terrein in de wereld dat Zevende-dag Adventisten de bazuin een onzekere klank geven, dat zij het pad van wereldlingen volgen”—Getuigenissen tot de Predikanten/Testimonies to Ministers, blz.86. {SR1P: 14.1}

Om al deze en andere redenen, waarvan wij sommigen niet weten,  is het dat een reine en Heilige God “Zijn zwaard aan het wetten” is “om” ten onder te “snijden” degenen die niet zuchten en uitroepen. “Ach, dat iedere lauwe belijder zich toch het reinigingswerk kon realiseren dat God op het punt staat te doen onder Zijn belijdend volk!”—Getuigenissen, Deel/ Testimonies, Vol.1, blz.190. {SR1P: 14.2}

“Let goed op dit punt: Zij die het zuivere merkteken van waarheid ontvangen, in hen gewrocht door de kracht van de Heilige Geest, voorgesteld door een merkteken aangebracht door de man in linnen gekleed, zijn zij die ‘zuchten en uitroepen vanwege de gruwelen die bedreven worden’ in de kerk.”—Getuigenissen, Deel /Testimonies, Vol.3, blz.267. {SR1P: 14.3}

“Het zegel van God zal geplaatst worden op de voorhoofden van alleen degenen die zuchten en uitroepen vanwege de gruwelen die in het land gedaan worden.”—Getuigenissen, Deel/Testimonies, Vol.5, blz.212. {SR1P: 14.4}

Het is dus noodzakelijk, dat “terwijl het onderzoekend oordeel voortgang vindt in de hemel, terwijl de zonden van berouwvolle gelovigen worden weggenomen van het heiligdom, moet er een bijzonder werk van reiniging, van het wegdoen

14

 van de zonde, plaatsvinden onder Gods volk op aarde.”—De Grote Strijd/The Great Controversy, blz.425. {SR1P: 14.5}

Daar dit bijzonder werk nu gaande is, is er niet langer twijfel dat “de dagen van de reiniging van de kerk snel naderbij komen. God zal een volk hebben dat zuiver en waarachtig is. In de grote zifting die spoedig zal plaatsvinden zullen wij beter in staat zijn de sterkte van Israël te meten. De voortekenen openbaren dat de tijd nabij is wanneer de Heer zal tonen dat Zijn wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen.”—Getuigenissen, Deel/ Testimonies, Vol.5, blz. 80. {SR1P: 15.1}

In een andere gedenkwaardige visioen van ditzelfde cruciale werk, “zag” Zuster White “engelen heen en weer snellen in de hemel, zag hen nederdalen naar de aarde, en wederom opstijgen naar de hemel, voorbereidselen makende voor de vervulling van een belangrijke gebeurtenis. {SR1P: 15.2}

“Toen zag ik een andere machtige  engel,” vervolgt zij, “die last kreeg om naar de aarde af te dalen, en zijn stem te voegen bij die van de derde engel, en kracht en nadruk aan diens boodschap bij te zetten. Er werd aan de engel grote macht en heerlijkheid verleend, en toen hij afdaalde, werd de aarde verlicht door zijn heerlijkheid…Deze boodschap scheen een toevoeging aan de derde boodschap te zijn….” Eerste Geschriften, blz.331,332/Early Writings, blz.277. {SR1P: 15.3}

En “alleen zij,” verzekert de Geest der Waarheid, “die verzoeking hebben weerstaan in de kracht van de Almachtige, zullen worden toegestaan deel te nemen aan de verkondiging ervan

15

 [de Derde Engel Boodschap] wanneer het zal zijn aangezwollen tot de luide roep.”—The Review and Herald, 19 nov., 1908. {SR1P: 15.4}

De grote kwestie die zo dichtbij op handen is zal degenen uitwieden die God niet heeft aangesteld, en Hij zal een zuivere, waarachtige, geheiligde leiding hebben, die voorbereid is op de late regen.” Geselecteerde Boodschappen Boek 3/ Selected Messages Book 3, blz.385. {SR1P: 16.1}

Waarom worden de zondaars weggenomen van onder de rechtvaardigen voordat de aarde wordt verlicht met de heerlijkheid van de engel?—Omdat “één zondaar een duisternis kan verspreiden, dat het licht van God van de gehele gemeente zal afsluiten.”—Getuigenissen, deel 3/Testimonies, Vol.3, blz.265. {SR1P: 16.2}

De duidelijke volgorde der feiten die hier ter inzage zijn gebracht geven ter conclusie aan dat we nu zijn in “het afsluitingwerk voor de kerk, in de verzegelingstijd van de144.000”: dat de verzegeling, markering, zifting, schudding, “het bijzonder werk,” “belangrijke gebeurtenis,” “afsluitingswerk,”en “reiniging,” allen gelijksoortig resulteren in de vernietiging van de onverzegelden en in de reiniging van de verzegelden. Ja, dit is de voorbereiding tot de tijd der benauwdheid, de Luide Roep, het afsluitingswerk voor de wereld. {SR1P: 16.3}

Vanzelfsprekend wordt dan de afsluitende boodschap voor de wereld alleen door de getrouwen verkondigd, en is Gods volk gedurende de plagen op zichzelf gescheiden, zonder een ontrouwe in hun midden. {SR1P: 16.4}

Zo geeft het onderwerp van de 144.000, dat met zijn met elkaar verbonden onderwerpen op een duidelijke,

16

 harmonieuze wijze in zicht komt aan, dat de roeping van het elfde uur voor arbeiders in het wijngaard van de Heer nu in werking is, en dat het nu de tijd is om “ernaar te streven met alle macht die God ons heeft gegeven om onder de 144.000 te behoren.”—The Review and Herald, 9 Maart, 1905. {SR1P: 16.5}

En nu heeft deze indentificatie van de 144.000 veroorzaakt dat de indentiteit van de grote schare (Openb.7:9) een bijna net zo betwistbare vraag is geworden. Zodoende vereist de veronderstelde verantwoordelijkheid in deze series om de eerste, de eerste vruchten, te identificeren, een evenredige verantwoordelijkheid om de laatste te identificeren— {SR1P: 17.1}

DE TWEEDE VRUCHTEN—DE GROTE SCHARE.

“Na dezen zag, en ziet, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen, staande voor de troon, en voor het Lam, bekleed zijnde met witte klederen, en palmtakken waren in hun handen.” Openb.7:9. {SR1P: 17.2}

Leidend tot de identificatie van deze grote schare, heeft Inspiratie verscheidene aanwijzingen gegeven, waarvan één een classificatie is van de verlosten uit alle eeuwen, vanaf de marteling van Abel tot aan het einde van de genadetijd. {SR1P: 17.3}

Groep 1: “Het dichts bij de troon zijn zij die eens ijverig waren in de zaak van Satan, maar die, als brandhout uit het vuur gerukt, hun Verlosser met een intense toewijding hebben gevolgd. {SR1P: 17.4}

17

Groep 2: “Dan volgen zij die een volmaakt christelijk karakter ontwikkelden temidden van valsheid en goddeloosheid, zij die Gods wet eerden toen de Christelijke wereld verklaarde dat het was afgeschaft.” {SR1P: 18.1}

Groep 3: “En de miljoenen van alle eeuwen, die werden gemarteld om hun geloof.” {SR1P: 18.2}

Groep 4: “En nog verder is de “grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen,…voor de troon, en voor het Lam, bekleed zijnde met witte klederen, en palmtakken waren in hun handen.’”—De Grote Strijd, blz.613/ The Great Controversy, blz.665. {SR1P: 18.3}

Hier dringt een belangrijke vraag tot beantwoording: Aangezien wij duidelijk worden getoond dat de “grote schare” (groep 4) een gezelschap zijn dat gescheiden is van de uitgerukte brandhoutstukken (groep 1), van de overwinnaars van valsheid en goddeloosheid (groep 2), en van de martelaren uit alle tijden (groep 3), hoe kan de “grote schare” dan mogelijkerwijs samengesteld zijn uit de heiligen uit alle eeuwen, uit alle verlosten?—Zeer vanzelfsprekend kunnen zij dat niet zijn. {SR1P: 18.4}

Daaruit volgt, dat indien zij niet van groep 1,2 of 3 zijn, dan kunnen zij niemand anders zijn dan de levende heiligen. En aangezien zij niet de 144.000 zijn, de eerste vruchten der levenden, dan moeten zij de tweede vruchten zijn. Waarlijk, er

18

moeten tweede vruchten zijn, want de term “eerste vruchten” roept op tot tweede vruchten net zoals de de term “eerste opstanding” ( Openb.20:6) oproept tot een tweede opstanding, en zoals de term “tweede dood” (Openb.20:14) oproept tot een eerste dood. {SR1P: 18.5}

Desondanks vereist nog een andere verbijsterende vraag om een antwoord: Als Christus’ vraagstelling: “De Zoon des mensen, als Hij komt, zal Hij ook geloof vinden op de aarde” (Lukas 18:8), en ook Zijn verklaring: “Vreest niet, gij klein kuddeke” (Lukas 13:32), betekent dat er weinigen gered en levend gevonden zullen worden wanneer Hij komt om de Zijnen te nemen, hoe kan er dan een ontelbare schare zijn?—Hoewel de vraag in de eerste oogopslag een schijnbare tegenstrijdigheid voorstelt, wordt het snel opgelost, en het idee dat er maar weinig levende heiligen Hem in de “lucht” zullen ontmoeten wordt op effectieve wijze verdreven wanneer er rekening mee wordt gehouden met de feiten dat “de oogst..wel groot” is (Matt.9:37), dat het “de voleinding der wereld” is (Matt.13:39), en dat juist de term “oogst” op zichzelf een grotere inzameling aangeeft dan bij elke andere voorafgaande “seizoen.” {SR1P: 19.1}

Bovendien trekt het vraagstuk: “Zal Hij ook geloof vinden op de aarde?” niet het aantal  heiligen in twijfel bij deze speciale komst, maar eerder het geloof zelf ongeacht het aantal. En als Hij, bij Zijn verschijning in de wolken om de getrouwen naar huis mee te nemen, geen geloof op aarde vindt, hoe zit het dan met Zijn wachtende kerk, die zonder vlek of rimpel of iets dergelijks zal zijn, zij het groot of klein? {SR1P: 19.2}

19

Klaarblijkelijk kan Zijn komst, die is opgetekend in Lukas 18:8 niet dezelfde zijn van 1 Thessalonizensen 4:17, Zijn komst “op de wolken.” Maar het kan die zijn van Maleachi 3:2,3, en Matteüs 13:30, 47-48, leidende tot Matteüs 25:31-33. Zijn komst tot de tempel zal zondaars scheiden van de heiligen, waarbij Inspiratie aan het begin vraagt: “Wie zal de dag van Zijn komst verdagen?” {SR1P: 20.1}

En nu, uit de woorden van de profeet zelf, komt het algehele bewijs van de inzameling van een grote schare van levende heiligen gedurende de “oogsttijd”: {SR1P: 20.2}

“En zij [de 144.000 die de ontkomen aan de slachting of de dag verdragen (Jes.66:16) bij de scheiding van het onkruid van de tarwe (Matt.13:30,41), de oogst van de eerste vruchten (Openb.14:4), de “dienstknechten” Gods (Openb.7:3)] zullen al uw broeders uit alle heidenen de Here tot een spijsoffer brengen, op paarden, en op wagens, en op koetsen, en op muildieren, en op snelle lopers, naar Mijn heilige berg toe, naar Jeruzalem, zegt de Here, zoals de kinderen Israëls het spijsoffer in een rein vat brengen tot het huis der Heren.” Jes.66:20. {SR1P: 20.3}

“Toen werden het ijzer, het leem, het koper, het zilver, en het goud tezamen aan stukken verbroken, en zij werden gelijk het kaf van de dorsvloeren des zomers; en de wind nam ze weg, en er werd geen plaats voor hen gevonden; en de steen die het beeld sloeg,

20

werd tot een grote berg, die de gehele aarde vervulde.” Dan.2:35. {SR1P: 20.4}

“En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des Heren zal vastgesteld zijn op de top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvels, en tot hem zullen alle heidenen toevloeien. {SR1P: 21.1}

“En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot de berg des Heren, tot het huis van de God Jakobs.” Je.2:2,3. {SR1P: 21.2}

Met deze samenhangende voorspellingen voor ogen houdend, kan niemand behalve de blinden falen om in te zien dat het idee dat er slechts enkelen gered zijn alleen waar is van het aantal verlosten gedurende enige boodschapbrengende periode vóór de oogst; niet, echter, van het aantal verlosten gedurende de “oogst” tijd zelf. {SR1P: 21.3}

De grote schare, de tweede vruchten der levende heiligen, worden bovendien ook voorgesteld bij een bepaalde demonstratie in type: {SR1P: 21.4}

(1) “Mozes was op de berg der verheerlijking een getuige van de overwinning van Christus over zonde en dood. Hij stelde degenen voor die uit het graf zullen verrijzen bij de opstanding der rechtvaardigen.”—Wens der Eeuwen, blz.367/Desire of Ages, blz.421. {SR1P: 21.5}

(2) “En de graven werden geopend, en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, werden opgewekt; en uit de graven uitgegaan zijnde, na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad, en zijn velen

21

verschenen.” Matt.27:52.53. (Zie Eerste geschriften, blz. 216,217/Early Writings, blz.184, en Wens der Eeuwen, blz 689/ Desire of Ages, blz.786.) {SR1P: 21.6}

(3) “Elia, die naar de hemel was opgevaren zonder de dood te zien, stelde degenen voor die op aarde zullen leven bij de  tweede komst van Christus, en die “veranderd zullen worden, in een ondeelbaar ogenblik, bij de laatste bazuin…’”—De Wens der Eeuwen, blz.367/The Desire of Ages, blz. 421. {SR1P: 22.1}

(4) “Zoals Henoch werd opgenomen naar de hemel eer de wereld door water ten onder ging, zo zullen de levende heiligen opgenomen worden van de aarde eer deze door vuur wordt verwoest.”–Patriarchen en Profeten,blz.60/Patriarchs and Prophets, blz. 89. {SR1P: 22.2}

In deze passages wordt ons vier typen getoond, die oproepen tot twee groepen van verrezen heiligen en tot twee groepen van opgenomen heiligen. {SR1P: 22.3}

Aangezien er twee typen zijn voor de levenden, en daar Henoch geen nakomeling van Jakob was, kan hij logischerwijs geen voorstelling zijn van Jakobs nakomelingen, de 144.000. In feite kwam de naam Jakob, of de titel “Israëliet” niet eens te ontstaan tot eeuwen nadat Henoch was opgenomen. Dienovereenkomstig, typeert Elia, die zelf een Israëliet was, op logische wijze de 144.000, en Henoch typeert logischerwijs de grote schare, die uit “alle natiën, en geslachten, en volken, en talen” komen (Openb.7:9), omdat alle natiën uit zijn generatie afkomstig zijn. {SR1P: 22.4}

22

Bij de laatste roeping van hun Meester, verschijnen dan in een prachtige symmetrie de overwinningstekens van het evangelie—twee legers van de verrezenen met hun typen, en twee legers van de opgenomenen met hun typen. {SR1P: 23.1}

O, wat een onuitsprekelijk, wonderlijk en ontzagwekkend schouwspel—de glorieuze legerscharen der verlosten, snel voortgaand door de poorten van heerlijkheid en aanrukkend op de met goud geplaveide straat van het Paradijs, op de tonen van hemelse lofzangen, welke het sterfelijk oor nog nooit heeft gehoord— {SR1P: 23.2}

DE OPTOCHT DER OPTOCHTEN! ZIE HET VOORBIJGAAN:

Ten eerste: de miljoenen begeleidende engelen, die de verlosten tot dienst waren in alle eeuwen.

Ten tweede: Mozes, de eerste geïnspireerde schrijver, die, als de ongeëvenaarde aanvoerder en leider onder de mensen, in het wit bekleed en gekroond met en schitterende gouden kroon, de voorhoede leidt van de verrezenen, die zelf witte gewaden en gouden kronen dragen.

Ten derde: Abel, de eerste onder de martelaren, die de gemartelde legerschare uit de eeuwen leidt, allen gekleed in glorieuze witte gewaden met rode zomen.

Ten vierde: Henoch, wiens hoofd is gewikkeld met een prachtige witte krans,dat is ovetrokken met een lieflijke kroon dat helderder schijnt dan de zon, en op zijn arm een glorieuze palmtak; en hem volgend een grote schare, allen gekleed in zuiver witte klederen, met palmtakken in hun en en gouden kronen op hun hoofden. {SR1P: 23.3}

23

Ten vijfde: Elia, de getrouwe, gekleed in een glorieuze witte mantel van zijn schouders tot zijn voeten, die de 144.000 leidt, een koninklijk priesterschap, die allen zoals hijzelf, gekleed zijn in glorieuze witte mantels.

Ten zesde: De Adams, de “zonen Gods,” uit de werelden van Gods universum, met vader Adam in de voorhoede.

Ten zevende: Jezus, de Koning der koningen en de Heer der Heren, de majesteit van alle schepping, de eerste en de laatste, en met Hem tienduizend maal tienduizenden en duizend maal duizenden engelen.

Door de oneindige uitbreiding van de eeuwigheid heen heeft de hemel desgelijks nooit tevoren  aanschouwd en zal het nooit weer aanschouwen—een bovenaardse tocht!

Broeder, Zuster, het ligt aan ons om te kiezen hetzij voor de woningen van de verlosten of de lijkwaden van de verlorenen; het zij te wandelen met de vrijgekochten in het wit of neer te liggen met de gedoemden in het zwart.

Als het het laatste is—God behoede dat het zo zou zijn—dan moet de vreselijke prijs niet alleen de eerste dood, maar ook de tweede dood zijn, van waaruit er geen bevrijding is.

Ja, welke zal het zijn—schreiende klaagliederen in de poel van onuitblusbare vuur, of hartstochtelijke liederen bij de fontein van onuitblusbare blijdschap?  Nu, op het laatste uur zult u moeten kiezen tussen de gezelschap van—

EZAU OF JAKOB—WELKE? {SR1P: 24.1}

“En Izaak bad de Here zeer voor zijn vrouw; want zij was onvruchtbaar; en de Here liet zich door hem verbidden, en Rebekka, zijn vrouw, werd zwanger.“En  de kinderen stieten zich tesamen in haar binnenste. Toen zeide zij: Indien het zo is, waarom ben ik aldus? En zij ging om de Here te vragen.“En de Here zeide tot haar: Twee natiën zijn in uw schoot, en twee soorten volk zullen zich uit uw ingewand vaneen scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de oudere zal de jongere dienen. “Toen nu haar dagen vervuld waren om te baren, ziet, zo waren tweelingen in haar schoot. En de eerste kwam rood uit, geheel als een haren kleed; en zij noemden zijn naam Ezau. En daarna kwam zijn broeder uit, en zijn hand hield Ezau’s hiel vast; en zijn naam was genaamd Jakob.” Gen.25:21-26. {SR1P: 25.1}

In de bovennatuurlijke geboorten en de levens van Ezau en Jakob, is er een onmiskenbare Goddelijke bestemming en typologie. De vreemde onregelmatigheid in de ervaring van dit gezin dramatiseert vanzelfsprekend in verkleinde vorm een ervaring die Gods kerk eens zou ondergaan. Rebekka zelf werd duidelijk bewust gemaakt van dit feit toen “De Here zeide tot haar:Twee natiën zijn in uw schoot, en twee soorten volk zullen zich uit uw ingewand vaneen scheiden; en het ene volk zal sterker zijn dan het andere volk; en de oudere zal de jongere dienen.” Gen.25:23. {SR1P: 25.2}

Wat is de typologie in deze kloppende levensdrama?—Voornamelijk datgene wat naar voren komt in Paulus’ interpretatie van de gelijkwaardig

25

intensieve drama van Hagar en Ismaël, Sara en Izaak. Inspiratie ontsluiert het feit dat het eerste paar de Oud-Testamentische Kerk voorstelt en haar leden, de Joden; en dat het laatste paar de Nieuw-Testamentische Kerk voorstelt en haar leden, de Christenen (Gal.4:22-31). {SR1P: 25.3}

Op dezelfde wijze, heowel in een andere fase, stelt Rebakka ook de kerk voor, terwijl Ezau en Jakob haar nakomelingen voorstellen, de leken. En aangezien de twee binnenin de moeder stietten voordat zij waren geboren (gebaard), is de belangrijke les dat terwijl de kerk in barensnood is van haar kinderen net voordat zij worden verlost, de tweede geboorte ontvangen (Johannes 3:3) en geleid worden tot in het koninkrijk, zij van binnenuit zullen strijden. Aldus maakt Rebekka’s dracht van twee zonen bekend dat de kerk binnen in haar twee klassen mensen draagt—Ezau’s en Jakobs. {SR1P: 26.1}

“Er zijn twee tegenstrijdende invloeden,” bevestigt Inspiratie, “die voortdurend worden uitgeoefend op de leden van de kerk. De ene invloed werkt voor de reiniging van de kerk, en de ander voor het verderven van het volk van God.”—Getuigenissen tot de Predikanten/ Testimonies to Ministers, blz. 46. {SR1P: 26.2}

De wijze warop Ezau en Jakob werden geboren—Jakob volgend na Ezau en diens hiel vasthoudend—heeft een zeer vanzelfsprekende betekenis: Ezau’s leiding maakt hem een type van de leiders die zijn karakter bezitten, en Jakobs gevolg maakt hem een type van de volgelingen die

26

zijn karakter bezitten. Deze evenredigheid betekent feilloos ook, dat de één een klasse voorstelt die de ander voorafgaat in kerkelijke lidmaatschap. Over het algemeen gesproken, stellen zij daarom de kandidaten voor van een respectievelijk opeenvolgende leiding en lekenbeweging. {SR1P: 26.3}

Er is ook een typische betekenis in het verdere feit dat Ezau behaard werd geboren en Jakob glad. Deze uitstekende uitwendige ongelijkheid betekent vanzelfsprekend een bepaalde uitstekende zichtbare identificatie van de twee getypeerde klassen. {SR1P: 27.1}

God heeft de man aangesteld om te leiden en de vrouw om te volgen, en aldus heeft Hij de man behaard geschapen en de vrouw glad. Deze Goddelijke tekens van onderscheiding openbaren dat Ezau en de klasse die hij voorstelt de natuurlijke bekwaamheid bezit voor leiderschap, terwijl Jakob en de klasse die hij voorstelt dat niet heeft. Derhalve zou Ezau, aangezien hij de eerstgeborene was, volgens het geboorterecht de priester van het gezin zijn. Uit hem zouden de voorouders van de twaalf stammen voortkomen, de profeten, de prinzen, en de koningen van Israël, zelfs de Koning der koningen, de Verlosser van de wereld. {SR1P: 27.2}

Maar de verlangens, ambities en doelstellingen van Ezau en Jakob liepen tegengesteld tot hun erfelijke posities. Ezau had geen bijzondere belangstelling voor dat deel van het werk dat zijn geboorterecht toeliet, terwijl Jakob het begeerde. Belemmerd echter, door de wet der erfelijkheid, van het b

27

ezitten van Ezau’s deel, slaagde Jakob in zijn buitensporig verlangen naar het geboorterecht erin het te kopen bij een geschikte gelegenheid. Daarna stemde hij, om zijn vaders zegen te ontvangen, met zijn moerders samenzwering in om het door middel van bedrog te verkrijgen. {SR1P: 27.3}

De tragische les is pijnlijk opvallend: De Ezau-klasse die minder let op de taken van hun functie dan de heiligheid ervan vereist, laten het onverschillig van hun handen ontglippen naar de begerige, uitstrekkende houvast van de Jakob-klasse, die het echt waarderen en zich beroemen op de verplichtingen ervan, maar die, daar zij van nature geen geboren leiders zijn, de toerusting voor de heilige functie moeten verwerven door de disciplinaire training te ondergaan van een zielenbeproevende ervaring zoals het werd voorgesteld door Jakobs training terwijl hij een vluchteling van huis was. Aldus verwerven zij, in hun voorziende lot, verdreven uit de kerk door hun oudere broeders, zoals Jakob was verdreven uit het huis door zijn oudere broer, vanwege hun ijver in Gods dienst, een training voor het bevoorrechte werk welke van hun zal zijn. {SR1P: 28.1}

Wat een onschatbare zegening verliest de eerstgeborenen, de huidige geestelijke leiding! Hun is het ongeëvenaarde voorrrecht om op de berg Sion te staan met het Lam en om de onderdanen van het Koninkrijk in de laatste dagen voort te brengen, het Koninkrijk zelf inleidend, de tweede komst  van Christus teweegbrengend, en uiteindelijk de verloste schare te leiden in het hemels Kanaän, tot de werelden van

28

onvergankelijke heerlijkheid. Maar zij staan op het punt het te verliezen—een tragedie der tragedies! {SR1P: 28.2}

Voor een verleidelijke spijsmengsel laten zij dit onovertroffen voorrecht ontglippen! Jammerlijk laten zij het zelfs nu weggelippen tot de Jakob-klasse, de getrouwe leken, de 144.000 toekomstige dienstknechten Gods (Openb. 7:3; 5:10,–Testimonies, Vol.5/ Getuigenissen, Deel 5, blz.475,476). {SR1P: 29.1}

“Zoals Ezau ontwaakte om de dwaasheid van zijn overhaaste ruil in te zien toen het te laat was om zijn verlies te herstellen, zo zal het zijn op de dag Gods met diegenen die hun ervenis tot de hemel hebben verkwanseld voor zelfzuchtige bevredigingen.”—Patriarchs and Prophets, blz.182/Patriarchen en Profeten, blz.154. (Lees ook Testimonies, Vol.2/ Getuigenissen, Deel 2, blz.38,39.) {SR1P: 29.2}

“Broeders,” pleitte de Geest der Waarheid jaren geleden met de eerstgeborenen bij hen te  waarschuwen voor hun gevaar van het verliezen van hun geboorterecht, “als u doorgaat met zo werkeloos, zo werelds, zo zelfzuchtig te zijn als u bent geweest, zal God u zeker passeren, en degenen nemen die minder zelfverzorgend, minder ambitieus zijn voor wereldse eer, en die niet zullen treuzelen om te gaan zoals de Meester dat deed , met de kamp meegaand, de smaadheid dragende. Het werk zal gegeven worden an degenen die het zullen aannemen, zij die het naar waarde schatten, die haar beginselen in hun alledaagse ervaring verweven. God zal nederige lieden kiezen, die ernaar zoeken om Zijn naam te verheerlijken en zijn zaak te bevorderen in plaats van zichzelf te eren en te bevorderen. Hij zal lieden oprichten die niet zoveel wereldse wijsheid bezitten, maar die met

29

 Hem verbonden zijn, en die kracht en raad van boven zullen zoeken.” –Testimonies, Vol.5/ Getuigenissen, Deel 5, blz.461. {SR1P: 29.3}

“De roeping tot dit groot en plechtig werk werd gepresenteerd aan mannen van goede leer en functie; hadden dezen zichzelf klein gezien in hun eigen ogen, en volledig op de Here vertrouwd, dan zou Hij hen geëerd hebben met het dragen van Zijn standaard in de zegeviering tot de overwinning…. {SR1P: 30.1}

“God zal een werk doen in onze tijd die maar weinigen verwachten. Hij zal onder ons degenen oprichten en verhogen die eerder geleerd zijn door de zalving van Zijn Geest, dan door de uiterlijke training van wetenschappelijke instellingen.”—Testimonies, Vol.5/ Getuigenissen, Deel 5, blz.82. {SR1P: 30.2}

“Hier [Ezech.9:5,6] zien wij dat de kerk—het heiligdom van de Heer—het eerste de slag van Gods wraak zou voelen. De oudsten, aan wie God groot licht gegeven had en die als wachters voor het geestelijk welzijn van het volk hadden gestaan, hadden hun plicht verzaakt. Zij hadden het standpunt ingenomen dat wij niet naar wonderenen bijzondere tekenen van Gods macht behoefden uit te zien zoals in de dagen van vroeger. De tijden zijn veranderd.  Deze woorden versterken hun ongeloof, en zij zeggen: ‘e Heer zal niets goeds maar ook niets kwaads doen. Hij is te genadig om Zijn volk met een oordeel te bezoeken.’ Aldus is ‘vrede en veiligheid’ de roep van mannen die nooit meer hun stem als een bazuin zullen verheffen om Gods volk haar overtredingen te tonen en het huis Jakobs

30

haar zonden. Deze stomme honden die niet wilden blaffen zijn degenen die de rechtvaardige wraak van een beledigde God voelen. Mannen, meisjes, kleine kinderen, allen komen tezamen om.”—Tesimonies, Vol.5/Getuigenissen, Deel 5, blz.211. {SR1P: 30.3}

Terwijl nu deze uit vele fasen bestaande typologie zich keert naar haar volgend deel, woden Ezau en Jakob gezien in een andere voorstelling van twee zondige klassen: Ezau, zowel door de kleur van zijn huid en door de betekenis van zijn naam, nadat het werd verandered van Ezau naar Edom; Jakob, door de betekenis van zijn naam voordat het werd veranderd van Jakob naar Israël. {SR1P: 31.1}

Het is opvallend genoeg, dat zoals de kleur van Ezau’s huid rood was, alzo ook de betekenis was van zijn nieuwe naam, Edom. En zoals hij faalde om de ouderlijke gave te waarderen en te koesteren, nooit in vervulling brengende de betekenis van zijn geboortenaam (“hij die voleindigt”), wordt er gezien dat zijn nieuwe naam, niet gelijk Jakobs nieuwe naam, geen verbetering betekent, maar eerder het falen om te verbeteren, ongeremd doorgaande in zijn vleselijke wijzen—blijvende in zijn aangeboren, “rode” karakter. Vandaar dat de klasse leiders die hij typeert verlies zullen lijden, om nooit hun door-God-aangewezen werk te volbrengen, en om nooit veranderd te worden van zondaars naar heiligen! Wat een verlies! {SR1P: 31.2}

Het is niet alzo, echter, met de klasse van Jakob. Net zoals hun type, die ijverig zorgde voor de schapen, zorgvuldig zijn zaak verzorgde, en op triomferende wijze zijn begeerlijke aard

31

overwon, zijn naam veranderd heeft gekregen van Jakob (onderkruiper) naar Israël (en overwinnaar en aldus een Vorst), zo hebben zij, door uiteindelijk te zegevieren over hun eigen vleselijke geaardheid, hun namen veranderd gekregen van Jakobieten tot Israëlieten, van onderkruipers {vervangers} tot overwinnaars, –van dienstknechten van het eigen-ik tot dienstknechten van God, van eenvoudige Christenen in Laodicea tot verheven vorsten op de Berg Sion.  Aldus worden de antitypische Jacobieten op hun eigen wijze antitypische Israëlieten; door aanwinst van de priesterlijke geboorterecht worden zij de voleindigers van het evangeliewerk, en als dienstknechten van God staan zij op de Berg Sion met het Lam. {SR1P: 31.3}

Zo woprdt er gezien dat beide klasen, gelijk hun typen, hun namen veranderd hebben gekregen: de Jakob-klasse, omdat zij, zoals Jakob dat deed, een onvergankelijke geboorterecht koesterden; de Ezau-klasse, omdat zij, gelijk Ezau dat deed, de onvergankelijke geboorterecht verachten, en de vergankelijke heerlijkheid van het leven koesteren. De een heeft een scherpzinnig, en juiste gevoel voor de waarden van het leven; de ander een saaie, onjuiste gevoel ervan. {SR1P: 32.1}

En hoewel Jakob gebrek had aan de natuurlijke kwalifikaties om de taken van zijn functie uit te voeren, was het gebrek meer dan overgewogen door zijn overweldigende ijver. Ongeacht hoeveel of hoe weinig natuurlijk talent en verworven training men daarom heeft voor welke functie dan ook, zal hij nooit succes ermee boeken tenzij hij alles wat hij bezit erin investeert—zijn gehele hart en ziel erover werpt. Dit is en van de onontkoombare wetten van het

32

leven, en het zou door allen herinnerd moeten worden dat het de voorspoed op elk gebied of poging bestuurt, hetzij voor een gelovige of een ongelovige. {SR1P: 32.2}

Aangezien het verlies van de één altijd het gewin van een ander is, juist zoals Ezau’s verlies Jakobs gewin was, alzo zal het vreselijke, onherstelbare, en prijsloze verlies voor de Ezau-klasse een heerlijk, eeuwig gewin zijn voor de Jakob-klasse. {SR1P: 33.1}

Met kwellende wroeging over het besef van zijn onschatbaar verlies, “vond” Ezau “geen plaats des berouws, hoewel hij die zorgvuldig met tranen zocht.” Heb.12:17,KJV. Zijn lot typeert onherroepelijk datgene wat allen zal overvallen die door hun werken zichzelf in de Ezau-klasse plaatsen. {SR1P: 33.2}

In de stroom van deze meest instruerende typologie over het onderwerp, worden wij nu meegebracht naar de hoogtepunt-bereikende kenmerk ervan—

Jakobs Droom. {SR1P: 33.3}

In de eerste nacht van zijn vlucht voor de moorddadige toorn van Ezau, legde Jakob, een steen gebruikende als een kussen, zich neer en rustte: {SR1P: 33.4}

“En hij droomde, en zie, een ladder was gesteld op de aarde, en de top ervan reikte  tot de hemel ; en ziet, de engelen Gods stegen op en daalden neer daarop.” Gen.28:12. K.J.V. {SR1P: 33.5}

Wat betekent deze droom?—Daar het een ander deel is van dezelfde typologie, moet het noodzakelijkerwijs een voorafgaande voorstelling zijn van een opmerkenswaardige gebeurtenis die Gods volk, de Jakobieten, zal overvallen. {SR1P: 33.6}

33

Aangezien de ladder, met het ene uiteinde op de aarde en de andere in de hemel, Christus voorstel (Patriarchs and Prophets, p.184{Patriarchen en Profeten, blz.156}), en aangezien de engelen die hhen en weer lopenb op de ladder Zijn boodschappers zijn (The Great Controversy, p.512{De Grote Strijd, blz.470,471}), dan betekent het geheel dat Christus door Zichzelf een zekere en voortdurende communicatie zal vestigen tussen de hemel en de aarde. {SR1P: 34.1}

“En het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, zegt de Here; Ik zal de hemelen verhoren, en zij zullen de aarde verhoren.” Hos.2:21, K.J.V. {Vs.20, NBG/SV}.{SR1P: 34.2}

De volgende stap in de typologie voert neemt in beschouwing—{SR1P: 34.3}

DE MOEDERS VAN JAKOBS AFSTAMMELINGEN.

 Langs de chronologische weg van deze uit vele fasen bestaande typologie, volgen wij Jakob nu in gedachten op weg naar Padan-Aram. Daar nam hij tot zich vier vrouwen—Lea en Rachel, de dochters van Laban; daarna Zilpa en Bilha, hun respectievelijke dienstmaagden. Deze vier waren de moeders van de twaalf zonen van Jakob, die op hun beurt de vaders waren van de twaalf stammen van Israël. {SR1P: 34.4}

In deze opeenvolging van typen van het geestelijk Israël, was slechts één van de vier, Lea, Jakobs wettige echtgenote. Daarom kan alleen zij de ware en wettige kerk symboliseren—die ene kerk die werd opgericht in Jeruzalenm door het twaalf-stammen koninkrijk, en die uiteindelijk zich ontwikkelde tot de Christelijke Kerk. {SR1P: 34.5}

34

Rachel moet uiteraard een zuster-kerk voorstellen—die kerk die in Samaria werd opgericht door het tien-stammen koninkrijk en ermee werd verstrooid onder de Heidenen. {SR1P: 35.1}

Zilpa en Bilha, moeten uiteraard, daar zij “vreemdelingen”en dienstmaagden zijn van Lea en Rachel, de latere kerken voorstellen, die van Heidense oorsprong zijn. {SR1P: 35.2}

Van deze vier lijnen stamden de antitypische kinderen van Israël af. En wat waar is in de fysieke stamboom moet ook waar zijn in de geestelijke stamboom. Vandaar dat, terwijl de antitypische twaalf stammen, gelijk de typische, afkomstig zijn van beide Israëlische en Heidense moeders, zij toch zijn verwekt door één en dezelfde vader—een Israëliet. {SR1P: 35.3}

Verstrooid zijnde door God over de Heidense natiën, werden beide Juda (het twee-stammen koninkrijk) en Israël (het tien-stammen koninkrijk) door hen verzwolgen{opgenomen}. Ook nog legde de Christelijke Kerk, die zelf slechts een bloeiende tak was van de Joodse Kerk (gedenk, dat de discipelen en apostelen van Christus, evenals de vroegere bekeerlingen van de kerk, pure Joden waren),  haar Oud-Testamentishe titel  “Joods” neer teon zij haar Nieuw Testamentische titel “Christelijk” aannam.  Toen verloor zij geleidelijk haar Joodse gebladerte onder het gebladerte van de ingeënte Heidense takken. {SR1P: 35.4}

Daar wij nu deze fase van de typologie verlaten, gaan wij in tot dat van –

35

JAKOBS REIS HUISWAARTS. {SR1P: 35.5}

Na twintig jaar van getrouwe dienst in Padan-Aram, in de scherpe, te ver reikende dienst van Laban, zijn oom, keerde Jakob ten laatste zijn aangezicht en zijn schreden huiswaarts naar zijn vader’s huis in het land der belofte. {SR1P: 36.1}

Maar benauwdheid overviel hem. Terwijl hij worstelde met zijn angsten aangaande de uitkomst van zijn onvermijdelijke ontmoeting met Ezau, “worstelde er(..)een man(..)met hem, totdat de dageraad opging.” Gen.32:24. {SR1P: 36.2}

Hier legde de man Jakob {zich} neer en stond de man Israël op, illustrerende de kwellende ervaring welke zijn nageslacht op overwinnende wijze moet doorstaan voordat zij eveneens een nieuwe naam ontvangen, overgaan van zonen van Jakob tot zonen van God, waarlijk Israëlieten worden. Door de overwinning behaald te hebben over deze beproeving, “de tijd van Jakobs benauwdheid,” zullen zij het thuis bereiken, het land der belofte—het gelukkige einde van hun lange en moeilijke reis. {SR1P: 36.3}

Over deze zware en beproevende tijd verklaart de Geest der Profetie: “Er ging een bevel uit, dat de heiligen gedood moesten worden, hetgeen hen dag en nacht om verlossing deed roepen. Dit was de tijd van Jakobs benauwdheid.”—Early Writings, pp.36,37 {Eerste Geschriften, blz.31}. (Zie ook Patriarchs and Prophets, pp.202,203{Patriarchen en Profeten, blz….}.) {SR1P: 36.4}

Daar nu Jakobs terugtrekking van zijn erfdienstbaarheid in Padan-Aram eindigt met zijn terugkeer naar

36

huis, gaat de Typologie door met—

ISRAEL’S INGANG TOT EGYPTE. {SR1P: 36.5}

Dat de Bijbel haar enorme waarheden op verscheidene manieren openbaart—in numerieken, in symbolen en figuurlijkheden, in gelijkenissen en allegoriën, in dromen en visioenen, in typen en voorzienigheden—wordt zelfs nog vollediger herkend in de ongewone ervaringen van het vroegere Israël toen het Egypte binnenging. Hierin zal elke geïnformeerde Bijbel-onderzoeker niet slechts toeval bemerken, maar een doelgericht ontwerp dat tot stand is gebracht door de almachtige hand der Voorzienigheid. Inderdaad, Jozef zelf, de hoofdpersoon in de grote drama, bevestigt het alzo: “God heeft mij voor uw aangezicht gezonden,” verklaart hij, “tot behoudenis des levens.” Gen.45.5. {SR1P: 37.1}

Ter erkenning hiervan, waarschuwt Paulus onder invloed van Inspiratie van tevoren dat “al deze dingen zijn hun overkomen tot voorbeelden.” 1 Kor.10:11. Hoe uitermate belangrijk is het dan, dat wij deze wonderbaarlijke voorbeelden grondig onderzoeken, begrijpen, en op prijs stellen, welke God tot stand bracht voor ons welzijn. {SR1P: 37.2}

Beginnende met Jakobs ervaring, zien wij voorzienige omstandigheden die zijn leven vormden al de weg, zelfs door hem ertoe te neigen om Jozef beter leif te hebben dan zijn andere zonen (Gen.37:2-11)—de directe oorzaak van hun jaloezie en hun wegdoen van

37

de jongen. Aldus zond God, jaren voordat zij verhuisden van Kanaän naar Egypte,in Zijn voorzienigheid Jozef, zoals hijzelf later zich realiseerde, om de weg voor te bereiden. Daarna, door de zeven jaren van overvloed in te brengen, gevolgd door de zeven jaren van gebrek over het gehele land,  vormde de Almachtige de omstandigheden verder om zodoende het gehele gezin van Israël tot Egypte in te brengen. En daar werden zij later teruggebracht tot slavernij, wat hen onnoemelijke ontberingen en de moord van een groot aantal van hun mannelijke kinderen. {SR1P: 37.3}

Van het verkopen van Jozef tot slavernij, tot het doden van de eerstgeborenen in Egypte—wat een treurige opvolging van veranderingen! Waarom was het noodzakelijk dat het huis van Jakob zulke louterende ervaringen moest doorstaan? Waarom?—Omdat “al deze dingen,” herinnert Inspiratie ons nogmaals, “zijn hun overkomen tot voorbeelden; en zij zijn geschreven tot waarschuwing van ons, op wie de einden der wereld gekomen zijn.”1 Kor.10:11. {SR1P: 38.1}

In Zijn ondoorgrondelijke wijsheid, liet God het toe dat de zonene van Jakob de moeilijke weg ondergingen, zodat zij een type konden worden, een voorbeeld, een reddende, aanschouwelijke les op de dag dat Hij “ten tweede male Zijn hand aanleggen zal om weer te herstellen het overblijfsel van Zijn volk, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrië, en van Egypte, en van Pathros, en van Kus, en van Elam, en van Sinear, en van Hamath, en van de eilanden der zee.”Jes.11:11. {SR1P: 38.2}

38

Op ons is dan overgedragen de verantwoordelijkheid om op een sobere, verstandige, en getrouwe wijze hun nederlagen tot onze opstapstenen tot de overwinning te maken. Het is inderdaad wonderlijk, om te weten dat ons pad eeuwen van te voren in kaart is gebracht! {SR1P: 39.1}

Als een intrigerend deel van deze meesterlijke “voorbeelden,” promoveerde {bevorderde} de Ontwerper van hen Jozef tot de troon van Egypte door hem in staat te stellen om de zeven jaren van overvloed en de zeven jaren van gebrek te voorzeggen, waardoor—

GOD DE VROEGERE WERELD MET KOREN VOEDDE ZOALS HIJ DE MODERNE WERELD MET WAARHEID VOEDT. {SR1P: 39.2}

“En het geschiedde (..) dat Faraö droomde: en ziet, hij stond aan de rivier. En ziet, uit de rivier kwamen op zeven koeien, schoon van aanzien, en vet van vlees, en zij weidden in het gras.

“En ziet, zeven andere koeien kwamen, na die op uit de rivier, lelijk van aanzien, en dun van vlees; en zij stonden bij de andere koeien aan de oever van de rivier. {SR1P: 39.3}

“En die koeien, lelijk van aanzien, en dun van vlees, aten op die zeven koeien, schoon van aanzien en vet. Toen ontwaakte Faraö(..) En het geschiedde in de mogenstond, dat zijn geest verslagen was, en hij zond heen, en riep al de tovenaars van Egypte, en al de wijzen, die daarin waren; en Faraö vertelde hun zijn droom; mar er was niemand, die ze aan Faraö kon uitleggen(..) {SR1P: 39.4}

“Toen zond Faraö en riep Jozef en zij deden hem haastig uit de kuil komen(…) en Faraö sprak tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, en er is niemand, die hem

39

kan uitleggen; en ik heb van u horen zeggen, dat gij een droom kunt verstaan om het uit te leggen(…)[ Toen vertelde Faraö de droom aan Jozef]. {SR1P: 39.5}

“En Jozef zeide tot Faraö: (…) Hetgeen God doende is, heeft Hij Faraö te kennen gegeven. Die zeven schone koeien zijn zeven jaren(…) En die zeven ranke en lelijke koeien, die na hen opkwamen, zijn zeven jaren(…)

“Zie, de zeven aankomende jaren, zal er grote overvloed in het ganse land van Egypte zijn(…) en de overvloed in het land zal niet gemerkt worden, vanwege die honger, die daarna wezen zal; want hij zal zeer zwaar zijn.(…) en Faraö zeide:(…) Ziet, ik heb u over gans Egypteland gesteld(…)

“En het land bracht voort, in de zeven jaren van de overvloed, bij handvollen. En hij vergaderde alle spijs van de zeven jaren, die in Egypteland was, en deed de spijs in de steden; de spijs van het veld van elke stad, dat rondom haar was, deed hij daar binnen. Alzo bracht Jozef zeer veel koren bijeen, als het zand der zee, totdat hij ophield te tellen; want daarvan was geen getal.” Gen.41:1-49. {SR1P: 40.1}

Wat is de geestelijke betekenis van deze aanschouwelijke Les?—Slechts dit: aangezien het getal zeven in de Schriften onveranderlijk volledigheid aanduidt van het voorgestelde categorie, dan verwijzen de zeven jaren van overvloed en de zeven jaren van gebrek {hongersnood} noodzakelijkrwijs respectievelijk naar twee opeenvolgende en volledige tijdsperioden. {SR1P: 40.2}

De eerste is zal op wonderbaarlijke wijze een grote overvloed produceren, niet alleen voor de toen aanwezige tijd, maar ook voor de toekomende tijd, en de tweede zal op wonderbaarlijke wijze, indien enigszins iets, zeer weinig produceren. {SR1P: 40.3}

40

En wat anders op het gebied van de symboliek zou de opgeslagen “koren” kunnen voorstellen dan geestelijk voedsel, het Woord van God opgeslagen in de Bijbel (Ps.78:24)? Dienoverenkomstig toont het voorbeeld aan, dat de zes-en-zestig boeken van de Bijbel Gods opslagruimten zijn van Waarheid, en dat zij gevuld werden met zielen-voedende voedsel gedurende de periode van de profeten—de antitypische periode van overvloed—om het geestelijk leven gedurende die tijd, evenals {dat}gedurende de daarop volgende periode, de periode van het evangelie, de antitypische periode van gebrek, te onderhouden. {SR1P: 41.1}

Vandaar dat de opgeslagen Waarheid, die elke generatie in beide de Oude en Nieuwe testamentische dispensaties moet onderhouden, de geschriften van de profeten zijn, ontvouwd zijnde als tijdige openbaringen door de periode van het evangelie heen. En zulks is, zoals iedere Bijbel-onderzoeker weet, werkelijk het feit. {SR1P: 41.2}

Het is duidelijk dat de grote typologische Les is dat in de lange reikwijdte van jaren die  voortgekomen zijn vanaf de Bijbel werd geschreven, en waarin er geen toegevoegde geestelijk voedsel is geweest, het noodzakelijkerwijs verkregen moste worden uit de oude opslag, Jehova’s grote Opslagruimte, de Bijbel, en nog steeds Eruit verkregen moet worden, en nu alleen, zoals toen, door middel van Zijn aangewezen verdelers, Zijn geïnspireerde uitleggers. {SR1P: 41.3}

“O een ieder, die dorstig is, komt gij tot de wateren,” nodigt de Geest nu uit, “en

41

hij, die geen geld heeft; komt gij, koopt, en eet; ja, komt, koopt wijn en melk, zonder geld en zonder prijs.” Jes.55:1. {SR1P: 41.4}

Het type toont op onfeilbare wijze aan, dat evenals in de dagen van Jozef niemand zichzelf kon helpen {om te komen} aan het koren, maar het alleen kon verkrijgen door middel van Jozef’s aangewezen dienstknechten, zo ook in onze dagen, de enige die in “voedsel op zijn tijd” voorziet, de Verlosser is door middel van Zijn aangewezen dienstknechten. Door hen alleen openbaart, verklaart, en verstrekt Hij tijdige waarheid. {SR1P: 42.1}

Aldus is het dat hoewel wij nu in de atitypische jaren van hongersnood zijn, de periode van indirecte openbaring van de Hemel, er geen gebrek moet zijn aan voedsel, tegenwoordige waarheid. Er is genoeg opgeslagen in de Bijbel om ons door de jaren van hongersnood heen te leiden, als wij slechts ons verzoek indienen bij Zijn aangewezen distributeurs. Dit is de meest belangrijke, meest urgente, en meest noodzakelijke les die wordt geleerd in dit voorzienende voorbeeld voor Gods volk. {SR1P: 42.2}

Het feit dat het koren figuurlijk staat voor het Woord van de Schepper,  en dat de opslagruimten een voorstelling zijn van de boeken van de Bijbel, maakt Jozef automatisch tot een type van Christus, Die de Schriften beheert en Die alleen de Waarheid verstrekt aan degenen die de prijs betalen—die zowel hun geërfde en aangekweekte niegingen tot verkeerd handelen (Christ’s Object Lessons, p.330 {Lessen uit het Leven van Alledag, blz.};Prophets and Kings, p.97 {Profeten en Koningen, blz.}.) opgeven. {SR1P: 42.3}

Aldus is het dat zoals Jozef als mede-regeerder heerste met Faraö, zo heerst Christus als Mede-regeerder met

42

God: en zoals Jozef, de lichaamlijke verlosser van de wereld, het koren opsloeg in de graanschuren van Egypte, zo sloeg Christus, de geestelijke Verlosser van de wereld, de Waarheid op in de boeken van de Bijbel. Vandaar dat de eer die Faraö gaf aan Jozef, de eer voorbeduidde die de Meester-Typoloog gaf aan Christus. {SR1P: 42.4}

Nadat hij de weg had voorbereid, zond Jozef voor zijn vader, zijn broers, en hun gezinnen:

“En Israël verreisde met al wat hij had, en hij kwam te Ber-Seba, en hij offerde offeranden aan de God van zijn vader Izaak.

“En God sprak tot Israël in gezichten des nachts, en zeide: Jakob, Jakob! En hij zeide: Hier ben ik.

“En Hij zeide: Ik ben God, de God van uw vader; vrees niet om af te trekken naar Egypte…

“En Faraö sprak tot Jozef, zeggende: Uw vader en uw broeders zijn tot u gekomen; Egypteland is voor uw aangezicht; doe uw vader en uw broeders in het beste van het land wonen…

“En Jozef onderhield zijn vader, en zijn broeders, en het ganse huis van zijn vader, met brood, overeenkomstig met hun gezinnen…En Israël woonde in het land van Egypte, in het land Gosen; en zij hadden daarin bezittingen, en groeiden, en vermenigvuldigden zich uitermate.” Gen46:1-3;47:5,6,12,27. {SR1P: 43.1}

Het land Gosen, welke God Jozef ertoe bewoog om het Israël te geven tijdens hun afwezigheid van hun thuisland, was het beste in het land Egypte. Daar voorzag Jozef, temidden van prachtige streken en andere gunstige

43

omstandigheden, in al hun behoeften (Gen.45:10). {SR1P: 43.2}

Dus, in de antitypische jaren van hongersnood, –in de evangelische bedeling—moet Christus, zoals de voorstelling aantoont, Zijn kerk hebben voorzien van het beste land beschikbaar gedurende har anttypische vertoeving onder de Heidense natiën—“de woestijn.” Openb.12:6. Daar in het antitypische Gosen, werd zij “gevoed voor een tijd, en tijden, en een halve tijd.” Openb.12:14. {SR1P: 44.1}

Bovendien, aangezien Jakob en zijn nageslacht, de voorvaders van de twaalf stammen van Israël, het land Gosen binnengingen, niet aan het begin van de jaren van hongersnood, maar eerder in het twede jaar, toont het wederom aan dat hun tegenhanger niet gezocht moet worden juist bij de aanvang van de Christelijke periode, maar later. {SR1P: 44.2}

Bovendien ondervinden wij dat Ouderling White, wiens gegeven naam “James” hetzelfde betekent als Jakob, zijn nageslacht (bekeerlingen en deelgenoten) stichtte (organiseerde), de grondleggende vaders van de Zevende-dag Adventistische kerk, de geestelijke voorvaders van de antitypische twaalf stammen—de 144.000—in het antitypische land Gosen, weg van het beloofde land. {SR1P: 44.3}

En daar het in stand houden van Faraö van Jozef aan zijn rechterhand op de troon van Egypte de gelijkenis heeft van Gods in stand houden van Christus aan Zijn rechterhand op de troon van

44

het universum, indentificeert de typologie Faraö als en type van God. {SR1P: 44.4}

Maar na verloop van tijd  stierf deze liefdadige en barmhartige Faraö, en in zijn plaats stond er een hatelijke en wrede Faraö op, die vastbesloten was om de Hebreeuwen uit te putten door hen te verplaatsen—

VAN DE SCHAAPSKOOIEN NAAR DE STEENGROEVEN. {SR1P: 44.5}

“En er stond een nieuwe koning op over Egypte, die Jozef niet gekend had. En hij zeide tot zijn volk: Ziet, het volk der kinderen Israëls is veel en machtiger dan wij…Daarom zetten zij opdrachtgevers over hen om hen met hun lasten te kwellen. En zij bouwden voor Faraö schatsteden, Pitom en Raämses. Maar hoe meer zij het kwelden, hoe meer het vermeerderde, en hoe meer het toenam…En de Egyptenaren deden de kinderen Israëls dienen met hardheid; en zij maakten hun leven bitter met harde slavernij, in leem, en in baksteen, en in allerlei dienst op het veld.”Ex.1:8-14. {SR1P: 45.1}

Met parallel lopende logica, typeert deze “nieuwe” Farao, die Jozef niet kende en die trachtte Gods volk te vernietigen, een meesterlijke vijand, niemand anders dan Satan, een valse god, de {onrechtmatige} toe-eigenaar van deze wereld, die Christus niet kent, en die tracht Zijn volk, de Christenen, tot slaven te maken, terwijl zij vertoeven in het antitypische Egypte. {SR1P: 45.2}

Vanzelfsprekend typeren {karakteriseren} de dienstknechten van de haatdragende Farao, degenen door wie hij zijn kwade bedoelingen uitvoerde, de dienstknechten van

45

Satan, degenen door wie hij werkt om Gods doelen voor Zijn kerk te vernietigen. {SR1P: 45.3}

Met het oog hierop, had Jozef getracht om voor eeuwig de mogelijkheid van sociale gemeenschap tussen de Hebreeuwen en de Egyptenaren uit te sluiten, door zijn broeders te instrueren om farao nadrukkelijk te vertellen dat zij herders waren, want herders waren een gruwel voor de Egyptenaren. Desondanks, na verloop van tijd, nam de goddeloze Farao hen uit de schaapskooi en plaatste hen om te werken in de steengroeven. {SR1P: 46.1}

Het Type waarachtig zijnde, hebben de Zevende-dag Adventisten vanaf het allereerste begin zichzelf voorgesteld als herders, hun leuze zijnde: “Iedere Zevende-dag Adventist is een zendeling, en iedere zendeling een preker en een predikant”—herders van de kudde van God. {SR1P: 46.2}

De Geest der Waarheid echter, maakte jaren geleden bekend dat beperkingen tot zulk een praktijk reeds waren begonnen. “een vreemde zaak,”openbaarde het, “is in onze kerken binnengekomen. Mannen die in verantwoordelijke posities zijn geplaatst, opdat zij verstandige helpers kunnen zijn voor hun mede-arbeiders, zijn tot de veronderstelling gekomen dat zij waren aangestelsd als koningen en heersers in de kerken, om tot een broeder te zeggen: Doe dit; tot een andere: Doe dat; en tot een ander: Zorg ervoor dat u op zo en zo een manier werkt.”—Testimonies to Ministers p.477{Getuigenissen tot Bedienaren, blz.477}.{SR1P: 46.3}

46

Dus, zoals de Hebreeuwen werden gedwongen vanuit de schaapskooi tot in de steengroeven, zijn Zevenmde-dag Adventisten op gelijke wijze gedwongen van het verkondigen van het evangelie tot het bereiken van doelen en als maar mer doelen. Ja, zelfs terwijl hij hun arbeid afdwingt, eist de moderne Farao ook nog dat er aan hen –

GEEN STRO MEER WORDT GEGEVEN. {SR1P: 46.4}

“En Faraö beval op die zelfde dag, aan de takenmeesters van het volk, en hun anbtslieden, zeggende: Gij zult voortaan aan het volk geen stro meer geven voor het maken der tichelstenen, zoals voorheen; laat hen zelf heengaan, en stro voor zichzelf verzamelen(…)En de aandrijvers van het volk gingen uit, en hun ambtslieden, en zij spraken tot het volk, zeggende: (…) Gaat gij zelf heen, haalt u stro, waar gij het vindt; doch van uw dienst zal niet verminderd worden.” Ex.5:6,7,10,11. {SR1P: 47.1}

En nu, net vóór hun verlossing van hun antitypische dienstbaarheid, wordt er van Zevende-dag Adventisten onder omstandigheden vereist dat zij hun budget, doelen, en verscheidene kosten en andere uitgaven op te maken, maar wanneer zij in nood zijn, ontvangen zij praktisch geen enkele hulp dan ook van het Kerkgenootschap. Zoals bij hun Typen, wordt alles—tijd, kracht, geld, en alles—van hen weggenomen, waarvoor er feitelijk niets aan hen wordt teruggegeven. {SR1P: 47.2}

“In de vroegere nummers van de Testimonies for the Church {Getuigenissen voor de Kerk},” zegt de grondlegger van het Kerkgenootschap, “heb ik gesproken over de belangrijkheid van het oprichten door Zevende-dag Adventisten van een instelling ten behoeve van de

47

 zieken, in het bijzonder voor de lijdenden en zieken onder ons.Ik hbe gesproken over de bekwaamheid van onze mensen, waar het gaat om de middelen, om dit te doen; en heb erop aangedrongen dat, met het oog op de belangrijkheid van deze tak van het grote werk van voorbereiding om de Heer met blijmoedigheid des harten te ontmoeten, onze mensen zich geroepen zouden moeten voelen om, overeenkomstig met hun vermogen, een deel van hun middelen in een dergelijk instituut in te zetten… {SR1P: 47.3}

“Toen ik degenen, die beheerden en leidden, tot de gevaren toe zag snellen die mij werden getoond, waarvan ik hen in het openbaar had gewaarschuwd, en ook in prive-gesprekken en brieven, kwam er een vreselijke last op mij.  Datgene wat mij was getoond geweest als een plaats waar de lijdende zieken onder ons geholpen konden worden, was een plaats waar {op}offering, gastvrijheid, geloof, en vroomheid de overheersende beginselen zouden moeten zijn…. {SR1P: 48.1}

“Zo ver als ik in staat ben te beoordelen, is de helft van de gekwelden onder ons volk, die weken of maanden in de Instelling zouden moeten doorbrengen, niet in staat om de gehele onkosten van de reis en een verblijf daar te betalen. Zal de armoede deze vrienden van onze Heer van de zegeningen weerhouden waarin Hij zo overvloedig heeft voorzien? Zullen zij achtergelaten worden om te blijven worstelen met de dubbele last van zwakheid en armoede?… {SR1P: 48.2}

“Tot de gekwelden {lijdenden} onder ons volk wens ik te zeggen: Weest niet ontmoedigd. God heeft Zijn volk en Zijn zaak {doel} niet verlaten.” —Testimonies {Getuigenissen}, Vol.1,blz.633,641,643. {SR1P: 48.3}

48

Vervolgens worden wij geleid in het type om in beschouwing te nemen de getrouwe vroedvrouwen—

SIFRA EN PUA. {SR1P: 48.4}

“En de koning van Egypte sprak tot de Hebreeuwse vroedvrouwen, waarvan de naam van de ene Sifra, en de naam van de andere Pua was; en hij zeide: Wanneer gij de functie van een vroedvrouw voor de Hebreeuwse vrouwen bekleedt, en hen ziet op de stoelen asl het een zoon is, dan zult gij hem doden; maar als het een dochter is, dan zal zij leven. Maar de vroedvrouwen vreesden God, en deden niet, zoals de koning van Egypte hen had geboden, maar behielden de manlijke kinderen in leven.

“En de koning van Egypte riep de vroedvrouwen, en zeide tot hen: Waarom hebt gij deze zaak gedaan, dat gij de manlijke kinderen in het leven behouden hebt? En de vroedvrouwen zeiden tot Faraö: Omdat de Hebreeuwse vrouwen niet zijn gelijk de Egyptische vrouwen; want zij zijn sterk, en hebben gebaard voordat de vroedvrouwen tot hen inkomen.

“Daarom deed God aan de vroedvrouwen goed; en het volk vermeerderde, en het werd zeer machtig. En het geschiedde, daar de vroedvrouwen God vreesden, dat Hij hun huizen bouwde.

“En Faraö gebood aan al zijn volk, zeggende: Iedere zoon, die geboren wordt, zult gij in de rivier werpen, maar iedere dochter zult gij in het leven behouden.” Ex.1:15-22. {SR1P: 49.1}

Wie zouden de vroedvrouwen op typische wijze kunnen voorstellen?—Laat logica en een gezond verstand het antwoord geven: De kinderen die tot de Hebreeuwse vrouwen geboren werden in het land Egypte, weg van hun thuisland, kunnen allen de kinderen voorstellen die tot de kerk geboren worden terwijl zij vertoeft onder de heidense natiën. {SR1P: 49.2}

De taak van een vroedvrouw is om op minzame wijze de pasgeboren zuigeling te ontvangen, vlekkeloos te wassen, en op nette

49

wijze te bekleden, en ook op voedzame wijze te verzorgen. Dus moeten de vroegere vroedvrouwen degenen voorstellen wiens geestelijke verantwoordelijkheid van deze dag de onderzoekende jeugd moet reinigen van ingewortelde zonden, hen kleden met het kleed van Christus’gerechtigheid, en hen voeden geestelijk voedsel—de leerstellingen leren in het licht van de Tegenwoordige Waarheid. De enige dergelijke werktuig voor de jeugd, is natuurlijk de kerkelijke school. {SR1P: 49.3}

De weigering van de vroedvrouwen om de Hebreeuwse kinderen te doden, toont daarom niets minder aan dan het feit dat de leraren in de scholen van het Kerkgenootschap van vandaag een poging doen om het goede te doen zelfs als zij, als het ware, Faraö’s goddeloos gebod moeten overtreden. {SR1P: 50.1}

En deze uitlegging van de typologie wordt op concrete wijze bevestigd in een uitgave van The Home and School Journal of Christian Education {Het Huis en School Journaal van Christelijke Opvoeding}, een blad van de generale Conferentie waarop elke leraar in het Kerkgenootschap der Zevende-dag Adventisten zich behoort te abonnneren. {SR1P: 50.2}

De editie van december 1929 van dit nieuwsblad, wat vervuld is met Kertmis-viering en Kerstmis programma’s en geschenken, is een mooi voorbeeld van de opgaande richting van de Conferentie tegen de tijd dat The Shepherd’s Rod {de Herders Staf } zich begon te ontvouwen. Daar het te lang is om het volledig te reproduceren, citeren wij slechts de allerlaatste zin, de afsluitende woorden onder de paragraaf {perikoop}: “Wat Kerstmis Ook Kan Betekenen”: {SR1P: 50.3}

50

“En over het algemeen een doop van de werkelijkheid, eenvoud, en oprechtheid in het vieren van ’s werelds oppermachtige geboortedag.” {SR1P: 51.1}

Dat een pubicatie van de Generale Conferentie de leraren gebiedt om voor de ogen van de jeugd ’s werelds oppermachtige afgodische dag te verheffen als de geboortedag van Christus, is ongelooflijk. Maar, zoals allen kunnen zien, is het net zo werkelijk als Faraö’s gebod was tot de vroedvrouwen. {SR1P: 51.2}

Zijn eis dat de manlijke kinderen in de rivier geworpen worden, verhinderde niet met kracht de vooruitgang van de snelle toename van de Hebreeuwse natie,  maar was een wrede poging om de beloofde verlosser te vernietigen. En de nederlaag van Faraö’s kwade bedoeling op die dag voorschaduwde de nederlaag van de subtiele poging van de moderne faraö om de profeet van vandaag weg te doen, degene die het moderne Israël moet verlossen wanneer de tijd van de heidenen is vervuld. {SR1P: 51.3}

Ter bevestiging dat de faraö van vandaag met kracht alles doet wat gedaan kan worden om Gods volk weg te houden van een verlosser van deze tijd, noemen wij het feit op dat terwijl het geïnspireerde verslag van het Kerkgenootschap duidelelijk de komst van een profeet (Tesimonies to Ministers  {Getuigenissen voor Bedienaren}, blz.475), een boodschap, toegevoegde waarheid (Early Writings, blz.277{Eerste gGescriften, blz.331,332}) voorzegt, de leden van de kerk niet alleen onwetend worden gelaten daarvan maar zelfs ertegen worden gewaarschuwd,–worden geleerd dat  zij niets nodig hebben, dat zij alle waarheid hebben om hen veilig tot het Koninkrijk te brengen! {SR1P: 51.4}

51

Om met de woorden van Inspiratie de moderne Faraö’s pocherige en bedrieklijke verklaring van zulk een valsheid bloot te leggen, citeren wij: {SR1P: 52.1}

“Profetie moet in vervulling gaan. De Heer zegt: ‘Zie, Ik zal tot u zenden de profeet Elia, vóór de komst van de grote en vreselijke dag des Heren.’ Iemand zal komen in de geest en kracht van Elia, en wanneer hij verschijnt, kan men zeggen: ‘U bent te ernstig, u interpreteert de Schriften niet op de juiste manier. Laat mij u vertellen hoe u uw boodschap moet onderwijzen.”—Testimonies to Ministers, blz.475,476. {SR1P: 52.2}

“De huidige houding van de kerk is niet welbehagend voor God. Er is een zelfvertrouwen ingekomen die hen ertoe heeft geleid om geen noodzaak te gevoelen voor meer waarheid en groter licht. Wij leven in een tijd waarin Satan aan het werk is aan de rechterhand en de linkerhand, voor en achter ons; en toch zijn wij als volk slapende. God wil dat er een stem gehoord zal worden dat Zijn volk wakker maakt om in actie te komen.”—Testimonies, Vol.5, blz.709. (Zie ook Gospel Workers {Evangeliewerkers}, blz.300). {SR1P: 52.3}

Dat de Faraö van vandaag een uiteindelijke nederlaag zal ontmoeten in zijn subtiele poging, wordt duidelijk geopenbaard in de feiten dat het leven van Mozes niet alleen gespaard werd door de dochter van de vroegere Faraö, maar hij werd ook grootgebracht op de eigen kosten van de koning! De typologie openbaart daarom de vreeswekkende nederlaag waaronder de vijanden van het werk van de antitypische verlosser zullen lijden; hun onwetende poging om God en

52

Zijn doel voor Zijn volk te verslaan, zal op hun eigen kosten zeker gekeerd worden tot een heerlijke overwinning voor de Heer. {SR1P: 52.4}

Gezien hebbende nu dat Israël’s ingang tot Egypte typologisch is, vereist de logica dat het ook zo moet zijn met—

ISRAËL’S UITGANG UIT EGYPTE. {SR1P: 53.1}

Dat de uittocht van Mozes’dagen een manifestatie in het klein is van de uittocht in de nabije toekomst, verklaart de Geest nadrukkelijk door de profeet Jesaja: {SR1P: 53.2}

“En te dien dage zal er een wortel van Isaï [een kern {of basis} van zijn afstammelingen] zijn, welke zal staan tot een teken {vaandel} der volken; daarnaar zullen Heidenen zoeken; en Zijn rust [het land waar het staat] zal heerlijk zijn. {SR1P: 53.3}

“En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom ten tweede male Zijn hand opheffen zal om het overblijfsel [zij die nog onder de Heidenen zijn] van Zijn volk terug te halen, welke zal zijn overgebleven van Assyrië, en van Egypte, en van Patros, en van Kush {Ethiopië}, en van Elam, en van Sinear, en van Hamath, en van de eilanden der zee. {SR1P: 53.4}

“En Hij zal een teken oprichten voor de natiën, en zal de verdrevenen van Israël verzamelen, en de verstrooiden van Juda bijeen vergaderen van de vier einden der aarde. {SR1P: 53.5}

“De nijd van Efraïm zal wegwijken, en de tegenpartijders van Juda zullen afgesneden worden; Efraïm zal Juda niet benijden, en Juda

53

 zal Efraïm niet ergeren{hinderen} [er zal volmaakte vrede onder hen zijn]. {SR1P: 53.6}

“Maar zij zullen op de schouders van de Filistijnen vliegen tegen het westen; zij zullen tezamen die van het oosten beroven; zij zullen hun hand op Edom en Moab leggen; en de kinderen van Ammon zullen hen gehoorzamen. {SR1P: 54.1}

“En de Here zal volkomen vernietigen de tong van de Egyptische zee[wereld]; en met Zijn machtige wind zal Hij Zijn hand over de rivier schudden, en zal het slaan in de zeven stromen, en maken dat zij er droogvoets overheen gaan. {SR1P: 54.2}

“En er zal een hoofdweg zijn voor het overblijfsel van Zijn volk, die overgebleven zal zijn van Assyrië, zoals er voor Israël geweest is ten dage, toen het optrok uit het land Egypte.” Jes.11:10-16. {SR1P: 54.3}

Het is dan zeer duidelijk, dat de wolkkolom des daags en de vuurkolom des nachts, die op zo en heerlijke wijze de Hebreeuwse schare uit Egypte leidde een veel grotere en veel heerlijkere beschermende bedekking voorschaduwde, die het Israël van vandaag leidt niet alleen op hun weg naar het land der belofte, maar ook gedurende de gehele tijd dat zij daar zijn. {SR1P: 54.4}

Want ” het zal geschieden,” openbaart de profeet, “dat hij die is achtergelaten in Sion, en hij die overblijft in Jeruzalem [nadat de zondaar is weggenomen], heilig genoemd zal worden, en een ieder die geschreven staat onder de levenden in Jeruzalem; wanneer de Here zal weggewassen hebben de vuiligheid van de dochters

54

van Sion, en het bloed van Jeruzalem zal hebben gereinigd uit het midden daarvan door de geest des oordeels, en door de geest der verbranding. {SR1P: 54.5}

“En de Here zal over elke woonplaats van de berg Sion, en over haar vergaderingen, scheppen een wolk en rook des daags, en de glans van een vlammend vuur des nachts; want over alle heerlijkheid zal er een beschutting zijn. {SR1P: 55.1}

“En er zal een tabernakel zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevluchtsoord, en tot een bedekking tegen de storm en tegen de regen.” Jes.4:3-6. {SR1P: 55.2}

Deze profetische passage’s waarschuwen met zekerheid van tevoren dat in een korte tijd de zondaren weggenomen zullen worden uit Jeruzalem(“de vuiligheid van de dochers van Sion” wordt weggewassen), en aldus beloven zij dat alleen de rechtvaardigen van de vier einden der aarde zullen deelhebben in de komende antitypische uittocht. {SR1P: 55.3}

Ook het Pascha, waarin al de eerstgeborenen van mensen en dieren, die gevonden werden in woonplaatsen die het bloed niet op de deurposten hadden, omkwamen, voorzegden een antitypische Pascha, waarin allen die zijn achtergebleven zonder het teken, vanwege het niet zuchten en uitroepen om de gruwelen in hun midden, zullen met zekerheid vallen onder de slachtwapens van de engelen (Ezech.9:2). {SR1P: 55.4}

Wanneer zal dit plaatsvinden?–Het type openbaart op onbetwistbare wijze de tijd door het feit dat alleen de eerstgeborenen toen

55

gevaar liepen. Dienovereenkomstig, zal het antitypische Pascha plaatsvinden in de tijd van de oogst der eerste vruchten–de verzegeling van de 144.000, de eerste vruchten, de eersten die naar het antitypische Jeruzalem zullen gaan, de eersten die zullen staan op de berg Sion met het Lam, de eerstgeborenen door de Geest. Klarblijkelijk zullen allen van de eerste vruchten die het teken ontvangen doorleven, en allen die falen om het teken te ontvangen zullen omkomen, zo zeker als de eerstgeborenen dat deden die tegen de tijd van het typische Pascha faalden om het blood op de deurposten aan te brengen. {SR1P: 55.5}

Naast deze meest doorslaggevende voorbeelden met hun waardevolle lessen, heeft de Wonderbare, voor onze verlichting, op de meest nauwkeurige wijze nog grotere–

WONDEREN DER TYPOLOGIE UITGEWERKT. {SR1P: 56.1}

Het oog dat gericht is op het licht van de hemel, ziet dat Jehova God, de Super Artiest, in de Schriften iedere methode die de mensheid kent gebruikt heeft, om daardoor de wonderbaarlijke struktuur van Verlossing te ontvouwen. En nu, terwijl Hij Zijn volk leidt tot het eeuwig Koninkrijk, gebruikt Hij voor licht op hun weg zelfs de typologie—de levens van mensen die voor zijn gegaan en de ervaringen waar zij doorheen zijn gegaan—en beveelt dat hun nederlagen en overwinningen de opstapstenen van de heiligen zouden moeten zijn over iedere valkuil. {SR1P: 56.2}

En om de geest der mensen wakker te maken tot een realisatie van Zijn wonderwerkende macht en van hun omkundigheid om de toekomst van tevoren te zien en aldus in het rechte pad te wandelen, werpt de Alwetende de uitdaging: {SR1P: 56.3}

“Brengt uw zaak voor, zegt de Here; brengt uw gegronde bewijsredenen voor, zegt de Koning van Jakob. {SR1P: 57.1}

“Laat hen ze voortbrengen, en ons tonen de dingen, die gebeuren zullen; laat hen de vorige dingen tonen, wat zij zijn, opdat wij hen ter harte {in beschouwing} nemen, en het laatste einde van hen weten; of ons de toekomde dingen verkondigen. {SR1P: 57.2}

“Toont de dingen die hierna komen zullen, opdat wij mogen weten dat gij goden zijt; ja, doet goed, of doet kwaad, opdat wij ontzet mogen zijn, en het tezamen toezien.” Jes.41:21-23. {SR1P: 57.3}

“Wie heeft dit gewerkt {tot stand gebracht} en gedaan, roepende de geslachten van den beginne? Ik, de Here, de eerste, en met de laatste; Ik ben Dezelfde {Hij/Hem}.” Jes.41:4. {SR1P: 57.4}

Verklaar de zaak, de reden, de betekenis van de vorige dingen, eist Hij. Vertel ons, wat betekenen zij? Waar zijn {staan} zij voor? Kunt u de toekomst voorspellen door middel van de toekomst, hetzij goed, of hetzij kwaad? Geeft blijk van Goddelijke macht , als u dat kunt. {SR1P: 57.5}

Stilte over het onderwerp geeft instemming tot het feit dat alleen de Grote Ik Ben aldus  de geslachten van tevoren kan waarschuwen, van de eerste tot de laatste.  En Hij maakt het bekend dat, hoewel de ervaringen welke onze voorgangers werden toegestaan die te doorstaan voor ons tot voorbeelden waren, toch kunnen wij zelfs dezen uit onszelf niet op de juiste wijze uitleggen. {SR1P: 57.6}

57

Maar nu, op de bestemde tijd, openbaart Hijzelf hun betekenis juist tot het volk waarvoor zij oorspronkelijk en in het bijzonder werden ontworpen. Aldus heeft, door “de vorige dingen”, de wereld van gisteren, de grote en de enige dergelijke Typoloog “het laatste einde” van hen, de wereld van vandaag, geprojecteerd {uit/afgebeeld}: {SR1P: 58.1}

Bij de aanvang van deze typologie, wordt er gezien dat “de vrouw,” Eva, die door haar eigen zaad (de levende kerk) het hoofd van de slang zal vergruizen (Gen.3:15), het type is van de kerk die voorafgaat aan de Hebreeuwse bedeling; vervolgens, dat Hagar een type is van de kerk gedurende de Hebreeuwse bedeling; en uiteindelijk, dat Sara een type is van de Christelijke Kerk. {SR1P: 58.2}

Vervolgend op dezen, toont de typologie dat Melchisedek, de priester van de Allerhoogste God, Die noch begin noch einde der dagen heeft, een type is van Christus, onze Hoge Priester en Zijn eeuwig werk, en dat Aäron, een hoge priester in de Joodse bedeling, een type is van Christus onze Hoge Priester en Zijn tijdelijk priesterlijk werk. {SR1P: 58.3}

Tijdens het samenstellen van de typologie, bracht de Voorzienigheid Hagar tot het huis van Abraham, en door middel van Sara’s ondraaglijk wachten op een zoon, werd Ismaël tot ontstaan gebracht. Aldus werd het zedelijk karakter en gedrag van een antitypische natie  voorzegd. {SR1P: 58.4}

“Want er is geschreven, dat Abraham twee zonen had, één uit de dienstmaagd, en de ander uit een vrije vrouw. Maar hij die uit de

58

dienstmaagd was, is naar het vlees geboren; doch hij, die uit de vrije vrouw was, was door de beloftenis. {SR1P: 58.5}

“Hetwelk dingen zijn, die andere betekenis hebben; want deze zijn de twee verbonden; het ene van de berg Sinaï, tot dienstbaarheid barende, hetwelk is Agar. Want dit, namelijk Agar, is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met Jeruzalem, dat nu is, en in dienstbaarheid is met haar kinderen. Maar Jeruzalem, dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. {SR1P: 59.1}

“Want er is geschreven: Wees vrolijk, gij onvruchtbare, die niet baart, breek uit en roept, gij, die geen barensnood hebt, want de kinderen der eenzame {verlatene} zijn veel meer, dan van haar, die de man heeft. {SR1P: 59.2}

Wij nu, broeders, zijn kinderen der belofte, als Izaak was. Doch gelijk toen, die naar het vlees geboren was, vervolgde hem, die naar de Geest geboren was, alzo is het ook nu. {SR1P: 59.3}

“Desondanks, wat zegt de Schrift? Werp de dienstmaagd uit en haar zoon; want de zoon der dienstmaagd zal geenszins erven met de zoon der vrije. Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen der dienstmaagd, maar der vrije.” Gal.4:22-31. {SR1P: 59.4}

Het is duidelijk dat de komst van Hagar en Ismaël in het huis gezin van Abraham een naar-het-vlees-geboren (niet naar-de-geest-geboren) volk, de afstammelingen van Jakob (het vroegere Israël), komende in het gezin van God,

59

 niet door middel van geestelijke geboorte, maar door natuurlijke oorzaak. {SR1P: 59.5}

Het is ook duidelijk dat Hagar’s opstandigheid tegen Sara de opstandigheid voorzegde van de rabbi’s tegen de Christelijke Kerk, en dat Ismaël’s vervolging van Isaak de Joodse vervolging van de Christenen aanwees. {SR1P: 60.1}

En ten laatste, was het onterven van Hagar en haar zoon  door Abraham, door hen voor eens en voor altijd weg te zenden, een voorbeschouwing van Gods onterving van en het wegsturen {ontslaan} uit Zijn gezin de vleselijk gezinde Joden, die gefaald hebben om bekeerd, verzoend, wedergeboren te worden,–gefaald hebben om het vleselijk lichaam te begraven en om op te staan met een geestelijk lichaam overeenkomstig met de belofte. {SR1P: 60.2}

Daarom zal de vleselijk Jood nooit, geenszins meer dan de vleselijke heiden, ooit met de heiligen het Koninktijk van God beërven—neen, niet meer dan dat Ismaël Abraham’s rijkdom beërfde—of ooit enig deel hebben in Zijn heerlijke beloften, tenzij zij wedergeboren worden, geboren uit de Geest tot het heilig gezin van God (Rom.11:23). {SR1P: 60.3}

Na deze drie kerkelijke perioden met hun verscheidene priesterschappen doorkeken te hebben, komen wij nu tot de tweede fase van de typologie, en dit zullen wij op snelle wijze en nog realistischer zien naar gelang wij nu de topologische drama der eeuwen overzien met de hulp van de vergezellende kaart {afbeelding}, welke op grafische wijze de voortschrijden waarheid ontsluiert, en onze overeenkomstigheid ermee aandringt. {SR1P: 60.4}

60

KAART VAN DE CHURCH AND HER PRIESTHOOD.

Door middel van deze kaart wordt de kerk van God op snelle wijze geizien in vijf verschillende categorien van perioden. De eerste twee zijn binnen de typische {periode}, en de laatste drie binnen de antitypische: {SR1P: 62.1}

(1) De Noatische, (2) de Patriarchische, (3) het Tijdelijk Koninkrijk, (4) de Evangelische, (5) het Eeuwige Koninkrijk. {SR1P: 62.2}

Het Typologische zaad van de “vrouw” is geboren in de twee typische perioden–De Noatische en de Patriarchische–en bereikt geestelijke volwassenheid gedurende de opvolgende drie antitypische perioden; namelijk, het Tijdelijk Koninkrijk, de Evangelische, en het Eeuwig Koninkrijk. {SR1P: 62.3}

In de typische ark zijn de natuurlijk-geboren kinderen: Kain en Abel, Ismael en Isaak, Ezau en Jakob–een goede en een slechte in elk geval. En in de antitypische {ark} vinden zij hun antitypen als volgt: {SR1P: 62.4}

Allegorisch, worden aan de ene kant door de geschiedenis heen gezien de Kainieten–zij die God aanbidden, niet zoals Hij gebiedt, maar zoals hun verlangen en gemak dat vereist. En aan de andere kant worden gezien de Abelieten– zij die God precies annbidden overeenkomstig met Zijn wil en die bovendien, door alzo te doen, het misnoegen van de Kainieten oplopen, die in woede en jaloezie hen doden. Aldus de martelaars. {SR1P: 62.5}

De Genade bracht Set voort om dat deel voort te zetten welke Abel wegens omstandigheden gedwongen was achter te laten. Kain, de eerstgeborene, stelt,

62

 volgens de Bijbelse regel, een klasse van de bediening voor, terwijl Abel en Set, de jongeren, noodzakelijkerwijs een klasse van de leken voorstellen. {SR1P: 62.6}

Aldus werden de bediening en de leken, huichelaar, martelaar, en heilige, getypeerd aan het allereerste begin van de menselijke ras. {SR1P: 63.1}

Izaak, de eerstgeboren zoon naar de belofte door de wil van God, kan alleen een klasse van bedienaars voorstellen die in die heilige functie zijn geplaatst door het beloofde geestelijke geboorterecht–” wedergeboren,” Goddelijk aangesteld. {SR1P: 63.2}

Ook Ismaël, zijnde de eerstgeboren zoon, maar niet door een legaal huwelijk of naar de belofte, stelt naar omstandigheden een klasse van vleselijke bediening die tot die functie zijn geleid, niet door de geestelijke geboorterecht en een roeping van de Heer van de wijngaard, maar alleen door middel van een begunstigde gelegenheid. {SR1P: 63.3}

Op deze manier werd  het karakter tentoongesteld van de eigenzinnige Joodse rabbi’s, de Ismaelieten in antitype, die de apostelen vervolgden, de Isaakieten in antitype. {SR1P: 63.4}

Daar Ezau en Jakob tweelingen zijn en de laatsten in deze lijn van typologie, voorschaduwen zij daarom twee klassen van mensen die leven op dezelfde tijd in de kerkelijke periode die volgt op die ene welke Izaak voorstelt–de laatste, de Laodiceaan. Ezau, daar hij de eerstgeborene is, voorschetst een Ezauietische bediening die zo weinig als een bord “kooksel” hun positie verbeuren aan een Jakobitische lekenbeweging. {SR1P: 63.5}

63

En ter uitweiding van het onderwerp, waarschuwde de Geest der Profetie lang geleden van tevoren de Ezauieten, zeggende: {SR1P: 64.1}

” In de machtige zifting die spoedig zal plaatsvinden, zullen wij beter in staat zijn om de sterkte van Israël te meten. De tekenen openbaren dat de tijd nabij is, wanneer de Heer zal tonen dat Zijn wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen… {SR1P: 64.2}

“Zij die bovenmate huldiging hebben betoond aan ‘valselijk zogenaamde wetenschap,’ zullen dan niet de leiders zijn. Zij die vertrouwd hebben op intellect, genie, of talent, zullen dan niet aan het hoofd staan van rank en rij. Zij hebben geen gelijke tred gehouden met het licht. Zij die zichzelf ontrouw hebben bewezen te zijn zullen dan niet met de kudde toevertrouwd worden. In het laatste plechtige werk zullen weinig mannen van naam betrokken zijn. Zij zijn zelfingenomen, onafhankelijk van God, en Hij kan ze niet gebruiken. De heer heeft getrouwe dienstknechten, die in de schuddende, beproevende tijd zichtbaar onthuld zullen worden.” –Testimonies{Getuigenissen}, Vol.5, blz.80. {SR1P: 64.3}

De verandering nu van Ezau’s naam toont aan dat de Ezauieten op een dag, die niet ver verwijderd is, niet langer gezien en verafgood zullen worden als Ezauieten, als degenen die voleindigen, maar eerder gevreesd als Edomieten, als degenen die omkomen.  En de verandering van Jakobs naam toont aan dat de Jakobieten, als onderkruipers {vervangers}, vleselijk, maar eerder verwelkomd als Israëlieten, heilige vorsten, mederegeerders

64

met het Lam op de berg Sion (Openb.14:1), in het paleis van de Grote Koning. {SR1P: 64.4}

Wanneer dan het evangeliewerk is voleindigd en “het zaad van de vrouw” volgroeid is tot volgroeide Christenen (de strijdbijl van de Heer is geworden—Jer.51:20—en de kop van de slang vergruist, en ook de goddeloze natiën verslaat—Dan.2:44,45), dan zal datgene duidelijk gezien worden welke de eerste Adam kwijtraakte door toegeeflijkheid, en de tweede Adam terugwon door zelfbeheersing,–het Eeuwig Koninkrijk, wederom regerende over de gehele aarde (Dan.2:35). {SR1P: 65.1}

“En er zal een rijs voortkomen uit de tronk van Isaï,”verklaart Inspiratie, “en een Scheut zal uit Zijn wortels groeien [ de Verlosser uit het huis van Isaï]…en Hij zal naar het gezicht van zijn ogen niet richten; Hij zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen. Maar Hij zal de armen met gerechtigheid richten, en de zachtmoedigen der aarde met rechtmatigheid bestraffen;…

“En gerechtigheid zal de gordel van Zijn lendenen zijn; en getrouwheid zal de gordel van Zijn teugels zijn. {SR1P: 65.2}

“De wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard zal bij het jong geitje neerliggen; en het kalf, en de jonge leeuw, en het jong vetgemest dier tezamen; en een klein kind zal ze drijven. En de koe en de beer zullen weiden; hun jongen zullen tezamen neerliggen; en de leeuw zal stro eten, gelijk de os.

“En de zuigeling zal spelen bij het hol van de adder, en het gespeend kind zal zijn hand uitsteken in de kuil van de basilisk. Zij zullen geen leed doen noch vernietigen op de ganse berg Mijner

65

heiligheid; want de aarde zal vol van kennis des Heren zijn, gelijk de wateren de zee bedekken.” Jes.11:1-9. {SR1P: 65.3}

En nu, geliefde lezer, realiserende dat de tijd voor een ware feestmaal van geestelijk voedsel, “voedsel op zijn tijd,” werkelijk hier is, wordt u natuurlijk geleid om te vragen: Wat bracht het tot stand? Wat zorgde voor de grote verandering? {SR1P: 66.1}

Het antwoord op deze relevante{toebehorende} vraag wordt gegeven in de volgende—

CHRONOLOGISCHE OVEREENKOMSTEN. {SR1P: 66.2}

“De tijd nu van de woning, die de kinderen Israëls in Egypte gewoond hebben, is vierhonderd dertig jaren.” Ex.12:40. {SR1P: 66.3}

De lezer zal hierin snel zien dat de gebeurtenissen gedurende deze periode van wonen {vertoeven} en verdrukking van Abraham, Isaak, Jakob, en Israël, op de meest merkwaardige wijze overeenstemmen met de dezelfde gebeurtenissen in de periode van de Reformatie door Luther tot de boodschap van vandaag, de verzegeling van de 144.000. {SR1P: 66.4}

“De periode van vierhonderd en twintig jaren dateert vanaf de belofte die aan Abraham werd gegeven toen hij werd geboden om Ur der Chaldeeen te verlaten. De vierhonderd jaren van Gen.15:13 dateren van een latere periode. Merk op dat de periode van vier honderd jaren niet allleen een tijd van vertoeven, maar ook van verdrukking is. Dit moet volgens de Schriften tot dertig jaren later gerekend worden,  tegen de tijd toen Ismael , ‘die naar het vlees geboren was, vervolgde hem [Izaak], die naar

66

de Geest geboren was.’ Gal.4:29.”–De Patriarchs en Prophets {Patriarchen en Profeten}, blz.760, Appendix, Noot 6. {SR1P: 66.5}

En volgens Galaten 3:15-17, eindigden de 430 jaren met het geven van de wet op de berg Sinai. {SR1P: 67.1}

Aan het begin van deze overeenkomsten worden wij eraan herinnerd, dat toen Abraham besloot de Heer te volgen uit Ur, er afgoderij heerste over de gehele wereld der Chaldeeen. Op gelijke wijze wordt het voorgehouden door de Protestantse wereld dat in de tijd dat Maarten Luther besloot een priester te worden in plaats van een advocaat, dat de afgoderij, waartegen hij protesteerde, zelfs over heel de Christelijke wereld heerste. En aangezien de leerstelling die hij predikte hetzelfde was als die van Abraham, ” de rechtvaardige zal door het geloof leven,” wordt er reeds gezien dat Abraham en de wereld in zijn tijd hun tegenhangers vinden in Luther en de wereld in zijn tijd. {SR1P: 67.2}

Ook nog vindt het protest van Sara en Izaak tegen Hagar en Ismael aan het einde van de dertig jaren vanaf de tijd dat Abraham uit Ur ging, de tegenhanger ervan in 1530 N.Chr. Leidend tot deze fase van de typologie, tekent de geschiedenis op dat Luther ongeveer in het jaar 1500 een Latijnse Bijbel ontdekte in de bibliotheek van de Universiteit van Erfurt, en tot zijn niet kleine verlustiging dat het meer bevat dan de uittreksels die doorgaans gebruikt worden. Zijn 30 jaren van studeren en verkondigen van de Bijbel resulteerde in de Ausburg Confessie, een bewijsstuk dat is overgenomen als de Protestantse geloofsbelijdenis, bij

67

de Diet van Ausburg tot de Keizer, Charles V, in 1530. {SR1P: 67.3}

Aldus komt Abraham’s besluit om voor God te leven in plaats van voor Ur, overeen met Luther’s besluit om een priester te worden in plaats van een advokaat. En het protest van Sara en Izaak, dat Hagar en Ismaël niet getrouw waren aan Abraham’s gezin en dat zij nooit meer daarvan deel uit zouden maken, nooit zijn erfgenamen zouden zijn, komt overeen met het protest van de Protestanten, omsloten in het bewijsstuk, waardoor zij protesteerden dat de handelwijzen van de kerk en van haar volgelingen in de Middeleeuwen, niet overeenkomstig met het Woord waren. {SR1P: 68.1}

En vanaf de tijd dat Sara protesteerde tot de tijd dat Mozes werd geboren, de hoop van Israel’s verlossing, waren er 320 jaren, welke, als zij worden toegevoegd aan 1530 N.Chr., geeft 1850, het jaar welke de geboorte gaf aan de Eerste Getuigenis voor de Kerk, gericht tot de 144.000, het Israel van vandaag. Het is daarom duidelijk, dat de geboorte van Mozes, de hoop van het vroegere Israel, haar tegenhanger vindt in de geboorte van de Eerste Getuigenis, de hoop van het moderne Israel. {SR1P: 68.2}

Doorgaand met deze overeenkomstige gebeurtenissen, brengen wij in gedachte dat Mozes op de leeftijd van 40 jaar poogde om Israel te verlossen, maar falende, vluchtte hij weg.  Deze 40 jaren toevoegend bij 1850 N.Chr., komen wij tot 1890, de tijd waarin de Zevende-dag Adventistische Kerkgenootschap de Nationale Godsdienstige

68

 Vrijheid Associatie organiseerde, welke op gelijke wijze erin faalde om haar doel te vervullen. {SR1P: 68.3}

Bovendien werd deze merkwaardige datum, 1890, slechts twee jaren later bereikt nadat de leerstelling van “gerechtigheid door het geloof” het eerst onder de aandacht werd gebracht van het Kerkgenootschap bij de historische 1888 Minneapolis Kamp Bijeenkomst, en toen daar werd verworpen door haast allen van heb die aanwezig waren.  Gedurende de opvolgende twee jaren daarna, werd het verworpen door het gehele Kerkgenootschap. (Zie Christ Our Righteousness {Christus Onze Gerechtigheid}, blz. 41-55, 1941 editie; Testimonies to Ministers{Getuigenissen voor Bedienaren}, blz.79,80.) Dit is een van de reden dat de kerk wasachtergelaten om een veertigjarige antitypische wildernis rondzwerving, overeenkomend met Mozes’poging en mislukking om het vroegere israel te verlossen; ook zijn vlucht naar de woestijn. (Zie Forty Years in the Wilderness, door Elder Taylor Bunch, blz.15-17.) {SR1P: 69.1}

Veertig jaren na zijn eerste poging om de kinderen van Israel te verlossen, werd Mozes uiteindelijk teruggezonden tot Egypte en was toen in staat gesteld om de Egyptische juk te verbreken. Deze 40 jaren toevoegend bij 1890 N.Chr., worden wij gebracht tot 1930, het jaar waarin The Shepherd’s Rod, Vol.1 {De Herders Staf, Deel 1}, het eerst werd gepubliceerd, door het gehele Adventistische Kerkgenootschap verklarende dat ” het jaar van Mijn verlosten is gekomen, ” de dag waarin “de Here ten tweede male Zijn hand zal opheffen om wederom los te kopen het overblijfsel van Zijn volk.” Jes.63:4; 11:11. Dus Mozes’ roeping

69

 om werkelijk Israël te verlossen uit Egyptische dienstbaarheid komt overeen met de aankomst van The Shepherd’s Rod{De Herders Staf}, gehoorzaamheid an Gods wet vereisend, de waarheid van de 144.000 verklarend, en aankondigend dat dit de tijd is voor hun verlossing van de heidense heerschappij. {SR1P: 69.2}

Verder waren er, vanaf de tijd van Abraham’s besluit om de Heer te volgen, tot de geboorte van Jakob, 85 jaren. En vanaf de aanvang van het Zevende-dag Adventistische Kerkgenootschap, vanaf het eerste visioen van haar grondlegger, welk was aangaande de 144.000, tot de geboorte van The Shepherd’s Rod {De Herders Staf} boodschap,waren ook 85 jaren. {SR1P: 70.1}

Al deze overeenkomsten aangaande de tijd en de doelstelling, kan nu snel en nog gemakkelijker begrepen worden in—

DE SAMENVATTING. {SR1P: 70.2}

Abraham’s besluit om de Heer te dienen in 2083 V. Chr. (jaren vanaf de schepping) komt overeen met Luther’s omkeer van wereldse tot geestelijke streven in 1500 N.Chr.; Sara’s protest tegen Hagar en Ismaël in 2113 V.Chr. komt overeen met het protest van de Protestanten tegen de kerk in 1530 N. Chr.; de geboorte van Mozes, de hoop van het vroegere Israël, in 2433 V.Chr., komt overeen in 1850 met de geboorte van de Eerste getuigenis, de hoop van het moderne Israël—gericht tot de 144.000, het Israël van vandaag. {SR1P: 70.3}

En de poging en mislukking van Mozes om Israël te verlossen in 2473 v.Chr. komt overen met de poging en mislukking van de Zevende-dag Adventisten

70

 Gondsdienstige Vrijheids Associatie, en hun verwerping van de boodschap van Gerechtigheid door het Geloof,–het Kerkgenootschap veroorzakend om ook in 1890 N.Chr. een 40-jarige woestijn zwerving binnen te gaan, als het ware. {SR1P: 70.4}

Tenslotte, komt Mozes’ aankomst  in Egypte, en zijn succes in het bevrijden van de Hebreeuwse schare en het herstelen van orde en godsdienstige vrijheid in 2513 V.Chr., overeen met de aankomst van De Herders Staf in 1930 N. Chr., en met Haar poging om herleving en hervorming te bewerkstelligen en om het Israël van vandaag te bevrijden. {SR1P: 71.1}

(In sommige gevallen kunnen de overenkomende gebeurtenissen, volgens onze huidige kalender, een jaar vooruit of een jaar achter blijken te zijn, vanwege het feit dat de eerste maand van het Mozaïsche kalender in de vierde maand van het huidige kalenderjaar valt. Voor een voorbeeld, zie The Answerer, Book No.3 {De Beantwoorder, Boek Nr.3}, blz.49,50, uitgave 1944.) {SR1P: 71.2}

Van nu af kan iederen zien dat de 430 typische jaren en hun dooreengewoven gebeurtenissen van de tijd dat Abraham uit Ur ging tot de tijd dat Mozes met de staf van de Heer uit Egypte ging en de wet uitbracht op de berg Sinaï, past bij de 430 antitypische jaren vanaf de tijd dat Luther zijn studie van rechten staakte en met de studie van de Bijbel aanving, tot het jaar waarin de Hersder’s Staf de verzegeling van de 144.000 verkondigde, de verlossing van het moderne Israël. {SR1P: 71.3}

Deze vast ineensluitende gebeurtenissen zijn nu grafisch en nog veel realistischer te  zien in de volgende kaart: {SR1P: 71.4}

71

72

PICTURE PROVIDENTIAL COINCIDENCES.

Al deze moderne geberutenissen die op volmaakte wijze passen bij de vroegere gebeurtenissen zowel in tijd als in doelstelling, bevestigen op absolute wijze het feit dat het werk van De Herder’s Staf op Goddelijke wijze is voorbeschikt en zo tijdig is in onze tijd als Mozes’werk en zijn staf was in zijn tijd. Men is dus op overweldigende wijze genoodzaakt het Voorzienige ontwerp en voorkennis te erkennen van het eeuwige welzijn van de lezer, duizenden jaren van tevoren. {SR1P: 73.1}

Dus, volledig de Vijand der zielen ontwapenend, laat de grote Ontwerper van deze typologische waarheden de lezer vrij om zijn eigen keuze te maken of hij door zal gaan in het duisternis, of eruit zal komen, tot het Licht van de Heer, om zich niet langer af te vragen bij welke kerk hij zich moet aansluiten, of wat waarheid en wat dwaling is. {SR1P: 73.2}

Hij mag nu aanschouwen: “Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van hem, die goede tijdingen brengt, die vrede publiceert; die goede tijdingen van het goede brengt, die verlossing publiceert; die tot Sion zegt: Uw God regeert!” Jes.52:7. {SR1P: 73.3}

Nu is de vraag, aangaande “wat de grote verandering veroorzaakte,” “wat bracht deze heerlijke waarheid voort,” beantwoord—de tijdige aankomst van deze geprofeteerde, stille boodschapper. {SR1P: 73.4}

Ten slotte, ten volle bewust zijnde van waarin iemands veiligheid ligt en waarin iemands gevaar schuilt, verlangt u, geliefde lezer, ongetwijfeld ernaar te weten de kwaliteit en de kwantiteit van het geestelijk voedsel waaraan u zich niet tegoed hebt gedaan en aan

73

het doen bent. Deze fase van de typologie wardt het meest getrouw en nauwkeurig geopenbaard in—

EZECHIËL VIER. {SR1P: 73.5}

“Gij nu, mensenzoon, neem u een tichelsteen, en lege die voor uw aangezicht, en ontwerp daarop de stad Jeruzalem.” {SR1P: 74.1}

Ezechiel werd opgedragen om een stad te graveren op een tichelsteen en om het Jeruzalem te noemen. Daar het materiaal waarop  de stad gegraveerd moest worden eeuwigdurend is–niet onderhevig aan verderf–geeft het aan dat de stad die uitgebeeld is een is die in eeuwigheid zal staan; een volk dat nooit zal sterven. {SR1P: 74.2}

Aanschouwt Sion, de stad van onze bijeenkomsten; uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats, een tent, die niet terneer geworpen zal worden, welker pinnen in eeuwigheid niet zullen uitgetrokken worden, en van welker zelen geen verscheurd zullen worden. {SR1P: 74.3}

“Maar de heerlijke Here zal aldaar tot ons een plaats van wijde rivieren en stromen zijn; geen roeischuit zal daar doorvaren, en geen machtig schip zal daar overvaren…. {SR1P: 74.4}

“En geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek; want het volk dat daarin woont zal van hun ongerechtigheid vergeven zijn.” Jes.33:20,21,24. {SR1P: 74.5}

” En maak een belegering tegen haar, en bouw een vesting tegen haar, en werp tegen haar een wal op; stel ook legers tegen haar, en zet tegen haar stormrammen rondom.” Ezech.4:2. {SR1P: 74.6}

“Maak een belegering tegen haar” betekent, vanzelfsprekend, het te overvallen met een leger van hervormings werkere en het dwingen zich over te geven—

74

om tot de kennis van de waarheid te komen, die hierin is geopenbaard. Het is  dan zeer duidelijk, dat de boodschap van het uur, en dat alleen, voor het aangezicht van het volk van God gebracht zou moeten worden. {SR1P: 74.7}

“En bouw een vesting tegen haar”–zorg ervoor dat niemand ontkomt, goed noch slecht. {SR1P: 75.1}

“Werp” dan “een wal”; laat geen poging ongemoeid, en neem zorgmaatregelen om de stad te beveiligen. {SR1P: 75.2}

“Stel legers tegen haar op” ; dat wil zegen, maak en tijdelijke verblijfplaats voor uw werkers, een hoofdkwartier, vanwaar het werk voortgezet wordt, en maak voorbereiding om daar te blijbven totdat u de stad hebt veroverd. Dit is het toegewijde doel van het bouwen van Mt.Carmel Center, dit is haar gegeven doel. {SR1P: 75.3}

“Zet” ook “stormrammen [marge–hoofd leiders] tegen” de stad “rondom.” Het werktuig waarmee zij natuurlijk bestormen, is natuurlijk duidelijk, snijdend, en overtuigende Bijbelse waarheid. En dit is de zeer vanzelfsprekende noodzaak om in iedere tak van het werk bekwame mensen te hebben om op een verstandige wijze te leiden. {SR1P: 75.4}

  “Verder, neem gij u een ijzeren pan, en stel deze tot een ijzeren muur tussen u en tussen de stad; en richt uw aangezicht tegen haar, dat zij in belegering komt, en gij zult ze belegeren. Dit zij het huis Israels een teken.” Ezech.4:3. {SR1P: 75.5}

Dat wil zeggen, wanneer dit plaatsvindt in het antitypische huis van Juda, zal het staan als een teken waarmee het antitypische huis Israels gewaarschuwd zal worden. {SR1P: 75.6}

Dan zal het geschieden dat “wanneer de kinderen van uw volk tot u zullen spreken,

75

zeggende: Wilt gij ons niet tonen wat gij hiermee bedoelt? {SR1P: 75.7}

  “Zeg tot hen: Alzo zegt de Here God: Zie, Ik zal de stok van Jozef nemen, welke in de hand van Efraïm is, en de stammen Israëls, zijn metgezellen, en zal hen met hem zetten, namelijk met de stok van Juda, en hen tot één stok maken, en zij zullen één zijn in Mijn hand. {SR1P: 76.1}

 “En de stokken waarop gij schrijft zullen in uw handen voor hun ogen zijn. {SR1P: 76.2}

En zeg tot hen: Alzo zegt de Here God: Ziet, Ik zal de kinderen Israëls van onder de heidenen nemen, waarheen zij gegaan zijn, en zal hen verzamelen van elke kant, en hen naar hun eigen land brengen.” {SR1P: 76.3}

“En Ik zal hen tot één natie maken in het land op de bergen Israëls; en één koning zal over hen allen koning zijn; en zij zullen niet meer twee natiën zijn, ook zullen zij helemaal niet meer in twee koninkrijken verdeeld zijn. {SR1P: 76.4}

“Noch zullen zij zich meer verontreinigen met hun afgoden, noch met hun afschuwlijke dingen, noch met al hun overtredingen: maar Ik zal hen redden uit al hun woonplaatsen, waarin zij gezondigd hebben, en zal ze reinigen; zo zullen zij Mijn volk zijn, en Ik zal hun God zijn. {SR1P: 76.5}

“En Mijn knecht David zal koning over hen zijn; en zij zullen één herder hebben; ook zullen zij in Mijn rechten wandelen,

76

en Mijn inzettingen bewaren, en ze doen. {SR1P: 76.6}

“En zij zullen in het land wonen dat aan Mijn knecht Jakob heb gegeven, waarin uw vaders hebben gewoond; en zij zullen daarin wonen, namelijk zij, en hun kinderen, en hun kindskinderen, voor eeuwig. En Mijn knecht David zal voor eeuwig hun vorst zijn. {SR1P: 77.1}

“Bovendien zal Ik een verbond des vredes met hen maken; het zal een eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal hen plaatsen, en hen vermenigvuldigen, en Mijn heiligdom tot in alle eeuwigheid in het midden van hen zetten. {SR1P: 77.2}

“Mijn tabernakel zal ook bij hen zijn: Ja, Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mijn volk zijn. {SR1P: 77.3}

“En de heidenen zullen weten, dat Ik, de Here, Israël heilig, wanneer Mijn heiligdom in het midden van hen zal zijn tot in alle eeuwigheid.” Ezech. 37:18-28. {SR1P: 77.4}

Zoals een aanvoerder van legers zijn aangezicht richt tegen een vijandige natie met de bedoeling het te veroveren, zo wordt Ezechiël opgedragen om deze dringende “herleving en hervorming” onder Gods volk te ondernemen. {SR1P: 77.5}

“Wie dan het geluid van de bazuin hoort, en zich niet laat waarschuwen; als het zwaard komt, en hem wegneemt, diens bloed zal op zijn eigen hoofd zijn. {SR1P: 77.6}

“Hij hoorde het geluid van de bazuin, en heeft zich niet laten waarschuwing; zijn bloed bloed zal op hem zijn. Maar hij die zich laat waarschuwen, zal zijn ziel redden.” Ezech.33:4,5.{K.J.V} {SR1P: 77.7}

77

“Want ik heb op u gelegd de jaren van hun ongerechtigheid, naar het getal der dagen, driehonderd negentig dagen, dat gij de ongerechtigheid van het huis Israels dragen zult. En wanneer gij hen voleindigd hebt, lig ten andere male neer op uw rechterzijde, en gij zult de ongerechtigheid van het huis van Juda dragen veertig dagen; Ik heb u gegeven elke dag voor een jaar.” Ezech.4:5,6. {SR1P: 78.1}

In deze parabolische voorstelling aangaande het lot van het huis Israels (het tien-stammen koninkrijk) en van het huis van Juda (het twee-stammen koninkrijk), gedurende hun respectievelijke gevangenschap onder de heidenen, weg van hun thuisland, staat overeheersend in zicht het feit dat Ezechiël,terwijl liggende aan zijn linkerzijde, het huis Israëls voorstelt in hun ongerechtigheid voor een periode van 390 jaren, en dat hij, terwijl liggende op zijn rechterzijde, het huis van Juda voorstelt in hun ongerechtigheid voor een periode van 40 jaren. {SR1P: 78.2}

“En ziet, Ik zal banden aan u leggen, dat gij niet omkeert van uw ene zijde tot uw andere zijde, totdat gij de dagen van uw belegering voleindigd hebt.” Ezech.4:8. {SR1P: 78.3}

Dat Ezechiël onbeweegbaar gebonden is projecteert symbolisch de zekerheid en onontkoombaarheid van de bestraffing welke zijn volk vanwege hun ongerechtigheid zal dragen gedurende de voorspelde periode van jaren. {SR1P: 78.4}

“Neemt gij ook voor u tarwe, en gerst, en bonen, en linzen, en gierst, en spelt; en doe die in één vat, en maak u daarvan brood; naar het getal der dagen, die gij op uw zijde neerliggen zult, driehonderd negentig dagen, zult gij dat eten…En gij zult het als gerstekoeken eten, en gij zult het met uitwerpselen dat

78

van de mens afkomt, bakken, voor hun ogen. En de Here zeide: Alzo zullen de kinderen Israëls hun brood onrein eten onder de heidenen, waarheen Ik hen verdrijven zal.” Ezech.4:9,12,13. {SR1P: 78.5}

Dit is de bestraffing welke uitgemeten moet worden tot het huis Israëls gedurende de jaren van haar gevangenschap onder de heidenen. En aangezien noch de heilige noch de onheilige geschiedenis verslag uitbrengt dat Gods volk ooit letterlijk was onderworpen aan een dusdanig voorbereid voedsel, is het feit afdoende bevestigd dat deze gehele profetie symbolisch is. De zes granen kunnen daarom alleen geestelijk voedsel voorstellen, net zoals granen elders in de Schriften dat doen. Wanneer beginnen de twee perioden(de 390 jaren en de 40 jaren)?—Vanzelfsprekend niet in de tijd dat Samaria, de hoofdstad van het tien-stammen koninkrijk, door Assyrië werd binnengevallen, noch in de tijd dat Jeruzalem, de hoofdstad van het twee-stammen koninkriijk, werd belegerd door Babylon, want Ezechiël zelf, niet een heidense koning, moet Jeruzalem belegeren en het overnemen, het niet laten ontkomen. {SR1P: 79.1}

Noch kon de periode beëindigd zijn met de terugkeer van Juda uit Babylon naar Jeruzalem tijdens het herbouwen van de tempel en de stad, want Juda wat in ballingschap voor slechts ongeveer 70 jaren, niet 430 jaren. {SR1P: 79.2}

En ten slotte, zijn de tien stammen, het huis Israëls, zelfs tot de dag van vandaag nooit teruggekeerd naar hun thuisland. {SR1P: 79.3}

Het gehele symboliek moet daarom profetisch zijn van de kerk in de Christelijke

79

bedeling. En aangezien Ezechiël, figuurlijk Gods dienstknechten {voorstellend}, Jeruzalem nog niet heeft overgenomen, ligt de tijd van zijn overwinning nog in de toekomst. {SR1P: 79.4}

Maar wanneer precies vangt deze periode aan?—het enige logische antwoord is: Wanneer de bestraffingen uitgedeeld beginnen te worden. Dienovereenkomstig, moeten wij de tijd vaststellen wanneer Gods verstrooid volk onderworpen is geweest of wordt aan voedsel dat bereid is zoals beschreven is in Ezech.4:9-13. {SR1P: 80.1}

Aangezien de granen een figuurlijke voorstelling zijn van geestelijk voedsel, leringen, dan kan de ene vat waarin zij oorspronkelijk worden gezet alleen figuurlijk staan voor de Bijbel. En het volgt op afleidbare wijze dat zij in hun natuurlijke staat, voordat zij gebakken zijn, de leringen moeten voorstellen die niet uitgelegd zijn, niet begrepen; en tegenovergesteld, wanneer zij bereid tot koeken en gebakken zijn, moeten zij de leringen voorstellen die uitgelegd en gepubliceerd zijn, gereed om uitgedeeld en opgenomen—gepredikt, geloofd, en beoefend te worden. {SR1P: 80.2}

Gedurende de 390-jareige periode, moest Ezechiël de granen op spaarzame wijze eten,  “met mate,” en verontreinigd, “op uitwerpselen gebakken” vuur. Daar vuur van hout of kool (natuurlijke bron), symbolisch staat voor de kracht van de Heilige Geest (Gospel Worker {Evangeliewerker}, blz.22-23; Handelingen 2:3), dan moet vuur van uitwerpselen (onnatuurlijke en vuile bron) symbolisch zijn voor een macht die vreemd is voor de Heilige Geest: in het bijzonder die van Satan, de menselijke werktuig inspirerend om bezig te zijn met “eigenmachtige” uitleggingen van de Schriften—een verontreinigend ding. {SR1P: 80.3}

80

De onontkoombaarheid van deze slotsom wordt nog vollediger getoond door in tabellen te verwerken de opeenvolgende perioden gedurende welke het huis Israëls de zes leerstellingen ontving, gesymboliseerd door de zes verschillende granen, die het geestelijk leven van het volk moest onderhouden door de 390 jaren heen. {SR1P: 81.1}

Het is wijd begrepen dat gedurende de periode vanaf het heilig verklaren van de Nieuw Testamentische Schriften tot de roeping van Maarten Luther, de Waarheid ter aarde was geworpen (Dan.8:12), en dat het begon te worden opgeheven, eerst door het prediken door de Lutheranen van de leerstelling van het Geloof—het begin bvan de Reformatie; daarna gevolgd door een deel op een tijd, opeenvolgend door de Presbyterianen, die de leerstelling van de Heilige Geest predikten; door de Methodisten, predikend de leerstelling van Genade; door de Eerste-dag Baptisten, predikend de leerstelling van de Doop; door de Eerste-dag Adventisten, predikend de leerstelling van de 2300 dagen (Dan.8:14), leidend tot een juiste begrip van de waarheid van het Heiligdom; en door de Zevende-dag Baptisten, predikend de waarheid van de Sabbat. Ten slotte de Zevende-dag Adventisten, en zij alleen, omhelsden al deze waarheden, maar Goddelijk verlicht. {SR1P: 81.2}

Deze zes leerstellingen, tezamen met hun onderling gerelateerde onderwerpen, zijn de enigen die tot de kerk kwamen van 1500 tot 1930. En aangezien geen enkele oprechte Bijbelonderzoeker het feit zou ontkennen dat elk van hen als gevolg verontreinigd is geweest door de eigenmachtige uitleggingen, toevoegingen en weglatingen

81

 van de mens (gebakken op voor van uitwerpselen), komt het feit nog duidelijker naar voren dat de zes granen symbolisch zijn voor deze zes leerstellingen, en dat zij in opeenvolging gepredikt zijn geweest sinds de aanvang van de Protestantse Reformatie. {SR1P: 81.3}

Door nu de nadruk te leggen op een ander facet van de overeenkomstigheid ,–dat elk van de granen de voornaamste kenmerken heeft van de leersteling die het voorstelt,–zal de waarheid gezien worden in nog heldere lichtstralen. {SR1P: 82.1}

Zoals tarwe, het eerste van de granen in het symboliek, het eerste is in rang in het lichamelijk dieet van de mens, zo is Geloof, het eerste in de leerstellingen in de Reformatie, de eerste koers, het eerste beginsel, in zijn geestelijk dieet. Dienovereenkomstig, net zoals het zonder tarwe onmogelijk is om onze lichamelijke behoefte tevreden te stellen, is het op gelijke wijze “zonder geloof”  “onmogelijk om” de Heilige “welgevallig te zijn” of aan een Christelijk leven te beginnen. {SR1P: 82.2}

Op dezelfde wijze, zoals gerst, het tweede graan in het symboliek, de tweede is in rang in het lichamelijk dieet van de mens, zo is de Heilige Geest, de tweede leerstelling in de Reformatie, de tweede koers, het tweede beginsel, in zijn geestelijk dieet. Bij het afluisteren van de Midianiet die vertelde dat hij in een droom  zag dat een gerstekoek zijn tent binnenrolde en het omverwierp, begreep Gideon onmiddellijk dat de gerstekoek het werk van de Geest voorstelde—een openbaring tot hem om tegen de Midianieten te strijden. {SR1P: 82.3}

Bonen—het derde variant in het symboliek, zijn het derde in rang in het dieet van de mens; op gelijke

82

wijze is Genade, de derde leerstelling in de Reformatie, de derde koers, het derde beginsel, in zijn geestelijk dieet. {SR1P: 82.4}

En zoals er van Linzen, het vierde variant is van voedsel in de lichamelijke dieetsamenstelling van de mens, niet zo universeel wordt genoten als van bonen, wordt op gelijke wijze de Doop door Onderdompeling, de vierde leerstelling in de Reformatie, en daardoor de vierde koers, het vierde beginsel, in het geestelijk dieet, minder gewoonlijk gewaardeerd en beoefend dan Genade dat wordt. {SR1P: 83.1}

Het vijfde graan, gierst, is noch gewoonlijk bekend noch gewoonlijk gebruikt, en is over het algemeen geacht als van weinig waarde, slechts een wild gewas, hoewel het in feite waardevol is zowel voor hooi als voor graanproduct. Alzo ook is het met datgene wat het voorstelt: De 2300 Dagen, ontsluierend de aanvang van het Oordeel, de vijfde leerstelling in de Reformatie, de vijfde koers, het vijfde beginsel in het geestelijk dieet van de Christen, is bekend bij, en wordt geloofd door slechts enkelen. {SR1P: 83.2}

Spelt, de zesde van de granen, “een blijvende variant van tarwe, gewoonlijk in vroegere tijden,” stelt op volmaakte wijze de zesde leerstelling in de Reformatie voor, het zesde beginsel in de Christelijke godsdienst—de Zevende-daagse Sabbat in verband met het heiligdom, het alleroudste, blijvende, en het minst onderhouden tweetal der Bijbelse leerstellingen. {SR1P: 83.3}

De laatste stap in de wetenschap van het koekmaken is het bakken, dan het bedienen; en de laatste stap in de voorbereiding van de leerstellingen is het schrijven, daarna het verkondigen van hen. {SR1P: 83.4}

83

Hoewel de granen Gods schepping zijn, aantonend dat de respectievelijke leerstellingen die zij voorstellen op zichzelf Goddelijke waarheid zijn, toch toont het door  Ezechiël denkbeeldig bakken van de symbolische koeken van hen op vuur van uitwerpselen aan, dat deze leerstellingen verontreinigd zijn geweest—verkeerd uitgelegd, eraan toegevoegd en ervan afgenomen—fijngehakt, als het ware, en daarna opgediend. {SR1P: 84.1}

Door het huis Israëls aan zulk een onderhoud te onderwerpen gedurende de 390 jaren, en het huis van Juda aan een vasten gedurende de daaropvolgende 40 jaren, bestrafte God hen beiden om hun ongerechtigheid. {SR1P: 84.2}

Nadat het lange vasten van Juda dan is geëindigd, zouden zij natuurlijk rein brood beginnen te eten, onvervalste waarheid, zo snel en overvloedig als zij daar behoefte aan hebben, en voortaan zouden zij voor altijd voedsel eten en water drinken zonder maat en zonder verbazing. Dit zullen zij ervaren, maar niet tot nadat de 430 jaren zijn voleindigd, de tijd waarin de stad overgenomen zal en de mensen bevrijd zullen worden van de juk van al hun meesters—de huichelachtigen, de vervreemden, en de goddelozen. {SR1P: 84.3}

En ten slotte, wanneer Jeruzalem, hun thuisland, het land der belofte, is vrijgemaakt van de heidense overheersing, “ de tijden van de heidenen zijn vervuld,” dan zullen deze verzelfstandigde kinderen van de “gevangen dochter van Sion” (Jes.52:2), “terugkeren, en zoeken de Here, hun God, David, hun koning, en zullen de Here en Zijn goedheid vrezen.” Hos.3:5. Dan zullen zij voor eeuwig weer verzekerd zijn van een

84

nog overvloediger voorraad van zuivere, niet verontreinigde (Geïnspireerde) Waarheid. {SR1P: 84.4}

En Ik zal “Mijn kudde verlossen,” zegt de Here, “en zij zullen niet meer een prooi zijn; en Ik zal richten tussen vee en vee. En Ik zal één herder over hen aanstellen, en hij zal hen weiden, namelijk mijn knecht David; hij zal hen weiden, en hij zal hun herder zijn. En Ik, de Here, zal hun God zijn, en Mijn knecht David een vorst te midden van hen; Ik, de Here, heb het gesproken.” Ezech.34:22-24. {SR1P: 85.1}

Het feit dat het volk van God sinds 1930 een altijd-toenemende voorraad van pure (Goddelijk geopenbaarde) waarheid uit de handen van één aan het ontvangen is, is op zichzelf het bewijs dat niet alleen het verontreinigd feesten en de 390 jaren zijn geeindigd, maar ook het 40-jarige vasten. Het is daarom niet langer nodig, voor wie dan ook, om zich te onderhouden met op-uitwerpselen-gebakken koeken, of om te vasten. {SR1P: 85.2}

Door nu de 430 jaren af te trekken van 1930 N.Chr., verkrijgen wij 1500 N.Chr., de tijd dat de Geest bewoog om de Protestantse Reformatie tot uitwerking te brengen. En daar de verontreinigde granen (leerstellingen) gedurende de 390 jaren werden uitgedeeld aan de Protestantse vergaderingen, en daar het 40-jarige vasten (afwezigheid van vooruitgaande Waarheid) plaatsvond in de Zevende-dags Adventistische Kerkgenootschap, komen er twee waarheden duidelijk naar voren: ten eerste, dat de Protestanten in dit symboliek het  “huis Israëls” wordt genoemd; en ten tweede, dat de Zevende-dags Adventisten het “huis van Juda” wordt genoemd. Aldus symboliseert

85

de scheiding die God teweegbracht in het koninkrijk van Salomo noodzakelijkerwijs de scheiding die bestaat tussen Sabbathouders en Zondaghouders. {SR1P: 85.3}

Luistert naar de boodschapper van de Heer, de Sabbat-houders waarschuwend voor het langdurige vasten die zij zouden ondergaan: {SR1P: 86.1}

“Ik ben door God opgedragen om u te vertellen dat er geen ander lichtstraal vanuit de Getuigenissen op uw pad zal schijnen, totdat u een praktisch gebruik maakt van het licht dat reeds is gegeven.”—Testimonies, Vol.2 {Getuigenissen, Deel 2}, blz.606. {SR1P: 86.2}

Verder, laat eraan herinnerd worden, dat Jeruzalem de hoofdstad van Juda is. Aldus zal de huidige belegering tegen de “stad” (de Zevende-dag Adventistische Kerkgenootschap) een teken zijn voor de Zondag-houders; dat wil zeggen, het is opgezet om hen wakker te schudden tot de realisatie van hoe de Heer aanbeden moet worden, en waar er reddende waarheid gevonden moet worden; van de aanvang van “de grote en vreselijke dag des Heren,” en van Zijn oordeel,  en ook om hen tot de realisatie te brengen dat indien het als eerst “begint in het huis Gods,” “wat zal” dan “het einde zijn van hen, die het evangelie van God ongehoorzaam zijn?” 1 Petr.4:17. {SR1P: 86.3}

Niet langer behoeft de getrouwe zoeker naar waarheid nu van kerk naar kerk rond te zwerven, zijn weg tastend door het dichte en eindeloze woud van de godsdienstige literatuur van de wereld, op zoek naar de juiste kerk met de juiste leerstelling. Beiden staan nu duidelijk geïdentificeerd, hem uitdagend, die de

86

vaten van de Heer, zou willen dragen, om schoon te zijn, om niet datgene aan te raken wat gebakken is op vuur van “uitwerpselen”—datgene wat niet geïnspireerd is door de Geest der Waarheid,–en om altijd op scherpzinnige wijze erop bedacht te zijn dat er geen nieuw ge-openbaarde waarheid aan de kerk werd gegeven gedurende de veertig jaren vanaf 1890 tot 1930, en dat daarom iedere opeising van een door-de-hemel-gezonden boodschap, gedurende die periode, een valse {boodschap} was. {SR1P: 86.4}

Maar het lange vasten nu verbroken hebbende met verse waarheid, overvloedig en niet verontreinigd door menselijke wijsheid, zijn de hongerigen zich nu aan het voeden aan de overvloedige tafel van de Staf (Mich.7:14), aan welke u, geliefde lezer, nu zit en op vreugelvolle wijze wordt uitgenodigd om te blijven voor de rest van de feestmaaltijd. {SR1P: 87.1}

Wilt u dit dan niet doen? Indien u dat wilt, maak het dan slechts bekend, en de gehele overvloedige, onovertroffen, levensreddende feestmaaltijd zal snel voor u geplaatst worden zonder maat en zonder prijs! {SR1P: 87.2}

Nu aangekomen zijnde bij de tijd van voortdurende “herleving en hervorming”—

DOET NU DAN, MOEDERS, UW LAATSTE OPROEP.

{SR1P: 87.3}

Door Mw.E.Hermanson

“Maar zo die kwade dienstknecht in zijn hart zal zeggen: Mijn Heer vertoeft te komen; en zou beginnen zijn mededienstknechten te slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards; zo zal de Heer van deze dienstknecht komen ten dage, waarin hij Hem niet verwacht, en ter ure, die hij niet weet; en zal

87

hem afscheiden, en zijn deel zetten met de huichelaars.” Matt.24:48-51. {SR1P: 87.4}

Inspiratie leert dat dit eten en drinken met de dronkaards niet slechts het drinken van wijn betekent. Men kan dronken worden door door deel te nemen aan de geest van de wereld, en ook door in beslag genomen te worden door de  “bekommernissen van deze wereld.” Lukas 21:34. {SR1P: 88.1}

En door dit alles te doen zegt men in het hart: “Mijn Heer vertoeft te komen.” “Laat ons eyten en drinken, want morgen zullen wij sterven.” Matt. 24:48; Jes.22:13. {SR1P: 88.2}

Als een lid van de Zevende-dag Adventistische Kerkgenootschap, en de moeder van drie kinderen, is het mijn vastberadenheid geweest om hen te trainen om hun genegenheden niet te zetten op de wegen van de wereld, maar op de Weg van Waarheid en Gerechtigheid. Getrouwe moeders weten dat de taak en de verantwoordelijkheid niet licht of gemakkelijk is. En het is op geen enkele wijze verminderd door de wereldse invloeden van binnen in de kerk, werkend om een valse opvatting op te richten van wat God verwacht van Zijn kinderen. {SR1P: 88.3}

Activiteiten zoals die zijn opgesomd in de volgende aankondigingen, uitgegeven door de White Memorial Seventh-day Adventist gemeente van Los Angeles, California, zijn voorbeelden van een dergelijke invloed: {SR1P: 88.4}

NIEUWS VAN DE ASSOCIATIE

De Interscholastische Faculteit-Alumni Zwem Ontmoeting:…..De grote mislukking van de avond was een duikers-demonstratie door Georgia Coleman, de nationale duikerskampioen van de vrouwen… {SR1P: 88.5}

88

November Avondmaal Club: Dit belooft een andere feest te worden. Een drietal en lezer van de Meisjes’ Glee Club van U.S.C. zal een groot hoogtepunt zijn. Bill Hunter, Directeur van Atletiek bij U.S.C., zal ons een korte uiteenzetting geven over sportmanschap. Koop uw kaarten op tijd. {SR1P: 89.1}

KOMENDE EVENEMENTEN

24 Nov.     :    Avondmaal Club.

25 Nov.     :    Junioren tegen Werknemers Baseball Wedstrijd.

28 Nov.     :    Partij Spel Golf Toernooi te Montebello Park.

2 Dec.       :    Faculteit tegen Werknemers Baseball Wetstrijd.

9 Dec.       :    Faculteit tegen Junioren Baseball Wedstrijd, om 7:00. 1ste team Werknemers tegen 2e team Werknemers om 5:00.

16 Dec.     :    Senioren tegen Junioren Baseball Wedstrijd.

21-26 Dec.:    Vakantie-Hut-Feest, te Big Bear Lake.

Gezondheidslezing, te Y.M.C.A., Vrijdag, 8:00 P.M. {SR1P: 89.2}

NIEUWS VAN DE ASSOCIATIE

      Faculteits-interscolastische Partij Spel Golf Toernooi: Vrijdagmorgen, 28 November, te Montebello Park Golf Club…. {SR1P: 89.3}

————————————————————————————–

De faculteit-senior baseball wedstrijd van afgelopen Dinsdag resulteerde in een eindstand van 3-13. Dit stelt echter niet op juiste wijze de nadering van de competitie voor vergeleken met de vorige betrokkenheden. Nog een paar meer wedstrijden en de faculteit zal zichzelf redden , onder voorbehoud echter, dat H_S en W_niet teveel homeruns uitslaan. H_ is tot zover de recordhouder….  —“Wekelijkse Bulletin,” 14 en 21 November, 1930. {SR1P: 89.4}

In het licht van de duidelijke waarschuwing van Inspiratie, horen dergelijke programma’s niet thuis in onze

89

instellingen, als wij onze kinderen geïnteresseerd willen doen raken in de duidelijke, aangewezen leringen van onze Verlosser. Stelt u eens voor, Zevende–dag Adventistische bedienaren en leraren, die zulke programma’s als dezen ondersteunen! Jonge gedachten neigen zich van nature niet tot de serieuze kant van het leven, en met de talrijke data en gebeurtenissen die hen altijd op deze manier worden voorgehouden, hoe kunnen zij dan verwacht worden om geïnteresseerd te raken om ernaar te streven om de rechte poort binnen te gaan? {SR1P: 89.5}

Bij het behandelen van het onderwerp van vermaken, zegt de dienstknecht van de Heer: “Mij werd verteld door mijn Gids: ‘Kijkt gij, en aanschouw de afgoderij van Mijn volk, tot wie Ik heb gesproken, vroeg opstaand, en hun gevaren aan hen presenterend. Ik zag erop toe dat zij vrucht zouden voortbrengen.’ Er waren sommigen die streden voor de leiderschap, elk de ander proberende te overtreffen in de snelle loop van hun fietsen. Er was een geest van conflict en rivaliteit onder hen betreffende wie de grootste zou moeten zijn. De geest was soortgelijk aan die werd vertoond bij de baseball wedstrijden op het terrein van de school. Mijn Gids zei: ‘Deze dingen zijn een belediging voor God. Beide zielen van dichtbij en van veraf zijn aan het omkomen voor het brood des levens en het water der verlossing.’”—Testimonies, Vol.8{Getuigenissen, Deel 8}, blz.52. {SR1P: 90.1}

Waarom moeten de jongeren naar de Y.M.C.A. gebracht worden? Kon de gezondheidslezing niet gegeven worden in onze eigen kerk of school-gehoorzalen{aula’s}? {SR1P: 90.2}

90

Waarom moet er een toernooi van de Golf Club gehouden worden op een Vrijdagmorgen? Worden wij niet verteld in de Schriften dat Vrijdag de voorbereidingsdag is voor de Sabbat, en niet een dag van genot? Over het algemeen, als men de juiste voorbereidingen maakt,  is er niet veel tijd te verliezen aan het spelen van wat dan ook. {SR1P: 91.1}

Er kan wel geen bezwaar zijn tegen zwemmen, maar welk effect moet zulk een vertoning van kampioen-atletische vaardigheid en dergelijk gepraat over “sportmanschap” hebben op de jeugd? Zal het een groter verlangen in hen scheppen om Christus te dienen? Wat betekent het kaf voor de tarwe? {SR1P: 91.2}

Hoe kunnen wij moeders onze kinderen gescheiden houden van de wereld als de schoolfaculteit hen tot de instellingen van de wereld brengt, waar zij in de omgang worden geworpen met gemengde elementen? Blijven wij bij de beginselen waarop onze Zevende-dag Adventistische Kerkgenootschap was gegrondvest? {SR1P: 91.3}

De Geest der Warheid bepleit nu opnieuw: “Want gij zijt de tempel van de levende God; gelijk God gezegd heeft: Ik woon in hen, wandel in hen; en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mijn volk zijn. Daarom komt uit het midden van hen, en weest gij afgescheiden, zegt de Here.” 2 Kor.6:16,17.{K.J.V.} {SR1P: 91.4}

Dat de conditie’’s niet ten goede zijn veranderd zelfs nadat de Staf oorspronkelijk protesteerde, wordt bewijzen door de volgende, meer recentelijke bulletin: {SR1P: 91.5}

91

AMATEURS—UUR

DE MEEST VERBAZINGWEKKENDE

VOORSTELLING

van

1943

PAULSON HAL

Cor.de Staat Michigan

ZAT.NACHT      9 Okt.     8:00 PM

MEER DAN $50.00 WORDT GEGEVEN AAN DE WINNAARS

TWEE UREN VAN—

GELACH!!!

TRANEN!!!

RILLINGEN!!!

GILLEN!!!  en

VERRASSINGEN!!!

Het Kliniek Zal Bevoordeeld Worden Door De Opbrengsten Van Deze Gala-gelegenheid.

Gesponsord door  de

VROUWEN HULPGROEP VAN C.M.E.

92

Denkt u eens in, dat het huis van God voor zulk een heidens gebruik wordt ingezet! Is het  enige wonder dat God zegt: {SR1P: 93.1}

“Wie kan naar waarheid zeggen: ‘Ons goud is beproefd in het vuur; onze kledingstukken zijn onbevlekt van de wereld’? Ik zag onze Instructeur wijzen naar de kledingstukken van de zogenaamde gerechtigheid. Ze verwijderend, legde Hij de verontreiniging daarbeneden bloot. Toen zei Hij tegen mij: ‘Kunt u niet zien hoe zij op aanmatigende wijze hun verontreiniging en verdorvenheid van karakter hebben bedekt?’ “Hoe is de getrouwe stad een hoer geworden?” Mijn Vaders huis is tot een huis van handelswaar gemaakt, een plaats vanwaar de goddelijke aanwezigheid en heerlijkheid is weggegaan! Dit is de reden waarom er zwakheid is, en er kracht ontbreekt.”– Testimonies, Vol. 8, p. 250. {Getuigenissen, Deel 8, blz. 250.} {SR1P: 93.2}

Om deze reden, misschien wel evenals welke andere reden ook, heeft de kerk behoefte aan de boodschap van de Waarachtige Getuige, die alleen ons kan beroeren en bekrachtigen om met gebed en vasten op te staan om onszelf te redden en onze kinderen van deze zogenaamde vermaken van de tijd, door welke de Duivel tracht juist de uitverkorenen te misleiden en de vernietigen. {SR1P: 93.3}

Groot is de last van mijn hart dat iedere getrouwe Zevende-dag Adventist de Stem zal horen die nu aan het uitroepen is in ons midden om “het hart van de vaders te keren tot de kinderen, en het hart van de kinderen tot hun vaders.” Mal.4:6. {SR1P: 93.4}

93

En aangezien de leiders hebben gefaald, zelfs na dit hevig verzet, om de bestaande kwaadheden te corrigeren, is het tijd dat de getrouwe leken volledig ontwaken tot de ernst van de situatie, en doen wat zij kunnen om een geneesmiddel in werking te brengen. {SR1P: 94.1}

De broeders hebben licht nodig over het onderwerp, en de Heer heeft de verzekering gegeven dat “zelfs indien onze leidende mensen het licht en de waarheid zouden weigeren, dat de deur alsnog geopend zal blijven. De Heer zal mensen doen opkomen die het volk de boodschap voor deze tijd zullen geven.”—Tesimonies to Ministers {Getuigenissen voor Bwedienaren}, blz.107. {SR1P: 94.2}

Ouders, waarom zult u niet die mensen zijn? En als u nu niet begint, wees dan van tevoren gewaarschuwd dat een beter “gelegen tijd” nooit zal komen, en dat uw kans voor altijd voorbij zal zijn gegaan. {SR1P: 94.3}

—000—

TER HERINNNERING

*Daar u nu het lezen en bestuderen van de inhoud van dit boekje hebt voltooid, mogen wij u eraan herinneren, geliefde lezer, dat dit, en alle andere boekjes van The Shepherd’s Rod {De Herder’s Staf}series zonder kosten naar de Zevende-dag Adventisten worden verzonden, en dat indien u ons de namen en adressen van zovelen als u wenst zult versturen,  de uitgevers hen blijmoedig en snel zullen bedienen met de boodschap van het uur. {SR1P: 94.4}

**Het zal voor u ook interessant zijn om te weten, dat een uitgave in zakformaat van de The Shepherd’s Rod, Vol.2 {De Herder’s Staf, Deel 2}, ook spoedig van de pers {drukkerij} zal uitkomen. Laat u het niet na om een aanvraag voor uw exemplaar te verzenden; u kunt het zich niet veroorloven om het niet te bezitten. {SR1P: 94.5}

94

——0——

 

>