fbpx

Traktaat Nr. 4

 Ter Attentie Van Ammi en Ruchama

1

Kopierecht 1934, 1941, 1943, door

V.T.HOUTEFF

Alle Rechten Voorbehouden.

Opdat een ieder die dorst naar de Waarheid, het kan verkrijgen, wordt dit traktaat kosteloos per post verzonden. Het vereist één vordering, de verplichting van de ziel aan zichzelf om alle dingen te onderzoeken en vast te houden aan datgene wat goed is. De enige voorwaarden die verbonden zijn aan dit aanbod zijn de gouden stranden en de karmozijnrode koorden van Golgotha–de banden die bindend zijn.

Namen en adressen van Z.D. Adventisten die naar ons zijn verzonden zullen gewaardeerd worden.

TRAKTAAT NR. 4

—-

2

INHOUDSOPGAVE

Jizreël’s Introducerende Verzoek 5-9

Het Laatste Nieuws voor “Moeder”

door Hosea

Hoofdstukken Een en Twee 11-17
De Periode Van Het Oude Testament 15-19
De Periode Van Het Nieuwe Testament 19-22
Ijver Voor Grote Gemeenten 22,23
De Staf van Gods Kastijding 23-27
Het Typische Dal van Achor 27-31
Het Antitypische Dal van Achor 31-37
De Eerstgeborenen, De Eerste Vruchten 37-38
Absolute Hervorming Heeft Resulterend In Volmaakte Veiligheid 38-39
Strijden Tegen de Boodschap 39,40
Zijn Genade 40-43
Het Babylonisch Kleed Van Vandaag 43
Zilver En Goud Begeren 43-44

3

Zijn Toekomstige Dienstknechten 44-48
De Leiding Nemen Over De Kudde 48,49
De Tweede Vruchten 49,50
De Vader, Moeder en Kinderen 50-52
Persoonlijk Onderzoeken 52-54
Verwerpen Van De Profeten 54-56
Dal van Jizreël 56,57
De Leken Beweging 57,58
Onwettige Kinderen–“Het Onkruid” 58-60
De Leken Om de Bediening Op Te Wekken 60-63
Waar is Gods Voorraadschuur? 63-70

4

JIZREËL’S INTRODUCERENDE VERZOEK

Dierbare “Ammi” en ” Ruchama” :

Met de diepste bezorgdheid schrijf ik om u te smeken, om toenadering te zoeken tot onze vervreemde “Moeder,” zodat wij haar verzoening teweeg kunnen brengen, onze Vader besparen van Zijn ontroostbaar verdriet, en onze nu zo ongelukkige thuis, weer te verblijden. {TN4: 5.1}

Ik heb een brief ontvangen van Vader, waarin Hij met tegenzin de onzedelijke wereldse verbintenis van onze “Moeder” aan de dag legt, en bij u erop aandringt om met haar te pleiten om zich te bekeren van haar trouweloosheid en terug te keren tot Hem. Hij roept haar nog steeds met dezelfde verheven liefde als altijd, ondanks dat zij iets beschamends heeft gedaan, en meer verdorven is in haar buitensporige liefde dan alle vrouwen dat zijn. Moge dus uw ernstig gebed en ijverige poging ons gezin herenigen en de onvermijdelijke schande van de familie doen afwenden, in het bijzonder de schande en oneer aan Vader’s grote naam. {TN4: 5.2}

Als u waarlijk Vader en “Moeder” liefheeft, dan zult u vurig reageren op dit ernstig verzoek. En wat zal uw blijdschap zijn als door Vader’s genadevolle smeekbeden en uw eigen onvermoeide pogingen, “Moeder” is gewonnen tot bekering, verzoend met Vader, en hersteld is tot Zijn koninklijk thuis! Denk aan de onuitsprekelijke vreugde, als Hij het gehele gezin met open armen ontvangt, en een groot feestmaal uitspreidt, zoals de vader van de verkwister{verloren zoon} dat deed! {TN4: 5.3}

5

Het is daarom mijn diepste zorg, dat deze urgente boodschap u bereikt zonder vertraging. U zult zien dat haar waarschuwing de meest ernstige en gedenkwaardige is sinds de voorzegging van Noach over de vloed. {TN4: 6.1}

Ten einde hulp te bieden op dit beslissende uur, is het noodzakelijk dat wij, als ware en getrouwe Zevende-dag Adventisten doorgaan om onderzoekers te zijn van waarheid, wijsheid, en kennis van God. Verzekert u zich ervan niet te struikelen over de struikelblokken van anderen, maar om hen te maken tot opstapstenen tot Christelijke vooruitgang. {TN4: 6.2}

De Joden voor Christus’ dagen, en sindsdien, dachten dat zij al de waarheid hadden die nodig was te weten. Het is waar, dat zij de Bijbel hadden. Maar hun consequente onbegrip over het plan van God, en de daardoor volgende oververzekerdheid in zichzelf, leidde hen ertoe te gevoelen dat zij rijk en met goederen verrijkt waren en aan niets gebrek hadden. Het was deze houding die hen veroorzaakte de oren te sluiten voor de leringen van Christus, de Koning der heerlijkheid. Aldus beroofde hun misvatting over de Waarheid, en hun vooroordeel tegen licht op het Woord van God, hen zodanig van de kennis en de wijsheid van Jehova, dat zij uiteindelijk ertoe werden geleid, tot hun eeuwige schande en veroordeling, om de vreselijke misdaad te plegen van de Zoon van God van het leven te beroven. {TN4: 6.3}

Deze vreselijke schuld, echter, ligt niet alleen op de onfortuinlijke Jood. Ook de Christelijke kerk heeft, in elk van haar opeenvolgende perioden, in feite de

6

Verlosser opnieuw gekruisigd door Zijn boodschappen van Tegenwoordige Waarheid tot hen te verwerpen. Zo was het in de dagen van Luther, van Knox, van Wesley, van Campbell, van Miller en van Zuster White. En zo is het vandaag met allen die verzuimen om in het bijzonder eraan gehoor te geven, om de altijd opgestelde valstrikken van de vijand te vermijden. {TN4: 6.4}

De enige veilige en verstandige handeling nu is om nauwkeurig te lezen iedere bladzijde van deze ernstige boodschap hierin omsloten. Laat geen enkele regel aan uw aandacht voorbijgaan. Bestudeer ieder woord zorgvuldig en met gebed. Wees een oprechte en ijverige onderzoeker van de Waarheid. “Onderzoekt alle dingen; houdt vast aan datgene wat goed is.” 1 Thess. 5:21{KJV}. {TN4: 7.1}

Zoals het verslag van hen aantoont, stelden de Bereanen en grondig en onbevooroordeelde onderzoek over de boodschappen die tot hen kwamen, opdat zij mochten weten op “die dingen” zo waren. Door zo te doen werden zij noch misleid door de vijand noch berispt door Inspiratie, maar eerder werden zij geleid door hun openheid om gelijke tred te houden met de Waarheid, en werden geëerd voor hun edele koers.  Maar de priesters, die God daarvoor tot ontvangers van het Woord had gemaakt, kwamen, toen zij hoorden dat het gewone volk de Waarheid blijmoedig aanhoorden, en brachten hen in verwarring. Hierom werden die hoogwaardigheidsbekleders veroordeeld –en allen die gehoor gaven aan hun stem in plaats van aan de onpopulaire van toen, werden aldus misleid. {TN4: 7.2}

Aangezien deze dingen zijn geschreven voor ons tot “voorbeelden,” laat ons dan niet falen om het “edelere” voorbeeld van de Bereanen na te volgen!

7

Alleen zo kunnen wij op eerlijke wijze ons oordeel uitoefenen; anders herhalen wij de dwaasheid van de Joden die op het verkeerde pad werden geleid door de zogenaamde wijze leraren van Israël. {TN4: 7.3}

De Geest der Profetie zegt:”(…)Als er een boodschap komt die u niet begrijpt, neem de moeite om de reden te horen die de boodschapper kan geven, door schriftgedeelte met schriftgedeelte te vergelijken, opdat u kunt weten of het wel of niet wordt ondersteund door het Woord van God…Geen van de genen die zich inbeelden dat zij het allemaal weten is te oud of te intelligent om te leren van de nederigste der boodschappers van de levende God.” -Testimonies on Sabbath School Work{Getuigenissen over Sabbatschool Werk}, blz.65,66; Counsels on Sabbat School Work {Adviezen over Sabbatschool Werk}, blz. 29,30. {TN4: 8.1}

Het zijn deze zogenaamde dagelijkse{vergeeflijke} zonden van het bevooroordeeld en zelftevreden worden, en van het steunen op anderen, die Gods volk altijd van Hem hebben afgeleid. Dan is ook nog de vrees om in contact te komen met dwaling, die hen maar al te vaak heeft weerhouden om in contact te komen met vooruitgaande Waarheid. Deze lievelingsangsten en zonden die worden goedgekeurd door de meeste Christenen en zelfs verdedigd door velen, hebben, bij het introduceren van iedere vooruitgaande Waarheid, menigten beroofd van de eeuwige heerlijkheid. {TN4: 8.2}

Overdenk opnieuw de ervaring van de mensen in de dagen van Paulus: “En de broeders zonden terstond des nachts Paulus en Silas weg naar Berea; welke, daar aangekomen zijnde, gingen heen naar de synagoge der Joden. Dezen waren edeler dan die te Thessalonica waren, daar zij het Woord ontvingen met

8

alle bereidbaarheid van geest, en dagelijks de Schriften onderzochten, of die dingen alzo waren. Daarom geloofden velen van hen; ook van de Griekse achtbare vrouwen, en van de mannen niet weinige. Maar toen de Joden van Thessalonica verstonden, dat het Woord Gods te Berea door Paulus werd verkondigd, kwamen zij ook daar, en bewogen de scharen.” Handelingen 17:10-13{KJV}. {TN4: 8.3}

Aldus in het kort u herinnerd hebbende aan de fatale fout van de kerk door haar lange geschiedenis heen, maak ik nu het hoogtepunt bereikende nieuws bekend: Vader heeft beloofd om voor eeuwig aan “Moeder” te geven het Uitzicht van Pisga –Zijn grote wijngaard — als zij terugkeert en waarachtig is! Hij zal het rondom optrekken met “een muur van vuur” (Zach. 2:5), de “stenen” ervan leggen “met schone kleuren,” en de “ramen” ervan maken “van agaat,” en haar “fundamenten van saffieren, en haar “poorten van karbonkels,” en al haar “grenzen” bedekken “met aangename stenen” (Jes. 54:11,12), zodat “er daar niet zal komen de vrees voor doornen en distels.” Jes. 7:25{KJV}.  {TN4: 9.1}

Ik ben ervan verzekerd, dat na onze Vader’s genadevolle pleidooi in de opvolgende bladzijden te hebben gehoord, en dan nauwkeurig dit verzoek opnieuw te hebben bestudeerd, het veel urgenter zal worden. Wees verzekerd dat Ik mij zal verheugen om van u allen te horen de gevolgen van uw opdringen bij “Moeder.” {TN4: 9.2}

Met vriendelijke groeten, voor een gelukkig thuis,

JIZREËL

Door V.T.H.

9

10

Het Laatste Nieuws voor “Moeder”

Door Hosea

HOOFDSTUKKEN ÉÉN EN TWEE

“Het Woord des Heren dat kwam tot Hosea , de zoon van Beeri, in de dagen van Uzzia, Jotam, Achaz, en Jehizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël. Het begin van het Woord des Heren door Hosea. En de Here zeide tot Hosea: Ga heen, neem u een vrouw der hoererijen, en kinderen der hoererijen; want het land heeft grote hoererij gepleegd, afwijkende van de Here. {TN4: 11.1}

“Zo ging hij heen, en nam Gomer, de dochter van Diblaim; welke ontving, en hem een zoon baarde. En de Here zeide tot hem: Noem zijn naam Jizreël; want nog een korte tijd, en Ik zal het bloed van Jizreël vergelden over het huis van Jehu, en zal het koninkrijk van het huis van  Israël doen ophouden. En het zal te dien dage geschieden, dat Ik de boog van Israël verbreken zal, in het dal van Jizreël. {TN4: 11.2}

En zij ontving weer, en baarde een dochter. En God zeide tot hem: Noem haar naam Lo-Ruchama; want Ik zal geen ontferming{genade} meer hebben over het huis van Israël; maar Ik zal hen volkomen wegvoeren. {TN4: 11.3}

“Maar Ik zal ontferming {genade} hebben over het huis van Juda, en zal hen verlossen door de Here, hun God, en zal hen niet verlossen door boog, noch door zwaard, noch door krijg, door paarden, noch door ruiters. {TN4: 11.4}

“Toen zij nu Lo-Ruchama gespeend had, ontving zij, en baarde een zoon. Toen zeide God: Noem zijn naam Lo-Ammi; want gij zijt Mijn volk niet, en Ik zal uw God niet zijn.” Hos.1:1-9{K.J.V.} {TN4: 11.5}

Uit de voorafgaande schriftgedeelten, wordt gezien dat Hosea’s vrouw en kinderen

11

alleen in visioen zodanig waren, en daarom geheel en al figuurlijk waren; zij werden zo genoemd om zodoende een  passende evenredigheid te maken met Zijn volk — Juda en Israël. En aangezien zij van “hoererijen” zijn, stellen zij op passende wijze de afgodische staat voor van Zijn kerk. {TN4: 11.6}

Vervolgend met de profetie, horen wij de Heer aan Jizreël gebieden: {TN4: 12.1}

“Zeg tot uw broeders: Ammi, en tot uw zusters : Ruchama.” Hos. 2:1{KJV; 1:12, NBG&SV}. {TN4: 12.2}

Hetzelfde paar kinderen voorgesteld in het eerste hoofdstuk van het visioen worden in het tweede hoofdstuk weer beheerst, met het verschil dat van beide namen het voorvoegsel “Lo” is weggelaten, wat in het Hebreeuws “Niet” {of “Geen”} betekent. Dienovereenkomstig, terwijl Lo-Ruchama, “geen ontferming” betekent en Lo-Ammi,”niet Mijn volk,”  betekent Ruchama, “ontferming,” en Ammi, “Mijn volk.” Hos.1:6; 2: 4{KJV;2:3, NBG&SV}. Zie kanttekening. {TN4: 12.3}

Deze verandering van status, aangegeven in de verandering van de namen, duidt een divisie aan in de Christelijke geschiedenis. In het ene geval worden de leden genoemd “niet Mijn volk, ontvangende ” geen ontferming,” en in het andere geval “Mijn volk,” ontvangende “ontferming.” De apostel Paulus gaf de sleutel tot deze gehele profetie door de uitlegging van dat gedeelte ervan te openbaren welke zijn vervulling vond in zijn dagen: {TN4: 12.4}

“Namelijk ons, die Hij geroepen heeft, niet allen uit de Joden, maar ook uit de Heidenen? Gelijk Hij ook in Hosea zegt: Ik zal hen, die Mijn volk niet waren, Mijn volk noemen,

12

en haar: beminde, welke niet bemind was. En het zal geschieden, dat in de plaats, waar tot hen gezegd was: Gij zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen van de levende God genaamd worden.” Rom. 9:24-26{KJV}. {TN4: 12.5}

Dus zien wij dat Hoofdstuk Één van het visioen van Hosea Gods verwerping van de Joden voorzegt, waarvan wij weten dat Hij dat deed nadat zij zijn Zoon verwierpen. Op die tijd werd vervuld de trieste verklaring: “Gij zijt Mijn volk niet, en Ik zal uw God niet zijn.” Nochtans,  in de eerstvolgende adem, als het ware, worden de Joden genoemd “de kinderen van de levende God.” Deze paradox {tegenstrijdigheid} wordt opgehelderd in Hoofdstuk Twee, zoals het is in Romeinen 9: de Joden die Christus niet verwierpen, maar die Christenen werden, zijn degenen die worden genoemd “de kinderen van de levende God.” Het is dan duidelijk, dat in de gelijktijdige vervulling van deze tegenstellende geboden,  bevonden zich de doodsstrijd van de Joodse natie en de geboortepijnscheuten van de Christelijke kerk.  {TN4: 13.1}

Hebbende nu vastgesteld dat dit schriftgedeelte het einde geeft van de ene dispensatie en het begin van de andere, moeten wij vervolgens achterhalen hoe ver terug in de geschiedenis van de Oud Testamentische divisie en hoe ver vooruit in de geschiedenis van de Nieuwe Testamentische divisie, deze profetische allegorie reikt: {TN4: 13.2}

“En Ik zal haar haar wijngaarden van daaruit geven(…)en zij daar zal zingen,  als in de dagen van haar jeugd, en als op de dag  toen zij opkwam uit het land van Egypte.” Hos. 2:15{KJV; vs 14, NBG&SV}. {TN4: 13.3}

13

Wanneer het wordt uiteengezet, toont deze vers aan dat de eerste divisie begon in de dagen van Abraham, toen de kerk in “haar jeugd’ was; zich voortzette tot haar uittocht uit Egypte, de dagen toen zij “zong”; en eindigde bij de kruisiging van Christus, het uur dat het Judaïsme veroordeelde. {TN4: 14.1}

De volgende verzen vertellen hoe ver in de Christelijke divisie deze verpersoonlijkte profetie reikt: {TN4: 14.2}

” En te dien dage zal Ik een verbond voor hen sluiten met de beesten des velds, en met het gevogelte des hemels, en met de kruipende dingen van de grond; en Ik zal de boog en het zwaard en de strijd van de aarde verbreken, en zal hen veilig doen neerliggen. {TN4: 14.3}

“En Ik zal u tot Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u tot Mij ondertrouwen in gerechtigheid, en in oordeel en in goedertierenheid, en in barmhartigheden. Ik zal u  tot Mij ondertrouwen zelfs in getrouwheid; en gij zult de Here kennen. En het zal te dien dage geschieden, dat ik zal horen, zegt de Here, Ik zal de hemelen horen, en zij zullen de aarde horen.” Hos. 2:18-21{KJV; vs 17-20, NBG&SV}. {TN4: 14.4}

Deze verzen beschrijven de toestand in de laatste dagen van de eens gevallen vrouw {echtgenote}, de kerk, als een van onvervalste zuiverheid en absolute veiligheid. Maar aangezien zij in de tegenwoordige tijd nog steeds in haar Laodiceese toestand verkeert, “jammerlijk, en ellendig, en arm, en blind, en naakt,” nog steeds onzuiver en nog steeds in gevaar, is het duidelijk dat aangezien Hosea’s visioen uitreikt over de gehele lengte van de Joodse kerk, het ook uitreikt over de gehele lengte van de Christelijke kerk, vanaf de

14

kruisiging tot aan haar snel naderende bevrijding van gevangenschap, wanneer de Heer de hemelen zal horen, en de hemelen zullen de aarde horen. {TN4: 14.5}

Dit ene gezin, tweevoudige symbolisatie van de Oude en Nieuwe  Testamentische kerken, toont hen aan als zijnde een kerk. Dienovereenkomstig, wordt haar karakter in beide dispensaties op dramatische wijze verpersoonlijkt– eerst, gedurende

De Periode Van Het Oude Testament. {TN4: 15.1}

Enige jaren nadat de stammen de Jordaanrivier overstaken en zich vestigden in het “beloofde land,” begon hun koninkrijk te vervallen van haar verheven geestelijke plaats. Uiteindelijk, tijdens de regering van Salomo, zei de Heer tegen Jerobeam:  “Ik zal het koninkrijk verscheuren uit de hand van Salomo, en zal tien stammen aan u geven;…omdat zij mij verlaten hebben.” ! Koningen 11:31,33 {KJV}.{TN4: 15.2}

Dit vonnis werd niet uitgevoerd  tot na de dood van Salomo, toen de tien stammen, door in opstand te komen tegen Rechabeam, Jerobeam aanriepen en “..hem koning maakten over geheel Israël..” 1 Koningen 12:20. Maar “..al het huis van Juda, met de stam Benjamin(…)” (vers 21), bleef over voor Rechabeam, zoon van Salomo. Zo geschiedde het dat het koninkrijk werd verdeeld, de tien stammen, het koninkrijk van Israël , het noordelijk gedeelte van “het beloofde land” overnemend, en de twee stammen, het koninkrijk van Juda, behoudende het zuidelijk gedeelte. {TN4: 15.3}

Maar het gebod: “(…)Ik zal de boog van Israël [ de vorsten van het tien stammen

15

koninkrijk] verbreken in het dal van Jizreël” (Hos.1:5), werd niet vervuld tot later, toen Jehu “al wat overbleef van het huis van Achab doodde in [het dal van] Jizreël, en al zijn aanzienlijke mannen en zijn verwanten, en zijn priesters, totdat hij er geen liet overblijven. 2 Koningen 10:11{KJV}. {TN4: 15.4}

“Aldus vernietigde Jehu de Baäl uit Israël ,(…)Doch(…)gaf geen gehoor om te wandelen in de wet van de here God van Israël met zijn ganse hart;(…)In die dagen begon de Here Israël  tekort te schieten; en Hazael sloeg hen in alle kustlanden van Israël ;(…)totdat de Here Israël van Zijn aangezicht verwijderde, zoals Hij gezegd had door al zijn knechten, de profeten. Alzo werd Israël weggevoerd(…)naar Assyrië(…)en de steden van de Meden.” 2 Koningen 10:28,31,32; 17:23; 18:11{KJV}. Hiermee geschiedde de voorwaarschuwing: “Ik(…)zal het koninkrijk van Israël  doen ophouden.” Hos.1:4{KJV}. {TN4: 16.1}

Niet vele jaren na de verstrooiing van de tien stammen, “…kwam Sanherib, koning van Assyrië, op tegen al de ommuurde steden van Juda, en nam hen over…En de koning van Assyrië zond Tartan en Rabsaris, en Rabsakeh(…)met een groot leger tegen Jeruzalem.” 2 Koningen 18:13,17{KJV}. {TN4: 16.2}

“En het geschiedde, toen koning Hizkia dit hoorde, dat hij zijn kleren verscheurde, en zich met zak en as bekleedde, en het huis des Heren binnenging(…)en(…)bad voor het aangezicht des Heren, en zeide: O Here

16

God van Israël, Die woont tussen de cherubijnen, Gij zijt de God, namelijk Gij alleen, van al de koninkrijken der aarde; Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt(…)Daarom nu, o Here, onze God, smeek ik U, verlost Gij ons uit zijn hand, opdat al de koninkrijken der aarde mogen weten, dat Gij de Here God bent, namelijk Gij alleen. {TN4: 16.3}

“Toen zond Jesaja, de zoon van Amoz, tot Hizkia, zeggende: Zo zegt de Here God van Israël : Wat gij tot Mij gebeden hebt tegen Sanherib, koning van Assyrië, heb Ik gehoord… {TN4: 17.1}

“En het geschiedde die nacht, dat de Engel des Heren uitging, en in de legerplaats van de Assyriërs vijf en tachtig duizend mannen sloeg; en toen zij vroeg in de morgen opstonden, ziet, zij waren allen dode lichamen.” 2 Koningen 19:1,15,19, 20, 35{KJV}.{TN4: 17.2}

Door deze goddelijke bemiddeling, vervulde de Heer Zijn belofte: “Maar Ik zal ontferming {genade} hebben over het huis van Juda, en zal hen verlossen door de Here, hun God, en zal hen niet verlossen door boog, noch door zwaard, noch door krijg, door paarden, noch door ruiters.” Hos.1:7{KJV}.{TN4: 17.3}

Desondanks deze grote genade, ging Juda voort met het uitermate zondigen tegen Hem: {TN4: 17.4}

“En de Here God van hun vaders zond tot hen door zijn boodschappers, van tijd tot tijd opkomend, en verzendend;omdat Hij medelijden had met Zijn volk, en met Zijn woonplaats;

17

 maar zij bespotten de boodschappers van God, en verachtten Zijn woorden, en mishandelden Zijn profeten, totdat de toorn des Heren opkwam tegen Zijn volk, totdat er geen geneesmiddel meer was. Daarom bracht Hij over hen de koning der Chaldeeën, die hun jonge mannen sloeg met het zwaard in het huis van hun heiligdom, en geen medelijden had met jonge mannen of jonkvrouwen, oude mannen, of hij die hoog bejaard was; Hij gaf hen allen in zijn hand. {TN4: 17.5}

“En al de vaten van het huis van God, groot en klein, en de schatten van het huis des Heren, en de schatten van de koning, en van zijn vorsten; al dezen bracht hij naar Babylon. En zij verbrandden het huis des Heren, en braken de muren neer van Jeruzalem, en verbrandden al de plaatsen ervan met vuur, en vernietigden al de kostbare vaten daarvan. {TN4: 18.1}

En hen die aan het zwaard ontkomen waren, voerde hij weg naar Babylon; waar zij dienstknechten waren tot hem en zijn zonen, tot aan de regering van het koninkrijk van Perzië.” 2 Kron. 36:15-20{KJV}.{TN4: 18.2}

Na de vastgestelde tijd van gevangenschap, gedacht God Zijn belofte van genade aan hen, en “(…)bewoog de geest van Cyrus, koning van Perzië, dat hij een verkondiging deed over zijn ganse koninkrijk en liet het ook geschreven zijn, zeggende: Alzo zegt Cyrus, koning van Perzië: Al de koninkrijken der aarde heeft de Here God des hemels mij gegeven; en Hij heeft mij opgedragen

18

om Hem een huis te bouwen in Jeruzalem, welke is in Juda.” “En dit huis was voltooid op de derde dag van de maand Adar, welke was het zesde jaar van de regering van Darius de koning.” 2 Kron. 36:22, 23; Ezra 6:15. {TN4: 18.3}

Zodoende, onderhield God weer Zijn belofte aan Juda. Maar de tien stammen, Israël, verloste Hij niet, en daardoor bracht Hij tot stand Zijn woord: “Ik zal geen ontferming meer hebben over het huis van Israël.” Hos.1:6. {TN4: 19.1}

“Toen zij nu Lo-Ruchama gespeend had, ontving zij, en baarde een zoon. Toen zeide God: Noem zijn naam Lo-Ammi; want gij zijt Mijn volk niet, en Ik zal uw God niet zijn.” Hos.1:8,9{K.J.V.}. {TN4: 19.2}

Ondanks, echter, de herhaaldelijke grote ontferming van de Heer, en wonderbaarlijke uitreddingen ten behoeve van haar, leidde Juda’s vorrtdurende zonden uiteindelijk ertoe Hem volkomen te verlaten door Zijn enig geboren Zoon te verloochenen: “En zij riepen allen eenparig uit: Weg met deze man, en laat ons Barrabas vrij.” Lukas 23:18. Aldus bracht Juda’s afvalligheid ten laatste op haar het vreselijke vonnis: “…Gij zijt Mijn volk niet, en Ik zal uw God niet zijn.” Hos. 1:9. {TN4: 19.3}

Tot zover in deze allegorie, zien wij de geschiedenis van de kerk tot aan de kruisiging van Christus. Nu is het noodzakelijk om vast te stellen of het de geschiedenis bevat van

De Periode Van Het Nieuwe Testament. {TN4: 19.4}

Terwijl Hosea, in Hoofdstuk Een van het visioen, de afgodische

19

staat van de kerk beschrijft in de Joodse dispensatie, beschrijft hij in Hoofdstuk Twee overeenkomstig de afgodische staat van de kerk in de Christelijke dispensatie. {TN4: 19.5}

“Zegt gij tot uw broeders, Ammi; en tot uw zusters, Ruchama. Pleit met uw moeder, pleit; want zij is niet Mijn vrouw, noch ben Ik haar man; laat haar daarom haar hoererijen van haar aangezicht wegdoen, en haar overspelerijen van tussen haar borsten; Opdat Ik haar niet naakt uitstrope, en haar zette als ten dage, toen zij geboren werd, en haar make als een woestijn, en haar zette als een dor land, en haar dode door dorst. {TN4: 20.1}

“En Ik zal Mij niet ontfermen over haar kinderen; want zij zijn kinderen der hoererijen. Want hun moeder heeft de hoer uitgehangen; zij, die hen ontvangen heeft, heeft schandelijk gehandeld; want zij zeide: Ik zal achter mijn minnaars gaan, die mij mijn brood en mijn water geven, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank.” Hos. 2:1-5{KJV; 1:12, 2:1-4, NBG&SV}.{TN4: 20.2}

In de Christelijke periode ving de kerk aan in een nog veel voordeliger geestelijke toestand dan in de Joodse periode. Daarnaast had zij voordeel kunnen trekken uit het voorbeeld van de gevallen Joden.  Maar, zoals de zojuist geciteerde verzen openbaren, faalde zij volkomen om dat te doen. In de plaats, zoals bij het heengaan van Jozua, de Joden begonnen af te wijken van hun God, zo ook dreven, bij het heengaan van de apostelen, de Christenen op gelijke wijze weg. Door de Christelijke standaard te verlagen en de heidense te verheffen, hing de kerk de hoer uit met de heidenen. Door op deze manier te ontvangen en voortbrengen van haar zogenaamde bekeerlingen, “heeft(…)zij schandelijk gehandeld,” zegt de Here, “want zij zeide: Ik zal achter mijn minnaars gaan,

20

die mij mijn brood en mijn water geven, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank.” {TN4: 20.3}

#Deze gedachten weerspiegelde zij door haar houding dat ieder kandidaat van haar lidmaatschap, zelfs degene die niet volledig bekeerd waren tot Christus, desondanks gedoopt zou moeten worden tot de gewone gemeenschap; terwijl hun financiële ondersteuning het werk van God zou vooruithelpen. {TN4: 21.1}

Redeneringen als deze staan gelijk aan het kleine meisje dat vreugdevol uitriep tot haar moeder: “Kijk eens! Ik heb een goede ruil gemaakt bij de venter! Voor deze zak vol kersen, zou ik een pond wol moeten geven, maar in plaats van al het wol

21

 te geven, heb ik uw gouden armband erin verborgen!” {TN4: 21.2}

Het geven van het kerklidmaatschap aan degenen die geen “vrucht die aan de bekering beantwoordt” hebben voortgebracht, is een nog veel kostbaardere kunst dan een ruilhandel bedrijven met kersen alsof hun gewicht goud waard is. Naast deze dwaze handeling van het weggeven van aandelen in het landgoed van de kerk, kan men niet aanvangen met het tellen van de prijs van de demoraliserende invloed  die zulke omverwerpende “aandeelhouders” uitoefenen op het ware volk van God. Door zulk een dwaasheid, hielp de vroegere kerk onwetend de bedoeling vooruit van de Kwade Zaad-zaaier, en bracht ook over zich de Duistere Eeuwen der godsdienst. Maar zelfs ondanks dit vreeswekkende gevolg, dat haar  onvergetelijk de les zou moeten hebben geleerd om haar ijver te concentreren op het opbouwen van een alleen uit de Geest geboren lidmaatschap, gaat zij nog steeds ongehoord door in haar

Ijver voor Grote Gemeenten. {TN4: 21.3}

Een geestdrift voor de toename van leden zonder een evenredige zorg voor hun heiligmaking–dat zij “wedergeboren” zijn — wordt niet aangespoord door de Geest van Christus, maar eerder door het vleselijk hart, dat zegt: “Ik zal achter mijn minnaars gaan, die mij mijn brood en mijn water geven, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank.” Zelfzucht, ambitie, hebzucht –dezen zijn Satan’s helpers aan zijn rechterhand. {TN4: 22.1}

Was de vroegere Christelijke kerk doorgegaan in haar eerste liefde voor de redding van zielen en de bevordering van het koninkrijk van Christus, in plaats van  voor het vergroten van haar lidmaatschap, dan zouden de werkers van de vijand,  het onkruid, nooit haar gelederen hebben kunnen binnendringen. Maar haar ijver voor zuiverheid kwijnde weg, en zij gaf zich over aan het oprichten van doelstellingen –een zelfzuchtig gewin. “Ja,” zegt de profeet, “zij zijn gulzige honden die nooit genoeg kunnen hebben, en zij zijn herders, die niet verstaan kunnen; zij allen kijken naar hun eigen weg, elkeen naar zijn gewin, uit zijn streek.” Jes.56:11 {KJV}.{TN4: 22.2}

Hoe vreselijk is de les! Nooit zou de voorspoed van de kerk gezocht moeten worden in zilver en goud, en nooit kan zij standhouden in de wijsheid en macht van mensen! Hoewel geld zijn plaats heeft in haar huishouden, is het niet haar meest dringende behoefte. Van getrouwheid aan de boodschap die haar is

22

toevertrouwd, is haar enige ware succes afhankelijk. Dit roept op tot mensen die God kan vertrouwen en op wie Hij vrijelijk Zijn Geest kan uitstorten; mensen die zullen vaststaan op beginselen, al zou de gehele wereld zich tegen hen keren; mensen die in geloof zullen opstijgen tot de hoogten, waarvan Jezus gebiedt: “Wees niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten, of wat gij drinken zult;noch voor uw lichaam, waarmee gij u kleden zult…(Want al deze dingen zoeken de heidenen:) want uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft. Maar zoekt gij eerst het koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid; en al deze dingen zullen u toegevoegd worden. Wees daarom niet bezorgd over de morgen; want de morgen zal voor het zijne zorgen. ” Matt.6:25, 32-34. {TN4: 22.3}

Al wie de decadente richting volgt van de Christelijke kerk, afwijkende van de weg van de Heer, en ingaande tot ” een weg die een mens recht lijkt” (Spr. 14:12), zal

De Staf van Gods Kastijding Ervaren. {TN4: 23.1}

“Zie, Ik zal uw weg met doornen omheinen,  en een muur maken, zodat zij haar paden niet zal vinden. En zij zal haar minnaars navolgen, maar zij zal hen niet overvallen; en zij zal hen zoeken, maar zal hen niet vinden; dan zal zij zeggen: Ik zal heengaan, en terugkeren naar mijn eerste man; want toen was het met mij beter dan nu. Want zij wist niet, dat Ik haar koren gaf, en most, en olie, en haar zilver en goud vermenigvuldigde, welke zij voor Baal bereidden.” Hos.2:6-8{KJV;vs. 5-7,NBG&SV}. {TN4: 23.2}

23

Wanneer de kerk drijft met de stroom van de wereld, weg van de Heer, kan Hij haar niet langer zegenen, opdat Hij haar niet sneller neerwaarts drijft naar de vernietiging. De enige weg waarop Hij haar kan redden eb terugbrengen tot Hem, is door Zijn helpende hand van haar terug te trekken, totdat zij zich gegrond bevindt aan een klip van haar eigen dwaasheid, met de hevige golven van goddelijke vergelding die over zijden slaan. Alleen dan zal zij op Zijn stem reageren. {TN4: 24.1}

Gods methode van het brengen van Zijn kerk tot een zelfrealisatie van haar gevaarlijke toestand wordt afgebeeld in Christus’ gelijkenis van de verkwister{verloren zoon}. Had de vader het verzoek van de jongen om te gaan geweigerd, dan zou de knaap voor altijd verbitterd zijn met een gevoel waarvan hij geloofde dat het zijn vader’s onrecht was, en niemand zou hem ooit kunnen hebben overtuigd dat zijn vader hem de gelegenheid niet ontnomen had om grote rijkdom te verkrijgen en een eigen naam. Maar zijn bittere ervaring langs het varkensvoerpad en de ontgoocheling, leerden hem een grote les in zijn leven, zoals niets anders hem het ooit had kunnen leren. {TN4: 24.2}

Deze gelijkenis illustreert op volmaakte wijze hoe wijs God te werk gaat met de kerk in haar dwaasheden, en hoe haar verwaandheid en Laodiceese wijsheid haar ervan weerhoudt om voordeel te trekken uit de ervaring van anderen. {TN4: 24.3}

In plaats van dat zij haar minnaars overviel (tot Christen maakte), overvielen (heidens maken) zij haar. Zij “zal hen niet vinden,” omdat

24

 zij heeft gefaald hen te redden. Uiteindelijk, na haar verkwisting doorlopen te hebben, zal zij berouwvol terugkeren naar haar eerste Man– de Heer. Om haar terugkeer te bespoedigen, overvalt de heer haar in de woestijn, aldus vervullend Zijn woorden: {TN4: 24.4}

“Daarom zal Ik weerkomen, en Mijn koren wegnemen op zijn tijd, en Mijn most op zijn gezette tijd; en zal Mijn wol en Mijn vlas terugwinnen, die waren gegeven om haar naaktheid te bedekken. En nu zal Ik haar ontucht ontbloten voor de ogen van haar minnaars, en niemand zal haar uit Mijn hand verlossen. En Ik zal ook al haar mirten doen ophouden, haar feestdagen, haar nieuwe manen, en haar sabbatten, en al haar plechtige feesten.” Hos. 2:9-11{KJV; vs. 8-10, NBG&SV}. {TN4: 25.1}

Net zoals God haar kastijdde in vroegere tijden door Nebukadnezzar, koning van Babylon, toe te staan om het ceremonieel systeem af te schaffen door het oude Jeruzalem en haar tempel te vernietigen, evenzo kastijdde Hij haar in de Christelijke periode door Rome toe te staan het beheer te verkrijgen over haar en haar ware godsdienstig systeem listig te verdringen met een valse — een heidens priesterschap en een heidense sabbat.  Toen werd Zijn woord vervuld: “Ik zal ook al haar mirten doen ophouden, haar feestdagen, haar nieuwe manen, en haar sabbatten, en al haar plechtige feesten.” {TN4: 25.2}

Aangezien deze verordeningen (haar feestdagen, haar sabbatten, etc.) deel uitmaakten van “een beknopte profetie van het evangelie, een voorstelling waarin de beloften der verlosten waren omsloten” (The Acts of The Apostles, p.14{Van Jeruzalem tot Rome, blz..}), en aangezien Hosea’s symbolistatie ons heeft ingebracht tot de Christelijke periode, typeert

25

 het ophouden van de verordeningen daarom het verdringen van de Waarheid door Rome. Ook aan Daniël werd getoond dat dit zou worden volbracht door Rome, de “uiterst grote” hoorn, welke de Waarheid “neerwierp… ter aarde”, “en de plaats van Zijn [Christus’] heiligdom.” Dan. 8:12,11. {TN4: 25.3}

Merk op dat de “Waarheid” en de “plaats,” niet het heiligdom zelf, werden “neergeworpen,” dat wil zeggen, zowel de Waarheid van Christus als Zijn plaats in het aardse heiligdom werden terzijde gezet, zodat de kennis betreffende Zijn bemiddelend werk werd verduisterd. (Voor een uitgebreide uitleg van  Daniël  8 en 9, zie The Shepherd’s Rod, Vol.2{De Herdersstaf, Deel 2}, blz.126-147; Tract No.3{Traktaat Nr.3}, blz. blz.27-32.). {TN4: 26.1}

“En Ik zal verwoesten,” zegt de Here, “haar wijnstokken en haar vijgebomen, waarvan zij zegt:dezen zijn mijn beloningen, die mijn minnaars mij gegeven hebben; en Ik zal ze maken tot een woud, en de beesten des velds zullen hen vreten. En Ik zal over haar bezoeken de dagen van de Baals, waarin zij wierook tot hen gerookt heeft, en zij zich versierde met haar oorbellen en haar sieraden [werelds vertoon], en zij haar minnaars [de wereld] naging, en Mij vergat, zegt de Here. Daarom, ziet, Ik zal haar lokken, en zal haar naar de woestijn voeren [weg van de wijngaard –onder de heidenen], en geriefelijk tot haar spreken.” Hos. 2:12-14{KJV;vs.11-13, NBG&SV}. {TN4: 26.2}

Deze voorzegging werd meer dan duizend jaren uitgesproken voordat zij haar wijngaarden verloor, en voordat zij “vluchtte naar de woestijn, alwaar haar een plaats was door God, opdat zij haar aldaar zouden voeden twaalf honderd en zestig dagen.” Openb.

26

12:6. Maar terwijl zij daar was in figuurlijke afzondering van haar eigen land, sprak God “geriefelijk tot haar.” Met andere woorden, zij moest, gelijk de eigenzinnige verkwister, een bittere ervaring doorstaan, weer verlangend naar thuis, voordat de Heer wat dan ook voor haar kon doen. Aldus zou aan het einde van haar ballingschap, Zijn toenaderingen van liefde en genade waarlijk een beantwoordende koord in haar aanslaan. {TN4: 26.3}

Zoals wij reeds hebben gezien, toont deze voorstelling de Christelijke kerk aan begiftigd met de waarheid van het heiligdom (Hos. 2:11{KJV; vs.10, NBG&SV}). En aangezien de Zevende-dags Adventisten kerk bekend staat als zijnde de enige met deze leer, is het duidelijk dat deze symbolische profetie van kerkelijke geschiedenis ons deze kant op brengt van 1844 N.Chr. tot de oprichting van het kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten. Dus openbaart de allegorie haar tegenwoordige toestand, en Gods raad tot haar. {TN4: 27.1}

Bovendien bewijst het feit, dat de ontvouwing van deze hoofdstukken nu voor het eerst onder de aandacht wordt gebracht, nog meer dat de lessen die zij bevatten, uitdrukkelijk bestemd zijn voor de kerk op dit uur, waarvan het eerste dat in beschouwing zal worden genomen, de les  is van

Het Typische Dal van Achor. {TN4: 27.2}

“Ik zal haar geven haar wijngaarden van daar af, en het dal van Achor tot een deur der hoop.” Hos 2:15{KJV; vs. 14, NBG&SV}). {TN4: 27.3}

Wat de betekenis ook mag zijn van het “dal van Achor,” het is haar “deur der hoop”—

27

haar enige uitweg uit haar moeilijke situatie. Het weten waarom het haar deur der hoop is, is natuurlijk van het meest onmiddellijk belang. {TN4: 27.4}

Slechts driemaal in de Schriften wordt “het dal van Achor” vermeld: eenmaal in een letterlijk verband (Joz.7:24,26), en tweemaal in een figuurlijk verband (Jes.65:10; Hos.2:15). Een studie van het letterlijke zal de sleutel geven die de betekenis van het figuurlijke zal ontsluiten. {TN4: 28.1}

De eerste stad die in handen viel van de Israëlieten bij hun oversteek door de Jordaanrivier, was Jericho. Het gebod tot Jozua luidde, dat de stad, met alles wat leefde erin, vernietigd, met vuur verbrand moest worden, maar dat “al het zilver, en goud, en vaten van koper en ijzer..” werd “toegewijd aan de Here” en werd gebracht” in de schatkamer van de Heer.” Joz.6:19. {TN4: 28.2}

“Maar de kinderen Israëls pleegden een overtreding met het vervloekte,” en als gevolg begonnen zij te vallen voor de ogen van hun vijanden, waardoor “Jozua zei: Ach, here God, waarom hebt Gij dit volk door de Jordaan ooit doen gaan, om ons te geven in de hand der Amorieten, om ons te verdelgen? God ter wille, waren wij tevreden geweest, en aan de andere kant van de Jordaan gewoond! Och, Here, wat zal ik zeggen, wanneer Israël hun vijanden de rug toekeert! Want de Kanaänieten en al de inwoners des land zullen het horen, en zullen ons omsingelen, en onze

28

naam afsnijden van de aarde; en wat zult Gij dan Uw grote naam doen? {TN4: 28.3}

“En de Here zeide tot Jozua: Staat gij op, waarom ligt gij aldus neer op uw aangezicht? Israël  heeft gezondigd, en zij hebben ook Mijn verbond overtreden welke Ik hen geboden heb; want zij hebben namelijk van het vervloekte genomen, en hebben ook gestolen, en ook gelogen, en zij hebben het zelfs onder hun eigen goederen gelegd. {TN4: 29.1}

“Daarom konden de kinderen Israëls geen standhouden voor het aangezicht van hun vijanden, maar hebben hun ruggen voor hun vijanden toegekeerd, omdat zij vervloekt waren; ook zal Ik niet meer bij u zijn, tenzij gij het vervloekte uit uw midden verdelgt.Sta op, heilig het volk, en zeg: Heiligt u tegen de morgen; want zo zegt de Here God van Israël: Er is een vervloekt ding in uw midden, o Israël; gij kunt geen standhouden voor het aangezicht van uw vijanden totdat gij het  vervloekte wegdoet uit uw midden. {TN4: 29.2}

“In de ochtend zult daarom gij volgens uw stammen aantreden, en het zal geschieden, dat de stam die de Here aanwijst, zal aantreden volgens de families; en de familie, die de Here aanwijst, zal aantreden volgens de gezinnen, en het gezin, die de Here zal aanwijzen, zal aantreden man voor man.” Joz.7:1,7-14. {TN4: 29.3}

“En Achan,….werd aangewezen.” En hij “antwoordde Jozua, en zei: Waarlijk, ik heb gezondigd tegen de Here God van Israël, en

29

zo en zo heb ik gehandeld; toen ik bij de buit een mooie Babylonische kleed zag, en tweehonderd sikkelen van zilver, en een staaf goud van vijftig sikkelen gewicht, toen begeerde ik ze, en nam ze; en zie, zij zijn verborgen in de grond in mijn tent, en het zilver onderaan. {TN4: 29.4}

“En Jozua, en geheel Israël met hem, namen Achan, de zoon van Zerah, en het zilver, en het kleed, en het staaf goud, en zijn zonen, en zijn dochters, en zijn ossen, en zijn ezels, en zijn schapen, en zijn tent, en al wat hij had; en zij brachten hen naar het dal van Achor. {TN4: 30.1}

“En Jozua zei: Waarom hebt gij ons in een ongeluk gestort? De Here zal u op deze dag in een ongeluk storten. En geheel Israël stenigden hem met stenen, en verbrandden hen met vuur, nadat zij hen met stenen hadden gestenigd.” Joz. 7:18,20,21,24,25. {TN4: 30.2}

Op dat ernstig moment, was Achan de enige zondaar in de vergadering, maar vanwege zijn zonde stond de gehele natie op het punt te vallen, en aldus zou Gods grote onteerd worden in de ogen van de heidenen. {TN4: 30.3}

De handelwijzen van de Heer met Jozua openbaart dat Zijn dienstknechten oplettend ervoor moeten waken dat er geen kwaad hun gelederen binnenkomt, en dat Zijn woorden door middel van Zijn profeten gevreesd worden, alsof Hij in Eigen persoon rechtstreeks tot Zijn volk sprak. {TN4: 30.4}

Toen Jozua verkondigde dat “er een vervloekt ding in uw midden is, O

30

Israël”(Joz. 7:13), verborg Achan zijn schuld zo lang mogelijk, in plaats van het onmiddellijk te belijden. Toen het uiteindelijk aan het licht werd gebracht en hij werd aangewezen, “antwoordde” hij “Jozua, en zei: Waarlijk, ik heb gezondigd tegen de Here God van Israël.” Maar helaas, het was toen te laat voor God om of zijn belijdenis te aanvaarden en zijn zonde te vergeven of om Zijn volk te rechtvaardigen tenzij zij hun verplichting vervulden om met de zonder af te handelen volstrekt in overeenstemming met met de wijze die Hij voorschreef. {TN4: 30.5}

“Al deze dingen nu, zijn hun overkomen tot tot voorbeelden; en zij zijn geschreven tot waarschuwing voor ons, over wie het einden der wereld is gekomen. Daarom, laat hij die meent te staan, erop toezien dat hij niet valle.”1 Cor. 10:11,12{KJV}. {TN4: 31.1}

Het dal van Achor van Jozua zes en zeven, is daarom een type van het dal van Achor van Hosea twee. {TN4: 31.2}

Met de sleutel hier in handen, zullen wij nu de geheimenis ontsluiten, die verbonden is met “de deur der hoop,”en ontdekken welke les van Tegenwoordige Waarheid {omsloten} ligt binnen

Het Antitypische Dal van Achor. {TN4: 31.3}

Ware dit opmerkelijke oordeelsgeschrift niet bestemd tot “een voorbeeld,” dan zou God het niet hebben aangewezen juist als de plaats voor Achan’s bestraffing. Zijn terechtstelling in het dal van Achor, wijst dan vooruit naar de tijd van een antitypische terechtstelling binnen de Christelijke kerk. Vandaar

31

dat deze antitypische dal van Achor, haar deur der hoop, slechts kan verwijzen naar de vernietiging van de zondaars, het onkruid in haar midden, haar onwettige kinderen. (Zie Testimonies, Vol. 5, p.80{Getuigenissen, Deel5, blz…}). {TN4: 31.4}

Onmiskenbaar toont het type aan dat gedurende deze reiniging, God niet alleen iedere zondaar onder Zijn volk zal vernietigen, maar ook hun gezinnen en al hun bezittingen met hen. “De zeef beweegt,” verklaart de Geest der Waarheid. “Laat ons niet zeggen: Trek Uw hand terug, O God. De kerk moet gezuiverd worden, en dat zal ook worden.”En ik zag dat de Heer zijn zwaard aan het wetten was in de hemel, om hen neer te snijden. Och, dat iedere lauwe belijder zich het schoon werk kon realiseren dat God op het punt staat te doen onder Zijn belijdend volk!”-Testimonies, Vol.1{Getuigenissen, Deel 1}, blz.100,190. {TN4: 32.1}

Het type toont ook aan dat God dit “schoon werk …onder Zijn belijdend volk” zal ondernemen, juist voordat Hij hen Zijn allerlaatste boodschap tot de wereld zal toevertrouwen -de boodschap van “de grote en vreselijke dag des Heren”(Mal.4:5). De kracht van deze vreselijke dag zal de aarde met haar heerlijkheid verlichten (Openb.18:1), en Zijn volk in staat stellen om weer te bezitten het antitypische beloofde land – de aarde. Wanneer dus het waardeloze materie is verteerd, “gaat” de kerk, “bekleed  met de volledige harnas van licht en gerechtigheid, …in tot haar laatste strijd…en de invloed van de waarheid getuigt aan de wereld

32

 van haar heiligmakend, veredelende karakter…”-Testimonies to Ministers{Getuigenissen voor Predikanten}, blz. 17,18. {TN4: 32.2}

Aldus, “dit evangelie van het koninkrijk zal verkondigd worden in al de wereld tot een getuigenis aan alle natiën, en dan zal het einde komen.” Matth. 24:14. {TN4: 33.1}

Dit alles – de op handen zijnde reiniging van de kerk, de opvolgende Luide Roep van de Derde Engel Boodschap, en het herstel van het koninkrijk in het land van onze vaders, met daarop volgend het overwinnen van de natiën, — dit alles vereist het type; het vereist hen, omdat Achan werd terechtgesteld en de vergadering bevrijd van zondaars voordat het vroegere Israël het “beloofde land” kon veroveren. {TN4: 33.2}

Dienovereenkomstig, na de reiniging, nadat zij gehoor heeft gegeven aan de oproep van Jesaja 52:1, dan, “bekleed met de harnas van Christus’ gerechtigheid, zal de kerk ingaan tot haar laatste strijd. ‘Schoon als de maan, helder als de zon, en vreselijk als een leger met krijgsbanieren,’ zal zij voortgaan over de gehele wereld, overwinnende en om te overwinnen.” –Prophets and Kings, blz.725{Profeten en Koningen, blz..} {TN4: 33.3}

Ook de profeet Ezechiël werd een visioen gegeven van deze laatste reiniging van de kerk. Zijn profetie openbaart dat iedereen die faalt om het merkteken, of zegel, te ontvangen, zal vallen onder de slachting door de “vijf mannen,” en dat allen, “oud en jong, zowel jonkvrouwen, en kleine kinderen, en vrouwen” zullen “allen tezamen omkomen” (Testimonies, Vol.5, blz. 211{Getuigenissen,

33

Deel 5, blz..}: Ezech.9:6), zoals wordt getypeerd door Achan’s vernietiging — het “voorbeeld.” {TN4: 33.4}

Deze onaantastbare opvolging van feiten versterken slechts het standpunt van de Geest der Profetie, dat “deze verzegeling van de dienstknechten Gods is dezelfde die aan Ezechiel in visioen werd getoond”; dat “het ware volk van God…zal altijd aan de kant staan van een getrouwe en duidelijke afhandeling met zonden die het volk van God licht begaat. In het bijzonder bij het afsluitingswerk voor de kerk, in de verzegelingtijd van de honderd vier en veertig duizend…” –Testimonies to Ministers{Getuigenissen voor Predikanten}, blz.445; Testimonies, Vol.3{Getuigenissen, Deel 3}, blz.266. {TN4: 34.1}

Merk op hoe beslissend het voorafgaande getuigenis de reiniging van de kerk plaatst voordat het evangeliewerk is voltooid, en onmiddellijk voordat de Luide Roep van de Derde Engel Boodschap wordt geklonken. Het verklaart duidelijk dat “het afsluitingswerk voor de kerk,” “de verzegelingtijd” is “van de honderd vier en veertig duizend.” En het feit dat dezen de “eerste vruchten” zijn, bewijst dat dit werk voor de kerk het begin is van de “oogst,” en dat nadat zij zijn verzegeld en de kerk is gereinigd, een tweede vruchten ingezameld zullen worden, want waar er geen tweede inzameling is, kan er geen “eerste” zijn. {TN4: 34.2}

Deze tweevoudige oogst wordt ook in zicht gebracht in Openbaring 7. Na de bijeenbrenging te aanschouwen, de verzegeling van de honderd vier en veertig eerste vruchten, zag Johannes de daarop volgende inzameling van de

34

“grote schare” uit alle natiën (Openb.7:9) –de tweede vruchten. {TN4: 34.3}

Het werk van de reiniging nog verder uitdiepend, openbaart de Geest der Profetie dat “zij die zichzelf ontrouw hebben bewezen, zullen dan niet met de kudde worden toevertrouwd.” Maar “de Heer heeft getrouwe dienstknechten, die in de schuddende, beproevende tijd, zichtbaar gemaakt zullen worden.” Met andere woorden, nadat de oude groep van dienstknechten, die zich ongeschikt hebben gemaakt voor de dienst, zijn weggedaan, en de kerk daardoor gereinigd, dan zal God “zichtbaar maken” de getrouwen en waarachtigen, zij die Hij kan vertrouwen als onderherders van zijn kudde. {TN4: 35.1}

In ditzelfde verband, waarschuwt de Geest der Profetie ook, dat “de dagen van de reiniging van de kerk haastig naderen. God zal een zuiver en waarachtig volk hebben. In de machtige zifting die spoedig zal plaatsvinden, zullen wij beter in staat zijn de sterkte van Israël  te meten. De tekenen openbaren dat de tijd nabij is, wanneer de Heer zal tonen dat Zijn wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen…Zij die vertrouwd hebben op intellect, genie of talent, zullen dan niet aan het hoofd staan van rang en rij. Zij hebben geen gelijke tred gehouden met het licht. Zij die zichzelf ontrouw hebben bewezen, zullen dan niet met de kudde worden toevertrouwd. In het laatste plechtige werk zullen weinig mannen van naam betrokken zijn. Zij zijn zelfverzorgend, onafhankelijk van God, en Hij kan hen niet gebruiken. De Heer heeft

35

getrouwe dienstknechten, die in de schuddende, beproevende tijd, zichtbaar gemaakt zullen worden.” – Testimonies, Vol. 5, blz.80{Getuigenissen, Deel 5, blz.70}. {TN4: 35.2}

De woorden “Zijn dorsvloer gronsdig reinigen” duiden een absolute zuivering aan, die haar zonder vlek, rimpel, of iets dergelijks laat. Niet eerder dan  wanneer dit “schone werk” is volbracht, kan God logischerwijs zeggen aan degenen die in Babylon zijn: “Komt uit haar, Mijn volk, opdat gij geen deelnemers zijt van haar zonden, en opdat gij niet ontvangt van haar plagen. ” Openb.18:4. Inderdaad, als Hij niet beter zou doen dan hen eenvoudigweg brengen naar een andere plaats waar de zonde nog steeds overvloedig is, dan kan Hij hen veel beter precies daar laten waar zij zijn. Dit laatste werk voor de kerk, zijnde van zulk een groot belang, wordt nog verder toegelicht in de profetie van Maleachi 3. {TN4: 36.1}

Van deze op handen zijnde zuivering, hoop inspirerend en bemoedigend voor de rechtvaardigen, maar vreselijk droevig voor de goddelozen, verklaart de profeet: Hij “zal plotseling tot Zijn tempel [de kerk of “dorsvloer”] komen,…doch wie kan de dag van Zijn komst verdragen? En wie zal standhouden wanneer Hij verschijnt? Want Hij is als het vuur van de smelter, en als het loog van de blekers; En Hij zal zitten als een smelter en reiniger van zilver; en Hij zal de zonen van Levi reinigen, en hen louteren als goud en zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid een offer kunnen brengen.” Mal. 3:1-3{KJV}. {TN4: 36.2}

36

Ter uitlegging van dit schriftgedeelte, zegt de publicatie van het kerkgenootschap (gepubliceerd en erkend door het kerkgenootschap evenals goedgekeurd en gebruikt door de Afdeling Sabbatschool over de gehele wereld in 1929), Isaiah, the Gospel Prophet{Jesaja, de Evangelieprofeet},Vol.3,blz.49:”Vers 20.[Jes.59]’De Verlosser zal tot Sion komen.’ Dit is niet de komst op de wolken, maar de komst tot de kerk. En wanneer Hij komt, zal Hij het werk doen dat wordt vermeld in Maleachi 3:1-3.” {TN4: 37.1}

Deze officiële uiteenzetting van de tekst toont aan dat het kerkgenootschap in 1929 leerde dat de profetie van Maleachi 3, die een grondig werk van reiniging belooft, een boodschap is tot de kerk. {TN4: 37.2}

Voortkomend uit Maleachi’s onthulling van de reiniging van de zonen van Levi, leidt de les ons tot de wet van

De Eerstgeborenen, de Eerste Vruchten. {TN4: 37.3}

In Gods oorspronkelijk plan, zouden de eerstgeborenen van ieder gezin de bedienaars zijn van de tempel. De “eerstgeborenen” naar het vlees, zijn daarom het type van de eerstgeborenen naar de Geest. {TN4: 37.4}

En hoewel de typische eerstgeborenen hun priesterlijke erfenis verloren aan de Levieten, toch zal in de herstelling van alle dingen, in de uiteindelijke Davidiaanse Periode (Handelingen 15:16), dit ambt hersteld worden tot de antitypische eerstgeborenen, de eerste vruchten van de oogst (Openb.14:4), want zij zijn “de dienstknechten

37

 van onze God.” Openb.7:3. Dit herstel, zal daarom volgen op hun

Absolute Hervorming, Resulterend in Volmaakte Veiligheid. {TN4: 37.5}

Als er met slechts een Achan in de vergadering, het Israël  van Jozua’s tijd krachteloos was om te staan voor de heidenen, wat voor hoop heeft dan het Moderne Israël , met honderden Achans (Testimonies Vol. 5{Getuigenissen, Deel 5}, blz.157) in haar midden, om de naderende “tijd der benauwdheid, zoals er nooit geweest was, sinds er een natie is geweest,” te doorstaan? Net als gisteren, is er vandaag voor haar slechts een “deur der hoop”–“het dal van Achor.” Haar daar voor altijd vrijmakend van zondaars, zal God haar dan uitbrengen, jubelend zingend, zoals in de dagen van haar “jeugd,” en als in de dagen toen zij opkwam “uit het land Egypte.”  {TN4: 38.1}

“En het zal te dien dage zijn, zegt de Here, dat gij Mij noemen zult : Ishi; en Mij niet meer noemen zult: Baali.” Hos.2:16{KJV;vs.15, NBG&SV}. {TN4: 38.2}

Zij zal Hem niet langer noemen “mijn Heer,” maar eerder “mijn Man” (kanttekening). Aangezien de relatie van een man nauwer is dan die van een heer, dan geeft het een verheffing aan van een intiemere verbintenis en wandel met God. En dat deze verheffing een direct gevolg is van hervorming, wordt bewezen in de volgende woorden: {TN4: 38.3}

“Want Ik zal de namen der Baals van haar mond wegdoen; en zij zullen niet meer bij hun namen gedacht worden.” Hos.2:17{KJV;vs16,NBG&SV}. {TN4: 38.4}

Dit komt doordat zij  “…de naam” van hun “Vader geschreven” hebben “aan hun voorhoofden…

38

En in hun mond is geen bedrog gevonden; want zij zijn onberispelijk voor de troon van God.” Openb. 14;1,5{KJV}.{TN4: 38.5}

Wanneer God Zijn volk door dit “verfijnend, zuiverend proces” (Testimonies, Vol.3 {Getuigenissen, Deel 3}, blz.541) heeft gebracht, en hen heft voortgebracht als fijn goud dat zeven maal gelouterd is, met het slijk voor altijd eruit verbrand, dan zal Hij in staat zijn om Zijn belofte te vervullen: {TN4: 39.1}

“En te dien dage zal Ik een verbond voor hen maken met het gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en met de kruipende dingen des gronds; en Ik zal de boog, en het zwaard, en de krijg van de aarde verbreken, en zal hen veilig doen neerliggen.” Hos. 2:18{KJV;vs.17,NBG&SV}. {TN4: 39.2}

Ondanks de ultieme, onovertreffelijke vreugde en heerlijkheid welke deze boodschap van hoop stelt voor de engel der Laodiceeers, die verantwoordelijk is voor de kandelaar, de kerk, is hij nog steeds aan het

Strijden Tegen De Boodschap. {TN4: 39.3}

Als Gods volk maar voldoende besef had van hun onvoorbereidheid om de komende crisis tegemoet te gaan, en zichzelf maar kon zien, staande, als het ware, voor de mond van de draak, dan zouden zij beven en verflauwen van vrees. Maar helaas, de sluier van ongevoeligheid dat hen omhult is zo groot, dat hij die komt als een voorbode van hoop en bevrijding, in plaats van te dankbaar te worden verwelkomd, op venijnige wijze wordt aangevallen als ware hij een duivelse Harpij {boze vrouw} of een soort Gorgonese, Waterslanghoofdig gedrocht; en dit alles omdat zij het uur van hun bezoeking niet weten, wanneer

39

de Heer hen zal vernietigen in Zijn grimmigheid, en de rechtvaardigen redden in

Zijn Genade. {TN4: 39.4}

Het feit dat de namen van de kinderen in Hosea’s visioen Lo-Ruchama (geen genade) en Lo-Ammi (niet Mijn volk) zijn, wanneer zij de periode van het Oude Testament voorstellen, betekent, zoals eerder werd gezien, dat God niet langer genade kon uitreiken naar de leden van Zijn kerk. Toen Hij hen dus bestrafte door de heidenen, leden de onschuldigen op gelijke wijze eronder met de schuldigen. Maar de namen Ruchama (genade) en Ammi (Mijn volk) tonen aan dat nu, in de periode van de laatste dagen, Hij genade zal hebben over hen door de goddelozen te vernietigen, en de rechtvaardigen te sparen. {TN4: 40.1}

“Ziet, de dagen komen, zegt de Here, dat Ik het huis van Israël  en het huis van Juda bezaaien zal met het  zaad van mensen, en met het zaad van beesten. En het zal geschieden, dat gelijk als Ik over hen gewaakt heb, om uit te rukken, en af te breken, en neer te werpen, en te vernietigen, en te verdrukken; alzo zal Ik over hen waken, om te bouwen en te planten, zegt de Here. In die dagen zullen zij niet meer zeggen: De vaders hebben een onrijpe druif gegeten, en der kinderen tanden zijn stomp geworden. Maar een ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven; ieder mens, die een onrijpe druif eet, zijn tanden zullen stomp worden.” Jer. 31:27-30. {TN4: 40.2}

Het is daarom duidelijk, dat de samenstelling van de beide kerken in beide perioden wordt uitgebeeld

40

 door dezelfde twee kinderen, Lo-Ruchama en Lo-Ammi, behalve dat hun namen in de laatste periode zijn veranderd. {TN4: 40.3}

Het Schriftgedeelte: “zij zal daar zingen [in de periode van het Nieuwe Testament], als in de dagen van haar jeugd [als in haar eerste staat in de periode van het Oude Testament], en als op de dag toen zij opkwam uit het land Egypte” (Hos.2:15), getuigt dat de ervaring van Gods vroegere volk bij het uitgaan van Haran, en uit Egypte, zal worden herhaald in de tegenwoordige tijd: “En er zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel van Zijn volk, dat overgebleven zal zijn van Assyrië, gelijk als Israël geschiedde ten dage, toen hij optoog uit Egypteland.”Jes.11:16. Aldus “te dien dage zal de Spruit des Heren schoon en heerlijk zijn, en de vrucht der aarde zal voortreffelijk en aantrekkelijk zijn voor hen die ontkomen zijn van Israël. {TN4: 41.1}

“En het zal te dien dage geschieden, dat hij die is achtergebleven in Sion, en hij die overblijft in Jeruzalem, heilig genaamd zal worden, namelijk een ieder die is geschreven onder de levenden in Jeruzalem; wanneer de Here het vuil der dochters van Sion zal hebben afgewassen, en het bloed van Jeruzalem uit haar midden zal hebben gereinigd door de geest van gericht, en door de geest van verbranding.” {TN4: 41.2}

“En de Here zal over iedere woonplaats van de berg Sion, en over

41

haar samenkomsten, een wolk en rook des daags scheppen, en de schijnsel van een vlammend vuur des nachts; want over al de heerlijkheid zal er een bescherming zijn. En er zal een tabernakel zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevlucht, en tot een beschutting tegen de storm en tegen de regen.”Jes. 4:2-6{KJV}. {TN4: 41.3}

Deze verheerlijkte herhaling van Gods leiden van een uittocht beweging door de herdersstaf toont aan dat Hij wederom dezelfde wijze gebruikt om het moderne Israël uit de natiën te brengen. Daar waar de Joden faalden om hun koninkrijk tot een werkend model van Theocratie {Godsregering} te maken, uitsluitend ingesteld om Gods macht te tonen en aldus de wereld te bekeren tot hun kostbaar Geloof, moet de huidige koninkrijk beweging succes hebben. Gods plannen kennen geen uiteindelijke mislukking; vroeg of laat, zullen zij uitgevoerd worden. (Zie Patriarchs and Prophets, blz.283{Patriarchen en Profeten, blz…}). {TN4: 42.1}

Dus vandaag , in het antitype: “de stem des Heren roept uit tot de stad [kerk]; en de mens der wijsheid [de onbewijsbare] zal uw naam: Hoort gij naar de roede, en Die het besteld heeft.”Mich.6:9{KJV}. “En door een profeet bracht de Here Israël uit Egypte, en door een profeet werd hij bewaard.” Hos.12:13{KJV}. {TN4: 42.2}

Het is daarom vanzelfsprekend dat God met allen medelijden zal hebben, die onder het gezag van Zijn staf vandaag de dag komen te staan, hun zonden belijdend en op zoek zijnde naar genade. Maar Hij zal geen genade hebben voor

42

de ongehoorzamen, zelfs niet voor wie dan ook die begeren

Het Babylonisch Kleed van Vandaag. {TN4: 42.3}

Door Achan’s onwettig bezit van het “mooie Babylonische kleed” wordt getypeerd die groep kerkleden die de wereldse trends en wijzen die nu in de mode zijn begeren, terwijl het Israël  van vandaag op het staat het beloofde land binnen te gaan. En de prijs die hij betaalde, zullen zij betalen. (Lees Jes. 3:16-26.) En niet alleen zij zullen het betalen, maar ook degenen die, in navolging van de volgende voetsporen van Achan,

Zilver En Goud Begeren. {TN4: 43.1}

Het nemen van het geld van de Heer door Achan, stelt die klasse kerkleden voor die het “zilver” en het “goud” begeren welke Hij voor Zichzelf apart heeft gesteld, en Hem daardoor beroven van datgene wat het Zijne is –tienden en offers. Zij die dagene achterhouden wat van Hem is, en het aanwenden voor gebruik volgens hun eigen wijsheid, evenals zij die “het loon van de huurling {dagloner}” drukken, “de weduwe en de vaderloze verdrukken, en de vreemdeling terzijde dringen van zijn recht, en Mij niet vrezen, zegt de Here der heerscharen” (Mal. 3:5), spelen de rol van Achan, en “zijn” daarom “vervloekt met een vloek;…namelijk deze gehele natie.” Mal. 3:9{KJV}.{TN4: 43.2}

De tienden en de offers zijn het vermogen van de Heer, en zij die denken dat zij hen dusdanig kunnen manipuleren om zo welk doel dan ook te volbrengen dat gewenst is, misleiden zichzelf, niet God, want Zijn gebod is: “Brengt gij al de tienden in het schathuis,

43

opdat er spijze zij in Mijn huis.” Mal. 3:10. Het schathuis is de enige plaats dat is benoemd waar men de tienden en offers kan brengen en van zijn schouders kan ontladen de zware verantwoordelijkeheid welke een getrouwe rentmeesterschap oplegt. Om anderszins met hen te doen, betekent dat men zijn rekening in het hemelse register rood laat staan, ondanks men ze kan aanwenden voor een verdienstelijk werk van liefdadigheid. Vlied daarom, terwijl het nog vandaag is, van deze zonde van Achan, voordat het voor eeuwig te laat is! “Zo waarachtig als Ik leef, zegt de Here God, Ik heb geen behagen in de dood van de goddeloze; maar dat de goddeloze zich bekeert van zijn weg en leve; bekeert u, bekeert u van uw boze wegen; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israels?” Ezech. 33:11{KJV}.{TN4: 43.3}

Zij die heden Zijn stem horen en hun harten niet verharden, zoals in de dag van de verzoeking, zal Hij maken tot

Zijn Toekomstige Dienstknechten. {TN4: 44.1}

“Niet door kracht, noch door macht, maar door Mijn Geest, zegt de Here der heerscharen.” Zach. 4:6{KJV}. Met andere woorden, de werkers zullen zijn “onderwezen eerder door de zalving van de Heilige Geest, dan door de uiterlijke training van wetrenschappelijke instellingen…God zal tonen dat Hij niet afhankelijk is van geleerde, gewichtige stervelingen.” “De meest zwakke en aarzelende in de kerk, zal zijn als David–bereid zijnde te doen en te durven.” –Testimonies, Vol. 5, blz. 82,81{Getuigenissen, Deel 5, blz…}. {TN4: 44.2}

44

Bovendien, “Ik zal ongeletterde mensen, onbekende mensen nemen,” zegt de Heer, “en hen bewegen door Mijn Geest, om Mijn voornemens uit te voeren in het werk van het redden van zielen. De laatste boodschap van genade zal worden doorgegeven door een volk die Mij liefheeft en vreest.” –Review and Herald, 21 September, 1905. “Hij zal mensen gebruiken voor de volbrenging van Zijn doel, welke sommige broeders zouden verwerpen als zijnde ongeschikt om in het werk te betrekken.” –Review and Herald, 9 Februari, 1895. {TN4: 45.1}

Tot deze werkers zegt de Here op genadevolle wijze: “En vreemden zullen staan en uw kudde weiden, en de zonen van de vreemdeling [zij die niet van de 144.000 zijn] zullen uw akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn. Maar gij zult de priesters des Heren heten; men zal u de dienaars van onze God noemen; gij zult de vermogens der heidenen eten, en in hun heerlijkheid zult gij u beroemen.” Jes. 61:5,6{KJV}. Wat een verheven voorrecht om in staat te zijn geen andere meester dan Christus te erkennen, en om alleen in Zijn werk betrokken te zijn en van Zijn vermogen te leven! {TN4: 45.2}

Aangezien deze bediening, waarvan “desgelijks er nooit is geweest, noch zal er daarna meer zijn, zelfs tot jaren van vele geslachten” (Joel 2:2), vrij zal zijn van alle aardse lasten, laat niemand daarom nog langer vertragen in het teweegbrengen de overgang die hem uiteindelijk met hart en ziel betrokken zal zien in het ” afsluitingswerk voor de kerk” van de Heer, de inzameling van de “eerste vruchten,” die zullen worden verzegeld van onder de levenden. En terwijl hij zichzelf overgeeft

45

 tot dit werk, zal hij tegelijkertijd zichzelf voorbereiden om de boodschap te brengen in de tijd van de “Luide Roep,” welke de reiniging van de kerk –de uitredding van de verzegelden en de vernietiging van de onverzegelden–zal inluiden en welke degenen die zullen worden gereinigd zullen verkondigen. {TN4: 45.3}

Laat een ieder op verstandige wijze deze noodzakelijke overgang maken door geleidelijk de navolging van zijn eigen belangen te beperken, en de navolging van die van de Heer te vermeerderen. Op deze manier, zal een ieder gestadig opklimmen van een lege en niet bezongen verleden van zelfonderneming, tot een volledige en heerlijke toekomst van goddelijke onderneming welke zal voortbrengen “van de uiterste delen der aarde…psalmen, namelijk heerlijkheid voor de rechtvaardigen.” Jes. 24:16{KJV}. {TN4: 46.1}

“Laat mij u vertellen,” zegt de geest der Profetie, “dat als uw hart in het werk is, en u geloof heeft in God, dan hoeft u zich niet afhankelijk te stellen van de toestemming van welke predikant of welke mensen dan ook: als u juist te werk gaat in de naam van de Heer, door op een nederige manier te doen wat u kan om de waarheid te onderwijzen, dan zal God u rechtvaardigen. Als het werk niet zo beperkt was geweest door een beletsel hier, en een beletsel daar, en een beletsel aan de andere kant, dan zou het voort zijn gegaan in haar majesteit. Het zou in de eerste plaats in zwakheid zijn voortgegaan; maar de God des hemels leeft.” Review and Herald, 16 April, 1901(Zie ook Testimonies, Vol.7{Getuigenissen, Deel 7}, blz. 25). {TN4: 46.2}

46

Mijn broeders, als u verkiest om deel te hebben in dit allergrootste werk, de kronende handeling in de verlossing van de wereld, moet u zich nu gereed maken. Laat de zorgen van dit leven u niet beroven van de kroon van het eeuwig leven. Biedt geen excuses aan voor het niet maken van de verandering; staat niet aan de kant van degenen die zullen zeggen:” Ik heb een stuk grond gekocht, en ik moet nodig uitgaan, en het bezien; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd;” of :”Ik heb vijf juk ossen gekocht, en ik ga heen, om die te beproeven; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd;” of: “Ik heb een vrouw getrouwd, en daarom kan ik niet komen.” Lukas 14:18-20. “Want al wat in de wereld is, de begeerte des vleses en de begeerte der ogen, en de hoogmoed des levens, is niet uit de vader, maar is uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeerte; maar hij die de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.” 1 Johannes 2:16,17.{KJV}. {TN4: 47.1}

Terwijl u daarom nog bezig bent in uw huidige betrekking, gaat gij in tot de wijngaard des Heren, en naar gelang uw belang daar groeit, laat uw eigen belangen vervagen totdat u zich volledig gescheiden ondervindt van hen en getrouwd tot die van de Here. {TN4: 47.2}

“De tijd,” zegt de Geest der Profetie,”is kort, en onze krachten moeten georganiseerd worden om een groter werk te doen. Arbeiders zijn nodig die de grootheid van het werk begrijpen, en die erin betrokken zullen zijn, niet vanwege het loon dat zij ontvangen, maar vanwege een realisatie van de nabijheid van het einde.

47

De tijd vereist grotere nauwkeurigheid en een diepere toewijding. O, ik ben zo vervuld van dit onderwerp, dat ik uitroep tot God: ” Richt op en zend boodschappers uit, vervuld met een besef van hun verantwoordelijkheid, boodschappers in wiens harten zelf-aanbidding, welke als grondslag ligt van alle zonden, is gekruisigd.” –Testimonies, Vol. 9{Getuigenissen, Deel 9}, blz. 27. {TN4: 47.3}

Maar aangezien de oogst groot is, en de arbeiders weinig, is de hemel ertoe gedwongen om “het werk te voleindigen, en het in gerechtigheid af te snijden” Rom. 9:28{KJV}. Vandaar dat de Here Zelf nu

De Leiding Zal Nemen Over de Kudde. {TN4: 48.1}

En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid; ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid, en in barmhartigheden; Ik zal u Mij zelfs ondertrouwen in getrouwheid; en gij zult de Here kennen.” Hos. 2:19,20 {KJV;vs.18.19}. {TN4: 48.2}

“Zij die op de Here vertrouwen zullen zijn als de berg Sion, welke niet verwijderd kan worden, maar blijft in eeuwigheid. Gelijk de bergen zijn rondom Jeruzalem, zo is de Here rondom Zijn volk, van nu aan tot in eeuwigheid.” Ps. 125:1,2{KJV}. {TN4: 48.3}

“En het zal te dien dage geschieden, dat Ik zal horen, zegt de Here, Ik zal de hemelen horen, en zij zullen de aarde horen.” Hos. 2:21 {KJV;vs.20, NBG&SV}. {TN4: 48.4}

Terwijl het zinsdeel: “Ik zal de hemelen horen,” aantoont dat Hij op aarde is, toont het zinsdeel: ” zij zullen de aarde horen,” aan, dat “door middel van de engelen zal

48

er een voortdurende verbinding zijn tussen de hemel en de aarde.” –Testimonies, Vol. 9{Getuigenissen, Deel 9}, blz. 16. {TN4: 48.5}

Hij “zal wegen en middelen gebruiken waardoor het zal gezien worden dat Hij de teugels in Eigen handen neemt. De werkers zullen verbaasd zijn van de eenvoudige middelen die Hij zal gebruiken om Zijn werk van gerechtigheid teweeg te brengen en te vervolmaken.” –Testimonies to Ministers{Getuigenissen voor Predikanten}, blz. 300. En zo zal God “Zelf de leiding nemen over Zijn kudde.”  –Testimonies, Vol.5, blz. 80{Getuigenissen, Deel 5, blz..}. (Zie ook onze Traktaat Nr.1). {TN4: 49.1}

De leiding genomen hebbende over de eerstgeborenen, de eerste vruchten van de oogst, zal Hij hen gebruiken om te vergaderen

De Tweede Vruchten. {TN4: 49.2}

En de aarde zal het koren, en de wijn, en de olie horen; en zij zullen Jizreël horen.” Hos.2:22{KJV;vs.21,NBG&SV}. {TN4: 49.3}

Het eerste gedeelte maakt duidelijk dat wanneer de Heer Zelf volledig leiding neemt over de kudde, er een grote oogst van zielen zal ingezameld worden, want de aarde zal het koren horen en de wijn en de olie –het geestelijk voedsel, de boodschap. En zij {zijn broeders in de kerk en in de wereld] zullen “Jizreël” horen–de boodschappers. {TN4: 49.4}

“En Ik zal haar tot Mij op de aarde bezaaien; en Ik zal Mij ontfermen over haar die geen ontferming verkregen heeft; en Ik zal  tot hen, die Mijn volk niet waren, zeggen: Gij zijt Mijn volk; en zij zullen zeggen: Gij zijt Mijn God.” Hos. 2:23{KJV;vs.22,NBG&SV}. {TN4: 49.5}

49

De belofte:”Ik zal haar tot Mij op de aarde bezaaien[vermenigvuldigen],” draagt verdere verzekering dat er een inzameling zal zijn van zielen na de reiniging. Vandaar dat Jizreël’s boodschap al deze dingen volbrengt voor de laatste afsluiting van de genadetijd–die voor de wereld. {TN4: 50.1}

Dit bewijs op bewijs maakt duidelijk dat nadat de 144.000 zijn verzegeld en gescheiden van onder de goddelozen in de kerk, God ‘hen…zal zenden tot de natien,” waar “zij zullen verkondigen” Zijn “heerlijkheid onder de Heidenen. En zij zullen al uw broeders tot een offer brengen voor de Here uit alle natien…in een rein vat in het huis des Heren.” Jes.66:19,20{KJV}. {TN4: 50.2}

Hosea’s gezins-allegorie toont verder aan dat in de tijd van Jizreël’s boodschap, de gehele wereld de verheerlijkte relatie zal aanschouwen van

De Vader, Moeder en Kinderen. {TN4: 50.3}

De vrouw van Hosea zijnde een voorstelling van de vrouw van de Heer (Hos.2:2{KJV}), is Hosea zelf een voorstelling van de Heer. En aangezien Zijn vrouw Zijn kerk is, zijn zij en haar kinderen een voorstelling van Zijn kerkgezin–bedienaren{leiders of predikanten} en leken. Zij stelt de predikanten voor omdat zij de bekeerlingen voortbrengen, de kinderen die de leken samenstellen. Tot Jizreël, Hosea’s eerstgeboren zoon in het visioen, komt het gebod: {TN4: 50.4}

“Zegt gij tot uw broeders, Ammi; en tot uw zusters, Ruchama. Pleit met uw

50

moeder, pleit; want zij is niet Mijn vrouw, noch ben Ik haar man; laat haar daarom haar hoererijen van haar aangezicht wegdoen, en haar overspelerijen van tussen haar borsten.” Hos.2:1,2{KJV; 1:12 & 2:1, NBG&SV}. {TN4: 50.5}

Hieruit zien wij dat Jizreël, degene die wordt aangesproken, symbool staat voor een profeet die zijn “broeders, Ammi”, en zijn “zusters, Ruchama,” zal gebieden om tot hun “moeder” te gaan en met haar te pleiten om {zich} te hervormen. De namen: Ruchama en Ammi, stellen een broeder en een zuster voor (enkelvoud), maar bij het opdragen van Jizreël om tot hen te spreken, onderscheidt de Heer hen in het meervoud, –“broeders” en “zusters,” wat de totale kerklidmaatschap omvat. {TN4: 51.1}

Het is daarom vanzalfsprekend, dat God het bestemde dat een van de leken, Jizreël, Zijn gekozen instrument, de boodschap zou aankondigen aan Ammi en Ruchama, zijn “broeders” en “zusters,” die op hun beurt zouden pleiten met hun “moeder,” de geestelijke leiding.  De Heer heeft deze handelwijze duidelijk bekend gemaakt, omdat HIj wist dat de meerderheid altijd geneigd is te steunen op hun geestelijke leiders voor openbaring van waarheid en omdat zij het tragische feit vergeten, dat “in het afsluitingswerk” voor de kerk in elke periode, de leiding de kudde weerhield van het aannemen van vooruitgaande Waarheid, in plaats van hen Erin te leiden. {TN4: 51.2}

Waarlijk, “het is niet genoeg om goede voornemens te hebben;…niet genoeg om te doen wat een mens denkt dat recht is, of wat de predikant hem vertelt dat recht is. De zaligheid van zijn ziel staat op het spel, en hij zou de Schriften voor

51

zichzelf moeten onderzoeken. Hoe sterk ook zijn overtuigingen mogen zijn, hoe verzekerd hij ook moge zijn dat de predikant weet wat waarheid is, dat is niet zijn basis.” {TN4: 51.3}

De meest nederigen en toegewijden in de kerken waren meestal de eersten die de boodschap ontvingen.” {TN4: 52.1}

“Deze waarheid is herhaaldelijk geïllustreerd in de geschiedenis van de kerk…velen van de belijdende volgelingen van Christus weigerden het licht des hemels te ontvangen, en kenden, zoals de Joden van ouds,  de tijd niet van hun bezoeking. Vanwege hun trots en ongeloof, passerde de Heer hen, en openbaarde Zijn waarheid aan hen die, zoals de herders van Betlehem en de Oosterse wijzen, gehoor hadden gegeven aan al het licht dat zij hadden ontvangen.” –, The Great Controversy, blz.598, 372, 316{ De De Grote Strijd, blz…}. {TN4: 52.2}

Met de overvloed aan bewijzen die hierin  zijn beschikbaar gemaakt aan allen, hoeft niemand in onwetendheid te blijven van de bron waardoor de Heer Zichzelf openbaart, als elkeen maar

Persoonlijk Zal Onderzoeken. {TN4: 52.3}

Op grafische wijze heeft de Heer wederom bekend gemaakt dat het gevaarlijk is om “vlees tot uw arm” te stellen– om aan iemand de persoonlijke verantwoordelijkheid toe te vertrouwen om “een boodschap die komt in de naam van de Heer” te onderzoeken. Elkeen moet voor zichzelf “alle dingen” beproeven en vasthouden aan “datgene wat goed is,” zoals iedere ware kind van God ooit heeft gedaan. Zij die geen tijd en moeite willen nemen om dit te doen, zijn niet eerlijk tegen

52

zichzelf of tegen God, en hun belang voor het koninkrijk der hemelen is niet zoals die wordt getoond in de gelijkenis van de koopman die naar zaligheid zocht als zoekende naar “schone parels” of “verborgen schatten.” Matt. 13: 44,45. En zij die voor zichzelf niet kunnen onderscheiden het verschil tussen waarheid en dwaling, zijn vooraf voorgesteld door de “vijf dwaze maagden.” Matt. 25:2. {TN4: 52.4}

Maar er is nog een andere klasse die, wegens trots van mening en uit vrees dat bij het komen tot het licht, hun fouten zichtbaar blootgelegd kunnen worden, weigeren om hun individuele verantwoordelijkheid te vervullen en dus in de duisternis blijven. Nog anderen deinzen terug om openlijk hun standpunt in te nemen aan de kant van degenen die duidelijke maar onpopulaire waarheid ondersteunen, vanwege het ongemak, smaad, en vervolging welke volgen op het worden uitgeworpen uit de synagoge. {TN4: 53.1}

Zodoende werken de zonden van vooroordeel, trots, en lafheid als een kwaardaardig gezwel in het hart, zich schuilhoudend onder de oppervlakte, alleen maar om hun gastheer van de eeuwige heerlijkheid te beroven. {TN4: 53.2}

“…zij zijn dronken, maar niet van wijn; zij waggelen, maar niet van sterke drank. Want de Here heeft over ulieden uitgegoten een geest des diepen slaaps, en heeft uw ogen toegesloten; de profeten en uw regeerders, de zioeners heeft Hij verborgen. En het gezicht van allen [de profeten] is voor u geworden als de woorden van een boek dat is verzegeld, welke men geeft aan een, die geleerd is,

53

zeggende: Lees dit, bid ik u; en hij zegt: ik kan het niet; want het is verzegeld [niet van belang voor de zaligheid, enz.]; en het boek wordt gegeven aan hem, die niet geleerd is, zeggende: Lees dit. bid ik u; en hij zegt: Ik ben niet geleerd [ik moet het een en ander ervan bezien]. {TN4: 53.3}

Daarom zei de Here: In zoverre dit volk tot Mij nadert met hun mond, en zij Mij met hun lippen eren, maar hun hart verre van Mij hebben verwijderd, en hun vreze jegens Mij wordt geleerd door de geboden der mensen; daarom, ziet, Ik zal voortgaan om een wonderlijk werk onder dit volk te doen, namelijk een wonderbaarlijk werk en een wonder; want de wijdheid van hun wijze mannen zal vergaan, en het verstand van hun verstandigen zal verborgen zijn.” Jes. 29:9-14{KJV}. {TN4: 54.1}

Uit deze akte van beschuldiging welke God heeft opgetekend tegen degenen die belijden de Zijne te zijn, zien wij dat hun onwetendheid het gevolg is van hun

Verwerping van de Profeten. {TN4: 54.2}

Elke opvolgende Joodse generatie verwierp de levende profeten, tegelijkertijd erkenning en eer gevende aan de voorafgaande {profeten} die werden gedood door, en voor het spreken tot de vaders.  Aldus bestrafte Jezus hen, zeggende: “Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeeërs, huichelaars! want gij bouwt de graven der profeten op, en versiert de graftekenen der rechtvaardigen, en zegt: indien wij in de dagen van onze vaderen

54

waren geweest, wij zouden met hen geen deelnemers zijn aan het bloed der profeten.” Matt. 23:29,30. {TN4: 54.3}

De meeste Christenen in de tegenwoordige tijd hebben, door de gave der profetie te verachten in de Christelijke periode, en door de Schriften van het Oude Testament toe te passen alleen op Gods vroegere volk, al de profeten verworpen! Het kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten echter, heeft lange tijd beleden te geloven in de Geest der Profetie, in het bijzonder in die bijzonder boodschap, welke in het laatste gedeelte van de laatste eeuw duidelijk maakt dat de engel van Openbaring 18:1, die de aarde met zijn heerlijkheid zal verlichten, nog in de toekomst lag (Early Writings, blz.277{Eerste Geschriften, blz.331,332}), en dat de boodschap van de profeet Elia nog zou komen (Testimonies to Ministers{Getuigenissen voor Predikanten}, blz.475). In haar Laodiceese toestand echter, dat zij “rijk, en met goederen verrijkt,” en “aan niets gebrek” heeft, noch aan waarheid noch aan profeten, openbaart zij de geest die de Joodse leiders ertoe leidde om Gods boodschappers te doden, en welke haast het gehele Christendom heeft veroorzaakt de profeten ter zijde te leggen, aldus lerende dat zij eindigden met de verkondiging van Johannes de Doper. {TN4: 55.1}

Door aldus het gezicht der mensen te verkorten, bereidt de vijand vastberaden de weg voor de kerk om de late regen te verwerpen, en nimmer het beloofde Pinksteren in de laatste dagen te ontvangen: {TN4: 55.2}

“Verheugt u dan, gij kinderen van Sion, en weest blijde in de Here, uw God: want Hij heeft

55

u de vroege regen gematigd gegeven, en Hij zal voor u doen neerdalen de regen, de vroege regen en de late regen in de eerste maand…En daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitstorten over alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien; En ook over de dienstknechten, en over de dienstmaagden, zal Ik in die dagen Mijn Geest uitgieten.” Joël 2:23,28,29{K.J.V.}. (Zie onze Traktaat Nr.2, blz.58,59). Allen die zichzelf van deze zegen beroven, zullen hun doem voor eeuwig verzegelen in het

Dal van Jizreël. {TN4: 55.3}

“Noem zijn naam Jizreël; want nog een korte tijd, en Ik zal het bloed van Jizreël vergelden over het huis van Jehu.” Hos.1:4. {TN4: 56.1}

Aangezien Jizreël een type is van de profeten die zijn gedood, evenals van degenen die vandaag de dag worden “gedood” (verworpen) door allen die de gave der profetie verachten (1 Thess. 5:20), is daarom het dal van Jizreël, ook een type. {TN4: 56.2}

Dat betekent: aangezien Jizreël de profeten voorstelt, en aangezien het “dal van Achor” (Hos.2:15{KJV})  staat voor de vernietiging van degenen die zich schuldig maken aan Achan’s zonde, moet het “dal van Jizreël,” de plaats waar Jehu de verwerpers van de vernietigde (Hos.1:5), staan voor de vernietiging van degenen die de Geest der Profetie vandaag de dag verwerpen. Zij die aldus gediskwalificeerd en geëlimineerd worden van de dienstknechten van de Heer

56

te zijn in Zijn laatste werk, zullen worden opgevold door

De Leken Beweging. {TN4: 56.3}

“Zegt gij [Jizreël] tot uw broeders, Ammi; en tot uw zusters, Ruchama. Pleit met uw moeder, pleit;…” Hos. 2:1, 2{KJV;1:12, 2:1-NBG/SV}. {TN4: 57.1}

Hier wordt een lekenbeweging in zicht gebracht van zowel mannen als vrouwen die zullen opkomen en de bodschap van hervorming zullen verkondigen tot de kerk, hun moeder. Zij zullen pleiten: {TN4: 57.2}

[Uw] hoererijen van [uw] aangezicht wegdoen, en [uw] overspelerijen van tussen [uw] borsten; Opdat [Vader] [u] niet naakt uitstrope, en [u] zette als ten dage, toen [u] geboren werd, en [u] make als een woestijn, en [u] zette als een dor land, en [u] dode door dorst. Hos. 2:2,3{KJV;vs.1,2-NBG/SV}. {TN4: 57.3}

Door middel van deze verpersoonlijkte profetie, zien wij dat de Heer nu niet een “nieuwe” kerkgenootschap uitroept, ondanks dat de geestelijke leiding doorgaat met het ontnemen van de rechten der aanhangers van deze hervormende boodschap. Dus, voor een succesvolle levering ervan tot de gehele zusterschap der kerken, is het samenbundelen van onszelf tot een lichaam van werkers als een beweging binnen een beweging, aan ons opgedrongen. Kortom, wij zullen onze boodschap strikt  beperken tot de oude organisatie, zoals de apostelen dat deden met hun boodschap. Voor de eerste drie en een halve jaar na de opstanding, werden zij opgedragen om al hun i

57

nspanning in te zetten ten behoeve van hun ouderlijke organisatie alleen, de laatste in de Oud Testamentische periode; op gelijke wijze, zijn de Davidianen opgedragen om een alles inzettende inspanning voort te brengen ten behoeve van hun ouder, de Laodiceese organisatie, de laatste in de Nieuwe Testamentische periode. {TN4: 57.4}

Laat ons daarom met zekerheid werken ten einde samen te spannen als een leger met banieren om de goede berichten aan Sion te verkondigen. Alleen dan kan er van ons gezegd worden: “Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van hem, die goede berichten brengt, die vrede publiceert; die goede berichten brengt van het goede, die zaligheid verkondigt; die tot Sion zegt: Uw God regeert!” Jes. 52:7{KJV}. {TN4: 58.1}

Broeder, Zuster, als u deel wilt hebben aan dit nooit-tevoren-zo heerlijk werk, dan waagt u het niet langer te vertragen in het opheffen van uw stem om te helpen “Moeder” te waarschuwen voor wat Vader op het punt staat te doen met haar

Onwettige Kinderen–“Het Onkruid.” {TN4: 58.2}

De kerk wordt beschuldigd van de vreselijke zonde van hoererij, — zich vermengend met de wereld, –en van het voortbrengen van “kinderen der hoererijen” (Hos. 2:4), bekeerlingen verwekt, niet door “de Geest der Waarheid” maar door de geest van de wereld. {TN4: 58.3}

Dezen hebben zich niet losgemaakt van de verlangens van het natuurlijk hart en van de neigingen van he “vleselijk verstand,” de “begeerten der ogen, en de trots des levens” –al wat

58

“niet van de Vader” is, “maar is van de wereld.” 1 Johannes 2:16. {TN4: 58.4}

Wanneer deze onwettige kinderen worden verteld van de rechtzinnige getuigenis, welke hen zou dwingen om de wereld op te geven en de gehele waarheid aan te nemen, openbaren zij zich snel als zijnde niet van het zaad van God. Laten kledings- en gezondheidshervorming en een grondige aanvaarding van de Geest der Profetie, zonder enige vermelding van werelds genot of zonden van zedelijkheid, op hen worden aangedrongen, en duizenden zogenaamde goede Christenen met een onberispelijke reputatie in de kerk, zullen hun lidmaatschap verlaten. {TN4: 59.1}

Laat deze proef toegepast worden, en de oprechten, die enige twijfel kunnen hebben over de resultaten, zullen het snel en volledig hebben laten verdrijven, voor eens en altijd. (Zie Early Writings, blz.270{Eerste Geschriften, blz..}). De kerk, die zich wel bewust is van dit feit, en bevreesd dat zij een zelfzuchtig gewin zal verliezen, tienden en offers, als zij faalt om grote ledental te verwerven, zegt in feite: “Ik zal achter mijn minnaars gaan, die mij mijn brood en mijn water geven, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank. Want zij wist niet,” zei de Here, “dat Ik haar koren gaf, en most, en olie, en haar zilver en goud vermenigvuldigde, welke zij voor Baal bereidden.” Hos.2:5,8{KJV;vs. 4,7-NBG&SV}. {TN4: 59.2}

“Alleen wanneer de kerk is samengesteld uit zuivere, onzelfzuchtige leden, kan het Gods doel ten vervulling brengen. Te

59

veel haastig werk wordt er gedaan om namen toe te voegen in het kerkelijk register. Ernstige fouten worden gezien in de karakters van sommigen die zich bij de kerk voegen. Zij die hen toelaten, zeggen: Wij zullen hen eerst in de kerk brengen, en daarna hen hervormen. Maar dit is een vergissing. Het allereerste werk dat gedaan moet worden is het werk van hervormen. Bid met hen, praat met hen, maar laat hen niet toe zich te verenigen met Gods volk in kerkelijk relatie, totdat zij vastbesloten bewijs geven dat de Geest van God aan hun harten werkt.”–Review and Herald, 21 Mei, 1901, Deel 78, Nr.21. {TN4: 59.3}

“Aldus is ‘vrede en veiligheid’ de roep van mannen die nooit meer hun stem als een bazuin zullen verheffen om Gods volk haar overtredingen te tonen en het huis Jakobs haar zonden. Deze stomme honden die niet wilden blaffen zijn degenen die de rechtvaardige wraak van een beledigde God voelen.”-Testimonies, Vol.5{Getuigenissen, Deel 5}, blz.211. {TN4: 60.1}

“Ja, zij zijn gulzige honden, die nooit genoeg kunnen hebben, en zij zijn herders die niet verstaan kunnen; zij allen kijken naar hun eigen weg, een ieder voor zijn gewin, uit zijn kamer” (Jes.56:11{KJV})–de kudde waarover hij de leiding heeft. {TN4: 60.2}

Omdat de herders, in hun blinde gulzigheid, de vijand zijn “schapen” hebben laten vermengen met de goede kudde, draagt de Here nu, in een laatste reddingspoging,

De Leken op om de Leiding Op te Wekken. {TN4: 60.3}

In een poging om onze broeders te redden van de op handen zijnde wraak van God, de “grote

60

en vreselijke dag des Heren” (Mal.4:5), laat iedere gelovige de oproep van God beantwoorden, en zijn stem verenigen met de oproep: “Waak op, waak op; trek uw sterkte aan, O Sion[door het vervloekte ding uit uw midden te verwijderen]; trek uw sierlijke klederen aan[Christus’ gerechtigheid],  Jeruzalem, de heilige stad; want van nu aan [nadat gij aldus hebt gedaan] zal niet meer in u komen de onbesnedene en de onreine.” Jes.52:1{KJV}. {TN4: 60.4}

“En te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks; en de ogen der blinden zullen zien uit de donkerheid, en uit de duisternis. Ook zullen de zachtmoedigen hun vreugde in de Here vermenigvuldigen, en de armen onder de mensen zullen zich verblijden in de Heilige Israëls. Want de vreselijke is te niet gebracht, en de bespotter is verteerd, en allen die tot ongerechtigheid waken, zijn afgesneden; die een mens een schuldige maken om een woord, en een valstrik leggen voor hem die bestraft in de poort, en de rechtvaardige afwenden om iets  nietswaardigs.” Jes. 29:18-21.{KJV}. {TN4: 61.1}

Steun niet langer, broeder, zuster: “Sta op, schijn; want uw licht is gekomen, en de heerlijkheid des Heren is over u opgekomen.” Jes. 60:1{KJV}. “Ziet op de bergen de voeten van hem, die goede berichten brengt, die vrede publiceert! O Juda, onderhoud uw plechtige feesten [de waarheid van het heiligdom], voer uw geloften uit; want de goddeloze zal niet meer door u heen gaan; hij is volledig afgesneden.” Nah.1:15{KJV}. {TN4: 61.2}

61

“Om Sion’s wil,” zegt de Heer, “zal Ik Mij niet stil houden, en om Jeruzalem’s wil zal Ik niet rusten, totdat de gerechtigheid daarvan voortgaat als helderheid, en de verlossing daarvan als een lamp die brandt. En de heidenen zullen uw gerechtigheid zien, en alle koningen uw heerlijkheid; en gij zult met een nieuwe naam genoemd worden , welke de mond des Heren zal noemen. {TN4: 62.1}

“Gij zult ook een kroon der heerlijkheid zijn in de hand des Heren, en een koninklijke hoed in de hand van uw God. Gij zult niet meer genoemd worden: Verlatene; noch zal uw land genoemd worden: Woestenij; Maar gij zult genoemd worde: Hephzibah{Mijn lust is in haar}, en uw land: Beulah{Getrouwde}; want de Here zal zich in u verlustigen, en uw land zal getrouwd zijn. {TN4: 62.2}

“Ik heb wachters op uw muren gesteld, O Jeruzalem, welke zich dag noch nacht stil zullen houden; gij die de Here vermeldt, zwijg niet, en geef Hem geen rust, totdat hij bevestigt, en totdat Hij Jeruzalem maakt tot een lof op aarde.” Jes. 62: 1-4, 6,7{KJV}.{TN4: 62.3}

De boodschap maakt nu “zichtbaar bekend” deze klaar wakkere wachters. –Testimonies, Vol. 5, blz.80{Getuigenissen, Deel5, blz..}. En “hij die zwak is onder hen te dien dage zal zijn als David; en het huis van David zal als God zijn, als de engel des Heren voor hen

[voor de grote schare uit alle natien]

. En te dien dage zal Ik Jeruzalem tot een laststeen maken voor al de volken: allen die zich ermee

62

belasten zullen aan stukken gesneden worden, hoewel alle volken der aarde tezamen ertegen vergaderd zijn.” Zach. 12:8,3 {KJV.}. {TN4: 62.4}

En “te dien dage zal er een fontein geopend zijn tot het huis van David en tot de inwoners van Jeruzalem voor zonde en voor onreinheid.” “Velen zullen gereinigd, en wit gemaakt, en beproefd worden; maar de goddelozen zullen goddeloos handelen; en geen van de goddelozen zullen verstaan; maar de verstandigen zullen verstaan.” Zach.13:1; Dan. 12:10 {KJV}. {TN4: 63.1}

“Dan zal het offer van Juda en van Jeruzalem de Here aangenaam zijn, als in de dagen van ouds, en als in vroegere jaren.” Mal. 3:4{KJV}. {TN4: 63.2}

“En Ik zal, u ten goede, de afvreter bestraffen, en hij zal de vrucht van uw grond niet verderven; noch zal uw wijnstok haar vrucht vóór de tijd afwerpen op de akker, zegt de Here der heerscharen. En alle natien zullen u gezegend noemen, omdat gij een land van welbehagen zult zijn, zegt de Here der heerscharen.” Mal.3:11,12{KJV}. {TN4: 63.3}

Opdat uw antwoord op deze hartverroerende oproep tot dienstbaarheid op verstandige wijze geinformeerd en met de gehele ziel moge zijn,  zult u, vanzelfsprekend, ernaar verlangen te weten:

Waar Is Gods Voorraadhuis? {TN4: 63.4}

De Joodse kerk, waarin de waarheid rustte tot aan de tijd van Christus, was altijd “de voorraadhuis,” en de priesters zouden altijd de rentmeesters ervan zijn. Maar toen zij

63

Christus verwierpen, noodzaakten zij God om Zijn “voorraadhuis” over te brengen naar het handjevol mensen die de toegevoegde boodschap voor die tijd aannamen. De ongelovigen verzaakten daardoor onbewust hun rentmeesterschap. Hun volgelingen die van toen aan tienden aan hen betaalden, leidden het geld van de Heer af van Zijn schathuis naar Zijn vijanden, om Zijn volk te vervolgen. Maar zij die Gods ware volk waren, volgden “het Lam waarheen ook” Hij ging, en “zovelen als er bezitters waren van landen of huizen, die verkochten zij, en brachten de prijs der verkochte goederen, en legden die aan de voeten der apostelen.” Hand.4:34,35. {TN4: 63.5}

Ten behoeve van degenen die kunnen denken dat de tiende wordt gebruikt voor het verkondigen van het evangelie aan de heidenen alleen, vestigen wij hun aandacht tot de volgende instructies: “Deze twaalven heeft Jezus uitgezonden, en hun bevel gegeven, zeggende: Ga niet heen op de weg der heidenen, …maar gaat eerder heen tot de verloren schapen van het huis Israels.” Matt. 10:5,6. Desondanks ontvingen zij tienden en offers, en dat alles werd aan hun voeten gelegd voordat de boodschap werd uitgereikt aan de heidenen. {TN4: 64.1}

Later droeg God Zijn voorraadhuis weer over, de goederen ervan toevertrouwend aan de hervormers, die werden bewogen door de geest  van de terneer-vertreden waarheid. Dien overeenkomstig, werden Zijn nieuwe en getrouwe rentmeesters aangewezen om zorg te dragen voor de “kandelaar,” de kerk, van toen aan. Het derde hoofdstuk van Maleachi, zoals wij

64

eerder hebben gezien, is direct van toepassing op de reiniging van de kerk (zie bladzijden 33, 34). En het bevel: “brengt gij al de tienden in het voorraad huis,” zijnde geplaatst in die bijzondere hoofdstuk van de Bijbel, toont buiten twijfel dat God Zijn “voorraadhuis” toevertrouwt aan de boodschappers van de bijzondere waarheid voor deze tijd. En aangezien deze boodschap van even groot belang is voor de kerk vandaag als die van Christus dat was voor de Joodse kerk, zijn wij op gelijkwaardige wijze gebonden aan zijn gebod: “Laat eerst de kinderen verzadigd worden; want het is niet betamelijk dat men het brood der kinderen neme, en het voor de honden (heidenen) werpe.” Markus 7:27. Daarom, mijn broeders en zusters, geef gehoor aan het Woord van God, en beantwoordt strikt aan Zijn gebod, opdat u niet met de werkers der ongerechtigheid valt onder de “verdelgingswapens” bij de verschrikkelijke vervulling van Ezechiel’s visioen. {TN4: 64.2}

Zij die leefden in de periode van de oude boodschap, het oordeel der doden, waren verplicht het te steunen, maar nu daar wij ingaan tot de periode van de nieuwe boodschap, het oordeel der levenden, zijn wij plichtgebonden om het te steunen. Niet langer is er noodzaak of rechtvaardiging voor ons om de oude boodschap op zichzelf te steunen, afgezonderd van de nieuwe. Niet meer zo dan het is bij het verkondigen van Noach’s vorrzegging van de vloed, gescheiden van de toekomstige betekenis die ervan wordt afgeleid. {TN4: 65.1}

“…God wil niet dat welk mens dan ook denkt dat er geen andere boodschap gehoord zal worden

65

dan datgene wat Hij kan hebben gegeven. Wij willen de vroegere boodschap en de verse {nieuwe} boodschap,” zegt de Geest der Profetie.–Review and Herald, 18 maart, 1890. {TN4: 65.2}

Broeder, Zuster, tenzij u gehoor geeft aan deze ernstige oproep, hoe zult u dan uw eigen zielen redden, en hoe zal deze booschap onze broeders in de kerk bereiken, aanzwellen tot een Luide Roep van de Derde Engel Boodschap, en het oordeel der levenden bazuinen? Zult u uw eigen  brood nemen om de Heidenen te voeden, en hen aldus samen laten vallen in het “dal van Achor”? {TN4: 66.1}

De instructies in de Herdersstaf, Deel 1, blz.251, “Betaal eerlijk uw tiende en offer aan uw kerk, en gevoel dat “HET IS” uw Vaders huis,” kwam nader bij het einde van 1930, voordat de leidinggevende broeders, als een kerkgenootschap, de verzegelingsboodschap hadden verworpen. Het is dan duidelijk, dat de Herdersstaf haar plicht heeft vervuld door te weigeren welke tienden of offers dan ook aan te nemen tot nadat de boeken werden verspreid over het kerkgenootschap, en nadat de broeders op bittere wijze de boodschap  begonnen tegen te staan. Nu echter, daar de tegenpartij niet langer passief, maar intens actief is, en de verkondiging van de boodschap verheven urgent is, is de enige openstaande koers duidelijk. Het zal een leger van werkers vereisen, inclusief de tienden en offers, om de mensen te bereiken. {TN4: 66.2}

Dus, aangezien onze leidinggevende broeders ontegenstrijdig zich onwaardig hebben betoond

66

als rentmeesters van Gods “voorraadhuis” voor de tijd van de “Luide Roep van de Derde Engel Boodschap,” heeft Hij de “kandelaar” overgedragen en roept ook op dat de tienden en offers worden overgebracht in “Zijn voorraadhuis” van Tegenwoordige Waarheid. {TN4: 66.3}

Wanneer deze grote lekenleger zijn werk heeft volbracht in de kerk, wanneer het is ontkomen aan de slachting, dan zal de Heer hen zenden, zoals Hij zegt, “tot de natiën,.. die Mijn gerucht niet gehoord hebben, noch Mijn heerlijkheid hebben gezien; en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen. En zij zullen al uw broeders brengen voor een offerande tot de Here uit alle natien…in een rein vat tot het huis des Heren.” Jes.66:16,19,20{K.J.V.}. {TN4: 67.1}

Het vervolgt daarom, dat tenzij het gehele kerkgenootschap Hem berooft, de Heer dan niet zou verklaren: “Gij hebt Mij beroofd, zelfs de gehele natie” (Mal.3:9). Maar aangezien de meeste van de de leden tienden en offers betalen, bewijst de aanklacht dat de fondsen worden gebracht in een verkeerde schatkamer. En wanneer anders kan dit waar zijn behalve dan in de tegenwoordige tijd, wanneer het kerkgenootschap strijdt tegen God en Zijn boodschap met Zijn eigen geld–de tiende? Zodoende is het dat “zelfs deze gehele natie” God berooft. “Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen; want waarom zoudt gij sterven, o huis Isaels?” Ezech. 33:11. {TN4: 67.2}

“Satan probeert voortdurend de aandacht te trekken tot mensen in plaats van tot God.

67

Hij leidt de mensen ertoe te zien op bischoppen, op predikanten, op professoren der theologie, als hun gidsen, in plaats van de Schriften te onderzoeken om hun plicht voor zichzelf te leren. Dan kan hij, door het verstand van deze leiders te beheersen, de menigten beinvloeden naar zijn wil. {TN4: 67.3}

“Toen Christus kwam om de woorden des levens te spreken, hoorde het gewone volk Hem blijmoedig aan; en velen, zelfs van de priesters en regeerders, geloofden in Hem. Maar het hoofd der priesters en de leidinggevende mannen van de natie waren vastbesloten om Zijn leringen te veroordelen en tegen te spreken. Ondanks zij verbijsterd werden gelaten in al hun pogingen om beschuldigingen tegen hem te vinden, ondanks zij niets anders dan de invloed van goddelijke macht en wijsheid konden gevoelen die Zijn woorden vergezelden, toch omsloten zij zich in vooroordeel; zij verwierpen het duidelijkste bewijs van Zijn Messiasschap opdat zij niet genoodzaakt zouden worden zijn discipelen te worden. Deze tegenstanders van  Jezus waren mensen welke het volk van kinds af had geleerd te respecteren, aan wiens gezag zij gewend waren zich onvoorwaardelijk te onderwerpen. ‘Hoe komt het,’ vroegen zij, ‘dat onze regeerders en geleerde schriftgeleerden niet in Jezus geloven? Zouden deze vrome mannen hem niet ontvangen als Hij de Christus was?’ Het was de invloed van zulke leiders die de Joodse natie ertoe leidde hun Verlosser te verwerpen… {TN4: 68.1}

“Ondanks de Bijbel vervuld is met waarschuwingen tegen valse leraren, zijn velen

68

gereed om aldus het bewaren van hun zielen aan de geestelijke ambtenaren toe te vertrouwen. Vandaag de dag zijn er duizenden deskundigen der godsdienst die geen andere reden kunnen geven voor de geloofspunten die zij aanhouden dan dat zij alzo werden onderwezen door hun godsdienstige leiders. Zij gaan haast onopgemerkt voorbij aan de leringen van de Verlosser, en stellen onvoorwaardelijk vertrouwen op de woorden van de bedienaren. Maar zijn bedienaren onfeilbaar? Hoe kunnen wij onze zielen toevertrouwen aan hun leiding tenzij wij van Gods woord weten dat zij lichtdragers zijn? Een gebrek aan morele moed om uit het verslagen spoor van de wereld te stappen, leidt velen ertoe om in de voetstappen te treden van geleerde mensen, en door hun weerzin om voor zichzelf te onderzoeken, worden zij hopeloos vastgebonden aan de ketens van dwaling. Zij zien dat de waarheid voor deze tijd duidelijk in zicht wordt gebracht in de Bijbel, en zij gevoelen de macht van de Heilige Geest die de verkondiging ervan vergezelt; toch laten zij de tegenpartij van het geestelijke ambt toe om hen van het licht af te keren. Ondanks dat het verstand en het geweten overtuigd zijn, wagen deze misleide zielen het niet anders te denken dan de bedienaren; en hun individuele oordeelvermogen, hun eeuwig belang, worden opgeofferd tot het ongeloof, de trots en het vooroordeel van een ander… {TN4: 68.2}

“De waarheid en de heerlijkheid van God zijn onafscheidelijk; het is onmogelijk voor ons om, met de Bijbel binnen ons bereik, God te eren met verkeerde meningen. Velen beweren dat het

69

niet uitmaakt wat men gelooft, als zijn leven maar goed is. Maar het leven wordt gevormd door het geloof. Als licht en waarheid binnen ons bereik is, en wij verwaarlozen het voorrecht om het horen en zien ervan te bevorderen, dan zijn wij het in feite aan het verwerpen; wij verkiezen dan de duisternis eerder dan het licht” –The Great Controversy, blz.595-597{De Grote Strijd, blz…}. {TN4: 69.1}

{ Schuingedrukte letters door ons}

>