fbpx

Deel 05 Symbolische Code Nrs. 06-12

Deel 5 Symbolische Code Nr. 6-12, incl.

De Symbolische Code Nieuws Artikel

Deel 5 Nr. 6 – 12 incl.

Juli. – Dec 1939

Mt. Carmel Center

Lake Waco Texas

 De Aarde Verlichtend

GODS NALATENSCHAP ONZE HOOGSTE VERERING

 

“De scholen van de profeten, opgericht door Samuel, waren vergaan tijdens de jaren van Israëls afvalligheid. Elia herstelde deze scholen, door erin te voorzien dat jonge mannen onderwijs konden verkrijgen, hetgeen hen zou leiden de wet te verhogen en het eerbaar te maken.”—“Prophets and Kings,” p. 224. {5SC6-12: 2.1.1}

De boodschap die het Evangelie werk zal afsluiten, is de laatste van alle evangelie boodschappen voor de afsluiting van de genadetijd. Het is die ene die gebracht zal worden door de anti-typische profeet Elia (Mal. 4: 5.6), want hij zal verschijnen vlak voor “ de grote en verschrikkelijke dag van de Heer,” en hij zal alle dingen herstellen. Matt. 17: 11. Verder nog, aangezien deze laatste boodschap is gebracht door Elia van vandaag, dan moet de boodschap die de oude profeet Elia droeg naar Israël van ouds een type zijn van deze laatste boodschap, die niet allen alle dingen zal herstellen, maar ook een einde zal brengen aan goddeloosheid, door de harten van degene die berouwvol zijn te veranderen (Ezech. 36:26) en door al de onboetvaardigen te vernietigen (Jes. 11: 4) {5SC6-12: 2.1.2}

Zoals de scholen van de profeten in de tijd van Elia vergaan waren en het noodzakelijk was dat ze hersteld werden, evenzo zijn de scholen van de profeten in onze tijd vergaan, anders zou de Elia boodschap van ouds niet een type kunnen zijn van de Elia boodschap van vandaag. Bovendien, zoals Elia het type de scholen van de profeten in zijn tijd herstelde, zo moet Elia het anti-type ook doen in de dagen van zijn verschijning. Het woord van God zelf getuigd hiervan, want, “voor de komst van de grote en verschrikkelijke dag van de Heer,” zal de boodschap van Elia “de harten van de vaders tot de kinderen keren en de harten van de kinderen tot hun vaders.” Daar zowel beide de harten van de ouders en van de kinderen niet juist naar elkaar toe zijn, en zij de boodschap nodig hebben om hen op de juiste wijze op te voeden, anders zou er geen noodzaak zijn om de harten tot wie dan ook te keren. {5SC6-12: 2.1.3}

In het begin werden de scholen der kerkgenootschappen opgericht met het enige doel om jong en oud te trainen voor Gods dienst en voor Zijn koninkrijk,– een training die alleen tot stand gebracht kan worden, door de Bijbel zowel tot een studieboek te maken en het fundament van hun gehele opvoeding. Zoals God het oude Israël zei dat als zij Zijn geboden zouden onderhouden, Hij hen in alle opzichten groter zou maken dan welke andere natie dan ook (Deut. 28:7-14) in de wereld, evenzo verlangt Hij vandaag ernaar de kerkscholen te verhogen, ver boven de wereldse scholen. Met andere woorden, God bedoelde niet dat noch Zijn school of Zijn kerk de staart zou zijn, maar in plaats daarvan dat zij het hoofd zouden zijn. Door op deze wijze de mensheid datgene te geven wat de wereld niet kan geven, moesten zij God verhogen en de mensheid zegenen. Jammer genoeg echter, heeft de kerk achting gezocht van de door de staat geaccrediteerde instituten en schoten zij te kort dit te doen, in plaats van zo een positie te behouden als de instituten van de staat te verplichten achting te zoeken bij de kerk. Aldus door datgene te begeren, wat het nooit nodig gehad zou hebben, had het niet de verbinding met God verbroken, heeft het daarbij haar eigen school, tot de staart gemaakt en de scholen van de wereld het hoofd! Met andere woorden, als welke school dan ook opgericht moet worden door de achting (het niveau) van een ander, hoort het de scholen van de wereld te zijn naar het niveau van de school van God, in plaats van God school, naar het niveau van de wereldse school; aldus bewijs gevend dat de scholen van God van een superieure orde zijn. {5SC6-12: 2.1.4}

Het feit dat het accrediterende bestuur, geen studiepunten erkend voor cursussen in de Bijbel en de Geest der Profetie, de studies van deze geïnspireerde boeken zijn vanzelfsprekend verwaarloosd, en daar zij aldus niet waardevol worden beschouwd voor academische studiepunten, is het duidelijk dat zij niet langer nog het studieboek, noch het fundament zijn van het onderwijs in de scholen van het kerkgenootschap. Vandaar, door vriendschap te zoeken met de wereld ten koste van zo een groot offer als dit, heeft de kerk, door die onderhandeling, de God van de Hemel onteerd en de god van de wereld geëerd, en daardoor het volk van God, ongeschikt latend voor Zijn dienst en voor Zijn koninkrijk, de scholen van de wereld verhogend, en de scholen van God vernederend. Daarom heeft de Heer nu de vraag gesteld: “Waar zou het huis zijn dat gijlieden Mij zoudt bouwen, en waar is de plaats Mijner rust?” (Jes. 66:1) {5SC6-12: 2.2.1}

Deze feiten bewijzen ook dat de liefde die de ouders hebben ten opzichte van hun kinderen, en welk de kinderen hebben naar hun ouders toe, de verkeerde soort moet zijn, ander zou er geen noodzaak zijn voor Elia om hun harten tot elkander te keren. Liefde die fronst over tuchtiging en die zelfbevrediging en toegeeflijkheid overziet ten koste van het eeuwig leven, is als de liefde van een leeuw voor een teder lam—de liefde van de hel. {5SC6-12: 2.2.2}

Het is van de observatie voor ons duidelijk dat zowel de ouders en de scholen van het kerkgenootschap te kort geschoten hebben om hun deel uit te voeren in het opvoeden van de jeugd tot juiste ideeën van liefde en discipline. Hoewel, echter enerzijds de Elia boodschap openbaart, dat onze haren niet recht tegenover elkaar zijn, beloofd het anderzijds onze harten te corrigeren als wij dat toelaten. Dit correctiewerk moet beschouwd worden als het eerste belang, want allen dat kan een volk geschikt maken te staan in “de grote en verschrikkelijke dag van de Heer,” wanneer Hij komt om, “de aarde te slaan met de vloek.” Daarom, {5SC6-12: 2.2.3}

“Moeten onze scholen “in het Grootse Werk van Onderwijs,” van vandaag, meer zijn als de scholen van de profeten. Het moeten trainingsscholen zijn, waar de studenten onder de discipline van Christus gebracht worden, en leren van de Grote Leraar. Het moeten familie scholen  zijn, waar iedere student speciale hulp zal ontvangen van zijn onderwijzers, zoals de leden van de familie zouden hulp in het huis zouden ontvangen.”—“Testimonies for the Church,” Vol. 6, p. 152. {5SC6-12: 2.2.4}

“Deze scholen zijn bewezen een meest effectieve middelen te zijn om die gerechtigheid in de bevordering die “een natie verhoogd.” Zij hebben niet in geringe mate geholpen om het fundament te leggen van die fantastische welvaart, die de regering van David en Salomo onderscheidde.”—“Education,” pp. 47,48. {5SC6-12: 3.1.1}

“Het hart van Elia was opgevrolijkt toen hij zag wat tot stand gebracht was door middel van deze scholen.”—“Prophets and Kings,” p. 225. {5SC6-12: 3.1.2}

De voorgaande citaten brengen het feit naar voren dat weinig gedaan kan worden om Israël te herstellen tot de goedgunstigheid van God en tot haar vorige grootheid, zonder de herstel van de scholen van de propeten. Vandaar, dat hiervoor, meer dan welk ander doel, Mt. Carmel is opgericht. Dit onderwijs, was zonder twijfel, de grootste noodzaak van vandaag. Toch hebben vele Tegenwoordige Waarheid gelovigen, dit feit niet erkend, of als zij dat hebben, zijn zij het klaarblijkelijk vergeten. {5SC6-12: 3.1.3}

Aangezien het primaire doel van Mt. Carmels bestaan is om dit “grote werk van onderwijs” tot stand te brengen, zou het de eerste plaats in de gedachten en harten van alle Tegenwoordige Waarheid gelovigen moeten innemen. Maar daar satan zelf nu nog subtieler werkt dan in het verleden, is hij erin geslaagd om bijna van de gedachten van velen, het besef weg te vagen van het belang van dit werk, hoewel hun aandacht keer op keer krachtig ertoe geroepen is. Nu komt de Voorzienigheid weer eens met feiten en getallen in een poging diegene die nog steeds in een diepe Laodiceaanse sluimering zijn te ontwaken en te zorgen dat zij helder van hun bedden opspringen, hun ogen wijd geopend voor het grote gevaar, dat zowel oud als jong te wachten staat. {5SC6-12: 3.1.4}

Wij geloven dat ons volk grote overtuiging zal verwerven en een prikellende drang tot actie door de feiten te kennen, die de volgende financiële verklaringen van Mt. Carmel bevatten voor het fiscale jaar van 1937 en 1938. {5SC6-12: 3.1.5}

De totale uitvoeringskosten voor deze periode bedragen tot $6712, 42, terwijl het totale inkomen voor dezelfde periode slechts $1676,58 was, of nauwelijks 24 % — minder dan een vijfde—van de totale uitgaven; of met andere woorden, de uitgaven waren vier keer groter dan het inkomen! Bovendien, daar de school geen schoolgeld in rekening brengt, hielden deze onkosten niets ander in dan kamerhuur, kostgeld en wasserij!—en dit alles voor tien dollar per maand! Dit verbijsterende verslag brengt onze grote nood in deze tijd, scherp voor ogen. {5SC6-12: 3.1.6}

Vanwege deze wanprestatie als deel van de ouders in de betaling van de onkosten van hun kinderen, en ook vanwege de strijdlustigheid van zowel student en ouders, is Mt. Carmel Academie reeds gedwongen haar deuren te sluiten voor allen die niet reeds hier op school zijn. Als wij echter toevoegen aan onze gebouwen en zodoende in behuizing voorzien, voor nog een paar studenten, zullen wij sommige van die jeugdigen nemen, die ten eerste onder de invloed van de ouders zijn, en die ten tweede bekeerd zijn tot de boodschap; en ten derde die ten volle in staat zijn in de onkosten te voorzien, boven diegene die in staat zijn te bekostigen met het loon verdiend van handmatig werk dat van hun vereist is. Als school trachten wij Broeder en Zuster, de kinderen te redden. Wilt u, tegen Gods wil, dat zij verloren gaan in de “algemene vernietiging,’ alleen maar vanwege, ‘de zelfzuchtige liefde van mij en de mijnen’?” {5SC6-12: 3.1.7}

Tot diegene die tekort schieten tot de hulp van de Heer te komen, zal Christus zeggen: “Voor zoveel gij dit een van deze minsten niet gedaan hebt, zo hebt gij het Mij ook niet gedaan. En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn.” Matt. 25: 45, 46. KJV {5SC6-12: 3.2.1}

“Laat iedere lezer van de Code, zijn maart-april uitgave, van 1937 herlezen, in het bijzonder bladzijde negen, en in de vreze van God, met heel zijn hart, voldoen aan al de vereisten.”—“De Symbolische Code,” Deel 3, nrs. 11 en 12, blz. 15, 16. {5SC6-12: 3.2.2}

De zorg van de kinderen echter, is niet de enige last die het instituut moet dragen en ondersteunen. Onze fonds voor gratis literatuur, tezamen met het bouwen en de onderhoudsonkosten van het kamp, vereisen een grotere bedrag aan middelen dan slechts de eerste tiende—het inkomen van de bedienaar. {5SC6-12: 3.2.3}

Het is geschat dat de gemiddelde offerande, niet de tiende, ontvangen van tegenwoordige waarheid gelovigen, bedraagt tot ongeveer 2% van hun ‘toename,’ en dat het ongeveer 10% vraagt om een kosteloze kostschool te onderhouden. Vandaar, dat “de Symbolische Code,” in onmiskenbare woorden aankondigt, dat als tegenwoordige waarheid gelovigen, voortgaan met hun kinderen naar de school van Mt. Carmel te nemen, zij niet minder dan 10% moeten bijdragen van hun toename voor dit noodzakelijke fonds. Met andere woorden, als iemands inkomen $15 per week is, zal zijn eerste tiende—datgene wat voor het evangelie werk is—tot $1,50 bedragen, en van de overgebleven $13,50, zal $1,35 de tweede tiende zijn—datgene wat bestemd is voor het onderhoud van de school,– hetgeen voor zowel zijn eerste en zijn tweede tiende van de #15,00 toename een totaal van $2,85 maakt. {5SC6-12: 3.2.4}

Laten alle tegenwoordige waarheid gelovigen trouw een eerste en tweede tiende betalen, dan kan het instituut geheel kosteloos, een kostschool voor alle kinderen, die de schoolleeftijd hebben in Tegenwoordige Waarheid behouden. Dit meest noodzakelijke en urgente, maar tevens meest beproevende oproep, broeders en zusters, is een uitdaging van uw getrouwheid, uw loyaliteit, uw medewerking en uw liefde voor de boodschap en voor de erfenis van de Heer. Sta op en Schijn voort! {5SC6-12: 3.2.5}

“Laat niemand, hoe arm zij ook mogen zijn, …. de foute idee verkrijgen, dat hun omstandigheden hen ervan verontschuldigen, van welke verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de opvoeding van hun eigen of andermans kinderen…’door te weigeren om dure versierselen op hun klederen te plaatsen, en door ‘iedere onnodige kostenpost weg te doen,’ kunnen zij sparen en zodoende hun duit bijdragen aan de bekostiging van de onkosten van de studenten. God zegt: ‘Laat iedere familie hun tienden en offeranden naar de Heer brengen.’”—“Testimonies for the Church,” Vol. 9, p. 53. {5SC6-12: 3.2.6}

“Als de ouders of voogden van iedere student, trouw ieder onnodige kostenpost zouden weg doen, en het bespaarde bedrag zouden plaatsen voor de onkosten van de school van de studenten; en als alle andere gelovigen hun deel van de verantwoordelijkheid op zich zouden nemen, en dat ook zouden doen, zouden wij de Academie niet draaien met een maandelijks tekort, hetgeen noodzakelijkerwijs de ander departementen van het werk gehandicapt maakt.”—“De Symbolische Code,” Vol. 3, Nrs. 3,4, p. 9. {5SC6-12: 4.1.1}

Vanaf het prille beging was het onze wens om de last van de ouders zo licht mogelijk te maken, en besloten wij de studenten behuizing en kost te geven voor het extreem klein bedrag van tien dollars per maand, met inbegrip wan wasserij, schoolgeld en alles! Bovendien, omdat wij ernaar verlangden, te zijn  als de goede Samaritaan, besloot het instituut, tot het uiterste offers te brengen, en zelf de volle verantwoordelijkheid op zich te nemen voor de onkosten van die kinderen waarvan de ouders helemaal niet in staat waren iets te betalen voor het onderhoud van hun kinderen, zodat ieder kind de gelegenheid mocht hebben om een Christelijke opvoeding te krijgen. Deze laatste groep ouders heeft ons zo teleurgesteld, dat wij niet langer durven zo edelmoedig te zijn, om hun kinderen onderwijs, behuizing, kost en kleding helemaal gratis te verschaffen. {5SC6-12: 4.1.2}

Als wij ten aanvulling van onze strenge economie en harde werk, regelmatig voor ieder student tien dollar per maand hadden ontvangen, voor zijn kamer, kost en wasserij, zouden wij in staat zijn geweest de school te houden zonder de andere departementen van het werk te belasten. Maar nu zijn wij geconfronteerd met een gelijke situatie als voorgezet is in de volgende getuigenis: {5SC6-12: 4.1.3}

“’Wanneer de managers van een school merken dat het de lopende onkosten niet kan betalen, en schulden zich ophopen, moeten zij handelen als gelijk gezindte zaken mannen, en hun methoden en plannen veranderen. Wanneer één jaar bewezen heeft dat het financieel management verkeerd was, laat de stem van wijsheid gehoord worden…{5SC6-12: 4.1.4}

Op sommige van onze scholen is de prijs van het lesgeld te laag. Dit is op vele manieren, nadelig geweest voor het onderwijs werk. Het heeft ontmoedigende schulden teweeg gebracht; het heeft een constante verdenking van misberekening, tekort aan zuinigheid en verkeerde planning op het management gegooid, het is heel ontmoedigend geweest voor de leraren; en het leidt het volk om dienovereenkomstig, lage prijzen te eisen op andere scholen. Wat ook het doel mocht zijn om het lesgeld lager te plaatsen dan de levensstandaard, het feit dat een school zwaar achterloopt is voldoende reden om de plannen her te overwegen, en haar eisen te rangschikken zodat het in de toekomst iets verschillend mag aantonen. Het bedrag vereist voor lesgeld, kost en verblijf moet voldoende zijn om de salarissen van de faculteit te betalen; de tafel te voorzien met een overvloed van gezonde, voedzame voeding, de inrichting van de kamers te onderhouden, de gebouwen in reparatie te behouden, en andere lopende onkosten het hoofd te kunnen bieden. Dit is een belangrijke zaak, en roept niet op tot een karige berekening, maar voor een grondig onderzoek. De raadgeving van de Heer is nodig. De school moet voldoende inkomen hebben, niet alleen om de noodzakelijke lopende onkosten te betalen, maar het moet in staat zijn de studenten, tijdens het school jaar met sommige essentiële zaken voor hun werk te voorzien. {5SC6-12: 4.1.5}

‘’ Het moet niet toegestaan worden om schulden schooljaar na schooljaar te laten toenemen. Het meest hoogste onderwijs, dat gegeven kan worden is het aangaan van schulden te vermijden, zoals men ziekte zou vermijden.’”—“Testimonies for the Church,” Vol. 6, pp. 210, 211. {5SC6-12: 4.2.1}

Vandaar dat, tenzij ouders, voogden en alle tegenwoordige waarheid gelovigen, hierbij zich voornemen tot de hulp van de Heer te komen, door een offer verbond te maken, en zodoende zichzelf regelrecht onder de last plaatsten, niet alleen in het verlichten van de school van haar huidige schuld, maar ook van het behouden van het instituut in de toekomst, zal het management geen alternatief hebben, dan te vervolgen met de instructies voortgezet in het voorgaande citaat van ‘De Geest der Profetie,” hetgeen zou betekenen dat een aantal waardige studenten, die nu de voorrechten en voordelen genieten, die door geen andere school verzekerd zijn dan Mt. Carmel, de school moeten verlaten vanwege de onmogelijkheid om de toenemende onkosten het hoofd te bieden. {5SC6-12: 4.2.2}

Broeders en zusters, wij moeten alles doen wat wij kunnen om de school te behouden. Daarom, lees in de vreze van God, Richteren 5:23, tezamen met ‘Testimonies for the Church,” Vol. 5, p. 284, hoofdstuk twee, en sla er acht op. {5SC6-12: 4.2.3}

Deze verbazingwekkende feiten zullen voor iedere volledige wakkere, gewetensvolle tegenwoordige waarheid gelovige handelen als een stimulans, een ieder prikkelen tot diep harten onderzoek, zelf opofferende activiteit. Daar de school van u is, en niemand anders, heeft dan u om uit te kijken naar haar ondersteuning, is het daarom absoluut noodzakelijk dat u onder haar financiële last gaat staan, wanneer het instituut  zichzelf van haar grote verantwoordelijkheid moet onttrekken van het tot stand brengen van haar goddelijk aangestelde werk van inzamelen en onderwijzen van onze kinderen. U moet niet durven te falen hierin en daarbij de vijand van God en mensen toelaten te triomferen. En Mt. Carmel heeft er alle vertrouwen in dat u niet toe zal staan dat dit zal gebeuren, want de 144.000 moeten een “verbond met Hem maken door offerande.” {5SC6-12: 4.2.4}

Bovendien, daar “al Zijn bevelen ons ook in staat stellen,” zal geen ware Israëliet te kort schieten, “tot de hulp van de Heer te komen,” in de crisis die ons onderwijs werk op dit moment tegemoet treed. Nog minder zal dit offer, onze behoeften verminderen, maar het zal, in tegendeel, rijke zegeningen brengen. Want in verband hiermee zegt de Heer: “Het geestelijk welzijn, van ieder lid van de kerk, hangt af van …. volstrekte loyaliteit tot God.” “Toetsen van dichtbij en onverwachts zullen over hen gebracht worden, om te zien, wie waardig zijn het zege van de levende God te ontvangen.” {5SC6-12: 4.2.5}

“Toen Paulus gezonden werd naar Titus te Korinthe, om de gelovigen daar te versterken, instrueerde hij hem… in de genade van het geven:…. Onzelfzuchtige vrijgevigheid, bracht de vroege kerk in een vreugde vervoering, ….hun liefdadigheid getuigde dat zij niet tevergeefs de genade van God [de boodschap] hadden ontvangen. Wat anders kon zo een vrijgevigheid teweeg brengen, dan de heiligmaking van de Geest? {5SC6-12: 5.1.1}

“Geestelijk voorspoed is nauw verbonden met Christelijke vrijgevigheid. De volgelingen van Christus moeten zich verheugen in het voorrecht van in hun leven de liefdadigheid van hun Verlosser te openbaren. Als zij aan de Heer geven, hebben zij de verzekering dat hun schatten voor hen gaan naar de hemelse hoven…. De zaaier vermenigvuldigt zijn zaad door het weg te werpen… Door te geven laten zij hun zegeningen toenemen.”—“Testimonies for the Church,” Vol. 5, p. 382; “Acts of the Apostles,” p. 344, 345. {5SC6-12: 5.1.2}

Broeder, Zuster, wilt u deze zegeningen hebben, en wilt u hebben dat Gods school standhoudt en voorspoedig is, door haar hoge en heilige doel te vervullen als, “een heiligdom voor de in grote mate beproefde jeugd van vandaag?” Als u dat wil, moet u aan de voorwaarden voldoen, die God eenvoudigweg prachtig heeft gemaakt en waarmee zelf de kleine kinderen te Mt. Carmel vol vreugde aan voldoen; en die zijn dat iedere tegenwoordige waarheid gelovige nu acht slaat op Gods vereisten dat een ieder de school de volledigste medewerking geeft, door niet alleen de tiende en offeranden in de schatkamer te brengen, maar ook een trouwe tweede tiende ….Verder als u in vreugdevolle gehoorzaamheid op deze wijze aan God Zijn eigen teruggeeft, zal onzelfzuchtige vrijgevigheid, niet alleen Zijn school op een soliede financiële basis plaatsen, maar zal u ook, zoals het met de vroege kerk deed, u in een vreugdes vervoering plaatsen.”! {5SC6-12: 5.2.1}

————–0————

VRAGEN EN ANTWOORDEN

———–

Raadgevingen aan Ouders—Deel IV

———

Een van Mt. Carmel’s Grootste Bezorgheden

Vraag Nr. 198:

“Had Christus niet gezegd: ‘Laat kleine kinderen ondergaan om tot Mij komen, en verbied ze niet; want van zodanigen is het koninkrijk van de hemel’ (Matt. 19:14, KJV)”? Waarom moeten kinderen dan worden getuchtigd om te worden gered?” {5SC6-12: 5.1.3}

Antwoord:

Het voorgaande Schriftgedeelte, hoewel het duidelijk de aard en geest beschrijft die allereerst vereist wordt om een karakter voor het koninkrijk te vormen, is een algemene toevlucht van sentimentele en toegeeflijke ouders, verzorgers, en leraren die er tegen gekant zijn om hun verantwoordelijkheden te onderwerpen aan welke vorm van tucht dan ook dat van de hune afwijkt. Toegeeflijk, laks, zorgeloos, of onverschillig met zichzelf, moeten zij ten koste van alles (hoewel verboden) voor hun beschermelingen dezelfde gemakzuchtige, toegeeflijke, inschikkelijke wijze van aanpak, veilig stellen, zelf een beroep doend op de woorden van Christus als garantie voor hun idee dat de natuurlijke zondige wegen en neigingen van de jongeren geen grote aanleiding voor zorgen en tucht zou moeten zijn,  maar gedoogd en met rust gelaten moeten worden, totdat ze worden “opgegeven” {“men eruit groeit}”! {5SC6-12: 5.1.4}

“Ik heb mensen horen argumenteren dat hun kinderen te jong waren om te worden gecorrigeerd. Zei zeiden: ‘Wanneer de kinderen ouder zijn, zullen zij beschaamd zijn (…) en zullen overwinnen.” – The Signs of the Times, March 16, 1891. {5SC6-12: 5.1.5}

“De valse gedachten op na gehouden door velen, dat het beteugelen van kinderen schadelijk is, vernietigen vele duizenden. Satan zal zeker bezit nemen van de kinderen als u niet op uw hoede bent.” – “Testimonies,” Vol. 5, p. 541 {“Getuigenissen,” Deel 5}. {5SC6-12: 5.1.6}

“Zwakheid in het eisen van gehoorzaamheid, en valse liefde en genegenheid, — de valse opvatting dat toegeven in plaats van in toom te houden wijsheid is, — behelst een systeem van opvoeden dat engelen bedroeft; maar Satan verlustigt zich daarin, want het brengt honderden en duizenden kinderen onder in zijn gelederen. Daarom verblindt hij de ogen van ouders, verdooft hij hun fijngevoeligheid, en verwart hij hun gedachten.” – Id., p. 324. {5SC6-12: 5.2.2}

Toch zichzelf waarmakend, door ieder mogelijke middel, in dit bedrieglijke idee, blijven zij geestdriftig en stevig zich eraan vastklampen, met toenemende schade aan zichzelf en aan hun kinderen nu, en aan de onvermijdelijke ondergang van beiden uiteindelijk. Maar de woorden van Christus die zij als een witte dekmantel gebruiken voor hun kleurloze ideeën, in plaats van rechtvaardiging te zijn om kinderen toe te staan “om slechts natuurlijk op te groeien,” ongeremd en onbeteugeld, is in tegenstelling een krachtige oproep voor volstrekte tucht die, in de laatste analyse {onderzoek}, slechts verlossing is – de hoogste gave, de parel van grote waarde, die Hij aan allen geeft die tot Hem komen. . {5SC6-12: 5.2.3}

“Kom tot Mij,” nodigt Hij op tedere wijze uit; “neem Mijn juk [tucht] op u, en leer van Mij (…) want Mijn juk is makkelijk, en Mijn last is licht.” Matt. 11:28-30 {KJV}. {5SC6-12: 5.2.4}

“Mijn zoon, veracht de kastijding van de Here niet; weest ook niet moe van zijn terechtwijzing: want wie de Here liefheeft wijst Hij terecht; zoals een vader de zoon in wie hij zich verlustigt.” Spr. 3:11, 12 {KJV}. {5SC6-12: 5.2.5}

“Allen die Ik liefheb [red], berisp en kastijd [tuchtig] Ik.” Openb. 3:19 {KJV}.  {5SC6-12: 5.2.6}   

Van zodanigen daarom, zoals die “alles verkopen en de akker kopen;” zoals die “daarom ijverig,” zijn en zich “bekeren;” kortom, zoals die onvoorwaardelijk de tucht, het juk, van Christus, aanvaarden — “van zodanigen is het koninkrijk van de hemel.” {5SC6-12: 5.2.7}

Vandaar dat het Schriftgedeelte: “Laat kleine kinderen ondergaan om tot Mij te komen, en verbied hen niet: want van dezulken is het koninkrijk van de hemel” (Matt. 19:14 {KJV}), eerder dan de geringste ondersteuning te geven aan de valse leer van natuurlijk gedrag, integendeel de tweeling leerstellingen leert van volstrekte tucht en volmaaktheid: want dezulken die het koninkrijk van de hemel zullen samenstellen, zullen hebben toegestaan dat de tucht van de hemel iedere gedachte (van hen) “in gevangenschap” brengt “aan de gehoorzaamheid van Christus,” en aldus de gezindheid van Hem hebbende, “als God” zullen “zijn.” (Zach. 12:8), — volmaakt. {5SC6-12: 6.1.1}

Het is dan duidelijk, om waarlijk kinderen te *laten ondergaan tot Christus te komen, en hen niet te verbieden, is, hen te tuchtigen door voorschrift en voorbeeld tot trouwe gehoorzaamheid aan Gods vereisten, — “aan ieder woord dat uit Zijn mond gaat,” – “totdat wij allen in de eenheid van het geloof, en van de kennis van de zoon van God, een volmaakt man, naar de mate van het beeld van de volheid van Christus, komen.” Ef. 4:13 {KJV}. {5SC6-12: 6.1.2}

“Ouders kunnen niet goed slagen in het heerschappij uitoefenen over hun kinderen totdat zij eerst volmaakte beheersing over zichzelf hebben.  Zij moeten eerst leren om zichzelf te beheersen, dan kunnen zij succesvoller hun kinderen beheersen.” – “Testimonies,” Vol. 1, pp. 399, 398. {“Getuigenissen,” Deel 1} {5SC6-12: 6.1.3}

Met zowel ouders als kinderen aldus getrouw wandelend in het licht en gedegen werkend volgens de richtlijnen van Christus, — hun ideeën en theorieën, gewoonten en praktijken veranderend, voor hetgeen geschreven staat; zichzelf tuchtigend door zelf weg cijfering, zelfbeheersing, en zelfverloochening, — met allen die aldus streven, kan de boodschap spoedig de kerk bereiken, kan de luide Roep beginnen, kan het koninkrijk worden opgezet, en kunnen de eindeloze eeuwen van vreugde, vrede en geluk worden ingeluid. {5SC6-12: 6.1.4}

“Met een dergelijk leger van werkers,” zegt “De Geest der Profetie,” “zoals onze jeugd op de juiste wijze geoefend, kan leveren, hoe spoedig kan dan de boodschap van een gekruisigde, verrezen, en spoedig komende Verlosser worden gebracht aan de gehele wereld! Hoe spoedig kan dan het einde komen, — het einde van lijden en verdriet en zonde! Hoe spoedig, in plaats van een bezit hier, met haar aantasting van zonde en pijn, kunnen onze kinderen hun erfenis ontvangen waar ‘de rechtvaardigen het land zullen bezitten, en voor eeuwig daarin wonen,’ {Ps. 37:29; Jes. 60:21} waar ‘de inwoner niet zal zeggen: Ik ben ziek,’ {Jes. 33:24} en ‘de stem van geween niet  meer zal worden gehoord.’ {Jes. 65:19}” – “Education,” p. 271. {“Karaktervorming,” blz. …} {5SC6-12: 6.1.5}

Met een dergelijke onuitsprekelijk opwindende heerlijke vooruitzicht voor hen, zullen ouders dan voortgaan in zichzelf en hun kinderen toe te staan met het getij mee te gaan? Zullen zij voortgaan om compromissen te sluiten met de wereld en te debatteren met God over goed en kwaad en plicht? Zullen zij nu, terwijl gelegenheid zich nog een korte tijd voordoet, gezelschap delen met familieleden, vrienden, en bekenden, die de wereld liefhebben, en radicaal stoppen met hun oude wijze van leven en denken? Zullen zij, in het bijzonder, ophouden met het verpesten en vernietigen van hun kinderen door hen te verwennen, te vertroetelen, en aan hen toe te geven; met sentimenteel geprijs en aardig vinden; met trotse praal in wereldse bekendheid en modekledij; met zelfzuchtige, afgunstige, jaloers dingen naar gunst; met aftroggelen door gevlij, oplichting, vleierig overhalen. Wuiven, en omkopen tot gehoorzaamheid; en dan, het meest wrede van allen, door met hen mee te gaan in hun grieven tegen hen die het wagen hun stem of hand te verheffen tegen hun roekeloze, moedwillige, vastbesloten levenswijze? Zullen ouders, in het kort, in een ernstig vergelijk met de grote verantwoordelijkheid dat rust op het ouderschap, tot God uitroepen om te worden gered van de noodlottige misleiding van ouderlijk wanbeleid in al haar vele vormen en fasen, en in al haar vertakkingen?  {5SC6-12: 6.1.6}

“Kinderen hebben zich verlustigd in hun vrijheid om te doen zoals het hun behaagt. Zij zijn bevrijd geweest van verantwoordelijkheden thuis en hebben beperking misacht. Een leven van bruikbaarheid schijnt hun een leven vol sleur toe. Lakse leiding thuis heeft hen ongeschikt gemaakt voor welke positie dan ook, en, als een natuurlijk gevolg, zijn zij in opstand gekomen tegen tucht op school. Hun geklaag is ontvangen en goedgekeurd door hun ouders, die, door te sympathiseren met hun denkbeeldige moeilijkheden, hun kinderen hebben aangemoedigd in verkeerd handelen. Deze ouders hebben, in vele instanties, duidelijke onwaarheden geloofd die hen zijn aangesmeerd door hun misleidde kinderen. Enkele van zulke gevallen van onhandelbare en huichelachtige kinderen zouden veel bijdragen in het afbreken van alle gezag in de school, en demoraliseren van de jongeren van onze kerk. (…){5SC6-12: 6.2.1}

“Toegeeflijke ouders, die hun kinderen rechtvaardigen in hun verkeerd handelen, creëren daardoor een beginsel dat wanklank {twist} in de samenleving zal brengen, en het gezag van zowel de school als de kerk zal ondermijnen.(…) {5SC6-12: 6.2.2}

“De vreselijke toestand van de jeugd van deze tijd vormt een van de sterkste tekenen dat wij in de laatste dagen leven; maar de vernietiging van velen kan rechtstreeks worden herleid naar de verkeerde leiding van de ouders. De geest van mopperen tegen berisping heeft voet aan de grond gekregen en draagt haar vrucht van opstandigheid. Terwijl de ouders niet blij zijn met het karakter dat hun kinderen aan het ontwikkelen zijn, falen zij in het zien van de dwalingen dat van hen maakt wat zij zijn.” — “Testimonies, Vol. 4, p. 199. {5SC6-12: 6.2.3}

“De vloek van God zal zeker rusten op ontrouwe ouders. Zij planten niet alleen dorens die hen hier zullen verwonden, maar zij moeten hun eigen ontrouw onder ogen zien wanneer het oordeel zal neerzitten. Velen kinderen zullen opstaan in het oordeel en hun ouders veroordelen, vanwege het feit dat zij hen niet beteugeld hebben, en hen de schuld geven voor hun vernietiging. De valse genegenheid en blinde liefde van ouders maken dat zij de fouten van hun kinderen verontschuldigen en gaan aan hen voorbij zonder bestraffing, en hun kinderen zijn als gevolg daarvan verloren, en het bloed van hun zielen zal op de ontrouwe ouders rusten.” – Vol. 1, p. 219. {5SC6-12: 6.2.4}

Och, waarom willen ouders voortgaan in hun trotse, sentimentele, overdreven liefde, toegeeflijke, dwaze wegen om ongelovigen en criminelen van hun kinderen te maken, met hun voeten gewend met de weg naar de hel – slachtoffers van een verkeerde thuisopvoeding? {5SC6-12: 7.1.1}

Met het oog op deze hemelse uitdrukkelijke bevelen en vereisten, dat het voortaan aan allen bekend mag zijn dat Mt. Carmel Academie voortaan niemand zal aanvaarden, behalve zij die naar tevredenheid kunnen aantonen dat zij thuis geleerd hebben het juk van Christus te dragen – geleerd om gehoorzaam te zijn, getrouw, eerlijk, zelf beheersend, zelf verloochenend, respectvol voor de rechten van anderen, respectvol naar ouders toe, respectvol naar ouderen toe, en, boven alles, eerbied hebben voor God, eerbied voor het Woord van God, en eerbied voor Zijn huis; — Die, uiteindelijk, het fundament heeft gelegd van een goed karakter. {5SC6-12: 7.1.2}

“Geen enkel gezin is gerechtvaardigd om kinderen naar (…) [Mt. Carmel] te brengen die niet in de hand kunnen worden gehouden door hun ouders. Indien hun ouders het woord van God hebben misacht in de zin van het instrueren en opvoeden van hun kinderen (…) [Mt. Carmel] is geen plaats voor hen. Zij zullen allen maar het middel zijn om de jonge mensen van (…) [deze] plaats te demoraliseren, en zullen wanklank (twist) brengen waar vrede en voorspoed zouden moeten heersen. Laten zulke ouders het nagelaten werk van het beteugelen en tuchtigen van hun kinderen oppakken, voordat zij het wagen hen aan (…) [Mt. Carmel] op te dringen.” — “Testimonies,” Vol. 4, p. 204. {5SC6-12: 7.1.3}

Voorts, zal de instelling alleen hen aanvaarden die, voordat zij van huis vertrekken, van tevoren op de Bank van Palestina, Mt. Carmel Center, $20.00 hebben gestort, voor de verzorging van de maand, met als toevoeging het bedrag voor de terugreis naar huis, als mag blijken dat na twee maanden hier te zijn verbleven, om wat voor reden dan ook het niet aan te raden is dat zij hier langer verblijven. {5SC6-12: 7.1.4}

Ouders, God laat niet langer met Zich spotten, en zij die voortaan een plaats in Zijn school zouden willen hebben, moeten eerst aantonen dat zij zich gedragen als goed geoefende paarden, in plaats van als wilde zebra’s, en dat zij bouwers, en geen slopers {verwoesters} zijn. {5SC6-12: 7.1.5}

————

Getuigenissen tegenover Vermeende Wreedheden

Vraag Nr. 199:

Wij hebben verschrikkelijke verhalen gehoord over Mt. Carmel’s school,– dat de onderwijzers wreed zijn tegen de kinderen, en dat de kinderen alleen daar blijven omdat zij moeten. Wij verlangen er erg naar de waarheid van de zaak rechtstreeks van u te weten. Ontlast onze harten alstublieft meteen. {5SC6-12: 7.1.6}

Met het oog op de onvermijdelijke herhalingen van de geschiedenis in het verleden, is het slechts natuurlijk dat wij op zulke wijze beschuldigd worden. Satan valt het werk van God op alle fronten aan. {5SC6-12: 7.2.1}

Omdat hij weet dat uiteindelijk door het instrument van de scholen van de profeten, heden ten dage, volledig hersteld door Elia de profeet, “voor de grote en verschrikkelijke dag van de Heer,” God Zijn volk zal onderwijzen en verlossen, (“Education,” p. 30) en zodoende een eind zal brengen aan het lange bestuur van duisternis en dood, is satan neergedaald met grote wraak om te ontmoedigen en moedeloos te maken, en doet alles wat in zijn macht is om de school en allen die eraan verbonden zijn te verslinden, zodat de eerste vruchten van de kerk, de 144000, niet verlost kunnen worden van hun lange slavernij en dienstbaarheid aan de prins van deze wereld. {5SC6-12: 7.2.2}

Het is daarom geen wonder, dat bijna vanaf de oprichting van Mt. Carmel Academy, als de school van de Elia boodschap,– vandaag school van de profeten,- een speciaal doelwit is geweest voor satans vorige pijlen. {5SC6-12: 7.2.3}

Alles word aangegrepen voor de molen van deze tegenstanders. Alles ten gelde maken dat ze kunnen gebruiken wat berekend kan worden tegen het instituut, zijn zij hier en daar geweest met hun valse voorraad van glinsterende juweeltjes en sieraden, overal waar mogelijk ze aan proberen te smeren. Sommigen hebben kwaadaardig en ongenadig enerzijds molshopen vergroot van niet bereikte volmaaktheid tot bergen van grote verkeerdheden, en anderzijds bergen van ontwikkeling, verkleind tot molshopen van natuurlijke deugd, zodat hun afwijkende ideeën met betrekking tot wat de school moet doen, behouden konden worden. {5SC6-12: 7.2.4}

Zo heeft Satan, deze broeders die zich overgegeven hebben aan overdrijving, verdraaiing en lastering, nauwelijks iets overlatent aan verschrikking om aan de lijst toegevoegd te worden, gevonden als ijverige en efficiënte agenten, door wie zijn vernietigende werk tegen het instituut, effectief uitgevoerd kan worden. {5SC6-12: 7.2.5}

Zonder aan onze lezers de gedetailleerde verhalen en verslagen op te dringen van wreedheden zoals men beweerd gepleegd te hebben, en zonder te trachten de beschuldigingen tegen het instituut te ontkennen of te weerleggen, met de bedoeling het op te helderen, welke poging bewezen is tevergeefs te zijn voor zover het de gedachten betreft van diegene die er voor kiezen de beweringen te geloven, zullen wij de lezers van de Code voor zichzelf laten oordelen, vanuit de brieven van sommigen die smeken om toestemming om terug te keren tot de school, de werkelijke waarheid. {5SC6-12: 7.2.6}

Een jonge dame uit California, die wenste terug te keren schreef: {5SC6-12: 7.2.7}

“Dit is om u te verzekeren, dat mijn geloof in tegenwoordige waarheid sterk is en dat ik met geheel mijn hart geloof in Mt. Carmel. {5SC6-12: 7.2.8}

“Ik schrijf op dit moment, als ik bedenk dat er nu een nieuw jaar aangebroken is, misschien zijn de voorwaarden zodanig dat aanvragen tot toelating op Mt. Carmel heroverwogen kunnen worden. De eerste gelegenheid kan niet snel genoeg voor mij komen! {5SC6-12: 7.2.9}

In de tussentijd, zal ik “op de Heer wachten, en voortgaan te bidden dat Gods wil gedaan zal worden.” {5SC6-12: 8.1.1}

En een andere jongedame eveneens van California, die uit de grond van har hart verlangde terug te keren, smeekte: {5SC6-12: 8.1.2}

“Heb alstublieft medelijden! Hoe ik stand gehouden heb door zo lang weg te zijn geweest, weet ik niet, maar geloof mij, dat niemand ooit een plaats in het werk, en de voorrechten van Mt. Carmel, wil, meer dan ik dat dat doe. Moet ik langer wegblijven? Ik heb mijn kracht, mijn verstand, mijn hart, in feite mijn hele zijn aan het werk van de Heer beloofd. Waarom moet ik langer werken voor de vijand van alle goed, de vernietiger van zowel het verstand en de ziel van de mens die, ‘de kronende handeling’ is, ‘van de schepping?’ {5SC6-12: 8.1.3}

“Hoe gelukkig zal ik zijn, als u mij slechts zult beantwoorden, kom tot de hulp van de Heer tegen de machtige.’” {5SC6-12: 8.1.4}

Van iemand in Texas, ontvingen wij de volgende smeekbede: {5SC6-12: 8.1.5}

“Het is mijn tegenspoed geweest om weg te zijn van Mt. Carmel vanaf de veertiende dag van de maand van september. Al mijn belangen, mijn hoop, in feite, mijn hele leven, zijn daar gecentreerd. Mijn alles verterende verlangen is toegestaan te worden om terug te keren. Wat mijn fouten ook zijn geweest, Ik bidt dat ze mij vergeven zullen worden, en dat Ik mijn werk daar mag voortzetten. En wat het werk is, dat mij toegewezen zal worden, Ik zal het trouw vervullen, mijzelf als vereerd achten door mijn hemelse Vader. {5SC6-12: 8.1.6}

“Ik heb geen geld, noch andere waardevolle dingen te bieden, maar Ik heb mijn leven, en dat offer ik blijmoedig op. Moge ik van U horen?’ {5SC6-12: 8.1.7}

Een moeder en haar drie kinderen in Georgia, die smeken om terug te keren, schreven de volgende regels: {5SC6-12: 8.1.8}

“Als u mij toestaat weer naar Mt. Carmel te komen, zal ik deze fout niet weer maken. Ik zal acht slaan op God en niet op Satan. Ik zie waar ik verkeerd heb gehandeld. Ik wil gered worden en niet verloren gaan. Vergeef mij, en laat mij terugkeren.” {5SC6-12: 8.1.9}

“Ik zie niet waar ik de fout heb gemaakt. Ik hou van Mt. Carmel en wil terug keren, zodat ik opgevoed mag worden in de school van God. Ik wenste dat ik daar was gebleven. Ik hou van de school van Mt. Carmel, en ik wil terugkeren en het doorlopen. Alstublieft, alstublieft, alstublieft, alstublieft, alstublieft, alstublieft, alstublieft, laat mij komen. Laat mij komen alstublieft.” {5SC6-12: 8.1.10}

“Ik zou graag naar Mt. Carmel willen komen. Laat mij alstublieft komen, zodat ik de boodschap kan leren  en andere zielen kan gaan onderwijzen. Als u mij laat komen, zal ik mij best doen om het te doorlopen.” {5SC6-12: 8.1.11}

Wij houden allemaal van onze nieuwe huis, maar zelf voel ik mij ongelukkig dat de kinderen niet op school zijn. Och wat een fout hebben wij gemaakt door hen weer naar huis te brengen! En hoe verlangt mijn hart ernaar dat zij terugkeren. Ik bidt iedere dag om hulp, dat ik in de toekomst mag verdienen wat ik ben kwijt geraakt.” {5SC6-12: 8.1.12}

“Zoals ik voorheen heb gesteld…. Het lijkt niet eerlijk om hen definitief van het voordeel van Mt. Carmel verstoken te laten zijn. Ik gevoel dat er geen offer voor mij te groot is om B. en L.  zo snel mogelijk te laten terug keren.” {5SC6-12: 8.1.13}

“Ik besef nu pas wat ik heb gedaan, en dat wij op het punt staan verloren te gaan. Als ik weggebleven was van Mt. Carmel, zou L nooit terug zijn gekomen. En als ik lang genoeg weg gebleven was, dat B zijn zaak overwogen kon worden, zou ik kracht genoeg hebben om de beproeving te weerstaan. Maar het is te laat. Nu is L ontevreden geworden en wil terug keren, als u haar terug neemt. Ik ben nu begonnen, zodat mijn kinderen tot God en Mt. Carmel kunnen behoren, en omdat geen andere thuis konden hebben, dan daar. Ik zou meteen van u willen horen, zodat ik hen zo snel mogelijk kan laten terugkeren.” {5SC6-12: 8.2.1}

De voorgaande briefen van ons archief, zijn zonder uitzondering, van diegenen die hier zijn geweest en die weg zijn gegaan. Als de wreedheden waarvan de critici en vijanden van Mt. Carmel haar beschuldigen waar zijn, waarom zouden dan diegene die weggegaan zijn van hier, een verlangende wens hebben om terug te keren? Oordeel voor uzelf. {5SC6-12: 8.2.2}

—————

Het Merkteken van het Beest, Wanneer en Wat is het?

Vraag Nr. 202:

“Is het merkteken van het beest de Zondagswet? Zal het bekrachtigd worden voor of na de vervulling van Ezechiël 9? En wanneer zal ‘het goud… gescheiden worden van het uitvaagsel in de kerk?’ (“Testimonies, Vol. 5, p. 81) {5SC6-12: 8.2.3}

Antwoord:

Vorige Tegenwoordige Waarheid uitgaven hebben duidelijk gemaakt dat “de winden,” die door de vier engelen van Openbaring 7:1, tegengehouden worden, de engelen voorstellen, die “de toorn van de natiën,” tegen houden,”—“het beeld van het beest,– tevens dat de engelen “de winden,” niet laten waaien, die het beeld van het beest zijn, voordat de 144.000 verzegeld zijn. (“Early Writings, p. 38) {5SC6-12: 8.2.4}

Diegene dus, die in de tijd van de verzegeling onder de 144.000 zijn, en die niet het teken van God ontvangen, volgens Ezechiëls visioen, zullen getoetst worden, niet door het beeld van het beest, maar door hun houding ten opzichte van de gruwelen in de kerk; en diegene die niet “zuchten en weeklagen,” tegen de gruwelen daarin, zullen gescheiden worden door de slachtwapens van de engelen (Ezech. 9:6), in plaats van achter gelaten te worden om getoetst te worden door het beeld van het beest en gescheiden te worden wanneer het, het ontvangst van het merkteken van het beest bekrachtigd. (Openb. 13: 11-18; 3 T 266, 267; 5 T 211) {5SC6-12: 8.2.5}

Dan zal de invloed van de waarheid “getuigen,” aan de wereld van haar heiligende, veredelende karkater. (“Testimonies to Ministers,” p. 18) Dan zal de kerk verschijnen” schoon als de maan, helder als de zon en verschrikkelijk als legerscharen,” voortgaand, “in de wereld, overwinnend om te overwinnen.”—“Profeten en Koningen,” p. 725. {5SC6-12: 8.2.6}
Dientengevolge, kan “het goud… gescheiden van het kaf in de kerk,” (“Testimonies,” Vol. 5, p. 81), door de bekrachtiging van het merkteken van het beest, niet de 144.000, de eerste vruchten (“Testimonies to Ministers,” p. 445) zijn, maar eerder de tweede vruchten, — de grote schare van Openb. 7;9,– voor wie, na de verzegeling van de 144.000, als een toets zal komen, van kiezen, tussen de geboden van God en de geboden van mensen. {5SC6-12: 9.1.1}

Het merkteken van het beest, bestaat uit verering van het beeld van het beest, in dienstbaarheid aan al zijn geboden, net als het teken van God (Ezech. 9: 4,6) bestaat uit verering van God, in dienstbaarheid aan Zijn geboden. {5SC6-12: 9.1.2}
———–

Hoe Zit het met Kerst?

Vraag Nr. 203:

“Keuren de ‘Getuigenissen van de kerk,’ het vieren van Kerst niet goed.”

Antwoord:

Daar de Getuigenissen Kerst als een heidense gewoonte beschouwen, doorgegeven aan het volk in een charmante Christelijke vermomming, moet onze grootste zorg zijn, niet alleen of de Testimonies de viering van Kerst goedkeuren, maar of de gewoonte wel Christelijk is of heidens, en of onze viering ervan, ter ere van Christus is of in het voordeel van Zijn volgelingen, en aanvaardbaar bij God. Laat God Zelf de vraag beantwoorden: {5SC6-12: 9.1.4}

“Hoort het woord, dat de HEERE tot ulieden spreekt, o huis Israëls!

Zo zegt de HEERE: Leert den weg der heidenen niet, en ontzet u niet voor de tekenen des hemels, dewijl zich de heidenen voor dezelve ontzetten.

Want de inzettingen der volken zijn ijdelheid; want het is hout, dat men uit het woud gehouwen heeft, een werk van des werkmeesters handen met de bijl. {5SC6-12: 9.1.5}

Men pronkt het op met zilver en met goud; zij hechten ze met nagelen en met hameren, opdat het niet waggele. Zij zijn gelijk een palmboom van dicht werk, maar kunnen niet spreken; zij moeten gedragen worden, want zij kunnen niet gaan; vreest niet voor hen, want zij kunnen geen kwaad doen, ook is er geen goeddoen bij hen.” Jer. 10: 1-5 {5SC6-12: 9.2.1}

Op deze wijze heeft God de kerk gewaarschuwd tegen de gewoonten van de heidenen. {5SC6-12: 9.2.2}

Bovendien voor de groepen van ongelovigen Kerst-vierders, betekend Christus weinig of niet meer dan een gewoon mens, en voor aan andere groepen, betekend Zijn geboorte dag niet half zoveel als de geboortedag van welke andere mens dan ook, ter ere van wie een feestdag wordt gevierd. {5SC6-12: 9.2.3}

Verder nog is een van de grootste kwaadheden van Kerst, het uitwisselen van geschenken—een zonde voedende gewoonte, die niet alleen jaloezie schept, maar ook of je broekzak of je hart breekt. Het resultaat is dat terwijl het een groep aanzet tot vertoon van trots, en hen lokt in buitensporigheid en immoraliteit, er een andere groep van onfortuinlijken is, die het drijft tot nijd en ontmoediging, of tot beide, zelf tot het punt van zelfmoord plegen. {5SC6-12: 9.2.4}

Ook nog, daar de gehele Kerst viering een mengsel is van heidense aanbidding die de volkeren demoraliseert, laat de dienstknechten van God haar aanmatigende geest en valse mensenliefde vermijden door geen geschenken te verwisselen. {5SC6-12: 9.2.5}

“Wie zou U niet vrezen, Gij Koning der heidenen? Want het komt U toe; omdat toch onder alle wijzen der heidenen, en in hun ganse koninkrijk, niemand U gelijk is.  IJdelheid zijn zij, een werk van verleidingen; ten tijde hunner bezoeking zullen zij vergaan. Want de herders zijn onvernuftig geworden, en hebben den HEERE niet gezocht; daarom hebben zij niet verstandiglijk gehandeld, en hun ganse weide is verstrooid.” Jer. 10> 7, 15, 21. (Zie “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, pp. 146, 147) {5SC6-12: 9.2.6}

—————–

CRUCIALE LEERSTELLIGE PUNTEN BESPROKEN

Geliefde Broeder J:

Hoewel de redenen voor mijn vertraging in beantwoorden van uw lange brief, waarvan u de vertraging “gegronde stilte,” noemt, vele zijn, is de belangrijkste reden, dat ik niet overtuigd was, dat mijn antwoorden op uw vragen u tevreden zouden stellen, omdat uw correspondentie aan mij het feit openbaart, dat u elke dag meer betrokken raakt bij het bekritiseren en vinden van fouten. {5SC6-12: 9.1.6}

In het begin, was uw enige twijfel in de leerstellingen van de boodschap, voor zover het mij bekend is, met betrekking tot de leerstelling van het koninkrijk, met betrekking tot het onderwerp waarvan u slechts indirect gehoord had, dat er een studie gegeven was, hoewel het nog niet gepubliceerd was. Uw laatste brief aan mij, openbaart, dat u nu iets in twijfel trekt in iedere publicatie. Natuurlijk ben ik totaal niet verrast hierdoor, omdat de kerkgeschiedenis in het verleden, en ook mijn eigen ervaringen in de boodschap, mij geleerd hebben dat wanneer iemand twijfel begint te koesteren, op een punt van geloof, die persoon op den duur zelf terugkomt op punten die iemand lang geleden heeft verdedigd als positieve waarheden, en uiteindelijk in vele gevallen, de gehele waarheid opgeeft. {5SC6-12: 9.1.7}
Vandaar Broeder J, ben ik gerust gesteld, dat hoewel u heden ten dage nog steeds geloofd, dat “De Herder’s Staf,” een boodschap voor de Zevende Dag Adventisten kerk, bevat, het niet lang zal zijn totdat u dat feit ook ontkend, tenzij er een besliste verandering in u plaatsvind. Desalniettemin, zal ik trachten mij van mijn verantwoordelijkheden aan u te kwijten, om uw vragen te beantwoorden naar mijn beste mogelijkheden en volgens het licht dat de Heer mij gegeven heeft. Want als ik uw brief niet beantwoord, zal u ongetwijfeld voortgaan te denken dat uw vragen onbeantwoordbaar zijn en mijn “gegronde stilte,” aldus voortgezet, u slechts zou uitleggen om uw schuldige geweten te bevredigen. Daarom zal ik uw vragen hoofdstuk-gewijs aanpakken in dezelfde volgorde waarin zij in uw brief voorkomen. {5SC6-12: 9.2.7}

Beveelt Eigen Uitleggingen Aan

In hoofdstuk vijf van uw brief, zegt u: “Misschien is de grootste belemmering tot eenheid in geloof, in de overvloed van individuele [van een man afkomstig] uitleggingen en toepassingen.” {5SC6-12: 10.1.1}

In deze observatie, Broeder J, geloof ik dat u de ware oorzaak van uw probleem heeft vastgesteld. Maar had ik van alle Tegenwoordige Waarheid gelovigen hun ideeën verzameld met betrekking tot hun uitleggingen van welk Bijbel onderwerp dan ook, gevonden in de geschriften van “De Herder’s Staf,” dan zou ik net zoveel ideeën hebben als er personen zijn. En wat voor de één geloofwaardig zou schijnen, zou volledig ongeloofwaardig zijn voor de ander. Toch beveelt u zo een procedure aan om eenheid te brengen! Verder nog, als ik mijn informatie van mensen had verzameld, en dan de boeken en traktaten had geschreven, zou u datgene wat ze bevatten als geïnspireerd van God aanvaarden? {5SC6-12: 10.1.2}

Uw eigenmachtige zienswijze over sommige van de profetieën overtuigd mij dat u correct bent door te zeggen: {5SC6-12: 10.1.3}

Het enige geneesmiddel voor deze [verscheidenheid in meningen] is dat wij als individu onze ogen gezalfd moeten hebben met de ‘ogenzalf,’ van genade en geestelijk onderscheidingsvermogen. ‘Diegene die tekort schieten dit te doen zullen vroeg of laat gescheiden worden van de boodschap.’” {5SC6-12: 10.1.4}

Ironisch genoeg, bent u een van diegene, die het meest tekort schiet in dit opzicht! U geeft toe dat de uitlegging van Jesaja 7, zoals die te vinden is in Traktaat nr. 6, juist is; dat de “boter en honing,” figuurlijk is van het Woord van God; de “twee schapen,” van de Bijbel; en de “jonge koe,” van “De Geest der Profetie.” Meer u schiet tekort te zien, dat “een man,” niet “mannen,” hen voeden. Het is overduidelijk, dat alleen door die ene “man,” wie dan ook de “boter,” en de “honing,” kan verkrijgen, of het nou van de Bijbel komt of van “De Geest der Profetie.” {5SC6-12: 10.1.5}

Bovendien, is de symbolische profetie van Zacharia 4, geïllustreerd in “De Herder’s Staf.” Vol. 2, p. 270 zo duidelijk, dat een kind, zelf voor de school leeftijd, het met een klein beetje hulp, in de illustratie kan herkennen, dat de kandelaar het kerklidmaatschap voorstelt; de zeven buizen, de predikanten, de schaal, de geïnspireerde geschriften, en de twee pijpen, de geïnspireerde menselijke kanalen, door wie de profetieën zijn geopenbaard. Maar i schiet tekort, te zien dat in deze unieke en mooie symboliek, God u precies datgene leert, waar “Testimonies to Ministers,” p. 475, u voor waarschuwt; namelijk, dat wanneer de profeet Elijah verschijnt, u hem niet moet vertellen hoe de Schriften uit te leggen, of hoe zijn boodschap te onderwijzen. En toch door de kritische en dwarse houding die u inneemt over verschillende profetieën, schiet u te kort om Gods profeten als autoriteit te erkennen, beschuldigd u mij tegelijkertijd onsamenhangend van ongeloof in “De Geest der Profetie!” {5SC6-12: 10.1.6}
Aangezien u denkt dat God u leid door uw eigenmachtige inzicht om de Bijbel en de Geest der Profetie uit te leggen, en daar u zegt zoals Korah, Dathan en Abiram dat deden: “Had God niet ook door ons gesproken? “In feite, zegt u dat vrijwel in de woorden,: “Wij zijn de “kinderen van God,’ en worden geleid door de ‘Geest van God,’ als de man die “de jonge koe en de twee schapen voedt.’” {5SC6-12: 10.2.1}

Als u mijn woorden niet geloofd, Broeder J, moet u uw eigen ervaring geloven, want u weet heel goed, dat tot dusver in uw leven, u geen licht voortgebracht heeft noch van de Bijbel of van “De Geest der Profetie,” maar toch houdt u eraan vast, dat u bent, “als d man die de jonge koe en de twee schapen voedt!” {5SC6-12: 10.2.2}

Bovendien, hoewel het “De Herder’s Staf,” was en niet welk licht dan ook van uzelf, dat u bekeerde tot “De Geest der Profetie,” sugereert u toch, dat u niet langer de hulp nodig heeft van geïnspireerde geschriften, wanneer u zegt: “Mijn doel in het schrijven hiervan is niet om te ‘bekritiseren,’ en ‘fouten te vinden,’ met de boter en honing,’ of met wie dan ook persoonlijk, maar dat wij individueel, deelnemen aan deze ‘boter en honing,’ en het kwade weigeren en het goede kiezen, totdat wij tot de eenheid van het geloof komen.” {5SC6-12: 10.2.3}

Door deze bewering, Broeder J, geeft u duidelijk bewijs, hoewel u vanzelfsprekend niet het feit beseft, dat in het uitleggen van Gods Woord, u een wijze verkiest, die in tegenstelling is tot Zijn methode. Geen acht slaand op de waarschuwing daarvoor genoemd van “Testimonies to Ministers,” p. 475 en van de illustratie van de profeet, ook van uw eigen ervaring, wilt u, zelf, onafhankelijk van “De Geest der Profetie,” olie aftrekken van de olijfbomen, en de ene man zijn schapen en zijn koe te pakken krijgen, en zelf gaan melken! Precies zulke ongeïnspireerde methoden van uitlegging zoals u verdedigt, is wat Christendom in verwarring heeft gebracht. {5SC6-12: 10.2.4}

Verwerpt de Huidige Organisatie

In uw hoofdstuk zes tot negen, tracht u, hoewel misschien onbewust, “De Herder’s Staf,” aan de verkeerde kant te plaatsen, door te verwijzen naar “De Symbolische Code,” van juli 1934, tevens van april 1935, en naar traktaat nr. 5, betreffende de fase van de organisatie die daarin behandelt is. U probeert ons te laten geloven dat de uitlegging van Jesaja 7: 25 in de 1934 “Code,” in tegenstrijd is met de uitlegging van Jesaja 7: 25 in de “Code,” van 1937; dat is, u tracht ons te laten geloven dat terwijl de “Roede,” Jesaja 7: 25 toepast als een geestelijke heuvel, het in latere geschriften dezelfde vers op Mt. Carmel toepast. Dit, is echter niet zo. Voor iemand, die niet weet wat de series van “De Herder’s Staf,” publicaties bevat, is uw argument overtuigend, maar de verklaring is niet waar. {5SC6-12: 10.2.5}
U gaat akkoord met de organisatie gevormd in 1934, maar gaat niet akkoord met de ene gevormd in 1937, die eenvoudig weg de vorige is die uitgegroeid is, of met andere woorden, het verschil tussen de twee is dat er toen geen functionarissen genoemd werden in 1934, maar wel in 1937. Het doel waar beiden voor staan is hetzelfde—georganiseerd, om de boodschap naar de kerk van de Laodiceanen te dragen, niet om een nieuw kerkgenootschap op te richten, ongeacht waar de leden vandaan komen. {5SC6-12: 11.1.1}

De term “organisatie,” zoals gebruikt in de geschriften van “De Herder’s Staf,” heeft twee verschillende toepassingen—“een met de bedoeling van een organisatie net als het Z.D.A. kerkgenootschap,– georganiseerd om haar lidmaten te vermenigvuldigen ongeacht de bron; de ander met de bedoeling van een organisatie die haar krachten alleen binnen de kerk te concentreerd. Wij zijn een samenstelling van de laatste. Ik ben ervan verzekerd dat niets succesvol tot stand gebracht kan worden door welke groep van mensen dan ook, zonder dat zij zichzelf organiseren. Zelf een eenvoudig huis, kan alleen goed geordend zijn, door een of andere organisatie—systeem te hebben. U bent tekort geschoten te erkennen dat ons werk niet succesvol uitgevoerd kan worden, zonder dat wij onszelf organiseren. {5SC6-12: 11.1.2}

Verder nog, hoewel u geen geïnspireerde autoriteit heeft voor uw uitleggingen, eist u dat toch wel van mij, door de zeggen, dat u tekort schiet, “welke autoriteit dan ook te zien in deze profetie van Israël in type en antitype, voor een reorganisatie van de Zevende dag Adventisten kerk en voor de verwijdering van de “voorraadschuur,’ voor de ‘reiniging van de kerk.’” Dit mag dan zo zijn, maar is die specifieke profetie de enige bron van licht op het onderwerp? Het feit dat er andere regels van profetie zijn op het onderwerp, is bewijs dat ieder invalshoek van de boodschap niet gebracht kon worden in een symbolische profetie of type. Als dat zou kunnen, zou de Heer ons slechts een gegeven hebben. Ik heb geïnspireerde autoriteit, van wat ik gezegd heb, en u zou niet te kort moeten schieten om dat te zien, want het boekje: “Christus onze Gerechtigheid,” blz. 154, stelt duidelijk dat reformatie, reorganisatie betekend” en ik kan mijn nauwelijks indenken, dat u verwacht dat de reformatie plaats zal vinden na de reiniging.. {5SC6-12: 11.1.3}

Twijfelt aan Financiële Ondersteuning van de Boodschap

U doet uw best aan te tonen dat Traktaat nr. 4, “De Herder’s Staf,” dl 1, p. 251 tegenspreekt, met betrekking tot de tiende. Maar u schiet te kort de verschillen te erkennen die verkregen zijn op verschillende tijden en onder verschillend omstandigheden. Deel Een was onze eerste publicatie. Aangezien de conferenties niets wisten van de boodschap voordat het boek was verspreid, en aangezien de Heer bedoeld had dat zij het zouden accepteren, kon Hij de tiende niet van hen afnemen voordat zij de boodschap hadden verworpen, en tegelijkertijd verwachten van hen, het te accepteren en voort te dragen tot haar afhandeling. Nadat zij het verworpen hadden, sommige van ons als lidmaten hadden afgeschreven, en weigerden, zelf onze tiende te nemen, werd het voor ons noodzakelijk om de boodschap naar de leken te brengen en de tienden te gebruiken om dit te doen. Ik smeek u vertel mij, hoe zou de boodschapt voortgang vinden zonder welke financiële ondersteuning dan ook? Als u een manier weet waarop dat gedaan kon worden, en als u denkt dat onze tiende te voordele van de kerk zou zijn, nadat zij de boodschap hebben verworpen, en in een tijd wanneer God zijn net naar binnen haalt, zouden wij heel blij zijn om de conferentie het te laten hebben. Waarlijk Broeder J, uw inconsistente houding, openbaar dat u wijzer sprak, dan u misschien van bewust bent, wanneer u in uw brief zegt: “Het enige middel hiervoor is, dat wij als individuen, onze ogen gezalfd moeten hebben met de ‘ogenzalf,’ van genade en geestelijke onderscheidingsvermogen.” {5SC6-12: 11.1.4}

In het ene geval geeft u toe dat de apostelen de tiende ontvingen, maar u rechtvaardigt hun nemen ervan door te zeggen, dat zij: “een nieuwe beweging en een nieuwe organisatie begonnen zijn,” eraan vasthoudend, dat wij dat niet hebben gedaan; terwijl in een ander geval u ons beschuldigd van een nieuwe beweging en een nieuwe organisatie hebben begonnen, en tegelijkertijd, vind u fouten bij ons omdat wij de tiende gebruikt hebben! Uw bewering overtuigd mij dat iets uw verstand in de war heeft gebracht, hetgeen veroorzaakt dat u vergeten bent wat u al wist van onze boodschap. U begreep eens heel goed dat ons werk en organisatie hetzelfde is als dat van de apostelen was.’ Aan hen werd ook gezegd niet eerst de weg van de heidenen te gaan, maar de boodschap aan de kerk te onderwijzen, dan daarna aan de heidenen. Evenzo is ons nu opgedragen, de eerste vruchten van de kerk te verzamelen en dan daarna, de tweede vruchten van de natiën.. {5SC6-12: 11.2.1}

U vraagt aan mij, of Elia, Ezechiël, Jeremia, Johannes de Doper, en David de tiende opeisten, een vraag waarmee u suggereert, dat zij dat de tiende niet ontvingen. Ik kan nergens geschreven vinden dat zij wel of dat zij niet de tiende namen. Maar het is voor mij duidelijk dat zij de tiende namen als hun boodschap financiële ondersteuning vereiste, zoals de onze dat doet. {5SC6-12: 11.2.2}

In het gelijkenis van het net, wordt de verklaring gedaan, dat toen het vol was, zij het aan de kant haalden en “neer zaten.” Wij begrijpen dat het net een figuurlijke voorstelling is van de Evangelie kerk; dat de vissen een figuurlijke voorstelling zijn van de kerkleden; dat de tijd nu gekomen is voor de engelen, om de slechte vissen van tussen de goede te scheiden; en dat voor zover het God betreft, Hij “neer gezeten,” is, om het net aan de kant te halen en de een van de ander te scheiden, in plaats van op te staan en het net weer uit te werpen voor meer vissen. Vandaar, dat aangezien er geen noodzaak is van op nieuw uitwerpen van een net dat reeds vol, naar meer vissen, er geen rechtvaardiging is om voort te gaan met de tiende toe te wijden aan het doel van uitwerpen van het net. Maar aangezien er een noodzaak is tot het scheiden van de goede vissen uit de slechten, moeten wij alles toewijden aan de scheiding, in plaats van aan het vangen. Dit is wat de “Oogst,” traktaten leren, en in uw brief geeft u toe, dat het “onweerlegbaar,” is. {5SC6-12: 11.2.3}

Verondersteld dat Ezechiël Zijn Boodschap Afleverde

U redeneert, dat Ezechiëls verklaring—“Ik sprak tot de gevankelijk weggevoerden al de woorden” (Ezech. 11:25)—onze bewering tegenspreekt, die zegt dat de bijzondere boodschap gevonden in Ezechiël Negen profetisch was, en dat Ezechiël nooit de boodschap aan Israël gaf.” Traktaat Nr. 1, p. 8. Ik dacht niet Broeder J, dat u zo volledig letterlijk van verstand was, dat u geloofd dat omdat Ezechiël ging en zijn ervaring vertelde aan diegene met wie hij omging, het daarom betekende dat hij de boodschap aan heel Israël gaf! Als hij op deze wijze zijn boodschap gegeven, kon hebben, dan hebben wij die van ons in 1929 gegeven, en daarom, volgens uw standpunt, is er geen noodzaak voor ons om ermee voort te gaan, want in die tijd hebben wij onze ervaring aan al onze kennissen verteld. {5SC6-12: 12.1.1}

Verder nog, als Ezechiël, de boodschap aan het oude Israël had afgegeven, dan zou de Heer Zijn woord vervult hebben door de 144000 te markeren in de tijd van Ezechiël en door al diegene te slachten die niet het merkteken ontvingen. {5SC6-12: 12.1.2}

Beperkt de Toepassing op de Koperen Bergen

U veronderstelt, dat als “De Herder’s Staf,” onderwees dat de bergen van koper (Zach. 6:1) gelijk lopend waren in de tijd met het “koperen koninkrijk,” (Dan. 2: 39), het kracht zou geven aan ons standpunt. Maar wij zouden niet volledig in staat zijn, Broeder J. om op zo een manier de profetie uit te leggen, want als u de “koperen bergen,” parallel laten lopen met het koperen koninkrijk, dan zou de profetie in de periode van het Griekse Keizerrijk tot stand zijn gebracht, terwijl het haar vervulling vind vanaf het begin van de Christelijke kerk tot aan de eindtijd. Dat wil zeggen, een van de bergen stelt de vroeg Christelijke kerk voor, en de ander, de kerk in de tijd van de Luide Roep. Bovendien, als wij één van de koperen bergen zouden toepassen in de tijd van het koperen koninkrijk, en de ander in de tijd van het ijzeren koninkrijk, dan moet om het te laten corresponderen met de tijd en met de koninkrijken, een van de bergen van koper zijn en de ander van ijzer, in plaats van beide van koper te laten zijn. {5SC6-12: 12.1.3}

Door uw moeilijk doen en vitten over zulke punten, zegt u, geloof ik, eigenlijk alles wat u kan doen om een mogelijke manier te vinden, waardoor u de verzegelende boodschap tegenspreekt—niet in haar geheel, maar net genoeg, indien mogelijk, om uw in staat zijn daartoe, te tonen, en om uw schuldig geweten te bevredigen. Deze onbewuste dwaling echter, zal uiteindelijk resulteren in uzelf op deze wijze weg discussiëren uit het koninkrijk. In deze, mijn broeder, tonen uw werken, ‘geestelijke blindheid, armoede en ellendigheid.”—“Testimonies,” Vol. 3, p. 253. {5SC6-12: 12.1.4}

Verwart Een Oordeel met de Ander

Vervolgens, bekritiseert u de toepassing die de “Code,” maakt van “Early Writings,” p. 36—het “oordeel.” Maar ik ben zeker, Broeder J, dat als de “Code,” gezegd had, dat het “oordeel van de doden,” daar genoemd, toegepast in de tijd van het millennium, zoals u het zou willen hebben, die toepassing u evenzo niet zou bevredigen. Als de “Code,” het gezet had zoals u denkt dat het zou moeten zijn, zou u dan zeker iets ertegen gehad hebben, terwijl u nu niets heeft. Want het is een bekend feit onder ons, zal Zevende Dag Adventisten, dat wanneer wij praten over de tijd van het oordeel gedurende het millennium, wij het altijd als “het oordeel van de goddeloze dode,” noemen;  terwijl wanneer wij spreken over het oordeel vanaf 1844, tot aan het oordeel van de levenden, wij het precies zoals het naar voren komt in “Eerste Geschriften,”—“het oordeel der doden,” net zoals “De Geest der Profetie,” ons geleerd heeft te doen. Desalniettemin, of het nou het oordeel lis van de een of van de ander, het maakt totaal geen verschil uit voor zover het de les betreft. Daarom, ben ik wederom overtuigd, dat u uw best doet, hoewel u het feit niet beseft, dat u een kwestie maat en ruzie beoogt. {5SC6-12: 12.2.1}

Ik weet waar, “het oordeel der doden,” van toepassing is, maar had ik de volledige waarheid genoemd, zou het u totaal niet bevredigd hebben. Daar u echter de vraag heeft gesteld, moet ik het nu zeggen. Het oordeel van de doden, zoals naar verwezen is in “Early Writings,” is van toepassing op zoveel oordelen van de doden, als die er zijn, want de verklaring specificeert niet een bijzonder oordeel, of onderscheidt de een niet van de ander. Daarom is het eerst van toepassing vanaf 1844, tot de tijd van het oordeel van de “levenden,” en ten tweede, gedurende het millennium, want er is een oordeel van de “doden,” in beide perioden. {5SC6-12: 12.2.2}

Vertoont Tegenstrijdigheid

Omdat wij een enkele toepassing van de bazuinen gemaakt hebben, wilt u dat wij een dubbele moeten geven, omdat wij een dubbele toepassing hebben gegeven van “het oordeel van de doden,” wilt u dat wij het een enkele geven!  Hier mogen wij met vergeving zuchten voor het sieraad van consistentie! {5SC6-12: 12.2.3}
Omdat wij ons gehouden hebben aan de symbolische sleutel van uitlegging van het onderwerp van de zeven bazuinen, betreffende welk onderwerp u bekend, dat u “de uitlegging niet kan weerleggen,” wilt u dat wij alles wat wij in de Bijbel lezen, figuurlijk voorstellen, of wat daarop neerkomt, want u verteld ons dat wij het “kamp,” van Ezechiël 4: 2 moeten uitleggen als figuurlijk te zijn. {5SC6-12: 12.2.4}

Omdat ik eerlijk genoeg was om toe te geven dat ik de zeven laatste plagen niet volledig begrijp, beschuldigd u mij van niet geloven in “De Geest der Profetie.” Vandaar dat uw haarkloverijen mij meer en meer overtuigen, dat had ik een uitlegging van de plagen gegeven, u mij weer zou bekritiseren. Ik dacht dat diegene die de “Code,” lezen, wel weten dat wij honderd procent geloven in “De Geest der Profetie.” Ik dacht ook dat zij voor zichzelf konden lezen, en dat zij niet van mij zouden verwachten, wat “De Geest der Profetie,” te zeggen had over de plagen. Denkende dat zij wilden weten of ik meer licht had op de plagen, dan datgene wat gevonden was in “De Geest der Profetie,” bekende ik door de verklaring in de “Code, dat ik dat niet had. {5SC6-12: 12.2.5}

Nadat u “De Herder’s Staf, kritisch bestudeerd had en geaccepteerd had, als een boodschap van God aan u, als u toen even kritisch uw staan aan Gods kant onderzocht had, en voort gegaan was met het bestuderen van de publicaties met de bedoeling om meer waarheid te vinden in plaats van te zien hoeveel u zou kunnen tegenspreken, zou u niet beland zijn op de plaats waar zelf de eenvoudigste punten opnieuw aan u uitgelegd moeten worden. {5SC6-12: 13.1.1}

Houdt Dat de 144000 Alleen Na Het Millennium Staan op Mt. Sion

Uw vraag of de 144000 wel of niet staan op de berg Sion voor de afsluiting van de genadetijd, zal nu overwogen worden. Als de 144000 alleen op de berg Sion staan na het millennium, waarom dan is Christus daar gezien als het lam in plaats dan van als een koning? (Openb. 14:1) En waarom is tegelijkertijd het onderzoekend oordeel in gang, zoals duidelijk is in de verzen twee en drie? Want het is gesteld dat in de tijd van 144.000 staande op Mt. Sion, de harp spelers “zongen…. voor de troon en voor het beest en de ouderlingen,” aantonend dat ten tijde dat het oordeel in gang was, vanwege het feit dat het beest en de ouderlingen na de afsluiting van de genadetijd niet staan voor de troon. (Openb. 15: 6-8) Voor verdere uitleg op dit punt van het Oordeel, zie: “De Herder’s Staf,” Dl. 2, blz. 194-200. {5SC6-12: 13.1.2}

U wilt een dubbele toepassing plaatsen op de bazuinen, waar er duidelijk slechts één is, terwijl u hoort te weten dat, als er een Mt. Sion op aarde is ná het millennium, er ook een moet zijn vóór het millennium. Was u niet uw tijd aan het verspillen Broeder J, in redetwisten, zou u gezien hebben, dat eenvoudigweg omdat de 144.000 staan op Mt. Sion ná het millennium, het niet bewijst dat zij daardoor niet daar kunnen staan vóór het millennium. Traktaat Nr. 8, blz. 3-5, en “Early Writings,” blz. 17-19, handelen over twee verschillende tijden en gelegenheden. U zelf geeft toe dat de 144.000 moeten staan op Mt. Sion voor de aarde nieuw gemaakt is, want u zegt: “Vanzelfsprekend in ervaring van het Christelijke leven, moeten zij eerst het Lam volgen waar Hij ook heengaat in hun leven hier op aarde.” {5SC6-12: 13.1.3}

Tracht de Joodse Afstamming van de 144.000 in Diskrediet te Brengen.

U beweert dat het onmogelijk voor de 144000 zal zijn, nadat zij vermengd zijn met de natiën, om de directe afstammelingen te zijn van Jakob. Als dit zo is, dan mogen we net zo goed concluderen dat de afstammelingen van de twaalf zonen van Jakob geen Israëlieten zijn, want u weet heel goed dat zij allen getrouwd zijn buiten hun natie. Jozef, de meest geëerde, trouwde de dochter van een afgodische Egyptische priester. Gen. 41:45. {5SC6-12: 13.2.1}

Voorts, gaat u er niet van uit dat terwijl de twaalf stammen honderden jaren in Egypte woonden, behalve de jaren dat zij in het beloofde land waren, dat de ene stam niet onderling met een andere trouwde? Dat doet u niet he? Als u instemt dat zij onderling met elkaar trouwden, dan moet u toegeven dat ongeacht van de getrouwde kant, God toch allemaal naar stam onderscheidt. {5SC6-12: 13.2.2}

U bent zo blind geworden Broeder J, door zelf te zeggen: “Als God door de natuurlijke afstammelingen van Jakob en zijn zonen hen zo zou vereren, om hen leden van de 144.000 te maken, zou Hij hen dan niet kiezen vanuit deze Joden, die hun raciale zo niet hun afstamming puur hadden gehouden, in plaats van diegene die hun identiteit verloren hebben door ieder principe van hun geloof op te geven, en buiten hun geloof te trouwen, in tegenstelling tot zijn uitdrukkelijke bevel? {5SC6-12: 13.2.3}

Door deze verklaring maakt u het vlees groter dan de Geest, want u tracht ons te vertellen dat het huidige geïdentificeerde Joodse ras, dat door hun vaderen, de Heer ontkenden en kruisigden, en die in nagenoeg twee duizend jaren erin tekort schoten Hem als hun Verlosser te accepteren, meer waard zijn om geëerd te worden om met het Lam op de berg Sion te staan, dan die Joden en hun afstammelingen die in het begin, deel uitmaakten van de Christelijke kerk, en die gewillig waren te sterven in plaats van hun Heer te ontkennen. De belofte is niet aan die ongedoopte Joden en hun afstammelingen die slechts in naam Joden zijn, maar aan diegene die tevens Joden in het geloof zijn. Met andere woorden, de belofte is niet voor die Joden, die hun geboorterecht verkochten voor minder dan een bordje soep, en die de Heer kruisigden, maar voor die Joden die als Jakob, toestonden dat de Heer hun naam veranderde van “Joden,” naar “Christenen,”—natuurlijk en geestelijk Israël—voor diegene die tweemaal geboren zijn. Aldus zijn de 14400 door hun natuurlijke geboorte de afstammelingen van Jakob en door hun geestelijke geboorte, de afstammelingen van Christus: zonen van Jakob en zonen van God—volledige volwaardige Joden, werkelijke Israëlieten. Slechts zo kunnen de Schriften op volmaakte wijze vervult worden. Een Christelijke Jood, die trouwt met een bekeerde heiden geeft geen enkele Bijbelse principe van zijn geloof op, maar houdt zich eraan. {5SC6-12: 13.2.4}

Legt de Stokken van Ezechiël uit als Figuurlijke Voorstelling van de Doden

Iedereen die Ezechiël 37: 16-28  zou uitleggen als te betekenen dat de samen vergadering van de stammen van Israël, het samen brengen van hen in een koninkrijk is, zoals geopenbaard in deze verzen, als te zijn de opstanding van de doden, zoals u denkt, moet nagenoeg al zijn geestelijk onderscheidingsvermogen kwijt zijn geraakt. Heeft de Heer niet in deze verzen tot Ezechiël “Ziet, Ik zal de kinderen Israëls halen uit het midden der heidenen,” niet van hun graven? Ezech. 37: 21 KJV Gaat Hij hen uit de doden vermeerderen in plaats van uit de levenden? Of zal de heiden na de opstanding “weten, dat … de Heer,” Israël geheiligd heeft? (Ezech. 37: 26, 28) KJV. U beschuldigt mij dat ik niet de autoriteit heb om dit hoofdstuk uit te leggen, zoals het gevonden wordt in ons Traktaat Nr. 8, maar tegelijkertijd, draagt uw uitlegging niet de autoriteit, en nog minder goede logica. Dit bewijst mij dat u tracht uw best te doen weg te rennen van de waarheid, zonder respect voor uzelf, voor God of voor de mens.. {5SC6-12: 14.1.1}

In uw brief, heeft u bladzijden geciteerd van referenties in een poging uzelf te laten geloven, door toenemende implicaties dat Christus geen letterlijk koninkrijk zal hebben voor de afsluiting van de genadetijd, maar u ontkend de verklaringen die duidelijk zeggen dat Hij een letterlijk koninkrijk zal hebben! Waarom, neemt u uw toevlucht tot woorden die het tegenovergestelde schijnen te impliceren, in een poging van de waarheid weg te rennen? Waarom baseert u uw mening op passages die u niet begrijpt, in plaats van de voorkeur voor de volgende citaten die niet suggereren, maar duidelijk zeggen: {5SC6-12: 14.1.2}

“Ziet, Ik zal ze aanbrengen uit het land van het noorden, en zal hen vergaderen van de zijden der aarde; onder hen zullen zijn blinden en lammen, zwangeren en barenden te zamen; met een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen.” {5SC6-12: 14.1.3}

“Hoort des HEEREN woord, gij heidenen! en verkondigt in de eilanden, die verre zijn, en zegt: Hij, Die Israël verstrooid heeft, zal hem weder vergaderen, en hem bewaren als een herder zijn kudde.” {5SC6-12: 14.1.4}

“Zo zegt de HEERE, Die de zon ten lichte geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten lichte des nachts, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der heirscharen is Zijn Naam.”

“Indien deze ordeningen van voor Mijn aangezicht zullen wijken, spreekt de HEERE, zo zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk zij voor Mijn aangezicht, al de dagen.”Jer. 31:8, 10, 35, 36. KJV {5SC6-12: 14.1.5}

Want Ik zal Mijn groten Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten, dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere HEERE, als Ik aan u voor hun ogen zal geheiligd zijn. Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen; en Ik zal u in uw land brengen. {5SC6-12: 14.1.6}

Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen.

En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven.

En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen.

En gij zult wonen in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn. {5SC6-12: 14.2.1}

Alzo zegt de Heere HEERE: Ten dage, als Ik u reinigen zal van al uw ongerechtigheden, dan zal Ik de steden doen bewonen, en de eenzame plaatsen zullen bebouwd worden. En het verwoeste land zal bebouwd worden, in plaats dat het een verwoesting was, voor de ogen van een ieder, die er doorging. En zij zullen zeggen: Dit land, dat verwoest was, is geworden als een hof van Eden; en de eenzame, en de verwoeste en verstoorde steden zijn vast en bewoond. Dan zullen de heidenen, die in de plaatsen rondom u zullen overgelaten zijn, weten, dat Ik, de HEERE, de verstoorde plaatsen bebouw, en het verwoeste beplant. Ik, de HEERE, heb het gesproken en zal het doen. Alzo zegt de Heere HEERE: Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israëls verzocht worden, dat Ik het hun doe; Ik zal ze vermenigvuldigen van mensen, als schapen.” Ezech. 36: 23-28; 33-37. {5SC6-12: 14.2.2}

“En zijn Heerlijke zal uit hem zijn, en zijn Heerser uit het midden van hem voortkomen; en Ik zal hem doen naderen, en hij zal tot Mij genaken; want wie is hij, die met zijn hart borg worde, om tot Mij te genaken? spreekt de HEERE. De hittigheid van des HEEREN toorn zal zich niet afwenden, totdat Hij gedaan, en totdat Hij daar gesteld zal hebben de gedachten Zijns harten; in het laatste der dagen zult gij daarop letten.” Jer. 30: 21, 24. {5SC6-12: 14.2.3}

“Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen, en te niet doen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan.” Dan. 2: 44. {5SC6-12: 14.2.4}

“Gij zijt Mij een voorhamer, en krijgswapenen; en door u zal Ik volken in stukken slaan, en door u zal Ik koninkrijken verderven.” Jer. 51; 20 KJV{5SC6-12: 14.2.5}

Deze Schriftgedeelten Broeder J, zeggen duidelijk dat God het zaad van Jakob weer tot een Koninkrijk zal maken terwijl de heidenen nog bestaan; dat nadat Hij ons gebracht heeft in ons eigen land als een Koninkrijk, Hij dan onze harten zal reinigen; en dat met dit Koninkrijk Hij de natiën zal breken en verderven. Verondersteld u dat God hier iets beloofd, wat Hij of niet kan doen of niet van plan is uit te voeren? Of dat Hij ons zal reinigen van onze zonden na de afsluiting van de genadetijd? {5SC6-12: 14.2.6}

Niemand ontkend het feit dat Christus een aantal keren in de Schriften, “een man,” genoemd wordt, maar u mij zeker niet laten geloven dat de “man,” in Lucas 19: 14, Christus Zelf is. Het kan mij niet schelen hoe geestelijk blind u bent, u kunt nog steeds het letterlijke gedeelte van de Schriften zien: dat in de tijd dat deze inwoners de boodschap stuurden, Christus in de Hemel was. En de “man,” die zij niet wilden dat hij over hen heerste op aarde was, en dat dit gebeurde voordat Christus terug keerde. {5SC6-12: 15.1.1}

—————

NOG STEEDS AAN HET VOORBEREIDEN VOOR HET “KWAAD DAT KOMT”

Slechts vier jaren geleden tot de dag van de huidige datum van publicatie, ging De Symbolische Code voor naar haar gretig wachtende lezers, met haar eerste overlijdensbericht, treurig anderhalf jaar onderbrekend van het blijde nieuws dragen. {5SC6-12: 15.1.2}

Nu het tiende jaar van de boodschap vlucht in het niet wederkerend verleden, wederom in diep berouw, deze keer om Broeder Eugene Soper Lipsey, gaat de Code voort, met aan te kondigen dat een ander van de getrouwen, naar zijn rustplaats is gegaan in Carmels eigen begraafplaats, “afzonderlijk in het bos,” wachtend op de opstandigs morgen. {5SC6-12: 15.1.3}

“Wederom worden wij eraan herinnert dat “de rechtvaardige om komt, en er is niemand die het ter harte neemt; en de weldadige lieden worden weggeraapt, zonder dat er iemand op let dat de rechtvaardige weggeraapt wordt vóór het kwaad. [ Wij als tegenwoordige waarheid gelovigen moeten beseffen, dat de kwade dag waarvan gesproken wordt in dit Schriftgedeelte, nu tien jaren dichterbij is, dan toen de waarheid hieromtrent voor het eerst aan ons bekend werd gemaakt] …  zij zullen rusten op hun slaapsteden, een iegelijk die in zijn oprechtheid gewandeld heeft.[ als wij hen zullen ontmoeten, moeten wij klaar wakker zijn, zodat wij niet gevonden worden onder diegene die de mond wijd open sperren en de tong languit uitsteken en wie de Here zal berispen met de woorden..] Over wien maakt gij u lustig, over wien spert gij den mond wijd op en steekt de tong languit? Zijt gij niet kinderen der overtreding, een zaad der valsheid” Jesaja 57: 1,2,4. KJV{5SC6-12: 15.1.4}

De Begrafenis Plechtigheid

Predicatie

Gebed—V.T. Houteff

“Daarom, gelijk door een mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood; en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, in welken allen gezondigd hebben.” Romeinen 5: 12. KJV {5SC6-12: 15.1.5}

Hoe gruwelijk is de dood, de Dood is het meest vreselijke van alle dingen. Terwijl zondigen, zonde wenselijk lijkt, maar haar gevolgen zijn pijn, moeite en geklaag, en ten slotte, dit wrede einde—dood! {5SC6-12: 15.1.6}

Desalniettemin, zijn de woorden van de Heer, door de profeet Daniel, dat “velen van die, die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden, en tot eeuwige afgrijzing.” Dan. 12:2. KJV {5SC6-12: 15.1.7}

Hoewel wij bovenmate verdrietig zijn over Broeder Lipsey’s plotselinge dood en over de gedachte van zijn scheiden van ons, overtreft toch onze blijdschap ons verdriet, vanwege het feit, dat zijn leven en karakter, zodanig zijn geweest, om ons het grootste vertrouwen te geven, dat er daar een kroon van eeuwige heerlijkheid voor hem is weggelegd, welke hij zal ontvangen bij de opstandingsmorgen. {5SC6-12: 15.1.8}

De apostel Paulus, sprekend van de opstanding, drukt het in de volgende woorden uit: {5SC6-12: 15.2.1}

“Doch, broeders, ik wil niet, dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt, gelijk als de anderen, die geen hoop hebben.

Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, weder brengen met Hem.

Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij, die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen, die ontslapen zijn.

Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan;

Daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen.” 1 Thess. 4: 13-17. KJV {5SC6-12: 15.2.2}

(Lied: Wat een Samenkomst Zal Het Zijn.”—Zr. A. G. Smith)

Bij het klinken van de bazuin, wanneer de heiligen thuis vergadert worden,

Zullen wij elkaar groeten bij de zee van kristal;

Wanneer de Heer zelf, in Zijn heerlijkheid hen roept om te komen

Wat een bijeenkomst van de getrouwen zal het zijn!

Wat een bijeenkomst, bijeenkomst,

Bij het klinken van de heerlijke overwinning!

Wat een bijeenkomst, bijeenkomst,

Wat een bijeenkomst van de getrouwen zal het zijn!

“En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn; noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan.” (Openb. 21: 4) KJV {5SC6-12: 15.2.3}

En de wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf, en de jonge leeuw, en het mestvee te zamen, en een klein jongske zal ze drijven. (Jes 11: 6) KJV {5SC6-12: 15.2.4}

En de Heilige Geest sprekend door de Apostel Paulus zegt: {5SC6-12: 16.1.1}

“Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben.” (1 Cor. 2:9) KJV {5SC6-12: 16.1.2}

(Lied: “Er zal geen Duistere Vallei zijn”—Zr. V. T. Houteff)

Er zal geen verdriet meer zijn wanneer Jezus komt,

Er zal geen verdriet meer zijn wanneer Jezus komt,

Maar een glorierijke morgen wanneer Jezus komt

Om Zijn geliefden naar huis te verzamelen.

Vrienden, Broeder Lipsey’s zijn plotselinge dood, stelt weer het feit voor, dat het leven onzeker is, en dat diegene die het eeuwige leven verwachten, om van de beloften van God te genieten, het zich niet kunnen veroorloven, om hun oren te sluiten, en hun harten te verharden, wanneer zij de stille zachte stem van de Meester horen zeggen: {5SC6-12: 16.1.3}

“Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen. Want Mijn juk is zacht, en Mijn last is licht.” Matt. 11: 28-30 KJV {5SC6-12: 16.1.4}

“Heden indien gij Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet.” Hebr. 4:7. KJV {5SC6-12: 16.1.5}

Lied: “Slapend in Jezus,”Zr. V.T. Houteff

Slapend in Jezus! Gezegende slaap

Waar niemand van ontwaakt om te wenen;

Een kalme en ongestoorde rust,

Ononderbroken door de laatste der vijanden.

Slapend in Jezus! Oh hoe heerlijk

Te zijn om zo een sluimering te treffen!

Met heilig vertrouwen te rusten

In de hoop om altijd gezegend te zijn.

Slapend in Jezus! Gezegende rust,

Wiens ontwaken uitermate gezegend is;

Geen vrees, geen vijand, zal dit uur bedoezelen

Dat de kracht van de Verlosser manifesteert.

Slapend in Jezus! Om spoedig te verrijzen,

Wanneer de laatste bazuin de hemelen zal verscheuren;

Dan zullen de boeien van het graf, losbarsten,

En ontwaken in volle onsterfelijke bloei.

In Memoriam

Broeder Lipsey was de eerste die Tegenwoordige Waarheid omarmde in San Diego, California. Door een kopie van “De Herder’s Staf,” Deel 1 te kopen in 1932, las hij zichzelf in de boodschap. Toen in de lente van datzelfde jaar, toen Broeder Warden, van Los Angeles, naar San Diego ging, nam Broeder Lispey hen naar zijn vrienden, om voor hen te werken. Het resultaat van zijn pogingen, was dat een kleine groep van ongeveer twintig gelovigen werd opgericht. Broeder Lipsey was een zeer ijverige Tegenwoordige Waarheid werker. Hij assisteerde Broeder Warden in het oprichten van een andere kleine groep in Escondido, ongeveer 30 mijlen ten noorden van San Diego. Later werkte hij in en rondom Los Angeles, waar hij steeds anderen toevoegde aan zijn lijst van bekeerlingen. {5SC6-12: 16.1.7}

In juli 1936, een jaar nadat de bouw werkzaamheden van Mt. Carmel waren begonnen, kwam Broeder Lipsey om ons hier te assisteren, en heeft in bijna alle departementen gewerkt in de laatste drie jaren. Trouw aan welk departement ook waar hij toegewezen was, ijverig als een student van de Bijbel, geschikt om te onderwijzen, eerlijk in alle dingen, Broeder Lipsey’s geloof was heel oprecht. {5SC6-12: 16.2.1}

Wij hebben geleerd om van Broeder Lipsey te houden, maar wij hebben dit  nooit zoveel beseft, als wij dat nu doen. Naast zijn echtgenote, ouders en kennissen, geloof ik dat wij ons het meest verdrietig voelen dat hij ons verlaten heeft. {5SC6-12: 16.2.2}

Op 7 september, 1939, was hij getrouwd met Mej. Carol Hogan, die eveneens met geheel haar hart voor Mt. Carmel is. Zij maakten hun thuis hier. {5SC6-12: 16.2.3}

Op 8 november 1939, liet hij dit leven, na een ziekte die minder dan een week duurde. Achtergelaten te rouwen, naast zijn echtgenote, zijn vader, moeder een broer en een zuster, zijn een schare van vrienden en al de inwoners van Mt. Carmel. {5SC6-12: 16.2.4}

(Lied: “Heerlijk Is Uw Rust”—“Zr. A. G. Smith en Zr. V.T. Houteff {5SC6-12: 16.2.5}

Bij het Graf

Een gebed werd geofferd, dat wij getrouw en waarachtig zijn, als wij Bro. Lipsey willen ontmoeten bij de opstandingsdag. {5SC6-12: 16.2.6}

“En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.” Gen. 2: 7 KJV {5SC6-12: 16.2.7}

Want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren. Gen. 3: 19 KJV {5SC6-12: 16.2.8}

Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen, en zeg tot dezelve: Gij dorre beenderen! hoort des HEEREN woord.  Alzo zegt de Heere HEERE tot deze beenderen: Ziet, Ik zal den geest in u brengen, en gij zult levend worden. En Ik zal zenuwen op u leggen, en vlees op u doen opkomen, en een huid over u trekken, en den geest in u geven, en gij zult levend worden; en gij zult weten, dat Ik de HEERE ben. Ezech. 37: 4-6 KJV {5SC6-12: 16.2.9}

Toen de grote witte wolk verscheen, waarop de Zoon des mensen gezeten was, “gaven zij aan de roepstem gehoor, en stonden op bekleed met heerlijke onsterfelijkheid, roepende: “Overwinning, overwinning over dood en graf! Oh dood waar is uw prikkel? Oh graf, waar is uw overwinning? ‘—Early Writings,” p. 287/ “Eerste Geschriften,” blz. 341/342. {5SC6-12: 16.2.10}

De gemeente verliet het graf terwijl zij zongen. “Wanneer De Roep van de boekrol Daarginds geroepen wordt, Zal ik Daar Zijn.” {5SC6-12: 16.2.11}

>