15 apr Deel 2 Tijdige Groeten Nrs. 21, 22
(Ter Correctie)
1
VOORLEZING:
“Wees Satan te Slim Af In Zijn
Spel Voor Zielen.”
Ik zal u voorlezen uit “Christ Object Lessons.” p. 55 (“Lessen uit het Leven van Alledag,’ blz. 29.) te beginnen bij het tweede alinea: {2TG21: 2.1}
“Zorgen, rijkdom, vermaak, al deze dingen worden door Satan gebruikt bij het levensspel om de menselijke ziel. De waarschuwing wordt vernomen: ‘Heb de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem (…)'(1 Joh. 2:15, 16.) Hij Die het menselijk hart leest als een open boek, zegt: ‘Ziet toe op uzelf, dat uw hart nimmer bezwaard wordt door roes en dronkenschap en zorgen voor levensonderhoud.'(Luk 21:34.) En de apostel Paulus schrijft, gedreven door de Heilige Geest: ‘Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik en in vele dwaze en schandelijke begeerten, die de mensen doet wegzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is geldzucht. Door daarnaar te haken, zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord.’ (1 Tim. 6:9, 10.)” {2TG21: 2.2}
Wij moeten voor bidden dat wij de liefde voor de wereld mogen overwinnen en dat wij in gedachte mogen houden dat Satan het levensspel speelt voor de zielen van Gods volk; dat wij genade mogen ontvangen om te kunnen werken en bidden als nooit tevoren; om de valstrikken van de Duivel te boven te kunnen
komen; om te weten dat hij geen vijand is waarmee gesold kan worden, en dat Jezus de Leidsman of Aanvoerder is Die nooit een veldslag verloren heeft; dat wanneer wij Zijn hulp inroepen, hij ons erdoorheen zal helpen. {2TG21: 2.3}
2
“KINDEREN GEBOREN BIJ EEN
ONTUCHTIGE MOEDER BRENGEN VREDE
EN BLIJDSCHAP IN HET GEZIN”
LEZING DOOR V.T. HOUTEFF.
PREDIKANT DER D. ZEVENDE-DAGS ADVENTISTEN
SABBAT, 3 JANUARI, 1948
CARMEL KAPEL
WACO, TEXAS.
Ons onderwerp voor vandaag vinden wij opgetekend in Hosea, hoofdstukken 1 en 2. Het eerste en meest belangrijke gegeven dat moet worden verduidelijkt betreffende deze hoofdstukken, is de tijd waarin hun profetische betekenis zich ontvouwt. Om hierachter te komen, lezen wij: {2TG21: 3.1}
Hos. 2:17 — “En te dien dage zal Ik een verbond sluiten met het gedierte des velds, het gevogelte des hemels en het kruipend gedierte der aarde. Dan zal Ik boog en zwaard en oorlogstuig in het land verbreken, en hen veilig doen wonen.”
Tot op de huidige dag heeft Gods volk nog
nooit zo’n volledige en absolute veiligheid en vrijheid ervaren zoals zij worden uiteengezet in deze Bijbelvers. Er wordt daarom snel opgemerkt dat het onderwerp van het hoofdstuk zelfs verder reikt dan onze tijd. Naarmate wij het hoofdstuk vers voor vers bestuderen, zal het tijdselement steeds duidelijk worden. {2TG21: 3.2}
Hos. 1:1, 2 — “Het woord des HEREN, dat tot Hosea, de zoon van Beëri, kwam, in de dagen van Uzzia, Jotam, Achaz en Hizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël. (Vers 2) Het begin van het spreken
3
des HEREN door Hosea. De HERE zeide tot Hosea: Ga heen, neem u een vrouw der hoererij en kinderen uit hoererij geboren, want het land heeft zich in grote hoererij van de HERE afgewend.”
Aan de profeet Hosea werd de opdracht geven een vrouw uit hoererij tot zich te nemen, om geen enkel ander reden dan om de droevige en gruwelijke toestand weer te geven die er toen in Israël heerste. {2TG21: 4.1}
Dit huwelijk is uiteraard slechts een visionaire of figuurlijke voorstelling van zaken, zoals de profeet Ezechiël 40 dagen op één zijde en 390 dagen op de andere zijde lag (Eze. 4:4-6). {2TG21: 4.2}
Hos. 1:3-5 — “Toen ging hij heen en huwde Gomer, de dochter van Diblaïm, en zij werd zwanger en baarde hem een zoon. (Vers 4) En de HERE zeide tot hem: Noem hem Jizreël, want het zal niet lang meer duren of Ik zal de bloedschuld van Jizreël bezoeken aan Jehu’s huis, en een einde maken aan het koninkrijk van het huis Israëls. (Vers 5) Te dien dage zal het geschieden, dat Ik Israëls boog verbreken zal in het dal van Jizreël.”
De eerstgeboren zoon uit het visioenhuwelijk van de profeet, zoals u ziet, werd Jizreël genoemd om zo te voorafschaduwen hetgeen er met de natie zou gebeuren — niet alleen het einde van het koninkrijk voorzeggend, maar ook juist de plaats waarin zijn leger zou worden verslagen, namelijk, in het dal van Jizreël. En dit verwoestende onheil zou over hen komen omdat zij het bloed van Jizreël hadden vergoten, maar klaarblijkelijk niet de Jizreël die werd geboren en zo genoemd werd. Wie de gedode Jizreël is zullen wij later in de studie zien. {2TG21: 4.3}
De verzen 6, 7 — “En zij werd wederom zwanger en baarde een dochter; Hij zeide tot hem: Noem haar Lo-Ruchama, want Ik zal voortaan geen genade hebben met het huis Israëls, maar Ik zal
4
hen volledig wegnemen. (Vers 7) Doch Ik zal genade hebben met het huis van Juda, en hen verlossen door de HERE, hun God. Maar Ik zal hen niet verlossen door boog of zwaard of oorlogstuig, door paarden of door ruiters.”
Het tienstammenrijk, Israël, werd gespaard tot de geboorte van Lo-Ruchama, maar de naam van dit tweede kind verzekert dat God geen genade zou hebben met het huis van Israël, dat zijn einde reeds gekomen was. Hij zou echter genade hebben met het huis van Juda, het twee-stammenrijk, en zou het redden door een wonder. En dat is wat er gebeurde: een engel doodde 185.000 man van het Assyrisch leger, en op die wijze spaarde God het huis van Juda (2 Koningen 19:35.) {2TG21: 5.1}
De verzen 8, 9 — “Nadat zij Lo-Ruchama gespeend had, werd zij zwanger en baarde een zoon. (vers 9) Toen zeide God: Noem hem Lo-Ammi, want gij zijt Mijn volk niet; en Ik zal uw God niet meer zijn.”
Het derde kind werd Lo-Ammi genoemd om aan te tonen dat Gods’ genade zou worden weggenomen zelfs van het huis van Juda. Maar eerder dan hen te onderwerpen als Zijn volk, verwierp Hij hen eerst, waarop zij niet langer Zijn volk waren. De aposter Petrus haalt dit Schriftgedeelte aan als een verwijzing naar de ongelovige Joden; als een natie waren zij verworpen na de kruisiging van Christus, en waren zij aldus niet langer Zijn volk (1 Petrus 2:9, 10). De enkelingen echter, die wel in de Heer geloofden, werden opnieuw aanvaard, en zij werden “de kinderen van de Levende God.” (Zie Rom. 9:26.) {2TG21: 5.2}
Merk nu op dat deze symbolische voorstelling van zaken ons tot dusver profetisch en historisch heeft meegevoerd van de dagen van het huis van Israël tot de christelijke tijdperk. {2TG21: 5.3}
Vers 10 — “Nochtans zal het getal der kinderen van Israël
5
zijn als het zand der zee, dat niet te meten of te tellen is. En het zal geschieden, dat ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Gij zijn Mijn volk niet, tot hen gezegd zal worden: Gij zijn de zonen van de Levende God.”
“Nochtans”; dat wil zeggen, ondanks het feit dat de kinderen van Israël verstrooid zouden worden onder de naties, en verworpen, niet langer Gods volk zijnde, nochtans, ondanks dit alles, zouden zowel de nakomelinge van het huis van Israël als die van het huis van Juda (al de kinderen van Jakob) worden vermenigvuldigd als het zand der zee ten tijde dat zij opnieuw worden aanvaard en aldus de zonen van de levende God worden door de Verlosser, Jezus Christus. {2TG21: 6.1}
Uit dit schriftgedeelte kunt u opmaken dat deze menigte van zonen van Jakob niet de te-identificeren-Joden van vandaag zijn, maar eerder de verloren nakomelingen van Juda en Israël, — van hen die opgenomen werden door de heidense naties en door de vroege christelijke kerk, door op zichzelf de titel “Christenen,” toe te passen, van hen die aldus hun geslachtelijke en nationale identiteit verloren. Uit al dezen, na verstrooid te zijn onder de heidense naties, en hun geslachtelijke identiteit verloren te hebben, zullen de zonden van God komen die worden geprojecteerd in deze allegorische of zinnebeeldige profetie. Aldus kunnen velen van ons die menen uit de heidense naties te komen op den duur ontdekken dat wij afstammen van de verloren stammen van Juda en Israël, en van de apostolische Christen-Joden. Alhoewel niemand van ons waarlijk onze geneologie zeer ver terug weet, toch heeft God, Die zelfs het getal der haren op het hoofd van de mens weet, een nauwkeurig geslachtsregister van een ieder van ons bijgehouden. Aldus zegt Hij: “Rahab en Babel zal Ik vermelden als degenen die Mij kennen; zie, Filistea en Tyrus met Ethiopië: deze is daar geboren. En van Sion zal gezegd worden: deze en die man werd in haar geboren; en de Aller hoogste Zelf zal haar bevestigen. De HERE zal tellen, wanneer Hij de volken zal opschrijven, dat deze man daar geboren werd. Sela.” (Psalm 87:4-6, KJV.) {2TG21: 6.2}
Vers 11 — “Dan zullen de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zich zich bijeenscharen, één hoofd over zich stellen, en optrekken uit het land; want groot zal de dag van Jizreël zijn.”
Hier wordt ons duidelijk medegedeeld dat in de laatste dagen, Gods heiligen, zonder een zondaar onder hen, bijeengebracht zullen worden van de vier hoeken der aarde, en zullen worden georganiseerd in een Theocratische regering, (= een regering met God aan het hoofd) waarvan anti-typische David de koning zal zijn. Aldus is het dat “(…) In de dagen van die koningen [niet na hun dagen] de God des hemels een koninkrijk zal oprichten, die nooit zal worden verwoest; en het Koninkrijk zal niet aan andere volken worden overgelaten, maar het zal al die koninkrijken verbrijzelen en verteren, en het zal eeuwig standhouden. Juist zoals gij gezien hebt, dat zonder toedoen van mensenhanden een steen uit de berg werd gesneden, en dat het verbrijzelde het ijzer, het koper, het leem, het zilver, en het goud; de grote God heeft de koning bekend gemaakt wat hierna zal geschieden; de droom is waarachtig en zijn uitlegging betrouwbaar.” (Dan. 2:44, 45, KJV.) {2TG21: 7.1}
In een andere allegorische profetie, in verband met deze, wordt ons wederom medegedeeld: {2TG21: 7.2}
Hos. 3:4, 5 — “Want vele dagen zullen de kinderen Israëls blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. (Vers 5) Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de HERE, hun God zoeken, enDavid, hun koning, en bevende komen tot de HERE en tot Zijn heil in de laatste dagen.”
7
Hier zijn de beloften weer even duidelijk als dat ze in woorden kunnen worden uitgedrukt, dat na de verstrooiing en ballingschap, de “vele dagen,” zal het vertrooid volk van God terugkeren naar hun thuisland of vaderland, en zullen dan de HERE hun God, en David hun koning zoeken. Vandaar, dat deze zonen van God niet de te-identificeren-Joden van vandaag zijn, die trachten een permanente nationale thuis te maken in het Beloofde Land. {2TG21: 7.3}
Eeuwen lang hebben christen het Koninkrijk van God gepredikt, maar tot nog toe is het voor velen van hen niet duidelijk of dat het nu even tastbaar als de aarde zelf zal zijn, of dat het nu iets denkbeeldigs, iets dat in de lucht zweeft, is, hoe zit dat nu? Inspiratie echter, verklaart duidelijk dat het Koninkrijk van Christus (de kerk gezuiverd — gereinigd, Dan. 8:14) even wezenlijk of echt zal zijn als alle andere koninkrijken der aarde. {2TG21: 8.1}
Nu zullen wij onze studie door Hosea hoofdstuk twee voortzetten, omdat, zoals ik reeds vermelde, de inhoudt ervan een voortzetting is van de zaken die in het eerste hoofdstuk staan opgetekend. {2TG21: 8.2}
Hos. 1:12-2:2 — “Zeg tot uw broeders Ammi, en tot uw Zusters: Ruchama. (2:1) Klaagt uw moeder aan, klaagt haar aan, want zij is Mijn vrouw niet, en Ik ben haar man niet; laat zij daarom haar hoererijen wegdoen van haar aangezicht, en haar overspeligheden van tussen haar borsten wegdoen; anders zal Ik haar naakt uitkleden en haar laten staan als ten dage toen zij geboren werd, haar maken als een woestijn, haar doen worden als een dor land, en haar doen sterven van dorst.”
Laat ons in gedachte houden dat het eerste hoofdstuk ons door de stroom van de tijd heen gevoerd heeft, tot aan de christelijke tijdperk. Nu wordt onze aandacht in hoofdstuk twee weer bepaald bij de zinnebeeldige kinderen van Hosea, maar het voorvoegsel “Lo” is weggelaten van de namen Lo-Ruchama en Lo-Ammi om zo de betekenis te veranderen van geen genade, en niet Mijn volk, in “genade,” en “Mijn volk.”
8
Hier in deze unieke symbolische voorstelling van zaken, vele jaren voor de christelijke bedeling ontworpen, voorafschaduwt Inspiratie de genade die zou worden geschonken aan het volk in de christelijke tijdperk, en dat, in plaats van dat zij Joden bleven genoemd worden, zij anders genoemd zouden worden, namelijk, Christenen: Genade en Mijn volk. {2TG21: 9.1}
De opdracht: “Zegt tot uw broeders: Ammi; en tot uw zusters: Ruchama,” verklaart uit zichzelf dat God tot Jizreël spreekt, (de broer van Ammi en Ruchama), en dat Jizreël op zijn beurt moet spreken tot Ammi en tot Ruchama. En het feit dat God de zinnebeeldige vrouw van Hosea Zijn eigen vrouw noemt, maakt dat het onderwerp steeds duidelijker wordt: Zoals u ziet stelt Hosea God voor, en de vrouw van Hosea stelt Gods kerk voor; Jizreël, degene tot wie God spreekt, stelt Zijn mondstuk voor, een profeet, en Jizreëls verwanten, Ammi en Ruchama, stellen de leden van de kerk voor, zowel mannelijke als de vrouwelijke leden. Als nu Ammi en Ruchama een voorstelling zijn van de leken, moet het duidelijk zijn dat de moeder de leiders voorstelt, zij, die bekeerlingen in de kerk voortbrengen. Hier hebben wij een volledige voorstelling van het huisgezin van God. {2TG21: 9.2}
Het feit dat Jizreël bij zijn broeders en zusters, de leken, moet aandringen om moeder aan te klagen (tot de predikanten te praten, tot hen die bekeerlingen voortbrengen), dat zij haar hoererij of gehoereer achterwege moet laten, laat duidelijk zien, dat deze opwekking en reformatie niet tot de leken door de predikanten komt, maar dat het tot de predikanten door de leken komt. {2TG21: 9.3}
De leken moeten verklaren dat als de predikanten in gebreke blijven om tot hervorming over te gaan, God hun naakt zal uitkleden — even naakt als ten dage toen zij geboren werden. {2TG21: 9.4}
De verzen 3, 4 — “En over haar kinderen zal Ik Mij niet
9
ontfermen, want zij zijn de kinderen der hoererij. Want hun moeder heeft hoererij bedreven; zij, die van hen zwanger geweest is heeft schandelijk gehandeld; want zij zeide: Ik wil achter mijn minnaars aan gaan, die mij mijn brood en water, mijn wol en vlas, mijn olie en drank geven.”
Deze verzen zetten de betekenis van Gods genade uiteen: dat, indien de moeder nalaat tot hervorming over te gaan, als zij nalaat te stoppen met haar gehoereer met de wereld en haar praktijken, dan zal niet alleen de moeder, maar zullen ook haar kinderen die met haar sympathiseren voor eeuwig afvallen van genade. {2TG21: 10.1}
Hier wordt ons verteld dat de moeder zich inbeeldt dat haar vreselijke minnaars degenen zijn haar voorzien van haar tijdelijke levensbehoeften, en dat zij om die reden omgang met hen heeft. {2TG21: 10.2}
Bovendien, wordt ons weer verteld dat, terwijl zijn hoererij pleegt, zij onwettige kinderen voortbrengt, onechte of valse bekeerlingen. Hier is een waarschuwing die in niet mis te verstane bewoordingen om een hervorming vraagt, anders zal het gehele kerkgezin, met uitzondering van hen die tot hervorming overgaan, even grondig worden vernietigd zoals het vroegere Jeruzalem enige jaren na de kruisiging van Christus werd verwoest. {2TG21: 10.3}
De verzen 5-12 — “Daarom, zie Ik ga uw weg met doornen versperren, Ik ga tegen haar een muur oprichten, zodat zij haar paden niet vinden kan. (Vers 6) Dan zal zij haar minnaars nalopen, maar hen niet bereiken; hen zoeken, maar niet vinden. Dan zal zij zeggen: ik wil heengaan en terugkeren tot mijn eerste man, want toen had ik het beter dan nu. (Vers 7) Zij echter beseft niet, dat Ik het ben, Die haar het koren, de most en de olie heb gegeven, Die haar het zilver rijkelijk geschonken heb en het goud, dat zij voor de Baäl gebruikt heb
10
ben. (Vers 8) Daarom zal ik Mijn koren weer wegnemen in de oogsttijd, en Mijn wol en Mijn vlas, die haar naaktheid moeten bedekken. (Vers 9) Nu dan, Ik wil haar schaamte ontbloten voor de ogen van haar minnaars en niemand zal haar uit Mijn hand redden. (Vers 10) Ik zal doen ophouden al haar vreugde, haar feest, haar nieuwemaansdag en haar sabbat, ja, al haar hoogtijden. (Vers 11) Dan zal Ik haar wijnstok en haar vijgeboom verwoesten, waarvan zij zeide: Die zijn het loon, dat mijn minnaars mij gaven. Ik zal ze maken tot een woud, en het gedierte des velds zal ze afvreten. (vers 12) Zo zal Ik over haar bezoeken de dagen, waarop zij voor de Baäls het offer ontstak, zich tooide met ring en halssieraad en achter haar minnaars aan ging, maar Mij vergat, luidt het woord des HEREN.”
Deze verzen verklaren Gods manier en macht om te redden: Voordat Hij oproep tot hervorming, bereidt Hij de weg voor: Hij brengt Zijn door beproevende en moeilijke omstandigheden waarvan zij zichzelf niet gemakkelijk kan losmaken. Hij leidt haar door een soortgelijke situatie als die waar Hij de verloren zoon doorheen geleid heeft. Hij doet dit zodat zij zich kan realiseren waar haar steun in werkelijk vandaan komt, zodat zij zeker kan weten dat dit niet van haar minnaars afkomstig is. Dan, en alleen dan, kan zij juist datgene doen wat de verloren zoon of de verkwister deed toen hij tot zichzelf kwam. {2TG21: 11.1}
Als vervulling van de profetie vervat in vers elf, liet God toe dat de kleine horen van Daniël zeven tijden en wetten veranderde, en liet Hij toe dat de heiligen des Allerhoogste in zijn handen werden overgeleverd voor “een tijd en tijden en een halve tijd.” Dan. 7:25. {2TG21: 11.2}
Hos. 13, 14 — “Daarom zie, Ik zal haar lokken, en haar leiden in de woestijn, en verstroostend tot haar spreken. (Vers 14) Ik zal haar aldaar haar wijngaarden geven, en het
11
dal van Achor tot een deur der hoop. Dan zal zij daar zingen als in de dagen van haar jeugd, als ten dage toen zij trok uit Egypte.”
Nadat Hij haar in de meest benauwende en vernederende omstandigheden gebracht heeft als dat men zich in kan bevinden, belooft God haar te zullen lokken, en haar in de woestijn te leiden, om haar daar vertroostend toe te spreken. In duidelijkere bewoording weergegeven: ontkomen aan de “grote verdrukking” zoals nooit eerder geweest is vanaf de grondlegging der wereld” (Matt. 24:21), brengt God haar, niet in haar wijngaard, niet in het Beloofde Land, maar in de “woestijn” (in de landen van de heidenen), om haar daar vertroostend toe te spreken, en om haar te helpen tot hervorming over te gaan. Nadat deze vertroostende bijeenkomst plaats vindt, zal zij van dat moment af haar wijngaarden bezitten, en het dal van Achor als een deur der hoop; daar zal zij zingen en zich verheugen als in de dagen van haar jeugd, en als in de dagen toen zij trok uit Egypte. {2TG21: 12.1}
Het Dal van Achor, zoals u opgemerkt hebt, is haar deur der hoop — het is de enige uitweg voor haar om uit haar kritieke toestand te geraken. Het dal heeft slechts één betekenis: het staat voor een grondige reiniging, voor de vernietiging van de zondaars die zich in haar midden bevinden, voordat zij het land in bezit neemt — haar enige hoop voordat zij een fatsoenlijke, achtenswaardige vrouw van God kan worden. {2TG21: 12.2}
Het was in het Dal van Achor dat Jozua de laatste der zondaars in Israël stenigde — Achan en zijn gezin. Pas toen werd het de natie Israël toegestaan om het Beloofde Land in bezit te nemen, de wijngaard. Juist een reiniging deze is de enige “deur der hoop,” voor de kerk, zegt Inspiratie, haar enige ontkoming van haar tegenwoordige toestand. Dan zal zij terugkeren naar haar vroegere positie en genade. Dan zal zij de beloofde zegening ontvangen, zo zeker als dat het oude Israël de hare ontving. Deze opmerkelijke gebeurtenis in het Dal van Achor wordt nu gezien als een type van de reiniging voor het opnieuw in bezit nemen van het beloofde land — een type van
12
het Oordeel der Levenden, de inzameling der heiligen, en de vernietiging van de zondaren — de scheiding van de tarwe van het onkruid, de bokken van de schapen, de goede vissen van de slechte vissen. De “schuur” (Matt. 13:30), heeft als betekenis het Koninkrijk dat hier wordt getoond, zoals de rechterhand van Heer, en zoals dat het geval is met de vaten. {2TG21: 12.3}
Hos. 2:15 — “En het zal te dien dage geschieden, zegt de HERE, dat gij Mij noemen zult: Ishi (= mijn Echtgenoot), en niet meer Baäli (= mijn Werkgever).” (KJV)
Ja, inplaats van haar heer of werkgever te zijn, zal God inderdaad haar Man of Echtgenoot zijn, want men kan vele heren hebben, maar slechts één man. {2TG21: 13.1}
Vers 16 — “Ja, Ik zal de namen der Baäls verwijderen uit haar mond; hun naam zal niet meer genoemd worden.”
De namen van Baälim zijn typerend voor personen die een zelfzuchtig karakter bezitten zoals Biliam — godsdientleraren, profeten die eerder Israël zouden vervloeken dan dat zij de kans voorbij zouden laten gaan voor geldelijk gewin, of wegens een andere dwaze, zelfzuchtige promotie waardoor men verheven of gevleid wordt. Dezulken zullen niet langer bekend staan onder hun hoge, verheven herentitels. {2TG21: 13.2}
Wanneer de kerk gereinigd is van al haar afgoden, pas dan zal zij eeuwige vrede vinden. {2TG21: 13.3}
Hos. 2:17-21 — “En te dien dage zal Ik voor hen een verbond sluiten met het gedierte des velds, het gevogelte des hemels en het kruipend gedierte der aarde. Dan zal Ik boog en zwaarden oorlogstuig in hetland verbreken, en hen veilig doen wonen. (Vers 18) En Ik zal u tot bruid werven voor eeuwig: Ik zal u Mij tot bruid werven door gerechtigheid en recht, door goedertierenheid en ontferming; (vers 19) Ik zal u Mij tot
13
bruid werven door trouw; en gij zult de HERE kennen. (Vers 20) En het zal te dien dage geschieden, dat ik verhoren zal, zegt de HERE, Ik zal de hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren, (vers 21) en de aarde zal het koren, de most en de olie verhoren, en die zullen jizreël verhoren.”
Deze verzen tonen duidelijk aan dat Gods tegenwoordigheid te dien dage in Zijn kerk zal zijn, dat zelfs de hemel naar Gods stem zal luisteren terwijl Hij tot Zijn volk hier op aarde spreekt. De aarde zal ook het “koren de wijn, en de olie horen;” dat wil zeggen, dat de aarde de Waarheid zal horen — Waarheid die de ziel heiligt, zoals volwaardige, en voedzame voeding dat doet. Bovendien, zal niet alleen het koren, de wijn, en de olie — de gehele Waarheid — maar zal ook Jizreël door de aarde gehoord worden. Het is duidelijk zijn dat al deze beloften zullen worden vervuld tijdens de genadetijd, want zij zullen de aarde niets goeds te bieden hebben nadat de genadetijd voorbij is. {2TG21: 14.1}
De Jizreël vanwege wiens bloed Israël van ouds schuldig verklaard werd, was, zoals u ziet, een figuurlijke voorstelling van de profeten die Israël verwierp en doodde. Aldus zal het profeten-hatende huis van Israël haar nederlaag lijden in het Dal van Jezreël, hetgeen, in uitleg, het dal der gedode profeten betekent. {2TG21: 14.2}
Vers 22 — “En dan zal Ik haar voor Mij zaaien in de aarde, en zal genade hebben met haar die geen genade ontvangen had; en tot hen die niet Mijn volk waren zeggen: Gij zijt Mijn volk. En zij zullen zeggen: Gij zijt mijn God.”
“Haar voor Mij in de aarde zaaien,” betekent, haar kinderen vermenigvuldigen overeenkomstig Gods bevel, nadat zij al deze beloofde zegeningen ontvangen heeft. Pas dan zal zij waarlijk Gods genade bezitten, zulk een grote genade dat zij nooit eerder verkregen had. Aldus zal tot hen tot wie gezegd werd:
14
“Gij zijt Mijn volk niet,” zal er dan, met plechtige werkelijkheid, gezegd worden: “Gij zijt de zonen van de Levende God.” {2TG21: 14.3}
Nu daar de hele waarheid van deze hoofdstukken voor het eerst ontsloten is sedert de profeet ze optekende, en aangezien geen enkel profetie der Schrift op eigenmachtige wijze mag worden uitgelegd, niet door de wil van een mens, maar door de wil van de Geest (2 Pet. 1:20, 21), is het een feit dat God ons in gedachte had (ons, voor wie deze hoofdstukken ontvouwd zijn) toen Hij deze dingen liet optekenen. Bovendien, aangezien (de laatste vers van hoofdstuk één — in de Nederlandstalige Bijbel en) de eerste verzen van het tweede hoofdstuk ons in de tijd doen belanden van een opwekking en reformatie die plaatsvinden in onze tijd, door God Zelf gesponsord en aan het licht gebracht door Jizreël, dan naar de kerk gebracht door de leken, is een werk dat zichzelf slechts vervult door in deze lekenbeweging die nu snel voortbeweegt door de Adventistenwereld. Daarom, staat deze waarheid zo hoog als een berg dat God nu aan het werk is, dat de dingen zich overeenkomstig Zijn Goddelijke voornemen zullen voortzetten. Vandaar, dat “zij Jizreël zullen horen,” en dat God Zelf tot hen zal zeggen: “Gij zijt Mijn volk,” en zij, op hun beurt, zullen zeggen: “Gij zijt onze God.” {2TG21: 15.1}
Inspiratie toont duidelijk aan dat onze pogingen met deze boodschap volslagen zeker zijn om de grootste hervorming allertijden tot stand te brengen; dat de berisping van de kinderen aan het adres van de moeder zeker vrede en geluk tot stand zal brengen voor het gezin van God. Wij hebben daarom alle reden om even optimistisch te zijn van de overwinning en even verlangend om te werken, zoals David dat was toen hij de reus Goliat tegemoet trad. Het mag duidelijk zijn, dat kinderen (leken) geboren aan een overspelige vrouw (de kerk) vrede en geluk in het gezin van God brengen. Daarom, moet u niet in gebreke blijven om met geheel uw hart en wezen zich te voegen bij deze machtige lekenbeweging voor opwekking en reformatie door Laodicea en om het evangeliewerk te beëindigen met de kerk, “‘ (…) Schoon als de blanke maan, helder als de gloeiende zon, en geducht als krijgscharen,’ zal zij de gehele wereld intrekken, overwinnende en om te overwinnen.” — “Prophets and Kings,” p. 725; “Profeten en Koningen blz. 445. U kunt het zich niet veroorloven om verloren te gaan. {2TG21: 15.2}
15
—
(Ter Correctie)
2″TIJDIGE GROETEN”22
VOORLEZING:
“Ontgin de Grond die Braakligt.”
Ik lees u voor uit “Christ Object Lessons,” p. 56 / “Lessen uit het Leven van Alledag,” blz. 29, 30: {2TG22: 16.1}
“In de gelijkenis van de zaaier zegt Christus at de verschillende resultanten van het zaaien afhankelijk zijn van de grond. Steeds zijn de zaaier en het zaad dezelfde. Zo leert Hij dat wanneer Gods Woord zijn doel niet bereikt in ons hart en leven, de oorzaak bij onszelf gezocht moet worden. Maar de gevolgen zijn niet buiten ons bereik. Het is waar dat wij onszelf niet kunnen veranderen, maar zij hebben de macht om te kiezen en het is onze zaak te bepalen wat wij willen worden. De toehoorders langs de weg — van de steenachtige grond en van de dorens — hoeven niet zo te blijven. (…) De grond die bedekt was met dorens kan alleen door noeste arbeid worden teruggewonnen. Zo kunnen de verkeerde neigingen van het natuurlijke hart alleen overwonnen worden door zich ernstig in te spannen in de naam en kracht van Jezus. De Heer zegt ons door Zijn profeet: ‘Ontgint de grond die braakligt en zaait niet tussen de doornen.’ ‘Zaait voor uzelf in gerechtigheid, oogst in genade.’ Dit werk verlangt Hij voor ons tot stand te brengen, en Hij vraagt ons om met Hem samen te werken.” {2TG22: 16.2}
Wij zullen nu knielen en bidden, dat wij altijd wakker mogen zijn voor de stem van de
Geest van God; om te weten, dat hoewel wij onszelf niet kunnen veranderen, dat toch de kracht om te kunnen kiezen ons ter beschikking staat, dat wij altijd kunnen weten dat God ons als vrije morele instrumenten geschapen heeft, dat wij zelf verantwoordelijk zijn voor de hardheid van ons hart; dat wij Hem toestaan onze grond dat braakligt te ontginnen, zodat wij in gerechtigheid voor onszelf kunnen zaaien; om te weten dat, door gebed en studie, wij ons verlangen naar geestelijke dingen wakker kunnen houden. {2TG22: 16.3}
16
—-0—-
2″TIJDIGE GROETEN”22
DE GROTE PARADOX DER EEUWEN.
DOOR V.T. HOUTEFF, PREDIKANT DER
DAVIDIAN ZEVENDE-DAGS ADVENTISTEN,
SABBAT, 10 JANUARI, 1948
CARMEN KAPEL
WACO, TEXAS
Zach. 6:1-8 –(vers 1)“Wederom sloeg ik mijn ogen op, ik zag toe en zie daar kwamen vier wagens naar voren tussen twee bergen. Die bergen nu waren van koper. (vers 2) Voor de eerste wagen stonden rode paarden, voor de tweede zwarte, (vers 3)voor de derde witte, en voor de vierde grijze en voskleurige paarden. (vers 4) Ik nam het woord en vroeg de engel die met mij sprak: Wat betekent dit, mijn heer? (vers 5) De engel gaf mij ten antwoord: deze zijn de vier Geesten der hemelen, die uitgaan van hun standplaats voor de HERE der ganse aar
vers 6) Die met de zwarte paarden gaan uit naar het Noorderland, de witte gaan uit hen achterna, en de grijze gaan naar het zuiderland. (vers 7) De voskleurige kwamen opzetten, en trachtten te gaan om de aarde te doorkruisen; en hij zeide: Gaat heen, doorkruist de aarde. Toen doorkruisten zij de aarde. (vers 8) Hierop riep hij mijn toe en sprak tot mij: Zie, die uitgegaan zijn naar het Noorderland hebben Mijn Geest in het Noorderland tot rust gebracht.”
17
18
Zoals u ziet is de paradox of tegenstrijdigheid in dit profetisch symbool bij de vierde wagen: het is verbonden aan twee stellen, de grijze en de voskleurige, het ene stel probeert het in één richting te krijgen (zuid), en de andere in een andere richting (om de aarde te doorkruisen)! Wat moet of zal er van de wagen terechtkomen, en welke van de twee stellen lijkt geschikt of komt er voor in aanmerking om het met zich mee te voeren? Dit is de paradox, want zij kunnen het niet beiden met zich meevoeren, tenzij zij samengaan. Aangezien dit een paradoxale symbolische voorstelling van zaken is, is het een mysterie geweest vanaf de profeet het optekende, en aangezien het nu voor het eerst onthuld wordt, waarschuwd Inspiratie klaarblijklijk iemand voor iets heel ernstigs dat plaatsvindt in deze bijzondere tijd. Wat kan het zijn? – {2TG22: 19.1}
De profeet Zacharia was net zo benieuwd naar het antwoord als dat wij dat zijn, want hij vraagt: “Wat stellen dezen voor, mijn Heer”? En op zijn vraag kwam het volgende antwoord: “dezen zijn de vier Geesten des hemels, die uitgaan van voor de HERE te staan der ganse aarde.” {2TG22: 19.2}
Het antwoord van de engel is duidelijk. Hij verklaart, dat de wagens de Geesten der hemelen zijn, die voor de HERE staan, en die uitgezonden zijn om de aarde te doorkruisen. Het is dus duidelijk, dat deze vier spannen en wagens vier boodschappen (vier Geesten)voorstellen, uitgezonden van Gods tegenwoordigheid. En aangezien al de boodschappen van God over de gehele aarde gebracht worden door de Predikers en de Kerk, moeten de wagens en hun gespannen gezien worden als een voorstelling van de kerk aan het werk in vier verschillende perioden. {2TG22: 19.3}
De volgende vraag is: Waar in de stroom der tijd zullen wij uitzien naar deze, met-boodschappen-beladen en met-moeilijkheden-beladen kerk? In onze tijd, in het verleden, waar? De koperen bergen verschaffen de sleutel, want de wagens komen van tussen hen vandaan. Wij zullen daarom eerst uitzoeken wat de bergen voor stellen, en
19
waar zij staan in de tijd. En aangezien de wagens van tussen de bergen kwamen, één staande aan hun linkerzijde (in de toekomst) en de andere aan hun rechterzijde (in het verleden), is het noodzakelijk dat wij hen eerst localiseren. De Bijbelse uitleg van een symbolische berg luidt als volgt: “Jeruzalem zal een stad der waarheid genoemd worden; en de berg des HEREN der heerscharen, de heilige berg.” (Zach. 8:3, KJV.) Vandaar, dat de bergen in de profetie van Zacharia, zoals het ook elders in de Bijbel gezien wordt, een voorstelling zijn van twee regeringen, kerken, die in geaardheid veel gelijkenis vertonen (beiden zijn zij van koper) en in twee verschillende perioden (een aan de rechterkant van de wagens en de ander aan hun linkerkant). Het feit dat zij van koper zijn, een metaal dat duurzame kwaliteiten heeft, een metaal dat niet verslechterd in kwaliteit, toont aan, dat zij iets voorstellen van eeuwige waarde. Aangezien de bergen ook uit dit symbolische metaal zijn samengesteld, zoals dat het geval is met de voeten van Christus (Openb. 1:15) waarvan aangetoond werd dat zij dat ook waren (nl. van koper), plaatst dit feit de bergen in de christelijke tijdperk. {2TG22: 19.4}
De enige soortgelijke heilige regeringen van God in de christelijke tijdperk, één in het verleden en één in de toekomst, waartussen het pad van de wagens ligt, zijn de kerk van de uitstorting van de Heilige Geest met de 120 met-de-Geest-vervulde discipelen, gesymboliseerd door de berg die zich rechts van de wagens bevindt, en de kerk van de tweede Pinksteren of de tweede uitstorting van de Heilige Geest (Joël 2:28, 29, nu nog in de toekomst) met de 144.000 met-de-Geest-vervulde discipelen, staande op de Berg Sion met het Lam (Openb. 7:1), voorgesteld door de berg die zich links van de wagens bevindt. {2TG22: 20.1}
Het is een doordrongen feit, dat de kerk van vandaag is samengesteld uit allerlei materiaal, niet van massief koper — niet slechts uit ware christenen, maar een vermenging van goeden en slechten — tarwe en onkruid. De waarheid maakt het dus duidelijk: Er zal weer zo’n zonde-vernietigende en zondaren-ziftende Godsregering zijn, zoals die in de dagen van Annanias en Safira, die, door te zondigen, de
20
geest gaven, toen zij aan de voeten van de apostelen neervielen (Hand. 5:1-11). {2TG22: 20.2}
Het is duidelijk, de wagens stellen de strijdende kerk voor, aan het werk tussen de twee uitstortingen van de Heilige Geest. {2TG22: 21.1}
Aangezien de wagens door paarden worden geleid, moeten de paarden op zichzelf genomen een voorstelling zijn van de leiders der wagens (van de kerken), en moeten de passagiers in de wagens de leken voorstellen. {2TG22: 21.2}
Het symbool echter, is er om de paradoxale situatie te ontsluiten die bestaat met de vierde wagen, de laatste, en vandaar de gemeente van Laodicea, zoals haar naam inzichzelf reeds aangeeft. {2TG22: 21.3}
Zoals u zich kunt herinneren, wordt de eerste wagen geleid door rode paarden; de tweede door zwarte paarden; de derde door witte; en de vierde door twee soorten — grijs en voskleurige paarden. {2TG22: 21.4}
De kleur van elke paard hetgeen een kenmerk is van de soorten, moet een aanduiding zijn van hun natuurlijke, daaruit voortvloeiende omstandigheden. En zoals reeds werd opgemerkt, zijn zij symbolen van de predikanten in elk gedeelte van de kerkgeschiedenis. De rode zijn duidelijk een voorstelling van martelaarschap, de zwarte stellen gevangenschap voor, de witte stellen vrijheid voor; grijs (hetgeen een vage of onduidelijke kleur voorstelt, noch zwart noch wit) stelt predikanten of leiders voor die noch ware Christenen noch ware Heidenen voorstellen — huichelaars dus. De voskleurige echter, stellen kracht voor, zoals de andere vertaling dat aanduidt. {2TG22: 21.5}
Deze symbolische profetie bevestigt de geschiedenis. Het laat zien dat de Christelijke kerk eerst te lijden had onder martelingen, hetgeen door de kleur, rood, wordt aangeduidt. Dan volgt de Duistere Middeleeuwen van godsdienst, toen de kerk
21
zich in gevangenschap bevond (zwart). Hierna volgde de Protestantse periode, de periode van godsdienstvrijheid (het witte stel). En tenslotte komt de vierde wagen met haar voskleurige en grijze stellen. Deze stellen hebben een controversele strijd over de wagens. Aangezien grijs een moeilijk te beschrijven kleur is — noch zwart noch wit, stelt het huichelarij voor, het soort huichelarij dat tot nog toe ongekend was, terwijl de voskleur een voorstelling is van geestelijke kracht (zie andere vertaling) het soort, dat tot op heden onbekend was. {2TG22: 21.6}
Aangezien de kerk in Asia ontstond, Jeruzalem in het bijzonder, wordt van de eerste wagen aangegeven dat het daar blijft, want het ging nergens naartoe. Het “noorderland,” geografisch ten noorden van Palestina, is waar de andere wagens naartoe gingen; dat wil zeggen, de landen die nu door de christelijke naties bewoond worden. Van de vierde wagen wordt verwacht dat zij de aarde doorkruist, naar alle natie, stam, taal en volk. Maar tegesteld hieraan, “gaan” de grijze paarden naar “het Zuiderland,” hetgeen, figuurlijk gesproken, een voorstelling is van Egypte — wereldgezindheid. {2TG22: 22.1}
Gods Geest, Die tot zwijgen werd gebracht in het noorderland, moet aanduiden dat de boodschappen van God in het noorderland over het algemeen verworpen moeten zijn geweest, in het bijzonder die van de vierde wagen, welke ervoor zorgde dat de Geest der Waarheid werd afgewend en dat de Waarheid niet meer door hen werd gebracht — om daar tot zwijgen te worden gebracht — en dat, daarom, geen Waaheid door hen moet worden verwacht. {2TG22: 22.2}
Van het dubbele stel paarden, en hun twee soorten van kleuren, die in verschillende richtingen optrekken, wordt onmiddellijk gezien dat zij een dubbele stel kerkleiders voorstellen (de Zevende-dags Adventistische leiders en de Davidian Zevende-dags Adventistische leiders) die aan elkaar tegengesteld zijn in karakter en in doelstelling. Sybolisch gesproken, leiden de grijze paarden, zij, die het eerst op het profetische toneel verschenen, de wagens naar Egypte — de wereldgezindheid vanwaaruit zij behoren uit te komen, eerder, dan dat zij daarnaartoe terugkeren. De voskleurige paarden echter, trachten om zich daarvan af te wenden om de aarde te doorkruisen zoals werd opgedragen — om het evangeliewerk te beëindigen zoals God het bedoeld had. Maar dit kan niet plaatsvinden, zolang als beide stellen aan de wagen bevestigd zijn, Want de wagen kan onmogelijk een bepaalde richting opgaan terwijl één stel in één richting en de andere in een andere richting trekt. {2TG22: 22.3}
De onmiddellijke noodzaak, is daarom om de ene te ontkoppelen, zodat de ander vrij kan zijn om de aarde te doorkruisen, zo gauw als dat aan hen wordt opgedragen om te “gaan.” Als dit gebeurt zal de paradox niet langer een paradox zijn. {2TG22: 23.1}
Wat heeft twee soorten van leiders ertoe aangezet om tegen elkaar in te werken? — Ik zal de Geest der Profetie deze vraag laten beantwoorden. Hier volgt een beschrijving van een stel kerkleiders: {2TG22: 23.2}
“(…) Zij, die verheven eerbetoon aan valse wetenschap hebben geschonken, zullen dan niet de leiders zijn, zij die hun vertrouwen in intellect, genialiteit, of talent hebben gesteld, zullen dan niet aan het hoofd van gelid of rij staan. Zij hebben geen gelijke tred met het licht gehouden. Zij, die zichzelf ontrouw hebben getoond, zullen dan niet belast worden met de verantwoording over de kudde. (…)” — (“5 Testimonies,” p. 80.) {2TG22: 23.3}
Het is duidelijk, dat deze zelfingenomen leiders, die er van houden om te sluimeren in een lauw land, worden voorgesteld door de grijze paarden. {2TG22: 23.4}
Wij zullen nu lezen over de leiders die door de voskleurige paarden worden
23
voorgesteld, zij, die als laatste op het toneel verschijnen: {2TG22: 23.5}
“De heer heeft getrouwe dienaren, die in de tijd van schudding en toetsing naar voren zullen treden. Er zijn kostbaren die nu aan het gezicht onttrokken worden, die de knieën niet voor de Baäl gebogen hebben. Zij hebben het licht niet gehad dat u in volle gloed beschenen heeft. Maar het kan gebeuren, dat onder een woeste en weinig aantrekkelijke uiterlijk de zuivere helderheid van een oprechte christelijke karakter zal worden geopenbaard. Overdag kijken wij naar de hemel, maar zien de sterren niet. Zij zijn daar, bevestigd aan het uitspansel, maar het oog kan ze niet onderscheiden. In de nacht aanschouwen wij hun echte glans.” (5 “Testimonies,” pp. 80-81.) {2TG22: 24.1}
Dit is precies wat er nu gebeurt: Zij die de boodschap verwerpen die het Oordeel der Levenden aankondigt; Zij die “geen gelijke tred gehouden hebben met het licht,” en die zich tevreden stellen om in anti-typische Egypte te blijven; de leiders der Zevende-dags Adventisten zullen van hun taak worden ontheven (worden ontkoppeld), en zij die aan het oog onttrokken zijn, zij die worden voorgesteld door de voskleurige paarden, de leiders der Davidian Zevende-dags Adventisten, treden op de voorgrond. Nu zullen zij “naar voren treden,” en maken zich gereed om de wagen mee te voeren. Dan zullen zij, zo spoedig als dat zij gereed zijn om te “gaan,” zonder te aarzelen en met spoed voortsnellen “om de aarde te doorkruisen” met de boodschap van het uur, het Oordeel der Levenden. {2TG22: 24.2}
Laat nu de grondlegger van het Kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten volledig uiteenzetten wat en waar het zuiderland is: {2TG22: 24.3}
“Ik ben met droefheid vervuld wanneer ik denk aan onze toestand als volk. (…) De kerk volgt Christus niet langer na als haar Leider en keert gestaag
24
terug naar Egypte. Toch zijn er maar weinigen gealarmeerd of verbaasd over hun gebrek aan geestelijke kracht. Twijfel, en zelfs ongeloof in de getuigenissen van de Geest van God, doordringen overal onze kerken. Zo ziet Satan het graag. Zo zien predikanten die zichzelf prediken in plaats van Christus het graag. De Getuigenissen worden niet gelezen en worden niet gewaardeerd. God heeft tot u gesproken. Licht heeft vanuit Zijn Woord en vanuit de Getuigenissen geschenen, en beiden zijn geringgeschat en terzijde gelegd. Het resultaat is een aantoonbaar gebrek aan reinheid, toewijding en ernstig geloof onder ons.” (5 “Testimonies,” p. 217.) {2TG22: 24.4}
Wat zal de grijze paarden van de wagen ontkoppelen? — De profeet Jesaja heeft het antwoord: {2TG22: 25.1}
Jes. 66:16, 19, 20 — “Want te vuur en te zwaard zal de HERE gericht oefenen over al wat leeft, en de door de HERE verslagenen zullen talrijk zijn. Ik zal onder hen een teken doen en Ik zal uit hen de ontkomenen zenden naar de volken — naar Tarsis, Pul en Lud, die de boog spannen, naar Tubal en Jawan, de verre kustlanden, die de tijding aangaande Mij niet hebben gehoord noch Mijn heerlijkheid hebben gezien — opdat zij Mijn heerlijkheid onder de volken verkondingen. En zij zullen al uw broeders brengen uit alle volken als een offer voor de HERE; op paarden en op wagens, op draagstoelen; op muildieren en op snelle kamelen, naar Mijn heilige berg naar Jeruzalem, zegt de HERE, zoals de Israëlieten het offer in rein vaatwerk naar het huis des HEREN brengen.”
Hier wordt een slachting geprojecteert, die plaatsvindt onder hen die zijn geïnstrueerd om afstand te doen van onrein voedsel, maar onder wie er velen zijn die Gods gebod overtreden. De ongehoorzamen, zij wiens buik hun afgod is, sluit hen in die zich heiligen
25
en reinigen, (de eigengerechtigheid) in de hoven achter de ene man of achter één boom (achter hun Waarheid-hatende predikant, vers 17, zie andere vertaling), worden door de Heer Zelf verwijderd temidden van hen die naar Waarheid zoeken en die Hem toebehoren. {2TG22: 25.2}
Nadat de overtreders op die wijze zijn verwijderd, dan worden degenen die overgebleven zijn, het “overblijfsel,” zij die ontkomen zijn, de dienstknechten van God en worden zij naar de naties gezonden, in het bijzonder naar hen die tot op heden niets gehoord hebben van Gods heerlijkheid of van het goede nieuws van Zijn koninkrijk. Deze ontkomenen zullen al hun broeders naar het huis des HEREN brengen, allen die zich zullen bekeren tot Christus — “een grote schare die niemand tellen kan, uit alle naties, en stammen, en volk, en talen.” Zij zullen staan “voor de troon, en voor het Lam, gekleed met witte klederen, en palmtakken in hun handen.” (Openb. 7:9, KJV.) {2TG22: 26.1}
Op die wijze zal het evangelie worden beëindigd door hen die ontkomen aan de slachting van de HERE (Jes. 66:15, 16) en wordt Gods volk haastig vergaderd van de vier hoeken der aarde, vol vreugde gebracht als een offer naar het huis des HEREN (de verzen 19, 20). {2TG22: 26.2}
Nu heeft een ieder de gelegenheid om te beslissen om of aan de ene kant, of aan de andere kant te staan, om of een hervorming te ondergaan en geleidt te worden door de voskleurige paarden, of om zich vast te klampen aan de zelfingenomen grijze paarden en bij hun te blijven in het zuiderland, om daar om te komen. Hier wordt inderdaad een hoogstbelangrijke beslissing voorgehouden die moet worden genomen door elk lid van het kerkgenootschap. Het roept op tot aktie die het toekomstig lot zal bepalen van zowel de leken als van de predikanten. {2TG22: 26.3}
Nu is het uw kans om te handelen, en het is mijn wens en bede dat u, en elk lid van het Kerkgenootschap,
26
de keuze maakt om aan de kant te staan die deze onthulde paradox der eeuwen u duidelijk en met zekerheid aanbeveelt te staan. Laat u niet langer misleiden door de grijze paarden. Treedt hun mooie toespraken tegemoet met, “Aldus spreekt de Heer.” Neemt u hen onderhanden met deze volstrekte Bijbelse Waarheid. {2TG22: 27.1}
27
—