fbpx

Deel 2 Tijdige Groeten Nrs. 19, 20

GEBEDSOVERDENKING

Amusementen Brengen Een Stroom Van Verzoekingen Mee

Onze lezing van vandaag begint op bladzijde 28 van Lessen Uit Het Leven Van Alledag (Christ’s Object Lessons, blz.54). {2TG19: 2.1}

“Zelfs de kerk, die een pilaar en steun van de waarheid zou moeten zijn, blijkt het zelfzuchtig verlangen naar vermaak aan te moedigen. Als er geld nodig is voor godsdienstige doeleinden, naar welke middelen grijpen dan veel kerken? Naar bazars, etentjes, naar zelfs loterijen en dergelijke. Vaak wordt de plaats die bestemd is voor de eredienst van God, ontwijd door eten en drinken, door kopen, verkopen en vermaakzoeken…..Vele ouders die een stedelijke woning verkiezen ter wille van hun kinderen in de veronderstelling dat dit hun grotere voordelen geeft, worden teleurgesteld en hebben te laat berouw over hun vreselijke vergissing. De steden van onze tijd gaan steeds meer lijken op Sodom en Gomorra…De jongeren worden door het populair getij meegesleept. Wie van vermaak leren houden als doel in zichzelf, openen de deur voor een stroom van verzoekingen….Zij worden van de ene vorm van verstrooiing naar de andere geleid, tot zij de wens en de bekwaamheid tot een bruikbaar leven niet langer bezitten.” {2TG19: 2.2}

Laat ons nu bidden voor zowel de ouders als de kinderen, want de Kerk zelf, die op haar laagste niveau is, moedigt de wereldgezindheid aan door haar ongeheiligde methoden om geld in te zamelen; Gods huis wordt ontheiligd, en de steden beginnen op Sodom en Gomorra te lijken. Laat ons bidden dat wij als ouders en voogden ons dicht bij de Meester zullen houden en Goddelijke hulp zullen zoeken in het grootbrengen van de kinderen volgens Gods eigen wil, want hun ganse zaligheid staat op het spel. {2TG19: 2.3}

2

2 TIJDIGE GROETEN 19

DE DOOP EN DE HERE ONZE GERECHTIGHEID—DE POORT TOT DE KERK

Lezing door V.T.Houteff

Predikant der D.Zevende-daags Adventisten

Sabbat, 20 December, 1947

Mt.Carmel Kapel

Waco,Texas

“Toen zei Petrus tot hen: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.” Handelingen 2:38. {2TG19: 3.1}

Zoals wij zien is bekering de toegang tot de doop. De doop is daarom de poort tot de Kerk. Dan volgt de gave van de Heilige Geest. {2TG19: 3.2}

De vraag die daarom nu opkomt is: Waarvan zal iemand zich bekeren?—Over het algemeen gesproken, zal het antwoord zijn: Bekeren van het zondigen. Dit is waar, maar hoe zullen wij weten wat zonde is? Uit onszelf weten wij dat niet, verkaart Inspiratie: {2TG19: 3.3}

“De goddeloze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachte en hij bekere zich tot de Here, dan zal Hij Zich over hem ontfermen—en tot onze God, want Hij zal overvloedig vergeven. Want Mijn gedachten zijn niet uw gedachten en uw wegen zijn niet Mijn wegen, zegt de Here. Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen, en Mijn gedachten dan uw gedachten. Want zoals de regen en de sneeuw van de hemel neerdaalt en daarheen niet weerkeert, maar doorvochtigt eerst de aarde en maakt het vruchtbaar en doet het

3

 uitspruiten, opdat het zaad geeft aan de zaaier en brood aan de eter, alzo zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn; het zal niet ledig tot Mij wederkeren, maar het zal doen wat Mij behaagt en dat volbrengen, waartoe Ik het zend.” Jes.55:7-11. {2TG19: 3.4}

Bovendien maakt Inspiratie duidelijk, dat Jezus Zelf door het bestuderen van de Schriften de onderscheid leerde maken tussen het goede en het verkeerde: {2TG19: 4.1}

 “Daarom zal de Here u zelf een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal Hem de naam Immanuël geven. Boter en honing zal Hij eten, opdat Hij het kwade weet te verwerpen, en het goede te verkiezen.” Jes.7:14,15. {2TG19: 4.2}

Deze verzen voorspellen gewis de eerste komst van Christus, maar de Schriften zeggen ook dat Christus alle wettige voedsel at wat Hem werd voorgezet: “Johannes is gekomen, niet etende en niet drinkende, en zij zeggen: Hij heeft de duivel. De Zoon des mensen is gekomen, wel etende en drinkende, en zij zeggen: Zie, een vraatzuchtig mens en een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars. Doch de wijsheid is gerechtvaardigd geworden van haar kinderen.” Matt.11:18,19. {2TG19: 4.3}

De boter en honing moeten dan symbolisch zijn, en wat kunnen zij anders symboliseren dan het Woord van God, de Bron van waaruit Jezus leerde om het goede te verkiezen en het kwade te verwerpen? Hij heeft het voorbeeld gegeven, en Inspiratie waarschuwt duidelijk dat “een ieder” “boter en honing zal…eten, die in het land is overgebleven.” Jes.7: 22. Klaarblijkelijk zullen zij die deze geestelijke boter en honing niet eten uit de weg geruimd, en niet in het land achtergelaten worden. “Daarom zullen de inwoners van de aarde verbrand worden, en er zullen weinig mensen overblijven.” Jes.24:6. {2TG19: 4.4}

4

Ja, zelfs nadat de zondaars uit het land zijn weggenomen, zullen de rechtvaardigen in de Here, zij die zijn overgebleven, doorgaan met het bestuderen van het onuitputbare Woord van God. Het is dan duidelijk dat wanneer iemand concludeert dat hij de Bijbel reeds kent, dat er niets meer voor hem te leren valt, hij waarlijk aan het godslasteren is, zoals de boekrol dit onthult. {2TG19: 5.1}

Hoe definiëert het Woord de zonde?—Het antwoord vinden wij in het volgende schriftgedeelte: {2TG19: 5.2}

“Een ieder, die de zonde doet, overtreedt ook de wet: want de zonde  is de overtreding der wet. En gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en in Hem is geen zonde. Een ieder die in Hem blijft, die zondigt niet; een ieder, die zondigt, die heeft Hem niet gezien, noch Hem gekend. Kinderkens, laat niemand u misleiden. Wie de rechtvaardigheid doet, is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is. Wie de zonde doet, is uit de duivel: want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. Een ieder, die uit God geboren is, die doet de zonde niet, want Zijn zaad blijft in hem; en hij kan niet zondigen, want hij is uit God geboren. Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een ieder, die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, noch die zijn broeder niet liefheeft.”1 Johannes 3:4-10. {2TG19: 5.3}

“En hieraan onderkennen wij, dat wij Hem kennen: indien wij Zijn geboden bewaren. Wie zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar, en in hem is de Waarheid niet. Maar wie Zijn woord bewaart, in die is waarlijk de liefde Gods volmaakt geworden: hieraan onderkennen wij, dat wij in

5

 Hem zijn. Wie zegt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf te wandelen, als Hij gewandeld heeft.” 1 Johannes 2:3-6. {2TG19: 5.4}

“Meent niet, dat ik gekomen ben, om de wet of de profeten te ontbinden; Ik ben niet gekomen, om te ontbinden, maar te vervullen. Want voorwaar zeg Ik u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota noch één tittel van de wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn geschied. Zo wie dan een van deze minste geboden zal ontbinden,  en de mensen alzo zal geleerd hebben, die zal de minste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen; maar zo wie ze zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen.  Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger is, dan van de schriftgeleerden en van de Farizeeën, dat gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins zult ingaan. Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is;  Gij zult niet doden; maar zo wie doodt, die zal strafbaar zijn door het Gericht.” Matt.5:17-21. {2TG19: 6.1}

“Want het bedenken van het vlees is de dood; maar het bedenken van de Geest is leven en vrede; daarom dat het bedenken van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich aan de wet Gods niet; want het kan dat ook niet.” Rom.8:6,7. {2TG19: 6.2}

“Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik. Indien ik dat doe, wat ik niet wil, zo doe ik dat niet meer, maar de zonde, die in mij woont. Zo vind ik dan deze wet: als ik het goede wil doen,  dat het kwade bij mij aanwezig is. Want naar de inwendige mens verlustig ik mij in de wet Gods; maar ik zie een andere wet in mijn leden, welke strijdt tegen de wet van mijn verstand, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijn leden is. Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God, door Jezus Christus, onze Here. Zo dan, ik zelf dien wel met het verstand de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde.” Rom.7:19-25. {2TG19: 6.3}

Uit deze verzen ziet u dat de wet der tien geboden, de eeuwige wet die er altijd was en er altijd zal zijn, de wet is die de zonde beschrijft, en die een mens beoordeelt, hetzij ten goede of ten kwade. Aangezien de gehele mensheid nu deze

6

wet heeft overtreden, zijn zij allen veroordeeld tot de eeuwige dood, maar wij danken God dat Jezus in onze plaats stierf en weer is opgestaan, ons vrij makende van de veroordeling van de wet. Ja, Zijn dood en opstanding maakt ons allen vrij van de dood die de overtreding van de wet vereist. {2TG19: 7.1}

Allen die zich bekeren van het overtreden van de wet, en Hem aannemen als hun Verlosser, rijzen op om in nieuwheid des levens te wandelen. Een leven dat in overeenstemming is met de wet is waarlijk de gerechtigheid van Christus. Bovendien zondigen zij niet langer, hun zaligheid is verzekerd, want de apostel Johannes zegt: “Mijn kinderkens, ik schrijf u deze dingen, opdat gij niet zondigt. En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige.”1Johannes 2:1. Hij kan daarom niet zondigen, of in zonde blijven. Hij is rechtvaardig in de Heer. {2TG19: 7.2}

Totdat de Heer ons terugbrengt naar ons eigen land echter, om daar onze harten te veranderen en Zijn wet erin te schrijven (Ezech.36:24-28), tot dan zal de strijd waarin de apostel Paulus zichzelf bevond—een strijd om de wet van de Geest te gehoorzamen terwijl de wet van het vlees ertegen is—ons lot zijn. Maar wij danken God, Die ons kracht geeft om dagelijks te overwinnen in de Heer, onze Verlosser. {2TG19: 7.3}

7

Hoewel wij zeven keer per dag vallen, hoewel wij onopzettelijk zondigen, zullen wij overwinnen, als wij opstaan en de renbaan lopen. Wij kunnen niet verliezen, want wij hebben een Voorspraak, namelijk Jezus Christus, de Rechtvaardige. Onze verzekering tot zaligheid is daardoor gewaarborgd. {2TG19: 8.1}

Van nu aan, waarschuwt Johannes de Doper, moeten wij niet zijn als de schriftgeleerden en Farizeeërs: “Toen hij nu zag, dat vele van de Farizeeën en Sadduceeën tot zijn doop kwamen, zeide hij tot hen: Gij adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontvluchten? Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt; en meent niet bij uzelf te zeggen: Wij hebben Abraham tot vader; want ik zeg u, dat God bij machte is uit deze stenen Abraham kinderen te verwekken.” Matt.3:7-9. {2TG19: 8.2}

Hier ziet u dat degenen die gedoopt wensen te worden zich eerst moeten bewijzen dat zij boetvaardig, waardig zijn. Het moet zichtbaar zijn dat zij afstand hebben gedaan van hun zonden, en in nieuwheid des levens leven. Bovendien moeten zij niet denken dat God hen nodig heeft, dat Hij het zonder hen niet redt, maar dat zij Hem nodig hebben, want indien het noodzakelijk is, kan Hij van de stenen mensen maken. {2TG19: 8.3}

Om de doop te zoeken als een manier om de hel te ontkomen, is niets minder dan het herhalen van de handelingen van de Farizeeërs. De doop zou moeten worden gezocht als een manier om een zoon van God te worden, om een eeuwig, onsterfelijk wezen te worden. De doop, ziet u, is een openbare verwerping van de zonde, en de certificatie van de doop; met de gave van de gerechtigheid van de Heer, gaat de poort tot de Kerk open. {2TG19: 8.4}

Om Zijn toekomstige kandidaten voor te bereiden op de doop, onderwees Jezus eerst de dingen die zijn opgetekend

8

 in Matteüs hoofdstuk 5, 6 en 7, de bergrede. Zelfs na de doop zouden wij er goed aan doen om deze hoofdstukken dikwijls te lezen, om ze niet te vergeten. {2TG19: 8.5}

Nadat wij op een waardige wijze de doop door water hebben ontvangen, moeten wij geduldig en verzekerd wachten op de doop van de Heilige Geest en van vuur. Deze belofte, zoals wij nu zullen zien, ontvingen de discipelen op de Pinksterdag. {2TG19: 9.1}

“En toen Hij met hen vergaderd was, beval Hij hen, dat zij van Jeruzalem niet scheiden zouden, maar verwachten de belofte des Vaders, die gij, zeide Hij, van Mij gehoord hebt. Want Johannes doopte wel met water, maar gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen.” Handelingen 1:4,5. {2TG19: 9.2}

“Toen keerden zij terug naar Jeruzalem van de berg, genaamd de Olijfberg, die dicht bij Jeruzalem is, een sabbatsreis daarvandaan. En toen zij in de stad gekomen waren, gingen zij naar de bovenzaal, waar zij verblijf hielden: Petrus en Johannes en Jakobus en Andreas, Filippus en Thomas, Bartholomeüs en Mattheüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon de Zeloot en Judas, de broeder van Jakobus. Deze allen waren eendrachtig volhardende in het bidden en smeken, met de vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus en met Zijn broeders.” Handelingen 1:12-14. {2TG19: 9.3}

“En aan hen werd gezien verdeelde tongen als van vuur, en het zat op een ieder van hen. En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken.” Handelingen 2: 3,4. {2TG19: 9.4}

Sinds die dag zijn de mensen nooit meer aldus gedoopt met de Heilige Geest en vuur. Zij

9

konden dat inderdaad ook niet, want sindsdien is er nooit meer een groep Christenen, een gemeente, geweest, die tot eendrachtigheid (of eensgezindheid) is gekomen. Desondanks is er een belofte van een andere soortgelijke doop nadat de “vroege regen en de late regen” op Gods volk vallen, nadat Zijn volk de volledige geestelijke volwassenheid heeft bereikt. {2TG19: 9.5}

“Verheugt u dan, gij kinderen van Sion, en weest blijde in de Here, uw God: want Hij heeft u de vroege regen gematigd gegeven, en Hij zal voor u doen neerdalen de regen, de vroege regen en de late regen in de eerste maand…En daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitstorten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien; En ook over de dienstknechten, en over de dienstmaagden, zal Ik in die dagen Mijn Geest uitgieten.” Joël 2:23,28,29. K.J.V. {2TG19: 10.1}

De uitdrukking “over alle vlees” toont aan dat allen als een volk, zonder één uitzondering, wederom de doop van de Heilige Geest zullen ontvangen. {2TG19: 10.2}

Dit schriftgedeelte toont bovendien aan, dat de manifestatie van de Heilige Geest, bij de tweede Pinkster, veel groter zal zijn dan de eerste, dat de eerste in vergelijking slechts een voorbeeld was. {2TG19: 10.3}

Wanneer zal dit geschieden?—Het zal moeten zijn zo gauw als God een groep mensen zover kan krijgen om van “aangezicht tot aangezicht” in te “zien”(Jes.52:8), dat hun eigen zogenaamde goede daden slechts vuile klederen zijn, en aldus eensgezind zijn. De enige soortgelijke gezelschap in profetie, weet u, is de 144.000, de eerste vruchten, de dienstknechten Gods die op de berg Sion staan met het Lam, zonder leugen in hun mond (Openb.14:1,4,5). Om zo een gelukkige, heilige staat te bereiken, moet de Kerk een machtige herleving

10

En hervorming ervaren, een schudding, en zifting, zoals zij nog nooit heeft ervaren. Ja, als iedereen zijn eigen ideeën en meningen (of standpunten) zou verwerpen, zou het waarlijk de grootste herleving en hervorming tot stand brengen sinds de Pinksterdag. Dit is het wat nu moet plaatsvinden, en het zal plaatsvinden precies zoals het volgende Schriftgedeelte het openbaart: {2TG19: 10.4}

“Daarna riep Hij voor mijn oren met met luider stem, zeggende: Doet de opzieners der stad naderen, en elk met zijn verdervend wapen in zijn hand. En ziet, zes mannen kwamen van de weg der Hoge poort, die gekeerd is naar het noorden, en elk met zijn verpletterend wapen in zijn hand; en een man in in het midden van hen was met linnen bekleed, en een schrijvers-inktkoker was aan zijn lendenen, en zij kwamen in, en stonden bij het koperen altaar….En de Here zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden van de lieden, die zuchten en uitroepen over al die gruwelen, die in het midden daarvan gedaan worden. Maar tot die anderen zeide Hij voor mijn oren: Gaat door, door de stad achter hem, en slaat, uw oog ontzie niet, en spaart niet! Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe; maar nadert tot niemand, op wie het teken is, en begint van Mijn heiligdom. En zij begonnen van de oude mannen, die voor het huis waren.” Ezech.9:1,2,4-6. {2TG19: 11.1}

“Ik vroeg de betekenis van de schudding, die ik gezien had, en mij werd getoond, dat die veroorzaakt zou worden door het rondborstige getuigenis, dat uitgelokt wordt door de raad van de Waarachtige Getuige, aan de Laodicensen gegeven. Dit zal zijn uitwerking hebben op het hart van degene, die het aanneemt, en zal er hem toe brengen om de standaard omhoog te heffen, en de naakte waarheid te spreken. Sommigen zullen dit direkte getuigenis niet kunnen verdragen. Zij zullen er zich tegen verzetten, en dit zal een schudding

11

onder Gods volk veroorzaken.” Eerste Geschriften, blz. 325/Early Writings, blz.270. {2TG19: 11.2}

“God roept op tot een geestelijke herleving en een geestelijke hervorming. Tenzij dit plaatsvindt, zullen degenen die lauw zijn voortdurend toenemen in nog meer een gruwel te zijn voor de Here, totdat Hij zal weigeren om hen als Zijn kinderen te erkennen. {2TG19: 12.1}

“Er moet een herleving en hervorming plaatsvinden onder de leiding van de Heilige Geest. Herleving en hervorming zijn twee verschillende dingen. Herleving betekent een vernieuwing van het geestelijk leven, een opwekking van het vermogen van het verstand en het hart, een opstanding uit de geestelijke dood. Hervorming betekent een re-organisatie, een verandering in ideeën en theorieën,  gewoonten en praktijken. Hervorming zal de goede vrucht van gerechtigheid niet voortbrengen tenzij het is verbonden met de vernieuwing van de Geest. Herleving en hervorming moeten hun toegewezen werk uitvoeren, en in het uitvoeren van dit werk moeten zij één worden.”’—Christus Onze Gerechtigheid, blz.21. {2TG19: 12.2}

Met zulk een onschuldige gezelschap van aan het licht gebrachte dienstknechten, wordt het onderwerp onbetwistbaar duidelijk. Zij kunnen met macht het “eeuwige Evangelie” verkondigen, het evangelie van het koninkrijk over de gehele wereld, tot een getuigenis voor alle natiën. Van degenen die de slachting ontkomen (Jes.66:16), de onschuldigen, zegt de Heer: {2TG19: 12.3}

“En Ik zal een teken aan hen stellen, en uit hen, die het ontkomen zullen zijn, zal Ik zenden tot de heidenen, naar Tarsis, Pul en Lud, de boogschutters, naar Tubal en Javan, tot de ver gelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien hebben; en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen. En zij zullen al uw broeders uit alle heidenen de Here tot een spijsoffer brengen, op paarden, en op wagens, en op koetsen, en op muildieren, en op snelle lopers, naar Mijn heilige berg toe, naar Jeruzalem, zegt de Here,

12

 zoals de kinderen Israëls het spijsoffer in een rein vat brengen tot het huis des Heren.” Jes. 66:19,20. {2TG19: 12.4}

“Na dezen zag ik, en ziet, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken, en talen, staande voor de troon, en voor het Lam, bekleed zijnde met witte klederen, en palmtakken waren in hun handen.” Openb.7:9. {2TG19: 13.1}

Laat ons nu horen hoe Jezus werd gedoopt, en wat wij kunnen verwachten na de doop met water en vóór de doop van de Geest: {2TG19: 13.2}

“En Jezus, gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water; en ziet, de hemelen werden Hem geopend, en Hij zag de Geest Gods neerdalen, gelijk een duif, en op Hem komen. En ziet, een stem uit de hemelen, zeggende: Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!” Matt.3:16.17. {2TG19: 13.3}

Gedoopt zijnde door onderdompeling, en terstond opgestegen zijnde uit het water, werd Jezus onmiddelijk geleid om verzocht te worden door de Duivel: {2TG19: 13.4}

“Toen werd Jezus door de Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden door de duivel. En toen Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, hongerde Hem ten laatste. En de verzoeker, tot Hem gekomen zijnde, zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg, dat deze stenen broden worden. Doch Hij, antwoordende, zeide: Er is geschreven: De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door de mond Gods uitgaat. Toen nam de duivel Hem mee naar de heilige stad, en stelde Hem op de tinne van de tempel; En zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon

13

 zijt, werp Uzelf nederwaarts; want er is geschreven, dat Hij Zijn engelen aangaande U bevelen zal, en dat zij U op de handen zullen nemen, opdat Gij niet te eniger tijd Uw voet aan een steen aanstoot. Jezus zeide tot hem: Er is ook geschreven: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken. Weer nam de duivel Hem mee op een zeer hoge berg, en toonde Hem al de koninkrijken der wereld, en hun heerlijkheid; En zeide tot Hem: Al deze dingen zal ik U geven, indien Gij, neervallende, mij zult aanbidden. Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, Satan, want er is geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen. Toen liet de duivel van Hem af: en ziet, de engelen zijn toegekomen, en dienden Hem.” Matt.4:1-11. {2TG19: 13.5}

Hier is ons voorbeeld. Na de doop door water, zullen verzoekingen en overwinningen ook ons lot zijn. Jezus, ziet u, weerstond de Duivel met een “Zo zegt de Here,” met wat er stond geschreven. Als wij onszelf niet net zoveel geïnteresseerd kunnen maken in de Bijbel als Hij erin geïnteresseerd was, als wij niet studeren om te weten te komen want Hij wil dat wij doen, hoe kunnen wij dan onze verzoekingen confronteren en de overwinning behalen? Is het dan verwonderlijk dat velen na de doop van de weg afvallen? Juist datgene wat hen sterk zou maken in het geloof, als zij zien hoe God hen glorieuze overwinningen geeft, daarvan vallen zij af, niet wetende dat er na een storm van regen en wind, er zonneschijn en een kalmte komt. Job werd tot het uiterste beproefd, maar behaalde de overwinning, en ontving daarna het dubbele van al zijn verlies. Waarom kunnen wij dat niet? {2TG19: 14.1}

Nadat Hij de overwinning had behaald over Zijn verzoekingen, werd Jezus nooit meer door de Duivel lastiggevallen. En Job en alle grote mannen Gods ondervonden door ervaring dezelfde bevrijding van Satan. {2TG19: 14.2}

14

 Onze standpunt tegen de zonde moet daarom vastbesloten zijn, zonder de kleinste wankeling. Ook wij moeten de Duivel laten weten dat wij het menen, als wij ooit rust (of vrede) willen vinden. {2TG19: 15.1}

“Daarom, nalatende het beginsel van de leer van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voort varen; niet wederom  leggende het fundament van de bekering van dode werken, en van het geloof in  God, van de leer der dopen, en van de oplegging der handen, en van de opstanding der doden, en van het eeuwige oordeel. En dit zullen wij ook doen, indien God het toelaat. Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht geweest zijn, en de hemelse gave gesmaakt hebben, en de Heilige Geest deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben het goede woord Gods, en de krachten der toekomende eeuw, en afvallig geworden, die, zeg ik, weer te vernieuwen tot bekering, daar zij voor zichzelf de Zoon van God weer kruisigen en openlijk te schande maken.” Hebr.6:1-6. Om  plaats te maken voor de zonde, is als het ware het graven van uw eigen eeuwige graf. {2TG19: 15.2}

Nu willen wij weten hoeveel dopen de Bijbel leert. “Eén lichaam is het, en één Geest, gelijk gij ook geroepen zijt tot één hoop uwer roeping; Eén Here, één geloof, één doop.” Ef.4:4,5. {2TG19: 15.3}

Ja, er is maar één soort doop, en men hoeft maar één keer gedoopt te worden, als men op de juiste wijze is gedoopt. Als iemand natuurlijk zou afvallen van het geloof, en datgene wordt wat hij was vóór de doop—een heiden—dan is het mogelijk toegestaan om herdoopt te worden, als die persoon berouw zou vinden en zich herbekeert. {2TG19: 15.4}

Herdopen is echter niet vereist wanneer iemand een vooruitgaande stap maakt tot de Waarheid. Bij voorbeeld,

15

stel dat de Apostel Paulus had voortgeleefd vanaf de dag dat hij werd gedoopt tot aan vandaag. Daaruitvolgend zou hij een lid moeten worden van de kerken in de Reformatie,–eerst de Lutherse, dan de Presbyteriaanse, de Methodistische, de Baptistische, de Adventistische, enz., zoals de onthulling der Waarheid hem zou hebben geleid van de ene kerkgenootschap tot de ander. Desondanks zou hij niet herdoopt hoeven worden, wegens het opwaarts gaan van de ene kerkgenootschap tot de ander met de eeuwig ontvouwende Waarheid. {2TG19: 15.5}

In wie zijn wij gedoopt?— {2TG19: 16.1}

“Gaat dan henen, onderwijst al de volken, hen dopende in de Naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen Geestes.” Matt.28:19. {2TG19: 16.2}

“Deze is het, Die gekomen is door water en bloed, namelijk Jezus, de Christus; niet door water alleen, maar door het water en door het bloed. En de Geest is het, Die getuigt, dat de Geest de waarheid is.  Want Drie zijn er, Die getuigen in de hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn één.”1 Johannes 5:6,7. {2TG19: 16.3}

Wanneer wij zijn gedoopt in de naam (enkelvoud, niet “namen”) van de Vader, Zoon, en Heilige Geest, zijn wij gedoopt in onze Maker, het bloed, en de Waarheid, en deze drie zijn Eén. Aldus zijn wij gedoopt in de “naam”, niet namen, omdat deze drie één zijn—De Drieëenheid—Schepping, Verlossing, Waarheid. {2TG19: 16.4}

De meeste mensen echter, doen alsof zij werden gedoopt tot de kerk, een genootschap, tot Paulus of tot Apollos, als het ware, maar wij, als hervormers en gelovigen van de Tegenwoordige Waarheid, moeten voortgaan met de Waarheid, waarheen het

16

ons ook leidt, altijd gedenkende dat wij zijn gedoopt tot de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. {2TG19: 16.5}

Indien dit niet waar is bij ons, dan staat het vast dat wij nooit verder zullen groeien in de kennis van God, Christus, of Zijn Waarheid,–neen, niet eens verder dan wij waren op de dag dat wij werden gedoopt. Degenen die dit doen worden dwergen in plaats van volwassen Christenen, nooit de volheid van de grootte van Christus bereikend, want zij zijn tevreden met wat zij zijn; Zij gevoelen geen gebrek aan niets meer dan wat zij ontvingen bij de doop; zij zijn net zo onbeweegbaar als de priesters, schriftgeleerden en Farizeeërs dat waren in Jezus’ dagen. God behoede het dat één van ons aldus verlies zou lijden. {2TG19: 17.1}

17

——0——

2 TIJDIGE GROETEN 20

DE LAODICENSEN KOMEN OM ZONDER DE “BOODSCHAP AAN DE LAODICENSEN”

Lezing door V.T.Houteff,

Predikant der D.Zevende-Daags Adventisten

Sabbat, 27 December, 1947

Mount Karmel Kapel

Waco, Texas

Openb.3:15-17—“Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, zal Ik u uit Mijn mond spuwen. Omdat gij zegt: Ik ben rijk, en ben met goederen verrijkt, en heb aan geen ding gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte. K.J.V.

“Welke grotere misleiding kan het verstand der mensen bevangen dan een zekerheid dat zij allen gelijk hebben, terwijl zij allen het verkeerd hebben! De boodschap van de Waarachtige Getuige vindt het volk van God in een treurige misleiding, doch oprecht in die misleiding. Zij weten niet dat hun toestand betreurenswaardig is in Gods ogen. Terwijl de geadresseerden zichzelf vleien dat zij in een verheven geestelijke toestand verkeren, verbreekt de boodschap van de Waarachtige Getuige hun zekerheid door de alarmerende veroordeling van hun ware toestand van geestelijke blindheid, armoede, en ellendigheid.

De getuigenis, die zo doosnijdend en scherp is, kan geen vergissing zijn, want het is de Waarachtige Getuige die spreekt, en Zijn getuigenis moet correct zijn.”—Testimonies/Getuigenissen, Vol./Deel 3,blz.252-253. {2TG20: 18.1}

Wanneer mensen ellendig, jammerlijk, arm, blind, en naakt zijn zoals de Laodicensen dat zijn,

18

 en het niet weten, dan is er maar één titel die aan hen kan worden toegeschreven, namelijk: “Misleid,” maar het is ironisch dat de Laodicensen  juist de mensen zijn die er het meest bevreesd voor zijn om misleid te worden! Zij wanen zichzelf als zijnde aan niets gebrek hebbend, hoewel de Heer Zelf zegt dat zij aan van alles gebrek lijden.Zij wanen zichzelf als zijnde rijk en zich met goederen te hebben verrijkt. Welke goederen?—Geen geld, daar ben ik van verzekerd, want tegelijkertijd horen wij hen oproepen voor geld, en zelf ervoor bedelen. {2TG20: 18.2}

Het is met de zogenaamde voldoende Bijbelse Waarheid waarmee zij tevreden zijn. Zij zijn er zeker van dat zij alle geopenbaarde Waarheid bezitten die zij nodig hebben om hen tot het Koninkrijk te leiden. Dit is hun grote misleiding. Zij beseffen hun grote noodzaak voor Waarheid niet, juist nu terwijl de Kerk op het punt staat om tot de laatste fase van haar werk in te gaan. Zij realiseren zich niet dat deze volgende fase van het werk van de Kerk niet voortgezet kan worden met haar vroegere fase van Waarheid. De Kerk kan het nu niet meer redden zonder de toegevoegde boodschap (Eerste Geschriften, blz. 331,332/Early Writings,blz.277) dan dat zij bij de beëindiging van de periode van het Oude Testament zou kunnen ingaan tot de Christelijke dispensatie met de Oud-Testamentische ceremoniële Waarheid, afzonderlijk van het Evangelie. {2TG20: 19.1}

Maar jammer genoeg wordt er door de Laodicensen aan te spreken over meer Waarheid dan wat zij reeds hebben, hun grootste misnoegen opgewekt: en het idee dat zij geen Waarheid meer nodig hebben, dat zij alles hebben, en dat iemand altijd probeert om hen te misleiden, is zo diep in hen ingeprent als het maar ingeprent kan worden. Dit heeft hen bevooroordeeld en achterdochtig gemaakt tegen iedereen die het waagt om hen met iets nieuws te benaderen. Dit maakt dat zij in net zo een slechte positie komen te staan als de vroegere Joden. Het is duidelijk dat indien de Laodicensen aldus verkiezen om lauw te blijven, tevreden in hun misleiding, zij uitgespuwd zullen worden en voor altijd zonder hoop

19

 achtergelaten zullen worden. {2TG20: 19.2}

Openb.3:18—“Ik raad u dat gij van Mij koopt goud, beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en witte klederen, opdat gij moogt gekleed worden, en de schande van uw naaktheid niet geopenbaard worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt.”

Het goud dat uit het vuur beproefd is stelt vanzelfsprekend geïnspireerde Waarheid voor deze tijd voor, de enige waarheid die kan redden, het enige soort dat God zou verkopen. En wat kan het witte kleed anders zijn, die de Waarachtige Getuige hen aanraadt te kopen, als het niet de gerechtigheid is van Christus? {2TG20: 20.1}

En wat moet men doen om dezen te verkrijgen?—Wij zullen het antwoord vinden in— {2TG20: 20.2}

Micha 6:5—“O Mijn volk! gedenk toch wat Balak, de koning van Moab, beraadslaagde, en wat hem Bileam, de zoon van Beor, antwoordde, en wat geschied is van Sittim af tot Gilgal toe, opdat gij de gerechtigheden des Heren kent.”

Hier worden wij aangeraden om Balak’s vraag te gedenken en Bileam’s antwoord, als wij de gerechtigheid des Heren willen weten. Laat ons gaan naar—{2TG20: 20.3}

Num.24:17-24—“Ik zal hem zien, maar niet nu; Ik zal hem aanschouwen, maar niet van nabij; er zal een Ster opkomen uit Jakob, en een Scepter zal oprijzen uit Israël, en zal de grenzen van Moab verbrijzelen, en al de kinderen van Seth verdelgen. En Edom zal een bezitting zijn, Seir zal ook en bezitting zijn voor zijn vijanden; en Israël zal kracht doen. Uit Jakob zal hij komen, die heerschappij zal hebben, en wie in de stad overblijft zal verdelgen. En toen hij Amalek zag, hief hij zijn spreuk aan, en

20

 zeide: Amalek was de eerste der volkeren; maar zijn laatste einde zal zijn dat hij voor eeuwig zal vergaan. En hij zag de Kenieten aan, en hief zijn spreuk aan, en zeide: Sterk is uw woonplaats, en gij stelt uw nest op een rots. Nochtans zal de Keniet verwoest zijn, totdat Assur u gevankelijk zal wegvoeren. En hij hief zijn spreuk aan, en zeide: Och, wie zal leven als God dit zal doen! En schepen zullen uit de kust van Chittim komen, en zullen Assur onderdrukken, en zullen Eber onderdrukken, en ook hij zal voor altijd vergaan.”

Klaarblijkelijk is dit een profetie waarbij Christus “de teugels in Zijn eigen handen” heeft genomen. Testimonies to Ministers/Getuigenissen tot de Predikanten, blz.300. Dit is Zijn gerechtigheid, welke wij worden aangespoord om te kennen. Concreet gesproken, is het kennen van de gerechtigheid van Christus het van ganser harte weten dat in de laatste dagen Hij de Scepter zal nemen, dat Hij zal regeren; dat Hij aan het begin de “grenzen van Moab zal verbrijzelen, en al de kinderen van Seth zal verdelgen”; dat Edom en Seir een bezitting zullen zijn van Zijn vijanden; dat Israël met kracht zal handelen; dat Hij heerschappij zal hebben, en verder. Volgens de Schrift is dit onze gerechtigheid vanChristus, als wij het kennen. En hij die zich realiseert dat de teugels van Christus en Zijn koninkrijk niet iets ontastbaar is, niet iets denkbeeldigs dat als het ware in de ruimte zweeft, ergens over de hel, maar iets echts is, zo echt als al de koninkrijken in deze tijd, zal onmiddellijk vragen, zoals de Apostel Paulus deed: “Wat wilt Gij dat ik doen moet, Here?” Dit zullen wij wederom zien uit de profetie van Micha— {2TG20: 21.1}

Micha 6:6,7—“Waarmede zal ik de Here tegemoet treden, en mij buigen voor de hoge God? Zal ik Hem tegemoet treden met brandofferen, met

21

eenjarige kalveren? Zal de Here welgevallen hebben aan duizenden rammen, of aan tienduizenden oliebeken? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtredingen, de vrucht van mijn lichaam voor de zonde mijner ziel?”

Deze vraagstelling door het volk in de ontvouwing van dit schriftgedeelte openbaart wat zij denken dat de Heer het meest zou behagen. Zij denken dat een geschenk van bepaalde materiële dingen misschien het meest aanvaardbare geschenk is dat zij kunnen bieden voor de verzoening van hun zonden. Wij zien in feite met eigen ogen ditzelfde gebeuren in al onze kerken. Dezelfde toestand die werd verkregen in de dagen van Christus’ eerste komst: De Joden waren erg nauwgezet in het betalen van de tienden zelfs tot in het kleinste deel van hun inkomen, van de munt, de dille en de komijn, maar zij verwaarloosden “het gewichtigste van de wet: het oordeel en de barmhartigheid en het geloof.” Matt.23:23. Zij waren goed in het eerlijk betalen van de tienden, zei de Heer, maar tiende betalen mag nooit ter vervanging zijn van oordeel, barmhartigheid en geloof. Hetzelfde antwoord wordt ons vandaag gegeven door de profeet Micha: {2TG20: 22.1}

Micha 6:8—“Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is; en wat anders vraagt de Here van u, dan recht te doen, en om barmhartigheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met uw God?”

Als zij eenmaal het visioen heeft begrepen van de grote noodzaak voor herleving en hervorming, zal Gods volk gewillig zijn om bijna alles te doen, zelfs hun eerstgeborenen te offeren. {2TG20: 22.1}

Voor verdere informatie adviseert Inspiratie— {2TG20: 22.1}

Vers 9—“…Hoort naar de roede, en wie het

22

besteld heeft.”

Dit zijn Gods antwoorden op de vraag: “Waarmede zal ik de Here tegemoet treden, en mij buigen voor de hoge God?” {2TG20: 23.1}

Aangezien wij worden gevraagd om “recht te doen, en om barmhartigheid lief te hebben, en ootmoedig te wandelen met [onze] God,” dan moet het zijn dat wij als volk deze dingen niet in praktijk brengen, dat er oneerlijkheid, onbedachtzaamheid en trots aanwezig is. Wij zijn echter blij, dat wij niet hopeloos veroordeeld zijn wegens onze ongerechtigheden, maar dat we worden uitgenodigd om ze op te geven, ze na te laten, als wij verwachten te staan op de berg Sion met het Lam. {2TG20: 23.2}

Door de profeet Ezechiël worden wij getoond waarin wij misbruik maken van de gave van barmhartigheid en gerechtigheid: {2TG20: 23.3}

Ezch.34: 21,22,31—“Omdat gij al wat ziek is met de zijde en de schouder hebt weggedrongen, en met de horens hebt gestoten totdat gij ze naar buiten gedreven hebt, zal Ik mijn schapen verlossen, opdat zij niet langer tot prooi zijn; en Ik zal oordelen tussen vee en vee…En gij, mijn schapen, de schapen van mijn weide, zijt mensen, en Ik ben Uw God, zegt de Here God.”

De zieken, de zwakken, zijn natuurlijk degenen die minder invloedrijk zijn, en die om de een of andere reden het niet zelf kunnen redden. Zij worden verdrongen en met de horens uitgestoten door de sterkeren, de onrechtvaardige en onbarmhartige klasse, de klasse die het werk beheert. Deze klasse zal desondanks uiteindelijk beoordeeld worden. {2TG20: 23.4}

Er is slecht één veilige koers te volgen als wij genade willen vinden bij God, en die koers is uiteengezet door de profeet Jesaja: {2TG20: 23.5}

23

Jes.7:21,22—“En het zal te dien dage geschieden, dat een man een jonge koe en twee schapen in leven zal behouden; En het zal geschieden, dat wegens de overvloed van melk dat zij zullen geven, hij boter zal eten: want boter en honing zal ieder eten, die in het land is overgebleven.”

Stelt u eens voor, een koe en twee schapen, die een ieder die overblijft in het land voorzien van boter en honing! Aangezien een letterlijke koe en twee schapen dit onmogelijk kunnen doen, moeten wij het erover eens zijn dat zij symbolisch staan voor iets dat niet alleen het vermogen heeft om een overvloed aan melk te produceren, maar dat ook de levens van haar beschermers kan behouden. {2TG20: 24.1}

Er is maar één ding dat bestaat uit drie van dergelijke onderdelen (twee schapen en een jonge koe) wat het vermogen heeft om de wereld in leven te houden, en dat is de Bijbel—ontvouwd door de Geest der Profetie, de Geest die tot alle Waarheid leidt. De twee schapen, die niet jong zijn, en twee van dezelfde soort, moeten symbolisch zijn voor de Bijbel Zelf, zowel het Oude als het Nieuwe Testament. De koe, die jonger en groter is van omvang, is vanzelfsprekend symbolisch voor iets van latere oorsprong, en veel omvangrijker dan de Bijbel Zelf. Daarom is het niets anders dan de gepubliceerde werken van de voortlevende Geest der Profetie—de geïnspireerde verklaringen van de Schriften. {2TG20: 24.2}

Zij die zijn overgebleven in het land, wanneer Christus Zijn Scepter neemt om te regeren, zijn daarom degenen die leven van de boter en de honing waarin alleen de Bijbel en de Geest der Profetie kan voorzien. Alle anderen zullen omkomen met de moderne Edomieten en Moabieten. {2TG20: 24.3}

In dezelfde symbolische profetie worden wij getoond

24

 dat Christus Zelf het verschil leerde tussen goed en kwaad door de Schriften te bestuderen: {2TG20: 24.4}

Jes.7:14,15—“Daarom zal de Here u zelf een teken geven: Zie, een maagd zal zwanger worden en een zoon baren; en zij zal hem de naam Immanuël geven. Boter en honing zal hij eten, opdat hij het kwade weet te verwerpen, en het goede te verkiezen.”

Niemand zal ontkennen, zoals is vermeld in onze studie van de vorige week, dat dit een profetie is van de eerste komst van Christus. En aangezien wij het verslag hebben dat Zijn voeding niet bestond uit zuivelboter en uit bijenhoning, niet beperkt zoals dat van Johannes de Doper, een ook door het feit dat letterlijke boter en honing op niemand als uitwerking heeft de noodzaak (of neiging) om het goede te kiezen en het kwade te verwerpen, bewijst dit alles dat de “boter en de honing” symbolisch zijn voor het Woord van God, dat Christus Zelf van de Schriften leerde om het goede te kiezen en het kwade te verwerpen. {2TG20: 25.1}

Hier ziet u dat iemand een dagelijkse voorraad aan geestelijke boter en honing nodig heeft als hij zijn geestelijk leven wil behouden: Dat is, de maaltijd van gisteren kan niet de plaats innemen van de maaltijd van vandaag—neen, niet meer dan dat Noachs geïnspireerde boodschap voor zijn tijd de plaats kan innemen van de geïnspireerde boodschap van het Koninkrijk in deze tijd. {2TG20: 25.2}

Alleen de uit-de-Hemel-gezonden boodschap voor vandaag kan het volk van vandaag redden. Dit is net zo reëel en waar en logisch als dat er wordt gezegd dat de levenden niet beoordeeld kunnen worden met de boodschap van het oordeel der Doden. Ja, “zalig is die…trouwe en verstandige slaaf, wiens Heer hem tot heerser over Zijn huishouden heeft gemaakt, om hen voedsel

25

op zijn tijd te geven.” Matt.24: 45,46. {2TG20: 25.3}

Om beter tot het besef te komen dat wij moeten studeren om zodoende de gruwelen te herkennen die ons omringen, en te weten hoe ze te vermijden, zal ik lezen uit Testimonies to Ministers/Getuigenissen tot de Predikanten, blz.445: {2TG20: 26.1}

“Deze verzegeling van de dienstknechten Gods [de 144.000] is dezelfde als die aan Ezechiël in een visioen werd getoond. Johannes was ook een getuige van deze meest opzienbarende openbaring.” {2TG20: 26.2}

Ezech.9:4-6—“En de Here zeide tot hem: Ga door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en plaats een teken op de voorhoofden van de mannen die zuchten en uitroepen over al de gruwelen die in het midden daarvan gedaan worden. En tot de anderen zeide Hij te mijnen aanhoren: Gaat door, door de stad achter hem, en slaat neer; uw oog ontzie niet, en spaart niet! Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe; maar nadert tot niemand, op wie het teken is, en begint bij Mijn heiligdom. Toen begonnen zij bij de oude mannen, die voor het huis waren.”

Wanneer de dag zal naderen dat dit schriftgedeelte in vervulling zal gaan, dan moet haar waarheid “voedsel op zijn tijd” zijn voor de mensen van die tijd. Niets anders kan de plaats daarvan innemen. En zodoende zien wij dat zoals Ninevé werd gespaard door de boodschap die ertoe werd gebracht, zo kunnen de Laodicensen alleen gered worden door de “Boodschap aan de Laodicensen.” {2TG20: 26.3}

Uit het volgende zien wij dat de boodschap tot de Laodicensen vrucht zal dragen, dat velen zullen leren om het goede te verkiezen en het kwade te verwerpen: {2TG20: 26.4}

26

“In de tijd waarin Zijn toorn zal voortgaan met oordelen, zullen deze nederige, toegewijde volgelingen van Christus onderscheiden worden van de rest van de wereld door hun zieleleed, welke wordt uitgedrukt in weeklacht en geween, terechtwijzingen en waarschuwingen. Terwijl anderen pogen om een mantel te werpen over het bestaande kwaad, en de grote kwaadaardigheid die overal heerst verontschuldigen, zullen zij die een ijver voor Gods eer hebben en een liefde voor zielen, niet stilzwijgen om zodoende bij anderen een gunst te verkrijgen. Hun rechtvaardige zielen worden dag aan dag gekrenkt door de onheilige werken en gesprekken van de onrechtvaardigen. Zij zijn machteloos om de haastige stortvloed van ongerechtigheid tegen te houden, en daardoor zijn zij vervuld met droefheid en verontrusting. Zij betreuren zich vóór God bij het zien hoe de godsdienst wordt veracht juist in de huisgezinnen van degenen die groot licht hebben ontvangen. Zij weeklagen en verdrukken hun zielen omdat trots, hebzucht, zelfzuchtigheid, en bijna allerlei soort van misleiding in de kerk aanwezig zijn.”—Testimonies, Vol./Getuigenissen, Deel 5, blz.210. {2TG20: 27.1}

Daar wij nu duidelijk zien dat de Laodicensen vergaan zonder de boodschap tot de Laodicensen, zouden wij ons moeten vasthouden aan de Waarheid voor deze tijd, en onze kroon des levens winnen, en ter toevoeging daaraan zullen wij beloond worden met een goede oogst van zielen en met de aanbeveling: “Wel gedaan, gij goede en getrouwe dienstknecht.” Matt.25:23. {2TG20: 27.2}

27

—–0—–

 

>