fbpx

Deel 2 Tijdige Groeten Nrs. 13, 14

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrustVol.2  Nr.13

                                                                                                              

Plaatje

Waar Beginnen En Eindigen De Zegels En De Bazuinen?

GEBEDSVOORLEZING

Ware Heiligheid Is Volkomenheid In Het Dienen

Ik zal lezen uit: “Lessen uit het leven van alledag,” bladzijde 24, beginnend met de vierde alinea:  {2TG13: 2.1}

“Velen voelen dat zij van God vervreemd zijn en beseffen dat zij gebonden zijn aan hun eigen Ik en aan de zonde. Zij spannen zich in om zich te veranderen, maar kruisigen hun eigen ik niet. Ze geven zich niet volledig over in handen van Christus en zoeken niet naar Gods kracht om Zijn wil te doen. Zij willen zich niet naar Gods gelijkenis laten vormen. Zij erkennen in algemene zin hun onvolkomenheid, maar geven hun specifieke zonden niet op…De enige hoop voor deze mensen is dat zij de waarheid van Christus’ woorden aan Nicodemus beseffen: ‘Gij moet wedergeboren worden.’ ‘Tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien.’” Ware heiligheid is een volkomen opgaan in het dienen van God. Dit is de staat van echt christelijk leven. Christus vraagt om een onvoorwaardelijke toewijding, om een onverdeelde dienst. Hij vraagt het hart, het verstand, de ziel en de kracht. Het eigen ik mag niet gekoesterd worden. Wie voor zichzelf leeft is geen Christen.” {2TG13: 2.2}

Ons wordt opgedragen dichter bij Christus te gaan en het eigen ik achter te laten, en dat voordat we “wedergeboren” kunnen worden, we eerst dood moeten gaan voor de zonde. Laten we bidden dat we mogen beseffen dat als we voelen dat we vervreemd raken van God, de fout aan ons is, en dat we iets moeten doen om de situatie te herstellen; dat we Christus Zijn genadige uitnodiging: “Komt tot Mij, allen die… en belast zijn, en Ik zal u rust geven,” moeten aannemen. Vrede. {2TG13: 2.3}

2

WAAR BEGINNEN EN EINDIGEN DE ZEGELS EN DE BAZUINEN?

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 1 NOVEMBER  1947

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Deze middag zullen we zien waar elk, zegel en bazuin beginnen en eindigen. Laten we eerst de beschrijving van de eerste vijf zegels lezen: {2TG13: 3.1}

Openb. 6: 1-11—“En ik zag, toen het Lam een van de zegelen geopend had, en ik hoorde een uit de vier dieren zeggen, als een stem van een donderslag: Kom en zie! En ik zag, en ziet, een wit paard, en Die daarop zat, had een boog; en Hem is een kroon gegeven, en Hij ging uit overwinnende en opdat Hij overwonne! En toen Het het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie! En een ander paard ging uit, dat rood was; en dien, die daarop zat, werd macht gegeven den vrede te nemen van de aarde; en dat zij elkander zouden doden; en hem werd een groot zwaard gegeven. En toen Het het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie! En ik zag, en ziet, een zwart paard, en die daarop zat, had een weegschaal in zijn hand. En ik hoorde een stem in het midden van de dieren, die zeide; Een maatje tarwe voor een penning, en drie maatjes gerst voor een penning; en beschadig de olie en den wijn niet. En toen Het het vierde zegel geopend had, hoorde ik een stem van het vierde dier, die zeide, Kom en zie! En

3

 ik zag, en ziet, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was de dood; en de hel volgde hem na. En hun werd macht gegeven om te doden tot het vierde deel der aarde, met zwaard, en met honger, en met den dood, en door de wilde beesten der aarde. En toen Het het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen dergenen, die gedood waren om het Woord Gods, en om de getuigenis, die zij hadden. En zij riepen met grote stem, zeggende; Hoelang o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde wonen? En aan een iegelijk werden lange witte klederen gegeven, en hun werd gezegd, dat zij nog een kleinen tijd rusten zouden, totdat ook hun mededienstknechten en hun broeders zouden vervuld zijn, die gedood zouden worden gelijk als zij.”

4

Om uit te vinden waar de zegels beginnen, zullen we voorzichtig moeten vaststellen dat de geschiedenis slechts verslag doet van één periode van martelaarsschap, zoals beschreven in de vierde en vijfde zegels: Het martelaarschap welke begon met Johannes de Doper en met heel weinig onderbreking vervolgde tot aan ongeveer het midden van de achttiende eeuw. {2TG13: 5.1}

Het is dan duidelijk dat de vierde zegel geopend werd met het sluiten van de Oude Testamentische tijd en het begin van de Nieuwe. Daar dit zo is, en aangezien de zegels elkaar opvolgen, vinden de eerste drie zegels hun vervulling, niet in de Nieuw Testamentische periode, maar in de periode van het Oude Testament. {2TG13: 5.2}

Laten we nu kijken wanneer de tweede zegel begon. Ons wordt verteld dat de berijder van de tweede zegel de “vrede van de aarde zou nemen,” suggererend dat er daarvoor vrede was. Om de tijd van de tweede zegel te leren, is het daarom noodzakelijk dat de vraag beantwoorden: Wanneer werd vrede van de aarde genomen? {2TG13: 5.3}

We weten allemaal dat er geen oorlogen waren voor de vloed, dat oorlogen begonnen na de verwarring van de tongen bij de toren van Babel, nadat de menselijke familie verdeeld werd in talrijke tongen, naties en rassen. De eerste oorlog, die vastgelegd is in de heilige geschiedenis, werd gevochten in de dagen van Abraham, en vanaf toen zijn oorlogen met ons gebleven. Voor die dagen was er vrede. Waar kan de tweede zegel dan anders van toepassing zijn, dan na de vloed, de tijd dat vrede van de aarde werd genomen? Ten slotte moet de geschiedenis van de eerste zegel gezocht worden in de periode voor de vloed. De kleur (wit) van het paard zelf spreekt van vrede, en vandaar dat de zegels duidelijk met de schepping beginnen. {2TG13: 5.4}

5

Wat kunnen de paarden bereden door mensen symboliseren? –Ze kunnen slechts iets symboliseren waarover de mens heerst, want een rijder heerst altijd over datgene dat hij rijdt. De paardrijder (ruiter), moet dan een symbool zijn van het beheer van de mens over de schepping van God. {2TG13: 6.1}

De kleuren van de paarden en de verklaring van haar berijders tonen een ontwikkeling aan in hebzucht en misdaad. Uit deze symboliek is het zichtbaar dat de regering van mensen over de wereld geen vooruitgang teweeg heeft gebracht. {2TG13: 6.2}

Het witte paard verwijst naar vrede en reinheid welke slechts bestond aan het begin van de schepping van God. Door de ruiter van het witte paard is het grote streven van de mens te zien om de aarde te onderwerpen en aan te vullen. En met het rode paard en zijn ruiter zien we bloedvergieten en oorlogen. De kleur zwart is kenmerkend voor tot slaven maken van volkeren en de weegschaal is een uitdrukking van het uitvinden van commerciële systemen om rijkdom te verkrijgen. Het vierde paard, het vale, beschildert een systeem van een ondefinieerbaar karakter: moeilijk te onderscheiden of het Christelijk of Heidens is—Huichelarij. Het vijfde zegel toont aan dat de vervolging van de heiligen voortduurde tot het openen van de zesde zege. Zijn dit niet de hoofdlijnen van de geschiedenis? De Zegels, beginnen daarom aan het begin van deze dingen. {2TG13: 6.3}

Openb. 6: 12-17—“En ik zag, toen Het het zesde zegel geopend had, en ziet, er werd een grote aardbeving; en de zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd als bloed. En de sterren

6

des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijn onrijpe vijgen afwerpt, als hij van een groten wind geschud wordt. En de hemel is weggeweken, als een boek dat toegerold wordt; en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. En de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, end e oversten over duizend, en de machtigen, en alle dienstknechten, en alle vrijen, verborgen zichzelven in de spelonken, en in de steenrotsen der bergen; En zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen; Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen, Die op den troon zit, en van den toorn des Lams. Want de grote dag Zijns toorns is gekomen, en wie kan bestaan?”

Het zesde zegel bevat de tekenen des tijds en brengt het einde van de wereld. En aangezien het zesde hoofdstuk van Openbaringen ons brengt naar het einde van de wereld, en daar de dingen van het zevende hoofdstuk voor dit einde plaatsvinden, is het duidelijk dat het onderwerp van hoofdstuk 7—de verzegeling van de 144.000 van de stammen van Israel, en de inzameling van de grote schare vanuit alle natiën (de eerste vruchten van de kerk, en de tweede vanuit de natiën)—terug valt in de periode van het zesde zegel. Bovendien begint het zevende zegel met hoofdstuk 8. {2TG13: 7.1}

Nu dan, waar begint het zevende zegel? Laten we ons eerst eraan herinneren dat het zesde zegel ons bracht tot aan het einde van de wereld. Het is daarom overduidelijk dat het zevende zegel, welke een aantal onderwerpen bestrijkt, het zesde moet overlappen. Merk op dat het begin van het zevende zegel de Zeven Bazuinen onthult. {2TG13: 7.2}

7

8

Het getal zeven in de Schriften draagt altijd de bijbetekenis van volmaaktheid. De Zeven Bazuinen dragen daarom evenals de Zeven Zegels, een op zichzelf volmaakt onderwerp. De term ”bazuin” is kenmerkend voor het bekendmaken van een boodschap. En zo demonstreren de Zeven Bazuinen in het bijzonder het resultaat waar de ongehoorzamen aan deze boodschap van het begin tot het eind onder zullen lijden.  Dat de zevende bazuin de laatste boodschap vertegenwoordigt wordt al gauw gezien door te lezen: {2TG13: 9.1}

Openb. 11: 15—“En de zevende engel heeft gebazuind, en er geschiedden grote stemmen in den hemel, zeggende: De koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren en van Zijn Christus, en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigheid.”

Hier zien we dat de laatste boodschap op aarde de boodschap is die het einde van alle aardse regeringen aankondigt. {2TG13: 9.2}

De Bazuinen zijn in twee afdelingen: de laatste drie zijn “wee” bazuinen, de eerste vier zijn dat niet. Dat de Zeven Bazuinen zowel de Oude als de Nieuwe Testamentische tijden beslaan, kan eenvoudig gezien worden in een korte studie van de vijfde bazuin: {2TG13: 9.3}

Openb. 9: 1-4—“En de vijfde engel heeft gebazuind, en ik zag een ster, gevallen uit den hemel op de aarde, en haar werd gegeven de sleutel van den put des afgronds. En zij heeft den put des afgronds geopend, en er is rook opgegaan uit den put, als rook eens groten ovens, en de zon en de lucht is verduisterd geworden van den rook des puts. En uit den rook kwamen sprinkhanen op de aarde, en hun werd macht gegeven, gelijk de schorpioenen der aarde macht hebben. En hun werd gezegd, dat zij het gras der aarde niet zouden beschadigen noch enige groente, noch enigen boom,

9

 dan de mensen alleen, die het zegel Gods aan hun voorhoofden niet hebben.”

Aan de Ster die van de hemel kwam is het mannelijke voornaamwoord “Hij” toegevoegd. Aan Hem werd de sleutel van de put des afgronds gegeven. Van wie kan deze Ster een symbool zijn? – Laten we gaan naar Openb. 20: 1—

{2TG13: 10.1}

Openb. 20: 1—“En ik zag een engel afkomen uit den hemel, hebbende den sleutel des afgronds, en een grote keten in zijn hand.”

Hier worden we verteld dat deze machtige engel, Satans vijand, de “sleutel van de put des afgrond,”heeft. Als Hij het heeft, dan moet de sleutel aan Hem “gegeven,” zijn. De Ster die de sleutel daarvoor ontving is een symbool van deze engel. {2TG13: 10.2}

Laten we bovendien opmerken dat als de sleutel de afgrond opende, de sprinkhanen bevrijd werden. Ten slotte, het feit dat de sprinkhanen vijanden zijn voor hen die niet het zegel van God op hun voorhoofden hebben, toen de “Ster” (engel) die van de hemel kwam en de put opende om de sprinkhanen te bevrijden is een vriend van heb en een machtige vijand van Satan. Er is daarom geen ontkomen aan de conclusie: De hemelse Ster vertegenwoordigt een door de hemel gezonden Wezen, dezelfde “engel,” Waar we weer over lezen in hoofdstuk 20: 1, en de sprinkhanen zijn een door de Hemel geredde menigte. Wie anders dan kan de “Ster” en de sprinkhanen vertegenwoordigen dan Christus en de Christenen? Satan had de gehele Joodse natie in de put des afgronds gesloten, — de enige natie die vroeger uit de put is geweest. Christus kwam daarom om  de put te openen en de gevangenen vrij te laten. Naar zo een wereld werd de Heer des hemels gezonden, en toen Hij kwam verkondigde Hij meteen: {2TG13: 10.3}

10

Lukas 4: 18, 19—De Geest des Heeren is op Mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om de armen het Evangelie te verkondigen om te genezen, die gebroken zijn van hart. Om den gevangenen te prediken loslating, en den blinden het gezicht, om de verslagenen heen te zenden in vrijheid; om te prediken het aangename jaar des Heeren.”

Hier heeft u het in Inspiraties eigen mystieke code, vers ontsluierd dat Jezus Christus inderdaad een hemel gezonden Wezen is, de Verlosser van de wereld. {2TG13: 11.1}

Het duidelijke feit nu dat de Christelijke eeuw begon met het luiden van de vijfde bazuin, moet de waarheid van de eerste vier bazuinen gezocht worden in de Oud Testamentische eeuw. {2TG13: 11.2}

We hebben nu de natuur en de tijd gezien waar de Zeven zegels en de Zeven bazuinen beginnen en eindigen en  zij die het onderwerp in al haar details willen kennen, kunnen dit doen door de traktaten : “ De Laatste Waarschuwing,”en “Het Breken van de Zegels, “te bestuderen, die gratis op verzoek zullen gepost worden. {2TG13: 11.3}

11

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrust

Vol.2Nr.14

                                                                                                              

Plaatje

De Chronologische Achtergrond Van de Openbaring

Hoofdstuk Na Hoofdstuk: Een Samenvatting

GEBEDSVOORLEZING

Halfslachtige Godsdienst Veroorzaakt Instabiliteit

Ik zal lezen uit bladzijde 49 van Lessen uit het leven van alledag: {2TG14: 12.1}

“Als wij Jezus liefhebben, zullen we voor Hem willen leven. Wij zullen onze dankoffers aan Hem willen brengen en voor Hem willen werken. Dat werk zal licht zijn. Ter wille van Hem zullen wij zelfs naar pijn, zwoegen en offers verlangen. Wij zullen met Hem meevoelen en verlangen naar de redding van de mensheid. Wij zullen hetzelfde teder verlangen voor zielen kennen dat in Hem leeft. {2TG14: 12.2}

“Dat is de godsdienst van Christus. Alles dat minder is, is een misleiding. Niemand zal worden gered door alleen maar een theoretische kennis van de waarheid of een belijdenis dat hij een discipel is. Wij zijn niet van Christus tenzij wij Hem volkomen toebehoren. Door halfslachtigheid in het Christelijk leven verslapt men bij het nastreven van het doel en wordt men veranderlijk in zijn plannen. Het pogen om zowel zichzelf als Christus te dienen maakt van iemand een toehoorder van de steenachtige grond en zo iemand zal geen stand kunnen houden als hij beproefd wordt.” {2TG14: 12.3}

We zullen nu knielen en bidden dat we niet mogen vergeten dat alles wat minder is dan een offer voor zielen niet de godsdienst van Christus is; dat als we halfslachtig zijn in onze taken, we steeds meer onstabiel zullen worden; dat hartgrondige godsdienst en hartgrondige daden het enige bewijs kunnen zijn dat het bloed van Christus haar werk in ons heeft gedaan, en het enige dat ons recht tot de Heilige Stad kan verzekeren. {2TG14: 12.4}

12

DE CHRONOLOGISCHE ACHTERGROND VAN DE OPENBARING

HOOFDSTUK NA HOOFDSTUK: EEN SAMENVATTING

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 8 November 1947

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Onze eerdere studies hebben aangetoond dat al de boeken van de Bijbel elkaar ontmoeten en eindigen in De Openbaring (Acts of the Apostles, pg. 585); dat de Openbaring de volledige geschiedenis van de mensheid beslaat. {2TG14: 13.1}

In deze studies hebben we ook geleerd dat de gebeurtenis die veroorzaakte dat het boek met de Zeven Zegels geopend werd, de Openbaring zelf onthulde, en dat strikt genomen, “ De Openbaring van Jezus Christus welke God aan Hem gaf” begint met hoofdstuk 6 en eindigt met hoofdstuk 22—achttien hoofdstukken in totaal, welke het breken van de Zegels bekend maakte. We hebben ook geleerd dat de dingen die “hierna” zouden zijn vanaf de heilige Johannes zijn tijd, na 96 AD., deze dingen waren, die juist de grote bijeenkomst op zichzelf rondom de Troon voortbrachten, die tezamen vergadert waren om de dingen die in het Boek waren te onderzoeken. {2TG14: 13.2}

Ik zou nu willen dat u opmerkt dat De Openbaring verschillende onderwerpen bevat, waarvan elk op zichzelf compleet is, hoewel een hoofdstuk of onderwerp, de andere kan overlappen of afsnijden; dat wil zeggen, niet al de onderwerpen en hoofdstukken zijn in een chronologische opstelling met elkaar.

13

Deze feiten zullen getoond worden als we voortgaan in onze studie. {2TG14: 13.3}

We hebben eerder ontdekt dat de gerechterlijk-achtige gebeurtenis geopend werd met De Openbaring van Jezus Christus welke God Hem gaf, het Boek verzegeld met de zeven zegels. Het onthulde De Openbaring, en daarmee begon de hemelse samenkomst haar werk van het verleden, het heden en de toekomst van de mensheid te overzien. We zullen nu de slotverzen van hoofdstuk zes lezen. {2TG14: 14.1}

Openb. 6: 14-17—En de hemel is weggeweken, als een boek, dat toegerold wordt, en alle bergen en eilanden zijn bewogen uit hun plaatsen. En de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en alle dienstknechten, en alle vrijen, verborgen zichzelven in de spelonken, en in de steenrotsen der bergen. En zeiden tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons, en verbergt ons van het aangezicht Desgenen, Die op den troon zit, en van den toorn des Lams. Want de grote dag Zijns toorns is gekomen, en wie kan bestaan?”

Aangezien hoofdstuk zes haar verhaal beëindigd met het einde van de wereld, is het duidelijk dat hoofdstuk zeven chronologisch geplaatst is tussen de gebeurtenis waarmee hoofdstuk zes begint, en de gebeurtenis waarmee het eindigt. {2TG14: 14.2}

Het hoofdstuk zeven begint met de verzegeling van de 144.000, en eindigt met de inzameling van de grote schare, de eeuwigheid aanrakend. {2TG14: 14.3}

Hoofdstuk 8, het openen van de zevende zegel, begint met het introduceren van een ander onderwerp, het onderwerp van de Zeven Bazuinen. De Bazuinen zoals we

14

 geleerd hebben in onze eerdere studies verspreiden zich door de hoofdstukken 9 tot 11. {2TG14: 14.4}

We hebben verder geleerd dat de Bazuinen de boodschap van God en de gevolgen van de onberouwvolle zondaren onthullen; dat de Bazuinen beginnen het eerste van een dergelijke boodschap, de boodschap van Noah, en eindigt met de laatste boodschap in de genade tijd, de boodschap die het Mysterie van God aankondigt, het Evangelie werk, is beëindigd, dat de genade tijd ten einde is. Dit is verder te zien uit het feit dat het restant van de mannen die niet gedood zijn door het vuur, rook en sulfur dat uit de monden van de paarden uitging (Openb. 9: 18) zich niet bekeerde.

Inderdaad kon het niet gezegd worden dat “Ze zich niet bekeerden,”als hun tijd voor bekering niet voorbij was. Aldus is het dat de hoofdstukken 8 en 9 ons brengen tot aan het einde van de genadetijd. Hoofdstukken 10 en 11 worden vervolgens tussen de hoofdstukken 8 en 9 geplaatst. {2TG14: 15.1}

Zelf de Bazuinen worden in twee afdelingen getoond, vier in de Oud Testamentische tijd, en drie in de Nieuwe; dat is, de laatste drie zijn “wee” bazuinen. De eerste van de wee bazuinen introduceert het neerdalen van de hemelse Ster aan Wie de sleutel van de put des afgronds was gegeven. Het is duidelijk dat de Ster een symbool is van de Engel die bij het begin van het millennium Satan opsluit in de put des afgronds, want Hij, de Engel van Openbaring 20: 1, is de Engel Die de sleutel tot de put des afgronds heeft. Hij kon onmogelijk de sleutel hebben als het aan een ander gegeven was. {2TG14: 15.2}

Hoofdstuk 10 onthult dat de engel die het “kleine boek” opende (ontzegelde) de engel is die de geestelijke regen brengt voor de ontwikkeling en de rijping van het geestelijke graan (want dat is

15

wat de wolk en de regenboog betekenen). Hij maakte ook dat het kleine boek gegeten (ter harte genomen) werd, welke later bitter werd binnen in de eter. {2TG14: 15.3}

De honingachtige zoetheid, terwijl het boek werd gegeten geeft duidelijk aan dat de dingen daarin geschreven vol blijdschap ontvangen werden. Maar het veroorzaakte later als het ware verstopping voor de eter van het boek, en dus een teleurstelling; dat wil zeggen, de dingen in het boek werden niet volledig begrepen, en aldus verdween ten slotte de vreugde, en kroop teleurstelling binnen. Hierna, werden de eters van het boek opgedragen “opnieuw te profeteren, “opnieuw te prediken. {2TG14: 16.1}

Deze engel verschijnt daarom in de loop van de tijd bij de ontzegeling van het boek van Daniel, want het is het enige boek in de Bijbel dat ooit verzegeld was, om nooit geopend te worden vanaf de tijd dat het geschreven was tot “de tijd van het einde.” {2TG14: 16.2}

Het onderwerp van hoofdstuk 10 eindigt met het tweede vers van hoofdstuk elf, de vers die ons brengt tot aan de tijd van het meten (tellen) van het volk, wat duidelijk het tellen van de 144.000 (Openb. 7: 3-8), is want zij zijn het enige genummerde gezelschap van mensen langs de profetische lijn. Aldus is het dat hoofdstuk tien, inclusief de verzen 1 en 2 van hoofdstuk 11 begint bij “de tijd van het einde,” en eindigt met het tellen van de 144.000. {2TG14: 16.3}

Het elfde hoofdstuk (behalve de eerste twee verzen die chronologisch behoren tot het tiende hoofdstuk) gaat nog verder terug in de tijd dan het tiende hoofdstuk. Het bevat het onderwerp van de twee getuigen die profeteerden gedurende de 1260 profetische dagen. Ook dit (hoofdstuk) brengt ons

16

dichterbij het einde van de wereld, de tijd dat de koninkrijken van de wereld “de koninkrijken van onzen Heeren en Zijn Christus worden.” Openb. 11: 15. {2TG14: 16.4}

Hoofdstuk 12 brengt ons zelf nog verder terug in de tijd dan hoofdstuk 11, verder terug voor de geboorte van Christus, en dan voorwaarts tot de tijd dat de aarde haar mond opent en de vloed verzwelgt, en tot de tijd van het overblijfsel (het overblijfsel zijn zij die over gebleven zijn nadat de anderen door de aarde verzwolgen zijn). Zij houden als een volk de geboden van God, en hebben het getuigenis van Jezus Christus. Ze worden vervolgd door de draak meteen nadat de aarde de vloed verzwolg. {2TG14: 17.1}

Tot nu toe weten we van geen enkel volk in de gehele wereld, waarvan Inspiratie kan zeggen dat ze als volk (ieder van hen) eigenlijk de geboden van God bewaren. De enige groep van mensen die mogelijkerwijs in de tijd gevonden zou kunnen worden zijn de 144.000. {2TG14: 17.2}

Het getuigenis van Jezus Christus, verklaart Inspiratie is “de Geest der Profetie.” Openb. 19: 10. Om de Geest der Profetie te hebben, is de Geest te hebben Die de profetieën uitspreekt en ze alleen kan verklaren, want, “geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging; noch zonder de inspiratie van de zelfde Geest. “Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken.” (2 Petr. 1: 20, 21), en als gevolg daarvan kunnen alleen heilige mannen van God in de Geest de Schriften verklaren. {2TG14: 17.3}

Aldus is het dat hoofdstuk 12 haar verhaal beëindigt met het overblijfsel, de dienstknechten van God, de eerste vruchten, de 144.000. Zij worden het overblijfsel nadat de huichelaars onder hen als

17

het ware worden verzwolgen door de aarde. Dit overblijfsel zal als een volk de geboden van God houden, en er zal geen bedrog in hun monden gevonden worden. Als zij de eerste vruchten zijn, duidt Inspiratie zodoende aan dat er ook tweede vruchten zullen zijn, want zonder tweede kan er geen eerste zijn. En zo zien we dat hoofdstuk 12 ons tot de tijd brengt dat de kerk gereinigd is, de tijd dat ze als een kerk waarlijk de geboden van God houdt. {2TG14: 18.1}

Wanneer in de tijd begint hoofdstuk twaalf? – Nou, het begint met op de dag dat de vrouw hierin genoemd het mannelijke kind baart. Specifiek gesproken verwijst haar baren van het kind terug naar de tijd dat Inspiratie beloofde de Verlosser van de Kerk te zenden. {2TG14: 18.2}

Hoofdstuk 13 begint met de ontbinding van het Romeinse Rijk, en met de koningen die daaruit oprezen, die toen hun kronen namen, zoals gesymboliseerd wordt door de gekroonde hoornen van het luipaardachtige beest. Dit hoofdstuk eindigt met het decreet van het twee-hoornig beest. Aldus zal de draak vergrimmen op de vrouw, en zo zal hij het overblijfsel vervolgen. {2TG14: 18.3}

Het veertiende hoofdstuk begint met de 144.000 die staan met het Lam op de Berg Sion. Dan volgt de Drie Engelen Boodschappen in hun directe en definitieve toepassing voor de inzameling van de tweede vruchten. Zo eindigt het hoofdstuk met de oogst van de aarde. Het hoofdstuk zelf toont aan dat de oogst in twee delen is, het eerste deel welke geoogst wordt door de “Zoon des Mensen,”en het tweede door een engel. Deze twee oogsten brengen duidelijk de eerste en de tweede vruchten voort. {2TG14: 18.4}

18

Hoofdstuk 15 beschrijft de gebeurtenissen die de genade tijd tot een einde brengen, en hoofdstuk 16 vertelt van de zeven laatste plagen. {2TG14: 19.1}

Hoofdstuk 17 begint met de opkomst van Babylon de Grote en haar grondgebied. Figuurlijk gesproken is het scharlaken rood beest, het beest dat ze berijd, bestuurd, haar grondgebied. Dit pauselijk wereld bestuur, ontwikkeld naar de symboliek van het luipaardachtig beest (hoofdstuk 13) beëindigd haar carrière want de hoornen van het scharlaken rood beest zijn zonder kronen, terwijl de hoornen van het luipaardachtig beest gekroond zijn. Haar gekroonde hoornen tonen de wereld aan die bestuurd wordt door gekroonde koningen, die reeds op het punt staan te verdwijnen, en de kroonloze hoornen van het scharlaken rood beest tonen een kroonloze wereld aan bestuurd door Babylon die het beest berijd, haar bestuurd. Dit beest zegt Inspiratie, “was en is niet, en is.” Dat is, hij leefde voor de 1000 jaren, en “was” daarom; leeft niet gedurende de 1000 jaren,  en “is niet”, ;leeft door de opstanding na het millennium, en “is” daarom. {2TG14: 19.2}

Hij is de achtste en is van de zeven; dat is, Daniels vier beesten van hoofdstuk 7, en de twee van Johannes van hoofdstuk 13, totaal zes, het scharlaken rood beest van hoofdstuk 17 is daarom de zevende bij het begin van het millennium, en in de opstanding na het millennium leeft hij voor een korte periode weer, voordat hij zijn tweede dood tegemoet treed, en dat maakt hem de achtste in zijn tweede fase, en zevende in zijn eerste fase.

Hoofdstuk 17 begint daarom met Babylon de Grote het beest bestijgend, haar eerste fase en eindigt aan de andere kant van het

19

millennium, de tweede fase van het beest. {2TG14: 19.3}

Als resultaat van de reiniging van de kerk, de verzegeling van de 144.000, de dienstknechten van God, wordt de aarde verlicht met de heerlijkheid van de engel (Openb. 18: 1), met “het eeuwige evangelie” (Openb. 14:6). Gods volk wordt dan uit het grondgebied van Babylon geroepen, zodat ze geen deel hebben aan haar zonden (Openb. 18: 4). Dan worden ze gebracht in een plaats waar er geen zonden zijn, waar het overblijfsel de geboden Gods bewaren, en waar er geen vrees is voor de plagen die ooit vallen (Openb. 18: 4). En zo begint hoofdstuk 18 met de verzegeling van de dienstknechten van God, en eindigt met de vernietiging van de vrouw, Babylon de Grote. Dit vindt plaats nadat de heiligen uit haar geroepen zijn en thuis gebracht zijn. {2TG14: 20.1}

Het negentiende hoofdstuk openbaart de opkomst van het beest en van de valse profeet, ook van het overblijfsel ( van hen die in Babylon achter gelaten zijn, de rest van de wereld). Alzo begint het millennium in het twintigste hoofdstuk onder de aandacht gebracht, na het beest en de valse profeet, ook gaat het restant van de onboetvaardige wereld verloren. En de enige bewoners die achter gelaten worden op de aarde bij de aanvang van het millennium zijn de eerste en de tweede vruchten (de heiligen) van des aardes grote oogstveld, en de “gezegenden en heiligen”die opstaan in de eerste opstanding. Daarom is het dat Satan de volkeren gedurende het millennium niet kan misleiden, en alzo is het dat het millennium een tijd van vrede is. Maar vanaf de dag dat de volkeren aan het eind van het millennium herrijzen tot hun tweede dood, zal de grote rebel der eeuwen hen weer misleiden. De doden die dan niet uit hun graven komen in de eerste opstanding ( hoofdstuk 20: 5), leven niet weer totdat de duizend jaar voorbij zijn. {2TG14: 20.2}

20

Hieruit zien we dat waar hoofdstuk negentien eindigt, hoofdstuk twintig begint. {2TG14: 21.1}

Het eenentwintigste hoofdstuk illustreert de nieuwe aarde en het nieuwe Jeruzalem. {2TG14: 21.2}

Het twee-entwintigste hoofdstuk beschrijft de troon van God en de rivier des levens, en eindigt met waarschuwingen tegen hen die in hun eigen uitleggingen toevoegen en weglaten om zodoende hun eigen theorieën te construeren. Het verbod om toe te voegen en weg te laten toont dat de Openbaring volledig is zoals het is, en dat het niet de wijsheid van de mens noch zijn hulp nodig heeft. Als ze dit gebod overtreden, zal God hun deel uit het boek des levens wegnemen.  {2TG14: 21.3}

Om grafische en chronologische te illustreren wat ik getracht heb aan u te presenteren, zal ik u het nu op uw gemak laten bestuderen door middel van de kaart op de volgende bladzijde. {2TG14: 21.3}

(Zij die de Openbaring nog gedetailleerder willen bestuderen kunnen dit doen vanuit het traktaat: Aan de zeven kerken. Het onderwerp van de Zeven Bazuinen, echter, volledig in ieder detail, zult u vinden in traktaat 5, De laatste Waarschuwing.) {2TG14: 21.5}

21

 

>