fbpx

Deel 2 Tijdige Groeten Nrs. 07, 08

VOORLEZING

Verkondig Slechts de Volstrekte Waarheden.

Ik lees u voor uit het boek “Lessen uit het Leven van Alle Dag,” blz. 21; (“Christ Ob­ject Lessons”, p. 43.) {2TG7: 2.1}

  “Maar de Leraar van de heilige waarheid kan alleen datgene mededelen welke Hij zelf mee bekend is door ervaring. ‘De zaaier zaaide zijn zaad.’ Christus leerden de waarheid, omdat Hij de Waarheid was. (…) Zo is het ook met Zijn dienst­knehten: Zij, die het woord zouden willen leren moeten het zich toeëigenen door hun eigen ervaring. (…) Bij het verkon­digen van het woord Gods aan ande­ren, moeten zij het niet tot een twijfelach­tige veronderstelling maken. Tezamen met de apostel Petrus zouden zij moeten uitroepen: ‘Wij hebben geen listig bedachte fabels nage­volgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn ooggetuigen geweest van Zijn majesteit.’ (2 Pet. 1:16, KJV.) Elke dienaar van Chris­tus en elke leraar zou in staat moe­ten zijn met de geliefde Johan­nes te zeggen: ‘Het leven toch is geopenbaard en wij hebben gezien en getuigen en ver­kondigen u het eeu­wig leven, dat bij de Vader was en aan ons geopen­baard is.’ (1 Joh. 1:2).” {2TG7: 2.2}

   Hoe moeten Gods dienaren de waarheid onder­wijzen? — Zij moeten de volstrekte waarheid onderwijzen, niet door veronder­stellingen of twijfelachtigheid, maar door zekerheden. Als zij niet de absolute Waarheid spreken, wat voor goeds zal dan het resultaat zijn? De apostelen verkondigden niet de opstanding en hemelvaart van Christus als een theorie, maar als een absolute Waarheid. Als onze onderwij­zingen bestaan uit veronderstellingen en onze­kerheden, dan verspillen wij onze tijd, onze energie, en de tijd van hen die naar ons luis­teren. Het zal niemand tot profijt zijn en allen schaden. Wij zouden nu moeten bidden voor be­kwaam­heid om alleen absoluut zekere waarheden te on­derwij­zen, slechts datge­ne, wat wij door erva­ring en gezag kennen. {2TG7: 2.3}

2

—-0—-

2TIJDIGE GROETEN 7

De Tijd van “De Tijd der Benauwdheid,”

en de Beloning van het Geloof dat Men in God Stelt.­

(Toegesproken onderwerp, door: V. T. Houteff,

Predikant der D. Zevende-dags Adventisten

Sabbat, 20 september,

Carmel Chapel

Waco, Texas)

   Ons onderwerp voor deze middag wordt gevon­den in Daniël , hoofdstuk 11 en 12. Hoofdstuk 12 bevat de “tijd der benauwd­heid,” maar de tijd van de “tijd der benauwdheid” wordt in het elfde hoofdstuk van Daniël gevonden. Het twaalfde hoofdstuk is, vanzelfsprekend, een vervolg van het elfde hoofdstuk. Wij zullen onze studie aanvangen met — {2TG7: 3.1}

  “Dan. 12:4 — “Maar gij, o Daniël, sluit de woorden toe, en verzegel het boek, namelijk, tot de tijd van het einde; velen zullen heen en weer snellen, en (de) kennis zal vermenig­vuldigd worden.” (KJV.)

   Aan Daniël werd medegedeeld om het boek te sluiten en te verzegelen, namelijk, tot de eindtijd. Daarom, was het boek niet bestemd voor het begrip van de mensen van vóór de tijd van ht einde. Wanneer dus het boek wordt ontzegeld en begrepen mogen wij dan weten dat de tijd van het einde aangebroken is. {2TG7: 3.2}

   Naast dit teken, echter, is er het teken van het heen en weer snellen der mensen, en de toename der kennis. De hele wereld weet dat door de jaren van de geschiedenis heen, vooraf­gaand aan onze tijd, dat het paard het snelste vervoer- en communicatie­middel was, en dat dit middel door de eeuwen heen gehand­haafd bleef. De engel informeerde Daniël ech­ter, dat in de eindtijd

3

een besliste verande­ring zou plaatsvinden, dat de mensen dan heen en weer zouden snellen. En de tijd van het einde rakend overeenkomstig Nahums’ profetie, verklaart Inspiratie: “De wagens zullen snel­len door de straten, zij zullen tegen elkaar botsen op de uitgestrekte wegen; zij zullen lijken op fakkels, zij zullen voortsnellen als bliksemschichten.” (Nah. 2:4, KJV.) {2TG7: 3.3}

Daar nu de kennis is vermenigvuldigd sinds de vorige eeuw, of langer, en daar nu de stoom, de loie en de electrische machines de wereld hebben gerevolutioneerd, en het de mens mogelijk hebben gemaakt om met ongeevenaarde snelheid heen en weer te snellen, , staat het onderwerp zo helder als kristal vast,dat wij nu in de eindtijd leven. Er kan geen twijfel hierover zijn.Dit is absolute waarheid, waarheid dat u niet kan tegenspreken en nochtans de Bijbel en de geschiedenis geloven. {2TG7: 4.1}

Om het begin van de eindtijd te vinden, moeten wij lezen— {2TG7: 4.2}

Dan.11:40—“En op de tijd van het einde, zal de koning van het zuiden tegen hem stoten; en de koning van het noorden zal tegen hem opkomen als een wervelwind, met wagens, en met ruiters, en met vele schepen; en hij zal in de de landen binnengaan, en zal ze overstromen en doortrekken.”

Niet in, maar op de tijd van het einde zal de koning van het zuiden tegen de koning van het noorden stoten. Deze profetische oorlog geeft daarom het begin aan van de eindtijd. Om de tijd van de strijd tussen de twee koningen te vinden, moeten wij lezen— {2TG7: 4.3}

Dan.11:41-43—“Hij zal komen in het land van het sieraad, en vele landen zullen ter neergeworpen worden;

4

doch dezen zullen uit zijn hand ontkomen, Edom en Moab, en het hoofd der kinderen van Ammon. Hij zal zijn hand ook uitstrekken over de landen: en het land van Egypte zal niet ontkomen. Maar hij zal macht hebben over de verborgen schatten van het goud en van het zilver, en over al de kostbare dingen van Egypte; en de Libiers en de Ethiopiers zullen zijn stappen volgen.”

Merkt zorgvuldig op dat de koning van het noorden, bij de ondergang van de koning van het zuiden, zich uitbreidt en vele landen neerwerpt; dat hij het sieraadland ingaat (Palestina), maar Edom, Moab, en de kinderen Ammons ontkomen uit zijn hand. En gedenk dat zijn overwinningswerk zou beginnen op de tijd van het einde. Vandaar dat de koning van het zuiden in de tijd van het einde afneemt, terwijl de koning van het noorden zich uitbreidt. En aangezien de strijd begint op de tijd van het einde, dan wordt de nederlaag van de een en de overwinning van de ander voltooid in en gedurende de tijd van het einde. {2TG7: 5.1}

Vervolgens, om te weten te komen wanneer de jaren van de tijd van het einde begonnen, en wie de koning van het zuiden en wie de koning van het noorden zijn, is het enige wat u moet weten, is wanneer zulk een botsing is begonnen, en wie wie in de tijd van het einde Egypte en Palestina overgaven aan een vijandige macht, welke macht als resultaat terugdrong gedurende de tijd van het einde, en welke macht zich heeft uitgebreid. Er is maar een antwoord, en dat is: Terwijl het Ottomaanse Rijk inkromp sinds 1669 N.CHr.,  breidde het Britse Rijk zich uit, en vandaag regeert het over Egypte en Palestina.  Daardoor is Turkye vandaag de koning van het zuiden, en Groot Brittanië,. De koning van het  noorden; en volgens dit profetisch conflict, begon de tijd van het einde aan het begin van de achttiende eeuw. {2TG7: 5.2}

5

Hier is een map die de opkomst en de terugval van het Ottomaanse (Turkse) Rijk weergeeft. Bekijk het, bestudeer het. En op de tegenovergestelde pagina is de uitbreiding van het Engelse Rijk gedurende dezelfde periode van tijd. {2TG7: 6.1}

6

7

Zoals u ziet is dit  absolute waarheid, geen giswerk, geen theorie, geen vergezocht idee. {2TG7: 8.1}

Merk u vervolgens op dat Edom en Moab uit zijn hand ontkomen. Ja, de koning van het noorden  zal hen verliezen. {2TG7: 8.2}

Daar de Tweede Wereld Oorlog, echter, de eerste omkering teweegbracht voor Groot Brittanië, en aangezien wij haar hier in de profetie zien, moet haar deel in de Tweede Wereld Oorlog ook gevonden worden in Daniël 11. Laat ons dan de overblijvende verzen van het hoofdstuk bestuderen.. {2TG7: 8.3}

Dan.11:44—“Maar de geruchten {tijdingen, berichten} van het oosten en van het noorden zullen hem verschrikken {benauwen}; daarom zal hij met grote grimmigheid uittrekken  om velen te vernietigen en volkomen weg te doen.”

In de tijd van het einde, na de voorheen vermelde landen te hebben overstroomd, wordt de koning van het noorden weer in een conflict gezien, maar niet met de koning van het zuiden. Hij wordt tot zijn laatste conflict getrokken door wat hem wordt meedegedeeld uit het oosten en uit het noorden. Nu dat de Tweede Wereld Oorlog zich heeft ontwikkeld vanuit de richtingen die gespecificeerd staan door Inspiratie,–Duitsland uit het noorden, en Japan uit het oosten, naast Rusland uit het uiterst Noorden,–moeten de feiten die zo vers in onze gedachten zijn, alle twijfel verwijderen, dat de Tweede Wereld-Oorlog de oorlog is waarvan hier in profetie wordt gesproken. En laat ons niet vergeten dat de Tweede Wereld-Oorlog in feite nog niet is afgelopen, dat het nog voleindigd moet worden. Ik moet zeggen, met het oog op deze feiten die nu wereldwijd bekend zijn, dat het voor iemand moeilijk is te ontkennen wat hier aan het licht wordt gebracht. {2TG7: 8.4}

Dan.11:45—“En hij de tenten van zijn paleis planten tussen de zeeen op de heerlijke heilige berg; doch hij zal tot zijn einde komen, en niemand

8

zal hem helpen.”

Nu daar de economische structuur van Groot Brittanië in groot gevaar verkeert om in te storten, en daar haar Rijk in snelle tempo aan het afbrokkelen is, vrezen wij dat de vervulling van vers 45 misschien veel dichterbij is dan wij kunnen beseffen. Als degenen die aan het hoofd staan van het Rijk, en ook de hoofdfiguren van onze eigen natie van de profetie slechts afwisten en het begrepen, geloven wij dat Groot-Brittanië overwinnelijk eruit zou komen, zoals het vroegere Nineve dat deed na Jona’s grote episode. {2TG7: 9.1}

Wij allen weten dat Groot Brittanië meer dan een keer door de Verenigde Staten van Amerika werd geholpen. Maar als wij deze vers goed begrijpen, de gebeurtenissen die slechts een voortzetting van die in vers 44 zijn gevonden, zal de koning zeker tot zijn einde komen, en niemand zal hem helpen. Dit kan plaatsvinden voordat de Tweede Wereld-Oorlog volledig is afgelopen, of  het zal dat niet.Wij halen dit uit het feit dat de gebeurtenis van vers 44  in verbinding staat met de gebeurtenis van vers 45. Inspiratie schijnt geen tijd tot te laten tussen vers 44 en 45. Wij weten niet welke wending de oorlog zal nemen, maar wij weten dat de profetieen van de Bijbel nooit falen. {2TG7: 9.2}

Wat het planten van zijn tenten op de heerlijke heilige berg, is het niet al te duidelijk, want het planten van de tenten van zijn paleis voordat hij aan zijn einde komt  wil niet noodzakelijkerwijs zeggen dat hij zijn troon daarnaar toe verhuist. Het zou kunnen betekenen dat hij een deel {vertakking} van zijn paleis daar heeft.  Als hij zijn tenten daar zal planten terwijl Michaël opstaat, echter, dan is de enige andere lokatie dan het Heilige Land die wij kennen, de berg Sinai, tussen de Middellandse en de Rode Zee. {2TG7: 9.3}

9

Uit de studie van het elfde hoofdstuk van Daniël, hebben wij verscheidene absolute waarheden geleerd: 1. Dat de tijd van het einde begon in de achttiende eeuw; 2. Dat de koning van het zuiden het Ottomaanse Rijk is; .Dat de koning van het noorden in deze huidige tijd Groot-Brittanië is, in het bijzonder; 4. Dat de Tweede Wereld-Oorlog de oorlog is in Daniël elf. {2TG7: 10.1}

Daar nu de profetie van het elfde hoofdstuk van Daniël zich voortzet met de twaalfde , zullen wij gaan naar vers een. {2TG7: 10.2}

Dan.12:1—“En op die tijd zal Michaël  opstaan, die grote Vorst, die voor de kinderen uws volks staat; en er zal een tijd der benauwdheid zijn, zoals er nooit is geweest is, sinds er een natie geweest is, tot op die tijd toe; en in die tijd zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek.”

Op die tijd (dat is, op de tijd dat de koning van het noorden tot zijn einde komt en niemand hem helpt) zal Michaël  staan; en op diezelfde tijd zal er een tijd der benauwdheid zijn zoals er nooit was geweest tot op die tijd.  Alleen Gods volk, wiens namen geschreven staan in het boek, zal verlost worden. Niemand anders. {2TG7: 10.3}

Deze studie heeft ons stap voor stap geleid tot onze eigen tijd. Door deze studie zien wij dat de tijd der benauwdheid slechts een stap in de toekomst is, dat de enige gebeurtenis die nog vevuld moet worden voordat de benauwdheid begint, het ten einde komen van de koning van het noorden is. Daarna volgt de beloning voor de getrouwen. {2TG7: 10.4}

Wat een ernstige tijd is het, waartoe wij zijn gekomen, Broeders, Zusters. Beseft u wel dat indien u nu geen poging

10

maakt om uw naam in het boek te zetten, het voor altijd te laat kan zijn? En is het niet beter om uw naam daar te hebben, zelfs wanneer de benauwdheid honderd jaren in de toekomst zou liggen? Nu is het de tijd om te handelen.  Nu is de dag der verlossing tot u gebracht. Vandaag pleit Inspiratie; als u Zijn stem hoort, verhard uw harten niet. Alleen degenen die naar het geopenbaarde Woor van God luisteren, zullen verlossing en vrede vinden,–niemand anders zal dat vinden. {2TG7: 10.4}

Dan.12:2—“En velen van hen, die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden, tot eeuwige afgrijzing.”

Hier worden wij verteld dat dezen in de tijd der benauwdheid opstaan, sommigen om eeuwig te leven en sommigen om weer te sterven. {2TG7: 11.1}

Beseft u nu dat niet alleen de tijd der benauwdheid voor de deur staat, maar ook deze bijzondere opstanding? Ziet u werkelijk in dat in de tijd der bernauwdheid, terwijl de levende heiligen verlost worden, deze doden, die opstaan “ ten eeuwigen leven,” ook verlost worden van hun graven? Beseft u dat deze tijd der benauwdheid   in “de grote en vreselijke dag des Heren” is, de dag die de beloofde Elia aankondigt? Weet u werkelijk dat hij de harten der vaders en der kinderen tot elkander zal doen keren? Opdat de Heer “ de aarde niet met een vloek” slaat. Mal.4:5,6. Ziet u in dat de profeet op eemn dag verschijnt waarop hij alle dingen kan herstellen, alles wat wij door de zonde hebben verloren, zelfs het Koninkrijk? Weet u dat de opstanding van Daniël 12 niet dezelfde is als de opstanding van 1 Thessalonicensen  en van Openbaring 20:5? {2TG7: 11.2}

1Thess.4:16—“Want de Here Zelf zal

11

van de hemel neerdalen met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan.”

Openb. 20:4-6—“En ik zag tronen, en zij zaten daarop; en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen der genen, die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus, en om het Woord Gods, en die het beest, en zijn beeld niet aangebeden hadden, noch zijn beeld, noch het merkteken ontvangen hadden op hun voorhoofden en aan hun handen; en zij leefden en regeren met Christus, de duizend jaren. Maar de overigen der doden werden niet weer levend, totdat de duizend jaren geeindigd waren. Deze is de eerste opstanding Zalig en heilig is hij, die deel heeft in de eerste opstanding; over deze heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn, en zij zullen met Hem regeren duizend jaren.”

De Apostel Paulus spreekt vanzelfsprekend over  dezelfde opstanding als de Apostel Johannes, omdat daarin alleen de heiligen worden opgewekt. Zowel Pau,lus’ als Johannes’ beschrijvingen maken duidelijk dat dezen opstaan bij het begin van de duizend jaren. Dit zien wij uit het feit dat zij met Christus duizend jaren leefden, en dat zij werden opgenomen om de Heer te ontmoeten in de lucht, dat zij op weg waren om met Christus te leven gedurende de duizend jaren, niet Christus met hen. {2TG7: 12.1}

Om al de opstandingen nu rangschikken, moeten wij ook rekening houden met die van Ezechiël. {2TG7: 12.2}

Ezech. 37:1,11-14—“ De hand des Heren was op mij, en voerde mij uit in de Geest van de Heer, en zette mij neer in het midden van de vallei, welke vol beenderen was (…)“Toen zeide Hij tot mij: Mensenzoon, deze beenderen zijn het ganse

12

huis Israëls; ziet, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord, en onze hoop is verloren: wij zijn afgesneden van ons deel. Darom, profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Here God: Ziet, o Mijn volk, Ik zal uw graven openen, en u uit uw graven doen opkomen, en u brengen in het land Israëls. En gij zult weten, dat Ik de Here ben, wanneer Ik uw graven heb geopend, o Mijn volk, en u uit uw graven heb opgebracht, en Mijn Geest in u zal leggen, en gij zult leven, en Ik zal u in uw eigen land plaatsen; dan zult gij weten, dat Ik, de Here, het heb gesproken, en het heb uitgevoerd, zegt de Here.

Bij deze opstanding staat alleen Gods eigen volk, Israël, op, zonder een zondaar onder hen. Bovendien ontmoeten dezen de Heer niet in de lucht; zij worden gebracht naar het land Israëls, Palestina. Deze opstanding is daarom niet dezelfde als de opstanding van 1 Thessalonicensen, van de Openbaring, of van Daniël 12. Het moet een afzonderlijke {opstanding} zijn. {2TG7: 13.1}

Laat ons nu terugkomen bij— {2TG7: 13.2}

Dan.12:1-3—“En op die tijd zal Michaël  opstaan, die grote Vorst, die voor de kinderen uws volks staat; en er zal een tijd der benauwdheid zijn, zoals er nooit is geweest is, sinds er een natie geweest is, tot op die tijd toe; en in die tijd zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek. En velen van hen, die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden, tot eeuwige afgrijzing. En die verstandig zijn zullen blinken, als de glans van het uitspansel, en die er velen tot gerechtigheid keren gelijk de sterren, altoos en eeuwig.”

13

In deze verzen komen verscheidene dingen duidelijk naar voren: (1) Alleen degenen wiens namen in het boek staan geschreven worden verlost; er zijn daarom geen “dwazen” onder hen; (2) Degenen die worden opgewekt, echter, zijn gemengd, zowel dwazen als verstandigen staan op; (3) De verklaring:“En die verstandig zijn [aangevende dat sommigen dwaas zijn] zullen blinken, als de glans van dhet uitspansel” geeft aan dat deze “verstandigen” uit de verrezenen komen; (4) Dat  indien de verstandigen van onder de verrezenen komen, en velen tot gerechtigheid keren, dan moeten zij verrezen worden in de genadetijd, in de tijd der verlossing. {2TG7: 14.1}

“Uw werk, mijn werk, zal niet ophouden in dit leven. Voor een korte tijd kunnen wij rusten in het graf, maar, wanneer de roep komt, zullen wij, in het koninkrijk Gods, andermaal ons werk hervatten.” –Testimonies  {Getuigenissen}, Vol.7, blz.17. {2TG7: 14.2}

Dan .12:4,10—“ Maar gij, o Daniël, sluit de woorden toe, en verzegel het boek, namelijk, tot de tijd van het einde; velen zullen heen en weer snellen, en (de) kennis zal vermenig­vuldigd worden. Velen zullen er gereinigd en wit gemaakt, en beproefd worden; doch de goddelozen zullen goddeloos handelen: en geen van de goddelozen zullen het verstaan; maar de verstandigen zullen het verstaan.”

Wat wordt nu bedoeld met verstandig zijn?—Laat ons keren naar— {2TG7: 14.3}

Matt.25:1-4—“Dan zal het koninkrijk der hemelen vergeleken worden met tien maagden, die hun lampen namen, en uitgingen, de bruidegom tegemoet. En vijf van hen waren wijzen, en vijf waren dwazen. Die dwaas waren namen hun lampen, maar namen geen olie met zich. Maar de wijzen namen olie in hun vaten, met hun lampen.”

14

Hier zien wij dat de wijzen degenen zijn die extra olie nemen, extra Waarheid dat de rest van hun weg verlicht. Uiteindelijk blijkt het duidelijk dat deze gemengde opstanding een test is, dat wil zeggen, zij zijn allen de gelegenheid gegeven om verstandig te zijn, om velen tot gerechtigheid te keren, maar slechts een deel van hen doet alzo. Sommigen van hen vervallen weer in de zonde, en daarom ontwaken zij  tot versmaadheid en eeuwige verachting (eeuwige ongehoorzaamheid), maar  de verstandigen  ontwaken tot eeuwig leven, om nooit meer te sterven. Dit toont duidelijk aan dat degenen die zichzelf overgeven aan goddeloosheid tot aan de tijd dat zij sterven, niet tot gerechtigheid zouden keren, ook al zou er aan hen een tweede kans worden gegeven. De extra olie (Waarheid voor deze tijd) is wat een ieder’s bestemming bepaalt. De verstandigen zullen de “toegebvoegde Waarheid” aannemen, terwijl de dwazen dat niet zullen doen. Waarlijk, de zonde is een mysterie! {2TG7: 15.1}

15

—-0—-

2 TIJDIGE GROETEN 8

HERLEVING EN HERVORMING GAAT VOORAF AAN DE GROTE EN VRESELIJKE DAG DES HEREN

LEZING DOOR V.T.HOUTEFF

PREDIKANT DER D.ZEVENDE-DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 27 SEPTEMBER, 1947

MT.CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Ons onderwerp voor deze middag wordt gedeeltelijk gevonden in Daniël 2, Mattheus 4, Jeremia 51, Micha 5, en Maleachi 4, maar voornamelijk in Joël, hoofdstukken 2 en 3. Wij zullen eerst gaan naar Maleachi : {2TG8: 16.1}

Mal.4:5,6—“Zie, Ik zal tot u zenden de profeet Elia, voor de komst van de grote en vreselijke dag des Heren ; en hij zal het hart der vaderen tot de kinderen terugbrengen, en het hart der kinderen tot hun vaderen, opdat Ik niet kome, en de aarde met een vloek sla.”

Hier hebben wij de belofte dat God iemand zal zenden voor de grote en vreselijke dag des Heren, en wanneer hij komt, zij het dat hij wat dan ook volbrengt, zal hij de harten van de vaders tot hun kinderen terugbrengen en de harten van de kinderen tot hun vaderen. {2TG8: 16.2}

Het lijkt nu enigszins raadselachtig dat de harten van de vaders of van de kinderen het nodig hebben om tot elkander getrokken te worden. Maar als wij gedenken dat het werk van Elia niet van huishoudelijke aard is, maar van geestelijke aard, dan zullen wij inzien dat Elia’s boodschap zowel in het hart van de ouders, als in de harten van de kinderen, een last moet intensieveren {versterken} voor de

16

zaligheid {verlossing} van de ander. Ouders verlangen erg ernaar om met de kinderen van andere mensen te arbeiden, maar zelden met hun eigen kinderen. Op dezelfde wijze verlangen de kinderen  ernaar om tot anderen te preken, maar niet zo erg om tot hun eigen ouders te preken. Elia’s boodschap van herleving en hervorming echter, zal de last van het redden van zielen op hoofdzakelijk plaatsen, waar het thuishoort. Zijn boodschap zal worden gezien als zijnde van waarlijk belang in plaats van een theorie. En wanneer haar volgelingen volledig beseffen dat grote en vreselijke dag des Heren voor de deur staat, zullen zij gezien worden , pleitende eerst voor degenen die hen het dichts bij hun hart staan. {2TG8: 16.3}

Laat ons nu gaan naar Daniël’s profetie. {2TG8: 17.1}

Dan.2:44—“En in de dagen van deze koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat nooit vernietigd zal worden; en het koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden, maar het zal al deze koninkrijken aan stukken breken en verteren, en het zal voor eeuwig standhouden.”

Het is door de meeste Bijbelstudenten begrepen dat dit groot beeeld van Daniël 2 de koninkrijken voorstelt van Daniël’s tijd tot het einde toe. Hier ziet u dat de steen die zonder handen is afgesneden het beeld aan de voeten slaat, en de steen vult de gehele aarde. “In de dagen van deze koningen.” Onze tijd, verklaart Inspiratie, zal God een koninkrijk oprichten, die door de steen wordt voorgesteld, en het zal de natiën slaan en daardoor hun einde tot stand brengen. Wat zou die dag anders kunnen zijn dan groot voor Gods volk, en vreselijk voor de natiën? Inderdaad, het zal de grote en vreselijke dag des Heren zijn. {2TG8: 17.2}

Dan.2:45—“In zoverre gij hebt gezien dat de steen zonder handen uit de berg was afgesneden, en

17

het in stukken brak het ijzer, het koper, het klei, het zilver, en het goud; de grote God heeft de koning bekend gemaakt, wat hierna geschieden zal; en de droom is gewis, en de uitlegging ervan zeker.”

Daniël’s verslag van de dag is zeer kort, maar Jeremia beschrijft de dag in details {uitgebreid}: {2TG8: 18.1}

Jer.51:21-23—“En door u zal Ik in stukken slaan het paard en zijn ruiter; en door u zal Ik in stukken slaan de wagen en zijn ruiter. En door u zal Ik in stukken slaan de man en de vrouw; en door u zal Ik in stukken slaan  de oude en de jonge; en door u zal Ik  in stukken slaan de jongeling en de jonkvrouw; ook zal Ik door u instukken slaan de herder en zijn kudde; en door u zal Ik aan stukken slaan de akkerman en zijn jukossen; en door u zal Ik in stukken slaan aanvoerders en heersers.”

Hier legt Inspiratie uit dat God met {door} Zijn Koninkrijk de natiën zal breken, dat Zijn volk Zijn strijdbijl zal zijn. Zowel Daniël als Jeremia zijn duidelijk {omschreven} dat het Koninkrijk de koninkrijken der wereld ten einde zal brengen. {2TG8: 18.2}

Micha 5:7—“En het overblijfsel van Jakob zal zijn in het midden van vele volken, als een dauw van de Here, als stromen op het kruid, dat op geen man wacht, noch op de zonen der mensen wacht.”

Het overblijfsel van Jakob (zij die zijn overgebleven nadat het onkruid is weggenomen) zal, wanneer zij eenmaal als een koninkrijk zijn opgericht, als stromen van zegen zijn voor degenen die verlossing zoeken, en als een leeuw die degenen aan stukken scheurt, die doorgaan met hun zonde. De dag zal grot zijn voor het ene volk,

18

en vreselijk voor het ander. {2TG8: 18.3}

Nu gaan wij naar de hoofdstukken van Joël’s profetie die hun vervulling treffen in de laatste dagen. {2TG8: 19.1}

Joël 2 :1-3—Blaast de bazuin te Sion, en roep een alarm uit op Mijn heilige berg : laat alle inwoners des lands beven : want de dag des Heren komt, want het is nabij, op handen ; een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisternis, als de dageraad gespreid over de bergen ; een groot volk en sterk ; desgelijks is er nooit geweest, noch zal er geen na hen zijn, zelfs tot in jaren van vele geslachten. Voor hen verteert een vuur ; en achter hen brandt een vlam ; het land is als de hof van Eden voor hen, en achter hen een woeste wildernis ; ja, en niets zal ontkomen aan hen.

Hier ziet u dat een boodschap tot de kerk verkondigd zal worden, tot Sion, verklarende dat de grote en vreselijke dag des Heren op handen is; dat het vernietigend zal zijn  achter Zijn volk, en heerlijk voor hen,–dat de Heer het veld grondig zal uitkammen, dat Hij iedere “tarwe”-graan zal verzamelen, en dan het onkruid zal verbranden. {2TG8: 19.2}

Joël 2:4-6—“ Hun gedaante is als de gedaante van paarden; en als ruiters, zo zullen zij lopen. Als het gedruis van wagens op de hoogten der Bergen zullen zij springen, als het gedruis van een vuurvlamdat de stoppels verslindt, als en sterk volk, dat in slagorde gesteld is.Voor hun aangezicht zullen de volken in veel pijn zijn; alle aangezichten zullen zwart betrokken zijn.”

19

Wij zien dat de kracht die het vroegere Israël begeleidde terwijl zij het Beloofde Land innamen, ook de dienstknechten Gods zal begeleiden op deze inzamelingstijd. {2TG8: 20.1}

Joël 2:7,8—“Zij zullen lopen als helden, als krijgsmannen zullen zij de muren beklimmen; en zij zullen optrekken, een ieder in zijn wegen, en zij zullen hun paden niet verbreken; ook zal de een de ander niet verdringen; zij zullen een ieder in zijn eigen baan wandelen; en wanneer zij op een zwaard vallen, zullen zij niet verwond worden.”

Niets zal in tsaat zijn om het volk van God tegenhouden. Iedereen zal zich  volkomen met zijn zaak bezighouden. Zij zullewn de vruchten der aarde verzamelen en niets zal hen schade toebrengen. De Geest der Profetie getuigt : « Terwijl de heiligen de steden en de dorpen verlieten, werden zij vervolgd door de goddelozen, die hen trachtten te doden. Maar de zwaarden die werden opgeheven om Gods volk te doden, vielen zo machteloos neer als stro. » Early Writings {Eerste Geschriften}, blz.284-285. {2TG8: 20.2}

Joël 2:9—“Zij zullen heen en weer snellen in de stad; zij zullen lopen op de muren, zij zullen klimmen in de huizen; zij zullen door de vensters inklimmen als een dief.”

“De dienstknechten Gods” zullen zeker al hun broeders verzamelen uit alle natiën (Jes.66:20). Inderdaad is dat zo, want de benen van het Evangelie zijn de benen van het volk dat het verkondigt. Vanzelfsprekend kan het evangeliewerk alleen met volkomen samenwerking en een kogelvrije leger voltooid worden, wanneer het twee-hoornig beest verklaart “ dat zovelen die het beeld van het beest niet zouden adanbidden, gedood zouden worden.” Openb.13:15. {2TG8: 20.3}

20

Joël 2:10,11—“De aarde zal voor hen beroerd zijn; de hemelen zullen beven; de zon en de maan zullen donker zijn, en de sterren zullen hun glans intrekken: en de Heer zal Zijn stem uiten voor Zijn heer; want Zijn leger is zeer groot: want Hij is sterk en voert Zijn woord uit; want de dag des Heren is groot en zeer vreselijk; en wie kan het verdragen?”

Daar Hij heeft aangekondigd hoe groot en vreselijk de dag zal zijn, geeft de Heer dit pleidooi: {2TG8: 21.1}

 Joël 2:12-14—Daarom nu dan ook, zegt de Here, keert u tot Mij met uw ganse hart, en met vasten em met geween, en met rouwklacht: en scheurt uw hart en niet uw klederen, en keert tot de Here, uw God: want Hij is genadig en barmhartig, langzaam tot toorn, en groot van goedertierenheid, en berouwt Hem over het kwade. Wie weet, of Hij Zich zal wenden en berouwen, en een zegen achter Zich laten, namelijk een spijsoffer en een drankoffer voor de Here, uw God?

Gods pleidooi is dat wij ons voorbereiden om de dag te ontmoeten; dat wij nu als oprechte Christenen, die zich realiseren voor zulk een uur als deze, deze boodschap van genade tot ons is gekomen, boetvaardig tot Hem terugkeren. {2TG8: 21.2}

Joël 2:15,16—“Blaast de bazuin in Sion, heiligt een vasten, roept een plechtige samenkomst uit. Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderen, en zij die de borsten zuigen: laat de bruidegom voortgaan uit zijn vertrek, en de bruid uit haar kamer.”

In deze vers wordt, net als in Joël 2:1, het bevel gegeven om de bazuimn te blazen in Sion. De

21

tweede bazuin echter, is niet on de dag van God aan te kondigen, maar om zowel een vasten en het volk te heiligen, om een plechtige samenkomst uit te roepen, vanwaaruit niemand uitgesloten moet zijn uit de bijeenkomst. {2TG8: 21.3}

Joël 2:17—“Laat de priesters, de dienaars des Heren, wenen tussen het voorhuis en het altar, en laat hen zeggen: Spaar Uw volk, o Here, en geef Uw erfenis niet over tot schande, dat de heidenen over hen zouden heersen: waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hun God?”

Hier worden wij duidelijk verteld dat Gods volk vervolging en verontrusting zal ondergaan, en dat tenzij zij dicht bij de Heer blijven, hun gehele bestaan op het stel kan zijn, Gods naam onteerd, en de heidenen toegestaan kunnen worden om over hen te heersen en hun geloof in God uit te dagen. {2TG8: 22.1}

Joël 2:18.19—“Dan zal de Here jaloers zijn over Zijn land, en medelijden hebben over Zijn volk. Ja, de Here zal antwoorden en tot Zijn volk zeggen: Zie, Ik zal u het koren zenden, en de wijn, en de olie, dat gij daarvan verzadigd zult worden; en Ik zal u niet meer overgeven tot een schande onder de heidenen.”

God vindt toevlucht en vrijheid voor hen in hun eigen land waar niets zal ontbreken. {2TG8: 22.2}

Joël 2:21-23—“Vrees niet, o land; verheug u en wees blijde; want de Here zal grote dingen doen. Wees niet bevreesd, gij beesten des velds: want de weiden der woestijn schieten op, want het geboomte draagt zijn vrucht, de vijgeboom en de wijnstok geven hun vermogen. Weest dan blijde, gij kinderen Sions, en verheugt in de Here, uw God; want Hij heeft u de vroege regen met mate gegeven, en Hij zal voor u regen doen neerdalen, de vroege regen en de late regen in de eerste maand.”

22

Het is duidelijk genoeg te zien dat God Zijn volk spreekt die zowel de vroege als de late regen moet ontvangen in de eerste maand. {2TG8: 23.1}

Joël 2:24—“En de dorsvloeren zullen vol tarwe zijn, en de perskuipen zullen van wijn en olie overlopen.’’

Inspiratie spreekt natuurlijk niet alleen maar van geestelijke dingen, maar ook van materiele dingen. De regen (nieuw geopenbaarde Waarheid) zal daarom zowel een grote oogst van zielen produceren als een overvloed aan voorzienigheden. {2TG8: 23.2}

Joël 2:25-32—“En Ik zal tot u herstellen de jaren die de sprinkhaan, de kever, en de kruidworm, en de rups  heeft afgegeten ; Mijn groot heer, dat ik onder u gezonden heb. En gij zult overvloedig eten,en verzadigd zijn, en prijzen de naam van de Here, uw God, Die wondelijk bij u gehandeld heeft : en Mijn volk zal nimmer beschaamd zijn. En gij zult weten dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik de Here, uw God ben, en niemand meer; en Mijn volk zal nimmer beschaamd zijn. En daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitstorten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw oude mannen zullen dromen dromen, en uw jongelingen zullen gezichten zien. En ook over de dienstknechten en over de dienstmaagden zal Ik in die dagen Mijn Geest uitstorten. En ik zal wondertekenen tonen in de hemelen en op de aarde : bloed, en vuur, en rookpilaren. De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, voordat de grote en vreselijke dag des Heren komt. En het zal geschieden dat al wie de naam des Heren zal aanroepen, zal verlost worden. Want op de

23

berg Sion  en te Jeruzalem zal er verlossing zijn, zoals de Here gezegd heeft; en bij de overgeblevenen, die de Here zal roepen.”

Hier zien wij dat degenen die de naam van de Heer aanroepen nadat de late regen valt, verlossing zullen vinden op de berg Sion en te Jeruzalem, ook bij de overgeblevenen die de Here zal roepen. {2TG8: 24.1}

Het allereerste woord (“want”) van het volgende hoofdstuk toont aan dat de profetie van hoofdstuk twee doorgaat met hoofdstuk drie. {2TG8: 24.2}

Joël 3:1,2—“ Want zie, in die dagen, en in die tijd, wanneer ik de gevangenschap van Juda en Jeruzalem zal wenden, zal Ik ook natiën vergaderen, en zal hen afvoeren in het dal van Josafat; en zal aldaar met hen richten, vanwege Mijn volk en Mijn erfdeel Israël, die zij onder de natiën verstrooid, en Mijn land verdeeld hebben.”

Deze verzen leggen uit waarom, hoe, en wanneer Gods volk is verlost op de berg Sion en te Jeruzalem. Zoals u ziet vinden deze dingen plaats wanneer Hij de gevangenschap van Juda en Jeruzalem wendt. Dan zal Hij alle natiën brengen tot het dal van Josafat en daar richten vanwege all Zijn gevangengenomen mensen die de natiën hebben verstrooid over de wereld. {2TG8: 24.3}

Joël 3:3—“En zij hebben het lot over Mijn volk geworpen en een jongen gegeven voor een hoer, en een meisje verkocht om wijn, dat zij mochten drinken.”

Vers 3 openbaart de verdorven praktijken van de wereld. {2TG8: 24.4}

Joël 3 :4-7—Ja, en wat hebt gij met Mij te doen,

24

o Tyrus en Sidon, en al de kustlanden van Palestina ? Zult gij Mij een vergelding teruggeven?  En  zo gij Mij wilt vergelden, snel en haastig zal Ik uw vergelding op uw eigen hoofd terugbrengen; want gij hebt Mijn zilver en Mijn goud weggenomen, en hebt Mijn goede aangename dingen in uw temples gebracht; ook hebt gij de kinderen van Juda en de kinderen van Jeruzalem verkocht aan de Grieken, opdat gij hen ver van hun grens mocht verwijderen. Zie, Ik zal ze oprichten de plaats, waarheen gij ze hebt verkocht; en Ik zal uw vergelding terugbrengen op uw eigen hoofd.”

Tyrus en Sidon, en de kustlanden van Palestina, die natiën die Gods volk hebben verstrooid, zullen dan hun beloning krijgen. Wat zal hun vergelding zijn? Hier is het antwoord— {2TG8: 25.1}

Joël 3:8-10–“En Ik zal uw zonene en uw dochters verkopen in de hand van de kinderen van Juda, en zij zullen ze verkopen aan de Sabeers, aan een vergelegen volk; want de Here heeft het gesproken.  Verkondig dit ondr de heidenen; Bereidt een oorlog voor, wekt de helden op, laat alle krijgdslieden naderen, laat hen optrekken; Slaat uw spaden tot zwaarden, en uw sikkels tot spiesen; laat de zwakke zeggen: Ik ben sterk.”

In zoverre de natiën zich op een oorlog zullen voorbereiden wanneer deze profetieën worden vervuld, is het duidelijk te zien dat atoonwapens geen vrede zullen brengen. {2TG8: 25.2}

Joël 3: 11—“Verzamelt u, en komt aan, al gij heidenen, en vergadert u zich rondom: doe Uw helden daarheen afdalen , o Here.”

Hier worden wij verteld dat Gods helden de legers

25

van de heidenen zullen ontmoeten. En waar zal God de volken richten?—De volgende verzen geven het antwoord: {2TG8: 25.3}

Joël 3:12-14—“Laten de heidenen opgewekt worden, en optrekken naar het dal van Josafat; want daar zal Ik zitten, om te richten alle heidenen van rondom. Slaat de sikkel aan, want de oogst is rijp geworden; komt aan, daalt af, want de pers is vol, en de perskuipen lopen over; want hun boosheid is groot. Menigten, menigten in het dal der beslissing: want de dag des Heren is nabij in het dal der beslissing.”

Ja, hier wordt de dag der beslissing beschreven. De menigten zullen dan moeten beslissen om God te dienen en leven of  door te gaan met de Duivel te dienen en met hem om te komen. {2TG8: 26.1}

Joël 3 :15,16—De zon en de maan zullen zwart worden, en de sterren zullen hun glans intrekken. De Here zal ook uit Sion brullen, en Zijn stem uitspreken uit Jeruzalem ; en de hemelen en de aarde zullen beven : maar de Here zal de hoop van Zijn volk zijn, en de sterkte van de kinderen Israëls.

Wat een dag is de wereld nu aan het naderen, en hoe blind is zelfs de kerk voor dit feit! {2TG8: 26.2}

Joël 3 :17-21—Alzo zult gij weten, dat Ik de Here, uw God ben., wonende op Sion, Mijn heilige berg: dan zal Jeruzalem heilig zijn, en er zal geen vreemdeling meer door haar heen gaan. En het zal te dien dage geschieden, dat de bergen van nieuwe zoete wijn zullen druipen, en de heuvels zullen met melk stromen, en al de rivieren van Juda zullen met water stromen ; en er zal een fontein uit

26

het huis des Heren uitgaan, en zal het dal van Sittim bevloeien. Egypte zal een veroesting zijn, en Edom zal een woeste wildernis zijn, om het geweld, gedaan aan de kinderen Israëls, omdat zij onschuldig bloed vergoten hebben in hun land. Maar Judah zal voor eeuwig wonen, en Jeruzalem van geslacht tot geslacht. Want Ik zal hun bloed reinigen, dat Ik niet gereinigd heb: want de Here woont op Sion.

Onze uiteindelijke reiniging zal plaatsvinden in ons eigen land. Zoals u ziet, zijn de Schriften onderling verbonden met elkaar; de ene waarheid legt de ander uit. Daarom kunnen verzen en hoofdstukken niet afgezonderd worden van hun verband, als zij op de juiste wijze begrepen moeten worden. Een correct idée kan niet ondersteund worden op maar een vers wanneer het is afgezonderd van zijn voortzetting. En alleen wanneer wij God op Zijn woord vertrouwen, kunnen wij in waarheid de Schriften bestuderen. Dan hebben wij slechts het sleutelwoord nodig om de verborgenheden Gods te ontsluiten. En hier hebben wij het dan. {2TG8: 27.1}

Herleving en hervorming, een verandering van ideeen en praktijken, is daarom onze grootste behoefte. Zonder dit zullen wij voorzeker onder degenen gevonden worden die zullen zeggen “tot de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons en verbergt ons van het aangezicht van Hem, Die op de troon zit, en van de toorn van het Lam: want de grote dag van Zijn toorn is gekomen, en wie zal kunnen standhouden?” Openb.6:16,17. {2TG8: 27.2}

27

——–0———

 

>