fbpx

Beantwoorder, Boek Nr. 2

2

De BEANTWOORDER

Boek Nr. 2

Vragen en Antwoorden over Onderwerpen van Tegenwoordige Waarheid in het belang van de Broeders en Zusters der Zevende-dags Adventisten en Lezers van

De Herdersstaf

door V.T. Houteff

Deze “Schriftgeleerde,” die is

  onderwezen betreffende het

Koninkrijk der Hemelen,

 “brengt te voorschijn …nieuwe

en oude dingen.”

             Matt. 13:52.

“Heiligt” nu “de Here God in uw harten, altijd

bereid tot verantwoording aan al wie u rekenschap

vraagt van de hoop, die in u is, doch met

zachtmoedigheid en vreze.”

1 Petr. 3:15.{KJV}.

3

INHOUD

Een Stefanus Preek Aan de Kerk Vandaag 5
Kunnen Wij Het Uur Weten? 23
Is God’s Reizende Troon een Locomotief? 24
Zijn Er Palmen In de Handen van Sommigen, of In de Handen van Allen? 24
Wanneer Begint De Tijd Van Het Einde? 25
Waarom Profetieën In De Plaats Van Liefde? 26
Wanneer Zijn De Zegels Begonnen? 29
Wat Is Het Zegel? 31
Is De Verzegeling Aan de Gang? Wie Zijn Verzegeld? Staan Enigen Boven Zondigen? 33
Is De Oogst Niet Het Einde Der Wereld? 36
Wanneer Zal Hij Het Onkruid Scheiden Van Het Tarwe? 38
Is De Slachting Van Ezechiël Negen Letterlijk? 42
Wie Zijn De Vrouw En Haar Overblijfsel? 44
Wie Heeft Planeten Geïdentificeerd Die In Visioen Werden Gezien? 49
Is Alles Van “Een Woord Tot De Kleine Kudde” Origineel? 51
Is Er Vermenging Geweest Tussen Mens en Dier? 52
Waarom Wordt Er Geen Betere Vooruitgang Gemaakt? 53
Waarom Verontrusten Waar Het Niet Gewenst Is? 57
Werken Van Binnen Of Naar Buiten Toe? 58
Leert de Staf Nog Steeds “Dezelfde Dingen”? 63
Is Avond Het Einde Of Het Begin Van De Dag? 64
Is Het Waar? 65
In Welk Zegel? 65
Wie Vluchten Naar De Bergen? 66
Wanneer Zal Hij Het Heiligdom Verlaten? 67
Wie Is Afgedwaald Van de Oude Grenspalen? 68
Eerste Of Laatste Zienswijze? 71
Waarom Drie Titels Voor Het Eenmaal Verdeelde Koninkrijk? 73
Zal Het Koninkrijk Opgericht Worden Voor Het Millennium? 74
Zal Het Oude Jeruzalem Herbouwd Worden? 86
Het Bruiloftsmaal Van Het Lam In De Hemel Of Op De Aarde? 86
Het Koninkrijk Van God In Het Hart, Of Op Aarde? 89
Wanneer Zullen de Winden Worden Losgelaten? 90
Wat Is De Toorn Der Natiën? 91
Wat Zal Uw Volgende Stap Zijn? 94
Schriftuurlijke Index 95

5

DE INTRODUCERENDE OPROEP

EEN STEFANUS PREEK AAN DE KERK VANDAAG

 “Gij, mannen broeders en vaders, hoort toe. De God der heerlijkheid is verschenen aan onze vader Abraham, toen hij nog in Mesopotamië was, voordat hij in Haran ging wonen, en Hij zeide tot hem: Verlaat uw land en uw bloedverwanten en kom herwaarts naar het land, dat Ik u wijzen zal.” Hand.7:2,3. “Toen ging Abram, zoals de Here tot hem gesproken had” (Gen.12:4), en hij ging onder Zijn leiding Kanaän binnen, waar hij woonde, hoewel de Heer “hem geen erfdeel gaf daarin, zelfs niet een voet, maar Hij beloofde het hem en zijn nakomelingschap tot een bezitting te geven, ofschoon hij geen kinderen had.” Hand. 7:5. {ABN2: 5.1}

Na verloop van tijd was het doel van de Heer om Jakob en zijn gezin uit het land Kanaän te leiden naar Egypte. Daar Hij echter wist dat de zonen van Jakob niet zouden gaan zoals Abraham ging, doordat Hij hen simpelweg opdroeg dat te doen, heeft Hij daarom in Zijn voorzienigheid in het hart van Jakob een grotere liefde gezet voor Jozef dan voor zijn andere kinderen. Dit verwekte in hen afgunst en jaloezie, wat vervolgens haat en hebzucht verwekte, wat zich openbaarde in hun wrede behandeling en verkoop van Jozef, wat tot gevolg had dat hij werd weggevoerd als een slaaf naar Egypte. {ABN2: 5.2}

5

Jaren later, toen Jozefs broers Egypte binnengingen om voedsel te verkrijgen gedurende de zeven jarige hongersnood, zei Jozef, omdat hij de Voorzienige bestemming erkende in de vreemde drama van zijn leven van slavernij tot kroning, tot zijn broers, toen hij “zich” aan hen “bekend maakte”: “Maar weest nu niet verdrietig en ziet er niet zo ontsteld uit, omdat gij mij hierheen verkocht hebt, want om u in het leven te behouden heeft God mij voor u uit gezonden…en…om u een voortbestaan te verzekeren op aarde, en om voor u een groot aantal geredden in het leven te behouden.” Gen. 45:1,5,7. {ABN2: 6.1}

Aldus verhief de Heer Jozef op voorzienige wijze om de troon van Egypte te delen ten einde Farao vatbaar te maken om Israël toestemming te verlenen om het land binnen te gaan. {ABN2: 6.2}

Vervolgens, ten einde hen daartoe te trekken, bracht Hij de zeven jaren van overvloed teweeg, gevolgd door de zeven jaren van hongersnood. Waarbij Hij een woord verzond naar Jakob dat Jozef nog leefde. Bij het vreugde overvloeiende nieuws, sprong er een onweerstaanbare verlangen op in de vader om zijn zoon te zien. Dit en de van het leven berovende hongersnood op Jozefs broers, dwong hen ertoe te verhuizen naar Farao’s land van overvloed, waar zij leefden als koningen. {ABN2: 6.3}

Daar het echter niet Zijn bedoeling was om hen voor altijd daar te laten, liet de Heer het niet toe dat zij voortgingen met zo behaaglijk te leven als aan het begin, opdat zij zouden weigeren gehoor te geven aan Mozes wanneer hij met het woord zou komen dat de tijd is aangebroken dat zij naar huis terug gingen. Maar Hij bracht nog een reddende

6

voorzienigheid tot stand, door deze keer het toe te laten dat er ondraaglijke moeilijkheden over hen kwamen, zodat wanneer zij geroepen werden, zij blijmoedig erop zouden antwoorden. Dus moesten zij slaven worden; en wat nog erger was, zij moesten beroofd worden van hun manlijke kinderen, en daarna op genadeloze wijze gedreven worden met brute zweepslagen op hun rug, om nog meer bakstenen te produceren. {ABN2: 6.4}

Aldus was de kracht van de Geest gecombineerd met de vreselijke lijden door hun harde Egyptische dienstbaarheid, een overweldigende macht die hen ertoe dwong de heidense land te verlaten en terug te keren naar hun eigen land. {ABN2: 7.1}

Daarna ontmoetten zij, op hun weg terug, een andere voorzienigheid–hun lange vertoeven in de woestijn, veertig jaren lang in totaal–welke God toeliet met de nadrukkelijke bedoeling om hen te scheiden van de ongelovige, ontrouwe menigte die de Beweging vergezelde uit Egypte. Toen dezen waren vernietigd, staken de overlevenden op wonderlijke wijze de Jordaan over, net zoals zij veertig jaren eerder de Rode Zee overstaken. Toen zij daar uit hun midden de ene zondaar verwijderden, Achan, die toen tussen hen uitsprong, gingen zij het beloofde land binnen en werden het meest glorieuze koninkrijk in hun tijd. Slaven werden koningen–wat een wonder inderdaad! {ABN2: 7.2}

Vanzelfsprekend zou men kunnen denken dat een volk dat God op zo een wonderlijke wijze had bevrijd van slavernij, en waarvan Hij daaropvolgend op even wonderlijke wijze een koninkrijk had gemaakt, nooit zou vallen, daar zij nu

7

sterk waren. Maar door het oog te verliezen op hun Sterkte, vielen zij opnieuw af in gevangenschap! In zwakheid als slaven voor Farao, had God hen sterkte gebracht over hun Egyptische {slaven}meesters; nu, in hun sterkte zelfs als meesters, bracht Hij hen tot dienstbaarheid naar de natiën rondom hen! Tweemaal een wonder. {ABN2: 7.3}

Hier is duidelijk bewijs dat de Heer hen opbouwde en hen weer neerhaalde (2 Kron. 36:13-23), “ opdat zij,” zoals Hij zegt, kunnen “ weten, waar de zon opgaat en waar zij ondergaat, dat er buiten Mij niemand is; Ik ben de Here, en er is geen ander.” Jes. 45:6{KJV}. {ABN2: 8.1}

Na verloop van tijd, bij de vervulling van de zeventig jaren waarvan Jeremia profeteerde (Jer.29:10), bracht God Israël andermaal binnen in hun eigen land. Maar naarmate de jaren voorbij gingen, en de oude generaties verving met de nieuwe, verloor Israël opnieuw hun Sterkte uit het oog, deze keer zo volledig dat toen de Messias waarnaar zij lang uitzagen kwam, zij Hem verwierpen, en kruisigden, en bespuwden! {ABN2: 8.2}

In Zijn Goddelijke vergelding keerde God Zijn aangezicht in woede af, en leverde hen over in de handen van de verdrukker, die hun tempel en hun stad vernietigde, hen verdreef uit hun eigen land, en hen achterliet als een verlaten, verstoten ras zonder God, zonder munt, zonder land, een volk dat verfoeid wordt door alle natiën vanaf die tijd tot op heden! {ABN2: 8.3}

8

 Niet allen echter, werden aldus uitgeworpen. Een menigte van hen had hun ogen geopend tot het feit dat hun voorname mannen de Heer valselijk beschuldigden, de profetieën betreffende Hem verkeerd toepasten, en het volk misleidden. Door middel van degenen die getrouw bleven, bewaarde Hij het zaad van Israël. Door Christus aan te nemen en Christenen te worden, lieten deze getrouwe zonen van Jakob hun namen veranderen van Joden naar Christenen, zoals werd vooraf geschaduwd doordat God de naam van hun vader veranderde van Jakob naar Israël, en die van hun grootvader van Abram naar Abraham. {ABN2: 9.1}

Beginnend met de 120 Met de Geest vervulde discipelen bekeerde deze Joods-christelijke kerk 3000 zielen op de Pinksterdag door de prediking van een eenvoudige, door de Geest geleide preek. En daarna “voegde dagelijks toe aan de kring, die behouden werden.” Handelingen 2:47. {ABN2: 9.2}

Deze inzameling van zielen maakte Satan zo woedend dat hij op wraakzuchtige wijze “vervolgde de vrouw [de Joods-christelijke kerk], die het mannelijke kind gebaard had. (Openb.12:13), om haar zodoende te verhinderen om bekeerlingen te maken, en te verhinderen dat degenen waarbij zij erin slaagde om van hen bekeerlingen te maken, gemeenschap met haar zouden hebben. {ABN2: 9.3}

(De rotsvaste feiten dat het kind van de vrouw, Christus, Die werd “weggevoerd naar God,” Openb.12:5, werd geboren in de Joodse kerk, en dat de Christelijke kerk opkwam uit de Joodse {kerk}, stelt op vaststaande wijze de vrouw vast als een zinnebeeld van de getrouwe dienstknechten

9

van God in zowel de Oude als de Nieuwtestamentisch kerken.) {ABN2: 9.4}

Als gevolg van het vervolgen van de vrouw, was Satan, ironisch genoeg, eerder het goddelijk doel aan het helpen dan te verhinderen. Inderdaad, de akker van de kerk (Matt.13:38) kweekte alleen zuivere “tarwe,” het “net” (Matt.13:47) ving alleen maar goede “vissen” want tegen zulk een vervolging, durfden alleen de getrouwen hun standpunt in te nemen voor de Waarheid en leden te worden van de gehate sekte. Dus, toen hij het gevolg van zijn verdrukking zag, veranderde hij haastig van aanpak. {ABN2: 10.1}

“Door het bevelschrift van verdraagzaamheid, verwijderde hij [Constantijn] de tijdelijke nadelen welke tot dusver de vooruitgang van het Christendom hadden vertraagd; en haar actieve en talrijke bedienaren ontvingen een vrije toestemming, een liberale bemoediging, om de heilzame waarheden van openbaring aan te bevelen door iedere argument welke de denkwijze of vroomheid van de mensheid zou kunnen beïnvloeden. De exacte balans tussen de twee godsdiensten [Christelijk en Heidens] duurde slechts een moment voort…De steden die een voorwaartse ijver kenbaar maakten door de vrijwillige vernietiging van hun tempels [de Heidense] werden onderscheiden door gemeentelijke voorrechten, en beloond met populaire donaties…de verlossing van het gewone volk werd gekocht tegen een goedkope prijs, als het waar was dat, binnen een jaar, twaalf duizend mensen werden gedoopt te Rome, naast een evenredig aantal vrouwen en kinderen,

10

en dat een wit kleed met twintig stukken goud, werd beloofd door de keizer aan iedere bekeerling.” Dit was “een wet van Constantijn, welke vrijheid gaf aan al de slaven die het Christendom zouden moeten omarmen.” –Gibbon’s Rome, Deel 2, blz.273,274 (Milman Editie). {ABN2: 10.2}

Zodra Satan veroorzaakte dat zijn werktuigen ophielden met het verdrukken van de Christenen, en begonnen gemeenschap met hen te hebben, misleidde hij hen door hen te doen denken dat hij hun vriend was. Door aldus afgeholpen te zijn van zijn vervolging, vielen zij geestelijk in slaap; en terwijl zij sliepen, zaaide hij het onkruid. {ABN2: 11.1}

Ja, hij maakte een volledige ommekeer en dwong zelfs de heidenen zich te voegen bij de kerk, daardoor uitwerpende uit zijn “mond water achter de vrouw als een vloed, om haar door de stroom te laten medesleuren.” Openb. 12:15{KJV}. Van het vervolgen van degenen die zich bij de kerk wilden verenigen, keerde hij zich tot het vervolgen van degenen die dat niet wilden, zodat zij overstroomd zou kunnen zijn met onbekeerde heidenen en daardoor “door de vloed te laten medesleuren.” Openb. 12:15{KJV}.{ABN2: 11.2}

Ten einde de menigte in duisternis te houden in de dagen van de hervormers, zette hij zijn klemmen op hen, en daarna maakte hij wijd open zijn uitblusser tegen het brandende licht, en toen het hem geen succes bracht, plaatste hij “slapende predikanten, predikend tot een slapend volk.” –Testimonies, Vol. 2 {Getuigenissen, Deel 2}, p.337. {ABN2: 11.3}

Deze hoogst succesvolle koers heeft hij sindsdien niet aflatend nagevolgd, totdat

11

de kerk vandaag de dag als gevolg hiervan haast verstikt is van onkruid. Het is, als het ware, geïnfiltreerd met een vijfde kolom. {ABN2: 11.4}

“Die nacht droomde ik,” zegt de dienstknecht des Heren in een opmerkelijke inzicht op juist deze situatie, “dat ik in Battle Creek was, uitkijkend vanuit het zijdeglas aan de deur, en zag een gezelschap die twee aan twee optrok naar het huis. Zij zagen er streng en vastbesloten uit. Ik kende hen zeer goed, en keerde mij om de salondeur te openen om hen te ontvangen, maar bedacht mij om nogmaals te kijken. Het tafereel was veranderd. Het gezelschap stelde nu de verschijning voor van een Katholieke optocht. Een droeg in zijn hand een kruis, een ander een stok. En toen zij naderden, maakte de hij die een stok droeg een cirkel rond het huis, en zei driemaal: ‘Dit huis is vogelvrij verklaard. De goederen moeten verbeurd worden verklaard. Zij hebben gesproken tegen onze heilige orde.’ Verschrikking beving mij, en ik rende door het huis heen, uit de deur aan de noordzijde, en bevond mezelf te midden van een gezelschap waarvan ik sommigen kende, maar ik durfde geen woord tot hen te spreken uit vrees dat ik zou worden verraden. Ik probeerde een rustige plek te vinden waar ik kon wenen en bidden zonder nieuwsgierige, onderzoekende ogen te ontmoeten, waar ik mij ook keerde. Ik herhaalde vaak: ‘Als ik dit maar kon verstaan! Als zij mij willen vertellen wat ik heb gezegd, of wat ik heb gedaan!’ {ABN2: 12.1}

“Ik weende en bad veel toen ik zag dat onze goederen verbeurd werden verklaard. Ik probeerde medeleven of medelijden voor mij af te lezen in de blikken van degenen die rondom mij waren, en bemerkte de aangezichten van verscheidene

12

 waarvan ik dacht dat zij tot mij zouden spreken en mij zouden vertroosten, als zij niet bevreesd waren om geobserveerd te worden door anderen. Ik waagde een poging om aan de menigte te ontsnappen, maar omdat ik in de gaten werd gehouden, verborg ik mijn bedoelingen. Ik begon luidop te wenen, en te zeggen: ‘Als zij mij slechts zouden vertellen wat ik heb gedaan, of wat ik heb gezegd!’ Mijn echtgenoot, die op een bed sliep in dezelfde kamer, hoorde mij luidop wenen, en maakte mij wakker. Mijn kussen was nat van de tranen, en een droevige depressieve geest kwam over mij.”–Testimonies, Vol.1{Getuigenissen, Deel 1}, p. 578. {ABN2: 12.2}

De belofte luidt echter, dat de vloed van onkruid daarin zal blijven tot aan de oogst, de natuurlijke tijd voor hun scheiding–de voleinding der wereld. {ABN2: 13.1}

Zolang Satan op succesvolle wijze dit ondermijnend werk van het overstromen van de kerk kan voortzetten, zal hij nooit een vinger aanroeren om wie dan ook te vervolgen die zich bij haar voegt, opdat hij niet daardoor zijn eigen boze bedoeling zou tegenwerken, om haar gelederen te doorboren met zijn instrumenten–de vloed, het onkruid. Om het succes van dit werk te verzekeren, werpt hij degenen uit die het wagen een consequent Christelijk leven te leiden daar onder het onkruid, terwijl hij rondgaat met zijn blusapparaat  aangezet, proberende iedere levensvonk van licht uit te doven. {ABN2: 13.2}

Uiteindelijk zullen echter, zoals de profetie dat onthult, de rollen worden omgekeerd, en de lange strijd eindigt met het uitwerpen en vernietigen (Openb.12:16) van Satans instrumenten, de “vloed”(het onkruid, de slechte vissen), door de Heer, en

13

daarna het verlichten van de aarde met de heerlijkheid van Zijn engel(Openb.18:1)! {ABN2: 13.3}

Hier zien wij dat het naderende werk, van het uit de weg ruimen van de vloed, daardoor de kerk bevrijdend van de onbekeerden, het werk is van “de oogst” in  “de voleinding der wereld.” Maat.13:39. Vervolgens moeten wij ons ervan verzekeren of de “voleinding der wereld” de duizendjarige tijd van vrede met zich brengt, of de grote tijd der benauwdheid zoals nooit geweest is. Om vast te stellen welke dat is, moeten wij te rade gaan bij de aansluitende gebeurtenissen. {ABN2: 14.1}

Aangezien het geschiedt dat nadat de aarde de vloed verzwelgt, de draak toornig zal zijn op de vrouw, en zal heengaan “om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus Christus hebben” (Openb. 12:16,17), is er geen ontkomen aan de slotsom dat de oogst, door  Satans vloed, zijn vermenigvuldigde onkruid, weg te nemen uit de kerk, niet de duizend jaren van vrede met zich brengt. Inderdaad niet, maar het brengt eerder Gods wraak met zich mee – de tijd der benauwdheid zoals er nooit geweest was; de tijd waarin Zijn volk in Babylon wordt opgeroepen om “uit haar te komen” en in te gaan tot Zijn gereinigde kerk– het Koninkrijk. {ABN2: 14.2}

De oogst is daarom een korte periode van tijd net vóór, in plaats van het moment van, de verschijning van Christus in de wolken. Het is juist de laatste dagen van de genadetijd voor de koninkrijken van de aarde – de dagen en het werk welke de voleinding der wereld met zich meebrengen. {ABN2: 14.3}

14

Het feit dat er een overblijfsel (datgene wat overblijft) is van het nageslacht {of zaad} van de vrouw, toont aan dat haar nageslacht is verdeeld in twee delen, en dat het symboliek dus die groepen mensen voorstelt: (1) de vrouw; (2) het eerste deel van haar nageslacht –zij die in dit geval niet het overblijfsel zijn; (3) het tweede deel van haar nageslacht –zij die het overblijfsel zijn. {ABN2: 15.1}

In het licht van deze symbolische voorstelling, wordt de vrouw zelf gezien als een voorstelling van het moederlijke deel van de kerk – God’s aangewezen en met de Geest vervulde bedienaren die de wedergeboren (Johannes 3:3) bekeerlingen binnenbrengen. Het eerste deel van haar nageslacht moet, dienovereenkomstig, de eerste vruchten zijn, de 144.000, die, gescheiden van de zondaars die in hun midden waren, worden gebracht naar de berg Zion, om daar te staan met het Lam (Openb.14:1). Daarom zijn “de overigen van haar nageslacht” in dit geval degenen die nog in de wereld zijn wanneer Babylon het beest berijdt (Openb.17). Aldus zijn zij de tweede en laatste vruchten die zullen worden gebracht  naar de gereinigde kerk, het Koninkrijk, waar er noch zonde is noch vrees voor het vallen van de plagen van Babylon op hen (Openb. 18:4). {ABN2: 15.2}

En nu, aangezien de vrouw, in haar voortschrijding in de tijd, elke opeenvolgende bediening voorstelt, moet zij daarom ten tijde waarop de draak toornig op haar is, noodzakelijkerwijs de laatste verordineerde bediening voorstellen, de 144.000, zij die al hun broeders uit alle natiën brengen to Gods “heilige berg Jeruzalem.” Jes. 66:20. {ABN2: 15.3}

15

Met dit licht schijnend op het onderwerp, wordt de waarheid duidelijk gezien dat nadat de aarde de vloed verzwelgt, nadat de engelen de goddelozen scheiden (“het onkruid,”de “slechte” “vissen”) van tussen de rechtvaardigen (het “tarwe”, de “goede” “vissen”) in de kerk, en de rechtvaardigen brengen naar de Berg Zion (“de schuur,” “de vaten,”-Matt.13:30, 48), de draak dan toornig zal zijn op de vrouw (de dienstknechten van God), en als gevolg {daarvan zal hij} oorlog voeren tegen het overblijfsel(de tweede vruchten, zij die dan zullen worden geroepen uit Babylon –Openb.18:4). {ABN2: 16.1}

“In de laatste dagen,” zegt Micha, in zijn voorzegging van de tijd waarin de eerste vruchten staan met het Lam op de Berg Zion, waarin de tweede vruchten Babylon verlaten om te gaan naar de Berg Zion: zal het geschieden, dat de berg van het huis des Heren zal vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heen stromen. {ABN2: 16.2}

“En vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem. {ABN2: 16.3}

 “En Hij zal richten tussen vele volkeren en rechtspreken over machtige natiën tot in verre landen. Dan zullen zij hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een

16

ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren. Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, zonder dat iemand hen opschrikt; want de mond van de Here der heerscharen heeft het gesproken.” Micha 4:1-4. {ABN2: 16.4}

Ter conclusie moet daarom de Koninkrijk-kerk worden “opgericht” voordat de Duivel zich keert tegen het overblijfsel, zij die zijn achtergebleven en die dan worden bijeen vergaderd, en tegen wie hij oorlog voert wegens het weigeren om hem te aanbidden in de persoon van het beest en zijn beeld (Openb.13:15). {ABN2: 17.1}

In dit aangroeiende licht, ziet men duidelijker dan ooit dat hoewel de Heer het zal toelaten dat er opnieuw vervolging zal komen over Zijn volk in Babylon, Hij dat alleen zal doen om Zijn eigen doel te bereiken, om hen te veroorzaken om uit haar heerschappij te komen (zoals Hij Zijn vroegere volk veroorzaakte uit Egypte te gaan), en binnen te gaan in de Koninkrijk-kerk–de enige plaats op aarde waar er geen zonde zal zijn en waarop de vernietiging van de plagen niet zal vallen. (Zie Openb.18:4). {ABN2: 17.2}

“Waarlijk, de grimmige mensen moeten U loven, Gij beteugelt de rest der grimmigen.” Ps. 76:10. {ABN2: 17.3}

De scheiding van de goddelozen van tussen de rechtvaardigen terwijl zij rondzwierven in de woestijn in de tijd van Mozes, voordat zij het land der belofte binnengingen, werd tot stand gebracht niet alleen ten behoeve van de kerk van die tijd (het typische Israël), maar ook als een voorbeeld

17

voor de kerk van vandaag (het anti-typische israël), op typische wijze verwijzend naar de aanstaande scheiding van de slechten van tussen de goeden (Matt.13: 48), voordat de goeden worden ingebracht tot het Koninkrijk, hun eigen land, “de schuur.” Matt. 13:30.  “Dit alles” zegt Paulus daarom, “is hun overkomen tot een voorbeeld voor ons en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is.” 1 Kor.10:11. {ABN2: 17.4}

Door middel van de voorwaarschuwing hierin van deze voorzienigheid, pleit de Heer opnieuw met iedere tegenwoordige waarheid gelovige: {ABN2: 18.1}

“Sta op, schijn, want uw licht is gekomen, en de heerlijkheid des Heren is over u opgekomen. Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Here opgaan en zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. Volken zullen opgaan naar uw licht en koningen naar uw stralende opgang. “Hef uw ogen op en zie rondom: zij allen verzamelen zich, komen tot u; uw zonen komen van verre en uw dochters worden op de heup aangedragen. Dan zult gij het zien en stralen van vreugde; uw hart zal zich ontroerd verruimen, want tot u zal de rijkdom der zee zich wenden, het vermogen der volken zal tot u komen. {ABN2: 18.2}

 “Een menigte kamelen zal u overdekken, jonge kamelen van Midjan en Efa; uit Seba zullen zij allen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen

18

 en de roemrijke daden des Heren blijde verkondigen. Al de schapen van Kedar zullen zich voor u verzamelen, de rammen van Nebajot zullen zich u ten dienste stellen; zij zullen als een welgevallig offer op mijn altaar komen en aan mijn luisterrijk huis zal Ik luister verlenen. {ABN2: 18.3}

“Wie zijn dezen, die als een wolk komen aangevlogen en als duiven naar hun til? Want op Mij zullen de kustlanden wachten; en de schepen van Tarsis zullen de eerste zijn om uw zonen van verre aan te brengen; hun zilver en goud voeren zij mede, ter ere van de naam des Heren, uws Gods, voor de Heilige Israëls, omdat Hij u luister verleend heeft.

Vreemdelingen zullen uw muren herbouwen en hun koningen zullen u dienen, want in mijn toorn heb Ik u geslagen, maar in mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd. {ABN2: 19.1}

 “En uw poorten zullen bestendig openstaan, dag noch nacht zullen zij gesloten worden, opdat men tot u inbrenge het vermogen der volken, terwijl hun koningen worden meegevoerd. Want het volk en het koninkrijk, die u niet willen dienen, zullen te gronde gaan, en die volken zullen zeker verwoest worden.” Jes. 60:1-12. {ABN2: 19.2}

Dus, dierbare broeders en zusters van Laodicea, is het duidelijk dat “terwijl het onderzoekend oordeel voortgang vindt in de hemel, terwijl de zonden van boetvaardige gelovigen worden verwijderd uit het heiligdom, zal er een bijzonder werk van reiniging, van het wegdoen van zonde zijn, onder Gods volk op aarde.” -The Great Controversy, p.425{De Grote Strijd, p.}. {ABN2: 19.3}

19

Dan: “Gekleed met de wapenrusting van Christus’ gerechtigheid, zal de kerk ingaan tot haar laatste strijd. ‘Schoon als de maan, helder als de zon, en vreselijk als een leger met krijgsbanieren, ‘ zal zij voortgaan over de gehele wereld, overwinnende en om te overwinnen.”-Prophets and Kings, blz.725{Profeten en Koningen, blz. 445}. Op dat tijdstip “zullen alleen zij die verleiding hebben doorstaan in de kracht van de Machtige, worden toegestaan om deel te hebben aan het verkondigen ervan [de Derde Engel Boodschap] wanneer het zal zijn aangezwollen tot de luide roep.” –The Review and Herald, Nov. 19, 1908. {ABN2: 20.1}

Als een vlammende fakkel in de donkerheid van de nacht, staat de waarheid voor dat de tijd der benauwdheid zoals er nooit geweest was, de kerk vindt, vrij van de vloed der onkruid, vrij van de “slechte vissen,” en dus in staat niet alleen om de Duivel te weerstaan, maar ook om voort te gaan, overwinnende en om te overwinnen, in de machtige kracht van Michael, Wiens opstaan “een ieder” verlost “die beschreven zal zijn bevonden in het boek.” Dan. 12:1. {ABN2: 20.2}

Uit deze uitvoerige beschrijving van de lange geschiedenis van Gods volk zien wij dat Abraham de enige is bij wie God niet genoodzaakt  was om, ten einde de gewenste resultaten te bereiken, terug te vallen op andere middelen dan het eenvoudige gebod: Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat Ik u wijzen zal.” Gen. 12:1.

{ABN2: 20.3}

Abraham’s onbetwistbaar en niet falend geloof, en zijn niet aarzelende gehoorzaamheid tot het

20

rotsvaste bevel van de Heer in elk geval, maakte hem tot een “vriend van God,” de “vader der gelovigen,” en een groot pilaar van levende waarheid, met een naam die door tijd en eeuwigheid heen is te herdenken en te vereren. {ABN2: 20.4}

Jakob’s geloof inde beloften van God, en zijn overheersende verlangen om zich te betrekken bij de plannen van de Heer en die uit te voeren, had tot gevolg dat hij de voorvader {voorloper of voorganger} werd van de eerste vruchten of de bediening van het Koninkrijk-kerk – zij die staan met het Lam op de Berg Sion (Openb.14:1). {ABN2: 21.1}

Jozef’s onwrikbare {vastberaden} getrouwheid aan beginsel bracht hem tot de hoogste graad, waarin hij ‘s werelds grootste voorziener als een type van Christus, de Grote Geestelijke Voorziener. {ABN2: 21.2}

Mozes, in zijn zachtmoedigheid (nederigheid) en zijn vastbeslotenheid om “liever kwaad te verdragen met het volk van God, dan tijdelijk van de zonde te genieten” (Hebr. 11:25), kwam op om de grootste generaal, leider, en verlosser aller tijden te worden, en om zelfs op de berg der verheerlijking te staan. {ABN2: 21.3}

Het levensoffer van de apostelen ter wille van Christus en Zijn Waarheid, heeft voor hen verwonnen de verheven eer dat hun namen zijn geschreven op de fundamenten van de Heilige Stad (Openb. 21:14). {ABN2: 21.4}

Luther’s onbevreesde en volhardende pogingen om de vertreden Waarheid(Dan.

21

8:11,12; 11:31) te verheffen, verwekte het Protestantisme. {ABN2: 21.5}

Toch zijn, broeder, zuster, geen van deze bijzondere heerlijke staten groter dan het uwe, om te staan met het Lam op de Berg Sion. Wij verzoeken u daarom dringend:”Sta op, schijn; want uw licht is gekomen”! Jes. 60:1{KJV}. {ABN2: 22.1}

Daar nu de Heer enerzijds pleit dat u Zijn machtige licht van Waarheid aangrijpt en daardoor gescheiden bent van zonde, zodat u aan Zijn vergelding kunt ontkomen, verlost bent van de komende benauwdheid, en deel hebt aan het verkondigen van de Luide Roep van de Drie Engelen Boodschappen; en daar Satan anderzijds pleit dat u zijn volledig uitgeputte uitblusser aangrijpt, bent u gebracht tot het dal der beslissing. Nu is het kritiek moment aangebroken om te beslissen of u wel of niet , als de Heer God is, Zijn machtige Waarheid wilt volgen, of als Baäl God is, zijn machtige mannen wilt volgen. {ABN2: 22.2}

“Zie,” zegt de Verlosser, “Ik sta aan de deur en klop; Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.” Openb. 3:20. {ABN2: 22.3}

Wilt u dan niet handelen zoals deze getrouwe mannen van ouds, en Gods voorname mensen van vandaag zijn! O, laat niets langer, broeder, zuster, uw inspanningen compromitteren en neutraliseren om de belofte nu te verkrijgen–het onovertroffen voorrecht om de priesters en koningen van Sion te zijn! {ABN2: 22.4}

Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest (…) zegt” Openb. 3:22. {ABN2: 22.5}

22

VRAGEN EN ANTWOORDEN

KUNNEN WIJ HET UUR WETEN?

Vraag Nr.15:

“Early Writings, “p.285{Eerste Geschriften, p.}, verklaart dat God de dag en het uur van Zijn wederkomst zal aankondigen. En “The Shepherd’s Rod,” Vol. 2{De Herdersstaf, Deel 2}, p. 255, concludeert uit haar bestudering van de vloed dat deze kronende gebeurtenis der eeuwen zal plaatsvinden op een Woensdagnacht. Maar Christus zegt: “(..)van die dag en van die ure weet niemand, ook de engelen der hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen.” Matt. 24:36. Hoe kunnen die twee {verklaringen} verenigd worden? {ABN2: 23.1}

Antwoord:

De Staf {Rod} stelt in geen geval een tijd voor de wederkomst van Christus. Hoewel het concludeert uit de Studie van de Vloed dat Hij kan komen voor de Zijnen op een nacht in het midden van de week, suggereert het zelfs niet eens op welke Woensdagnacht dat kan zijn. De Staf doet zich niet voor alsof het de dag of het uur weet. En betreffende de verklaring in Early Writings, Christus’ woorden in Mattheus 24:36 sluiten de mogelijkheid niet uit dat Hij ooit de dag en het uur van Zijn komst bekend zal maken. Inderdaad, hoewel de Schriften zeggen dat zelfs de engelen het uur niet weten, toch moeten zij, als zij ooit gereed zullen zijn om te beginnen uit te gaan met de Heer bij Zijn tweede komst, zeker op een dag van tevoren verteld worden daarover, ten einde zich gereed te maken en te beginnen. En alhoewel niemand nu de dag of het uur weet, toch kunnen wij, als de Vader het nodig acht het te verkondigen, niet anders dan het weten. {ABN2: 23.2}

23

Bovendien kan deze geheime komst (Matt. 24:36) een andere zijn dat datgene wat algemeen wordt aangenomen als zijnde “de tweede komst.” (Voor verdere studie over dit onderwerp, lees Traktaat Nr. 3, De Oogst{Tract No. 3, The Harvest}, 1942 Editie, p.45-53.) {ABN2: 24.1}

IS GODS REIZENDE TROON EEN LOCOMOTIEF?

Vraag Nr. 16:

Mij is verteld dat de Davidians onderwijzen dat de troon van Jesaja 6 een trein is dat wordt getrokken door een locomotief die rook uitspuwt. Onderwijzen zij alzo? {ABN2: 24.1}

Antwoord:

Nergens zal er een dergelijk idee gevonden worden te zijn voorgezet in de publicaties van De Herdersstaf, waarop al de leringen van de Davidians gebaseerd zijn, zoals een zorgvuldige lezing van de lectuur volledig zal bevestigen. {ABN2: 24.2}

Het woord “trein” is geciteerd uit de Schriften, en betekent “gevolg{of stoet},” zoals wordt uitgelegd in onze Traktaat Nr. 1, Hetgeen Extra Vooraf Gaat Aan Het Elfde Uur{Pre-Eleventh Hour Extra}, 1941 Editie, p.8. {ABN2: 24.3}

ZIJN ER PALMTAKKEN IN DE HANDEN VAN SOMMIGEN OF VAN ALLEN?

Vraag Nr. 17:

“De Herdersstaf,” Deel 1, p. 44, zegt dat de grote schare, hebbende palmtakken in hun handen slechts de tweede vruchten zijn van de oogst der aarde, terwijl “De Grote Strijd,” p.{The Great Controversy, p. 646}, sprekende over alle “overwinnaars,” zegt: “In iedere hand wordt geplaatst de palmtak van de overwinnaar en een glanzende harp.” Hoe kunnen deze verklaringen worden geharmoniseerd? {ABN2: 24.4}

Antwoord:

De schare waarover de Staf commentaar op geeft en de schare waarover De Grote Strijd spreekt, zijn twee verschillende groepen, op twee verschillende locaties, en bij twee verschillende gelegenheden. De eerstgenoemde, de schare van Openbaring 7:9, heeft hun palmtakken op aarde; de laatstgenoemde, de schare van De Grote Strijd, ontvangt hun palmtakken en harpen in de hemel. Deze feiten kunnen duidelijk gezien worden door de verklaringen in kwestie te lezen. {ABN2: 25.1}

WANNEER BEGINT DE TIJD VAN HET EINDE?

Vraag Nr. 18:

Wanneer begint “de tijd van het einde,” waarin het boek Daniël is geopend? {ABN2: 25.2}

Antwoord:

De engel die Daniël instrueerde, verklaarde dat het boek gesloten zou zijn tot aan de tijd van het einde. Dienovereenkomstig, moet het boek ervoor of erna, maar in de tijd van het einde geopend zijn. {ABN2: 25.3}

Deze periode wordt gekenmerkt door een toename van kennis en door mensen die “heen en weer” snellen. Daniël 12:4, 9{KJV}. Aangezien een groot deel van het boek Daniël nu wordt begrepen,

25

en omdat wij in de tijd van de automobiel leven, de tijd van toegenomen kennis, met mensen die heen en weer snellen, is het duidelijk dat wij “in de tijd van het einde” leven. {ABN2: 25.4}

Daniël 11:40 maakt duidelijk dat tegen, niet in, de tijd van het einde, de koning van het Noorden victorieuze oorlogen zou voeren tegen de Koning van het Zuiden. Dus moet “de tijd van het einde” zijn begonnen bij de afsluiting van de achttiende eeuw en aan het begin van de negentiende, met de overwinningen van de Koningen van het Noorden. (Zie map in onze Traktaat Nr. 12, De Wereld Gisteren, Vandaag, en Morgen{ Tract No.12, The World Yesterday, Today, and Tomorrow}, 1941 Editie, p. 97.) {ABN2: 26.1}

WAAROM PROFETIEËN IN PLAATS VAN LIEFDE?

Vraag Nr. 19:

Waarom besteden de Davidians niet meer tijd aan het leren van de liefde van Jezus – het meest belangrijkste deel van de Bijbel – in plaats van de leerstellingen en de profetieën te leren? {ABN2: 26.2}

Antwoord:

De Davidians volgen deze procedure vanwege het schriftgedeelte: “En wij achten het profetische woord daarom des te vaster, en gij doet wel er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten.” 2 Petr. 1:19. De profetieën scheppen daarom liefde voor God in het hart van de student zoals niets anders dat kan. {ABN2: 26.3}

26

Als de profetieën bovendien minder belangrijk zijn dan andere gedeelten van de Schriften, waarom heeft de Heer dan Zijn dienstknechten zoveel van ze doen schrijven? Klaarblijkelijk, zijn zij even belangrijk. Het boek Openbaring, welke direct is gericht tot het volk dat zal leven net voor de Komst van de Heer, is samengesteld uit symbolische profetieën, betreffende welke de Heer zegt: {ABN2: 27.1}

“Zalig is hij, die voorleest, en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.” Openb.1:3. “Zie, Ik kom spoedig. Zalig hij, die de woorden der profetie van dit boek bewaart(…)Want Ik betuig aan een ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek geschreven zijn; en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn.” Openb. 22: 7,18,19. {ABN2: 27.2}

Het is waar, de liefde van Jezus is de verheven nood, maar door erover te prediken met uitsluiting van de leerstellingen en de profetieën, zal men geen voordeel eruit halen, want door middel van de profetieën en door de leerstellingen leert men niet alleen over de liefde van Jezus, maar ook hoe Hem te dienen. “Al de Schrift,” zegt

27

Paulus, “is van God ingegeven, en is nuttig tot lering, tot weerlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust.” 2 Tim. 3:16,17. {ABN2: 27.3}

Als de kerken van vandaag de profetieën en de leerstellingen hadden onderwezen met uitsluitsel van de liefde van Jezus, dan zouden de Davidians vanzelfsprekend nog uitgebreider hebben stilgestaan bij de liefde van Jezus dan bij de profetieën. Maar aangezien het tegengestelde het geval is, dat de liefde van Jezus wordt groot gemaakt tot verwaarlozing van de profetieën, dan is natuurlijk onze eerste en verheven nood om de liefde van Jezus te bestuderen door middel van de leerstellingen; daarna zal onze grootste zorg zijn om het aldus te leren. {ABN2: 28.1}

Terwijl het evangelie van liefde ons inspireert om de Heer lief te hebben, leren de leerstellingen ons de juiste manier waarop wij Hem lief kunnen hebben, en het licht van de profetieën leidt onze voeten op het nauwe en smalle pad langs de weg naar de stad van God, net zoals de lichten van een automobiel des nachts ons de weg naar huis aanwijst. Zonder hen zouden wij onvermijdelijk spoedig de weg verliezen, verongelukken, en opeenhopen in het donker – een hoop wrakstukken en misschien de dood. Aldus, terwijl wij het ene nodig hebben, hebben wij het andere even hard nodig. De Davidians combineren daarom beiden, door de liefde van Jezus te leren door de leerstellingen, en de weg naar het Koninkrijk door de profetieën. {ABN2: 28.2}

WANNEER ZIJN DE ZEGELS BEGONNEN?

Vraag Nr. 20:

Wat voor Bijbels bewijs is er om aan te tonen dat de gebeurtenissen van de Zeven Zegels (Openb. 4-8) de gehele wereldgeschiedenis overspannen, wat in tegenstelling is met de leer van het Kerkgenootschap dat zij alleen maar de periode van de Christelijke kerk omvatten? Weet u niet dat het boek met de zegels symbolisch staat voor de boeken Daniël en de Openbaring? {ABN2: 29.1}

Antwoord:

Het fundament waarop het standpunt van het Kerkgenootschap rust, dat de zegels profetisch staan voor gebeurtenissen in de periode van het Nieuwe Testament, is hun uitlegging van de eerste zegel, betreffende welke Johannes zegt: {ABN2: 29.2}

“En ik zag, en zie, een wit paard, en die erop zat, had een boog en hem werd een kroon gegeven, en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen.” Openb. 6:2. {ABN2: 29.3}

Dit schriftgedeelte wordt zonder bevoegdheid geïnterpreteerd als te betekenen de eerste Christelijke kerk. De feiten dat het paard in het visioen wit en de jonge kerk rein was, maken op zichzelf genomen geen vaste grondslag waarop de theorie kan worden gebouwd dat de gebeurtenissen van de zeven zegels met de Christelijke kerk beginnen. {ABN2: 29.4}

Aan Johannes werd de zegels in visioen getoond ongeveer vijfenzestig jaren na de Pinksterdag, in de periode toen de kerk reeds aan het vervallen was van haar hoogtepunt van reinheid en gestadige

29

 groei. De Stem zei tot hem: “ Klim hierheen op en ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet.” Openb. 4:1. Anders gezegd, de gebeurtenissen die aan hem getoond zouden worden zouden zich ontwikkelen in de toekomst vanaf de tijd dat hij het visioen kreeg. Laat ons nu opmerkzaam zijn over wat hij zag: {ABN2: 29.5}

“ik  kwam in vervoering des geestes” zegt Johannes, “en zie, er stond een troon in de hemel en Iemand was op die troon gezeten.(…)En ik zag in de rechterhand van Hem, die op de troon zat, een boek, beschreven van binnen en van achteren, verzegeld met zeven zegels.(…) En niemand in de hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde kon het boek openen of haar inzien.  En ik weende zeer,(…) En een uit de oudsten zeide tot mij: Ween niet; zie, de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids, heeft overwonnen om het boek en haar zeven zegels te openen.” Openb. 4:2; 5:1,3-5{KJV}. {ABN2: 30.1}

Merk op dat de gebeurtenissen die zijn gesymboliseerd zouden plaatsvinden enige tijd nadat Johannes het visioen kreeg, niet daarvoor. Verder: Waar  heeft de Bijbel in elk geval ooit de kerk gesymboliseerd door een man, rijdende op een paard? Als het paard de kerk voorstelt, wat stelt dan de man voor? {ABN2: 30.2}

Het is duidelijk, dat Johannes in dit visioen vooruit blikte naar het begin van een belangrijke gebeurtenis die zou plaatsvinden in de toekomst vanaf de tijd dat hij het visioen kreeg in plaats van terug {blikkend}, toen de kerk begon. Bovendien zou het geschieden in de hemel, niet op aarde. Daar er duizend duizenden de troon omringden waarop de Grote Rechter zat, Die het boek hield dat verzegeld was met zeven zegels, gelijkt de gebeurtenis duidelijk meer op het begin van het Oordeel van Daniël 7:9,10, dan op het begin van het verkondigen van het evangelie. {ABN2: 30.3}

Sprekend van het boek dat verzegeld was met zeven zegels, zegt de Geest der Waarheid: “Aldus maakten de Joodse leiders hun keuze. Hun beslissing werd opgetekend in het boek dat Johannes zag in de hand van Hem Die op de troon zat, het boek dat niemand kon openen. In al haar wraakzuchtigheid zal deze beslissing voor hun ogen verschijnen op de dag wanneer dit boek is ontzegeld door de Leeuw uit de stam van Juda.” –Christ’s Object Lessons, p. 294{Lessen uit het leven van Alledag, p.179}. {ABN2: 31.1}

In dit verband sluit ieder onderdeel van het gehele symbolisme vast ineen met zowel de heilige als de wereldse geschiedenis, en ook met de Derde Engel Boodschap zelf –aldus geeft het “kracht en nadruk” aan het laatstgenoemde. {ABN2: 31.2}

WAT IS HET ZEGEL?

Vraag Nr. 21:

Wat is het zegel van God op de voorhoofden van de 144.000 (Openb. 7:3)? Is dat het zegel van de Sabbat, of iets anders? {ABN2: 31.3}

31

Antwoord:

Daar zij verzegeld zijn in Christus “met de Heilige Geest der belofte,” nadat zij “het woord der Waarheid” hebben “gehoord”(Ef. 1:13; 4:30), worden de heiligen dus verzegeld door Tegenwoordige Waarheid –de waarheid die wordt gepredikt in hun tijd. {ABN2: 32.1}

“Het zegel van de levende God,”de Waarheid waardoor de 144.000 worden verzegeld (Openb. 7:2), is een bijzondere zegel, daar het hetzelfde is als “het merkteken”van Ezechiël 9. (Zie Testimonies to Ministers{Getuigenissen voor Predikanten}, p. 445; Testimonies, Vol. 3{Getuigenissen, Deel 3}, p. 267; Testimonies, Vol. 5, p. 211{Getuigenissen, Deel 5, p. 173}). Het vereist dat men zucht en uitroept over de gruwelen die hem verontreinigen, en die zowel de Sabbat als het huis van God ontheiligen, in het bijzonder door het verkopen van lectuur en het vaststellen van doelen gedurende de erediensten op de Sabbat. Aangezien de heiligen dit zegel of merkteken op hun voorhoofden hebben, zullen de engelen hen voorbijgaan, en hen niet doden. Het is gelijk aan het bloed aan de deurposten in de nacht van het Pascha in Egypte. De engel zal een merkteken plaatsen op de voorhoofden van allen die door te zuchten over hun eigen zonden, en over de zonden in het huis van God, getrouwheid betonen aan de Waarheid. Dan zullen de verdelgingsengelen volgen, om volkomen te verdelgen zowel ouderen als jongelingen, die gefaald hebben om het zegel te ontvangen (Zie Testimonies, Vol. 5, p.505{Getuigenissen, Deel 5, p. 413}. {ABN2: 32.2}

Dus, het eerstgenoemde zegel stelt de ontvanger ervan in staat om uit de doden op te staan bij de opstanding der rechtvaardigen,

32

terwijl het laatstgenoemde zegel degenen die zuchten en uitroepen in staat stelt om aan de dood te ontkomen en voor altijd voor God te leven. {ABN2: 32.3}

IS DE VERZEGELING NU GAANDE? WIE WORDEN VERZEGELD? ZIJN ER ENIGEN DIE BOVEN ZONDIGEN STAAN?

Vraag Nr.22:

Als de verzegelende boodschap van de 144.000 door de kerk is rondgegaan  sinds 1929, is een deel (of allemaal) van de 144.000 reeds verzegeld? Ook nog, als niemand verzegeld kan worden behalve wanneer hij vrij is van zonde, en als sommigen nu worden verzegeld, zijn zij dan boven zondigen komen te staan? {ABN2: 33.1}

Antwoord:

Als de verzegeling niet nu voortgang vindt, dan zou de verzegelende boodschap welke wij hebben uitgedragen sinds 1929 nu niet meer tegenwoordige waarheid zijn dan de verkondiging van het Oordeel van de doden tegenwoordige waarheid zou zijn geweest van 1844 tot 1929, als de doden niet werden geoordeeld gedurende die periode. Het is dan duidelijk dat de boodschap van de verzegeling, en de verzegeling zelf hand in hand gaan, op dezelfde wijze zoals het naald en het oog tezamen gaan totdat de zoom is voltooid. {ABN2: 33.2}

De Heer gebiedt de engel met de schrijvers inktkoker om “een merkteken te plaatsen op de voorhoofden van de mannen die zuchten en uitroepen vanwege al de gruwelen die gedaan worden in het midden daarvan”–in de kerk–zodat wanneer de mannen met de verdelgingswapens beginnen te doden, zij degenen kunnen voorbijgaan

33

 die het merkteken hebben. Aldus is het zuchten en uitroepen vanaf 1929 vanwege de gruwelen in de kerk, het verheven bewijs geweest dat wij leven in de periode van de verzegeling.       {ABN2: 33.3}

En aangezien er nooit een hervorming plaatsvindt zonder een openbaring van een nieuwe waarheid, dan moet dit “afsluitingswerk voor de kerk” vergezeld worden door een boodschap (Testimonies{Getuigenissen, Deel 3}, Vol.3, p.266), en moet aan allen verkondigd worden. En hij die zich niet hervormt op het moment dat hij is overtuigd van de Waarheid, zal zich later {ook} niet hervormen. Daarom, terwijl de verzegelingsboodschap zich een weg baant door de kerk, zullen   alleen zij die ontwaken en zich hervormen (zuchten) en pogen het licht met anderen te delen (uitroepen) dat op hen schijnt, het zegel ontvangen. Dan worden zij zondeloos toegerekend door de volmaaktheid van Christus die is toebedeeld ten behoeve van hen totdat er aan hen het “nieuwe hart”   wordt gegeven dat is beloofd in Ezechiël 36:26, waarna zij voor eeuwig zondeloos zullen zijn–voor eeuwig zonder een oorzaak om zich te bekeren. {ABN2: 34.1}

“Als Ik tot de goddeloze zeg:,” zegt de Heer, “Gij zult zeker sterven! en gij waarschuwt hem niet en spreekt niet om de goddeloze voor zijn goddeloze weg te waarschuwen ten einde hem in het leven te behouden, dan zal die goddeloze in zijn eigen ongerechtigheid sterven, maar van zijn bloed zal Ik u rekenschap vragen.” Ezech. 3:18. {ABN2: 34.2}

Als iemand zich nu niet kan scheiden van zijn zonden, zal hij dat later ook niet doen. En omdat hij

34

 God niet kan misleiden, wordt hij zonder het zegel achtergelaten, ondanks dat hij een belijder van de Waarheid kan zijn. Een ware Christen, echter, beroemt zich nooit erop dat hij volmaaktheid heeft verworven, want hij jaagt altijd steeds hoger ernaar terwijl hij doorreist op het smalle pad. En wanneer hij steeds dichterbij komt tot Hem tot Wie volmaaktheid begint en eindigt, roept hij samen met de profeet uit: “Wee mij, ik ga ten onder, want ik ben een man, onrein van lippen, en woon te midden van een volk, dat onrein van lippen is; en mijn ogen hebben de Koning, de Here der heerscharen, gezien.”Jes. 6:5. {ABN2: 34.3}

Het is dus een feit dat niemand de volmaaktheid heeft bereikt die hij zal bereiken in zijn toekomstige staat, maar de ware volgeling van Christus heeft de volmaaktheid bereikt van de tegenwoordige staat. Hij is nooit een minuut achter in tijd, of een centimeter {inch} onder de hoogste stap die  te bereiken is op dat moment. Hij is op vooruitgaande wijze even volmaakt als de aar van het koren dat is van de dag waarop het ontkiemt tot op de dag dat het wordt geoogst. {ABN2: 35.1}

Als er enige zonde wordt begaan door dezulke, dan zal het geen zonde zijn die willens en wetens is begaan. “Als iemand dan weet goed te doen en het niet doet, is het hem tot zonde.” Jak.4:17. Hij zal geoordeeld worden “om de ongerechtigheid, waarvan hij geweten heeft.” 1 Sam. 3:13. Dus, aan degene die gebruik maakt van iedere gelegenheid om de Waarheid te weten en die ijverig overeenkomstig beantwoordt aan al de vereisten ervan, wordt het toegerekend tot gerechtigheid (Rom. 4:3)–leven zonder zonde. {ABN2: 35.2}

IS DE OOGST NIET HET EINDE DER WERELD?

Vraag Nr.23:

Hoe kan uw leer van de scheiding van onkruid van tussen de tarwe in de kerk geharmoniseerd worden met de verklaring die zegt: “Het onkruid en de tarwe moeten samen opgroeien tot de oogst; en de oogst is het einde van de genadetijd(…)Als het evangeliewerk voltooid is, volgt onmiddellijk de scheiding tussen goed en kwaad en is het lot van elke groep voor altijd beslist”?–“Christ’s Object Lessons,” p. 72,123{Lessen uit het Leven van Alledag, p.39,69,70}. {ABN2: 36.1}

Antwoord:

Ja, volgens de verklaring in kwestie is de “oogst”het einde van de genadetijd, die plaatsvindt bij, niet na, de afsluiting van de genadetijd. En het feit dat het Onderzoekend Oordeel over iemands zaak plaatsvindt nadat zijn levens-carrière in verband met de verlossing is beëindigd en terwijl de genadetijd nog steeds voortgaat, is een ander bewijs dat de “oogst” het laatste gedeelte is van de genadetijd. Dit komt overeen met Jeremia’s verklaring: “De oogst is voorbij, de zomer is ten einde, en wij zijn niet gered.” Jer. 8:20{KJV}. Het toont aan dat de oogst een periode is in de tijd die een begin en een einde heeft, en dat er gedurende die tijd mensen worden gered. En Early Writings, p. 118{Eerste Geschriften, blz..} openbaart dat de Derde Engel degene is die het oogsten uitvoert, terwijl Mattheus 13:30 ook aantoont dat de engelen het onkruid scheiden van tussen de tarwe “in de tijd van de oogst.” {ABN2: 36.2}

36

Daarom verwijst het bevel van Christus: “Laat beiden tezamen opgroeien tot de oogst” naar onze tijd, de “tijd van het einde,” de periode waarin de oogst zal worden voltrokken en het “onkruid” gescheiden van de “tarwe.” {ABN2: 37.1}

Aldus is “de oogst” om alle praktische redenen inderdaad “het einde der wereld”–het einde van de goddelozen. {ABN2: 37.2}

De enige manier waarop men Christ’s Object Lessons {Lessen uit het Leven van Alledag} op een andere wijze kan verstaan, is door te falen zich te realiseren dat de wereld op dit moment zich juist aan de “afsluiting der tijd” bevindt. Door te falen in het besef van wat de afsluiting der tijd werkelijk betekent, is men aldus niet in staat om de gerelateerde onderwerpen van de oogst op de juiste wijze in verband te brengen. {ABN2: 37.3}

De Bijbel leert dat de Heer “Jeruzalem [de kerk] met lampen zal doorzoeken; en zal de mannen straffen die dik geworden zijn op hun droesem, en die in hun hart zeggen: De Here doet geen goed en Hij doet geen kwaad.” (Sef. 1:12{KJV}); dat betekent: Hij zal degenen straffen die door hun handelingen zeggen: “De Heer maakt zich niet zo erg bezorgd over wat wij doen”; terwijl God in ernstige waarschuwende waarheid verklaart: ”Ik zal Jeruzalem doorzoeken, “ niet op onverschillige wijze en in duisternis, maar op zorgvuldige wijze, met lampen van licht.  {ABN2: 37.4}

“Ik zal het huis van Israël ziften onder al de volken, gelijk  het koren met een zeef wordt zift; toch zal niet het minste graan ter aarde vallen. Al de zondaren van Mijn volk zullen door het zwaard sterven, die zeggen: Het kwaad zal ons niet overvallen, noch voorkomen.” Amos 9:9,10{KJV}. {ABN2: 37.5}

“Het zal wezen gelijk de afschudding van een olijfboom, gelijk de nalezing der druiven, wanneer de wijnoogst ten einde is. Zij zullen hun stem verheffen, zij zullen zingen vanwege de majesteit des Heren.” Jes.24:13,14{KJV}. {ABN2: 38.1}

Deze schriftgedeelten tonen aan dat nadat de kerk is geschud door de bezoeking van de Heer, dan zullen haar getrouwe leden die zijn overgebleven “zingen vanwege de majesteit des Heren.” De schudding zal de kerk hebben gemaakt wat zij behoort te zijn. {ABN2: 38.2}

Doch wie kan de dag van Zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij is als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers.” Mal. 3:2{KJV}. {ABN2: 38.3}

“In de grote zifting die spoedig zal plaatsvinden zullen wij beter in staat zijn de sterkte [het getal] van Israël te meten. De voortekenen openbaren dat de tijdnabij is wanneer de Heer zal tonen dat Zijn wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen.”–Testimonies,Vol.5, p. 80{Getuigenissen, Deel 5, p.71}. {ABN2: 38.4}

Aldus verkondigen zowel de Schriften als de Geest der Profetie dat Hij Zelf de kerk zal reinigen, en dat wanneer zij aldus is gereinigd, “de Heidenen” haar “gerechtigheid zullen zien, en alle koningen” haar “heerlijkheid.” Jes. 62:2{KJV}. {ABN2: 38.5}

WANNEER ZAL HIJ HET ONKRUID VAN DE TARWE SCHEIDEN?

Vraag Nr. 24:

“Christ’s Object Lessons,” p. 123{Lessen uit het Leven van Alledag, p. 69,70} zegt: “Als het evangeliewerk voltooid is, volgt onmiddellijk de scheiding tussen goed en kwaad.” Vindt de scheiding die hier wordt vermeld plaats bij de tweede komst? {ABN2: 38.6}

Antwoord:

De scheiding die plaatsvindt wanneer Christus ten tweeden male komt, is dat Hij de heiligen brengt naar de hemel met Hem (Johannes 14:3; 1 Thess. 4:17) en de goddelozen dood achterlaat hier op aarde (2 Thess. 2:7,8). Op deze wijze brengt Zijn Tweede komst wel een fysieke scheiding teweeg. Maar de voorafgaande scheiding die plaatsvindt vóór de tweede komst van Christus, vindt plaats bij Zijn onzichtbare komst, wanneer Hij de “schapen” plaats aan Zijn rechterhand en de “bokken” aan zijn linkerhand (Matt. 25: 32,33; 13:30, Openb. 18:4; Matt. 13:48). {ABN2: 39.1}

“Ik zag de heiligen,” zegt zuster White, “de steden en dorpen verlaten, en gezelschappen vormen, en op de meest afgelegen plaatsen leven. Engelen verschaften hun voedsel en water, terwijl de goddelozen honger en dorst leden.  Toen zag ik de voornamen van de aarde tezamen raad nemen, en Satan en zijn engelen waren zeer bezig rondom hen. Ik zag een geschrift, afschriften waarvan over de verschillende delen van het land verspreid werden, en waarin last gegeven werd, dat, tenzij de heiligen hun eigenaardig geloof wilden verzaken, de Sabbat opgeven, en de eerste dag van de week houden, het de mensen na een zekere tijd vrij zou staan om hen te doden. Maar in dit uur van

39

beproeving waren de heiligen kalm en bedaard, vertrouwende op God, en zich verlatende op Zijn belofte, dat hun uitkomst gegeven zou worden. Op sommige plaatsen liepen de goddelozen op de heiligen toe om hen te doden, voordat de tijd gekomen was, waarop get bevelschrift last gaf, dat zij gedood zouden worden; maar engelen in gedaante van krijgslieden streden voor hen. Satan verlangde om het voorrecht te hebben, de heiligen van de Allerhoogste uit te roeien; maar Jezus gaf Zijn engelen last om over hen te waken. God zou verheerlijkt worden door een verbond te maken met degenen die Zijn wet gehouden hadden, ten aanschouwen van de heidenen rondom hen; en Jezus zou verheerlijkt worden door het naar de hemel opnemen, zonder dat zij de dood gesmaakt hadden, van de getrouwen, die Hem zo lang verwacht hadden.”–Early Writings, p.282, 283{Eerste Geschriften, p. 337, 338}.{ABN2: 39.2}

Het feit dat de heiligen op profetische wijze werden gezien in gezelschappen onder zich zelven voor de tweede komst van Christus, bewijst andermaal dat de scheiding tussen de heilige en de zondaar             plaatsvindt voor Zijn verschijning. De scheiding die wordt teweeg gebracht door de tweede komst van Christus echter, is nog groter. {ABN2: 40.1}

Dus, hoewel de boodschap in Christ’s Object Lessons, p. 123{Lessen uit het Leven van Alledag, p. 69, 70}, wel van toepassing is op de scheiding (waarbij de rechtvaardigen  worden meegenomen naar de hemel en de goddelozen worden achtergelaten op aarde) bij de wederkomst van Christus, toch ruimt het helemaal niet uit de weg de scheiding van het “onkruid” van de “tarwe” (Matt. 13:30),

40

of de “schapen” van de “bokken” (Matt. 25:32). {ABN2: 40.2}

En nu, aangezien de onderscheidende waarheid van het Onderzoekend Oordeel in de hemel de leerstellige vergrootglas is van de Zevende-dags Adventisten, laat ons het gebruiken met betrekking tot het onderwerp van de scheiding. {ABN2: 41.1}

Dat gedeelte van het Onderzoekend Oordeel van de levenden, waarbij er wordt vastgesteld wiens zonden zal worden uitgewist, en als gevolg, eeuwig leven zal worden gegeven, wordt op aarde evenredig gesteld met het werk van de engel met de “schrijversinktkoker,” die wordt belast om een “merkteken te plaatsen” (verzegelen) op  een ieder, die zucht en uitroept vanwege al de gruwelen in Juda en Israël–de kerk.  En het werk van de vijf anderen die daarna volgen om allen te doden die het “merkteken”(zegel) niet hebben, wordt evenredig gesteld in de hemel met het uitwissen van de namen van de zondaars uit het Boek des levens. (Zie Ezechiël 9, Testimonies to Ministers{ Getuigenissen aan Predikanten}, p. 445; Testimonies, Vol. 5, p. 211{Getuigenissen, Deel 5, p..}. {ABN2: 41.2}

Aldus zien wij dat dit tweevoudig profetisch werk van het scheiden van de namen van de zondaars van de namen van de rechtvaardigen in het heiligdom, en de scheiding van de zondaars van de rechtvaardigen in de kerk, hetzelfde is als het werk dat wordt uitgesproken in de gelijkenissen: het scheiden van het onkruid van de tarwe (Matt. 13:30); de slechte vissen van de goede (Matt. 13:48); zij die het bruiloftskleed niet hebben van zij die het hebben (Matt. 22:1-13),

41

 zij die hun talenten niet vermenigvuldigd hebben van zij die dat wel hebben (Matt. 25:20-30). {ABN2: 41.3}

Daar al deze gelijkwaardige scheidingen plaatsvinden gedurende het Onderzoekend Oordeel, vóór de bruiloft, de bekroning, het ontvangst van het koninkrijk (Dan. 7:9, 10, 13, 14), is het duidelijk dat de oogst en het Oordeel tegenhangers zijn, en dat zij plaatsvinden voordat de genadetijd afsluit–wanneer de Heer plotseling komt tot Zijn tempel om “de zonen van Levi te reinigen.” Mal. 3:1-3. En zoals het Oordeel van de doden wordt gevolgd door het Oordeel van de levenden, evenzo wordt het Oordeel van de kerk gevolgd door het Oordeel van de wereld. En “als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die ongehoorzaam blijven aan het evangelie Gods?” (1Petr. 4:17)–wanneer de Grote Rechter zit op de troon van Zijn heerlijkheid, wanneer al de natiën zich voor Hem vergaderen, wanneer Hij als een herder zijn schapen apart stelt (Matt. 25:31-46). {ABN2: 42.1}

IS DE SLACHTING VAN EZECHIËL NEGEN LETTERLIJK?

Vraag Nr. 25:

“The Shepherd’s Rod”{ De Herdersstaf} leert dat de slachting van Ezechiël 9 letterlijk is. Zou het niet een vernietiging kunnen zijn zoals wordt veroorzaakt door zogenaamde “werken Gods”– aardbevingen, hongersnoden, pestilenties, de zeven laatste plagen, of desgelijks? {ABN2: 42.2}

 Antwoord:

De vijf werktuigen die goddelozen vernietigen

42

in de kerk zijn geen krachten van de natuur, maar mannen met verdelgingswapens in hun handen. Zij zijn bovennatuurlijke wezens, geen natuurlijke elementen. Daarom kunnen zij niet op gepaste wijze aardbevingen, hongersnoden, of desgelijks voorstellen. {ABN2: 42.3}

Zij kunnen ook niet de zeven engelen zijn met de zeven laatste plagen, want deze engelen zijn zeven in getal, niet vijf. Verder hebben zij geen “verdelgingswapens”in hun handen, maar schalen. Verder nog, vallen de plagen in Babylon (Openb. 18:4), terwijl de slachting van Ezechiël 9 plaatsvindt in Juda en Israël (Ezech. 9:9). {ABN2: 43.1}

Ezechiël 9 brengt, of het nu letterlijk of figuurlijk is, een scheiding teweeg tussen de goeden en de kwaden, het onkruid en de tarwe, in de kerk (Juda en Israël), net zoals de plagen dat uiteindelijk doen in Babylon (Openb. 18:4). En daar de plagen letterlijk zijn, hoe kan de slachting dan enigszins minder letterlijk zijn? {ABN2: 43.2}

De engel met de schrijversinktkoker zal een merkteken plaatsen op de voorhoofden van allen die zuchten en uitroepen vanwege de gruwelen, daarna zullen de verdelgende engelen zowel oud als jong doden (Ezech. 9:4-6). {ABN2: 43.3}

 “De kerk – Gods heiligdom,” zal “het eerst de slag van Gods wraak voelen. De oudsten (de voorgangers) aan wie God groot licht gegeven had en die als wachters voor het geestelijk welzijn van het volk hadden gestaan, hadden hun plicht

43

verzaakt. Zij waren van mening dat wij niet naar wonderen en bijzondere tekenen van Gods macht behoefden uit te zien zoals in de dagen van ouds. De tijden zijn veranderd. Deze woorden versterken hun ongeloof, en zij zeggen: ‘De Heer zal niets goeds maar ook niets kwaads doen. Hij is te genadig om Zijn volk met een oordeel te bezoeken.’ Aldus is ‘vrede en veiligheid’ de roep van mannen die nooit meer hun stem als een bazuin zullen verheffen om Gods volk hun overtredingen te tonen en het huis Jakobs hun zonden. Deze stomme honden die niet wilden blaffen zijn degenen die de rechtvaardige wraak van een beledigde God voelen. Mannen, meisjes, kleine kinderen, allen komen zij tezamen om.” –Testimonies, Vol.5, p. 211{Getuigenissen, Deel 5, p…}.{ABN2: 43.4}

Betreffende wat er in The Great Controversy, p.656 { DE Grote Strijd, p..} staat {geschreven}, kan er slechts een indirecte evenredigheid getrokken worden tussen de slachting van Ezechiël negen en het vallen van de plagen, omdat er een gemeenschappelijke einde (de dood) komt over zowel de goddelozen in de kerk van Laodicea als de goddelozen in de kerken van Babylon. En alleen zij die zeggen: “wij behoeven niet naar wonderen en bijzondere tekenen van Gods macht uit te zien zoals in de dagen van ouds,” denken dat de slachting niet letterlijk is. {ABN2: 44.1}

WIE ZIJN DE VROUW EN HAAR OVERBLIJFSEL?

Vraag Nr. 26:

Wat is de betekenis van Openb. 12:13-17? {ABN2: 44.2}

44

Antwoord:

“En toen de draak zag, dat hij op de aarde was geworpen, vervolgde hij de vrouw, die het mannelijke kind gebaard had. En aan de vrouw werden de twee vleugels van de grote arend gegeven om naar de woestijn te vliegen, naar haar plaats, waar zij onderhouden wordt buiten het gezicht van de slang, een tijd en tijden en een halve tijd. En de slang wierp uit haar bek water achter de vrouw als een stroom, om haar door de stroom te laten medesleuren. En de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond en verzwolg de stroom, die de draak uit zijn bek had geworpen. En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben.” Openb. 12:13-17. {ABN2: 45.1}

Bijna alle christenen zijn het erover eens dat de enige houdbare uitlegging van de “vrouw” die hier wordt vermeld, is dat zij symbolisch staat voor de kerk. En het feit dat zij bevallen werd van een manlijk kind, Christus, toont aan dat zij daarom symbolisch staat voor ten minste de christelijke dispensatie. {ABN2: 45.2}

Terwijl de draak haar vervolgde door middel van de misleide Joodse priesters die Christus verwierpen als de Messias, “ontstond er te dien dage een zware vervolging tegen de gemeente te Jeruzalem; en allen werden verstrooid over de

45

streken van Judea en Samaria, met uitzondering van de apostelen. En vrome mannen droegen Stefanus ten grave en bedreven grote rouw over hem. En Saulus verwoestte de gemeente, en hij ging het ene huis na het andere binnen en sleurde mannen en vrouwen mede, en hij leverde hen over in de gevangenis. Zij dan, die verstrooid werden, trokken het land door, het evangelie verkondigende.” Hand. 8:1-4. {ABN2: 45.3}

Aan haar werd daarom gegeven vleugels van een grote arend – haar transportmiddel tot in de woestijn. En zijnde het tegengestelde van de wijngaard (“het huis Israëls, en de mannen van Juda Zijn sierlijke plant”–Jes. 5:7), duidt de woestijn vanzelfsprekend de Heidense natiën aan. De apostelen werden daarom, ter vervulling van deze profetie, opgedragen, en de vleugels gegeven, om met spoed naar alle natiën te gaan verkondigen. {ABN2: 46.1}

“Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen. Want zo heeft ons de Here geboden: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde.Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het woord des Heren; en allen, die bestemd waren ten eeuwige leven, kwamen tot geloof; en het woord des Heren verbreidde zich door het gehele land.” Hand. 13:46-49. {ABN2: 46.2}

46

Toen hij dit zag, trachtte de slang de bruikbaarheid van de vrouw onder de Heidenen te vernietigen; hij “wierp uit haar bek water achter de vrouw als een stroom, om haar door de stroom te laten medesleuren.” Openb. 12:15. {ABN2: 46.3}

Een ieder kan zien dat deze “vloed” alleen maar een voorstelling kan zijn van dat de kerk plotseling wordt doordrongen van onbekeerde heidenen die, zoals in de tijd van Constantijn en jarenlang daarna, zelfs massaal werden opgenomen en gedwongen tot de doop. In de gelijkenissen van Christus wordt deze zelfde “vloed” beschreven, maar met een andere term: “onkruid.” En het duidelijke feit dat zij nog steeds weldegelijk in de kerk {aanwezig} zijn, dringt de pijnlijke realisatie op dat de aarde de vloed nog niet heeft verzwolgen. {ABN2: 47.1}

“Vloed”en “onkruid” zijn figuurlijke gelijkwaardigheden. Het verzwelgen van de vloed is daarom hetzelfde als het verbranden van het onkruid, zoals wordt verstaan uit de gelijkenis van de oogst (Matt.13:3). {ABN2: 47.2}

Daarnaast geeft de Openbaarder aan dat de draak niet eerder dan nadat de vloed is verzwolgen door de aarde, nadat de onbekeerden zijn “gedood” en begraven en de kerk daardoor is gereinigd, zijn hevigste oorlog zal voeren tegen het overblijfsel van het nageslacht van de vrouw. Vandaar dat de oogsttijd in de kerk, de tijd waarin de aarde de vloed verzwelgt, plaatsvindt voordat de draak oorlog voert tegen het overblijfsel. {ABN2: 47.3}

47

“Vruchten” die bijeen zijn vergaderd, zijn een resultaat {of gevolg} van een oogst. Wanneer de 144.000, de eerste vruchten (Openb. 14:4), binnen zijn vergaderd, en het onkruid (de vloed) is vernietigd (verzwolgen) uit hun midden, worden de 144.000 meegenomen naar de berg Sion, alwaar zij dan de Moederkerk vormen, de met twaalf sterren gekroonde vrouw, onder de bescherming van het Lam, die Ene met hen. Aldus beschermd, is zij veilig gesteld van het oorlog voeren van de draak tegen haar. Dus voert hij oorlog tegen haar “overblijfsel,” zij die nog bijeen vergaderd zullen worden—de tweede vruchten die nog steeds verspreid zijn over de wereld, weg van de berg Sion. Dit hoogtepunt der eeuwen werd op levendige wijze voorzegd door zowel Jesaja als Micha: {ABN2: 48.1}

“Maar in de laatste dagen” verklaart Micha, “zal het gescheiden, dat de berg van het huis des Heren vastgesteld zal zijn op de top der bergen, en het zal verheven zijn boven de heuvels; en volkeren zullen derwaarts heen stromen. En vele natiën zullen komen, en zeggen: “Komt, en laat ons opgaan naar de berg van het huis des Heren, en tot het huis van de God van Jakob; en Hij zal ons van Zijn wegen leren, en wij zullen in zijn paden wandelen.” Mich. 4:1, 2{KJV}. (Zie ook Jesaja 2). {ABN2: 48.2}

Uit deze Schriftgedeelten wordt duidelijk gezien dat de berg Sion het hoofdkwartier wordt voor het laatste evangeliewerk op aarde, na de tijd waarop de 144.000 daar aankomen, en gedurende

48

de tijd waarin de draak oorlog voert tegen het overblijfsel, “uit Sion zal de wet uitgaan, en het Woord des Heren uit Jeruzalem”—niet langer vanuit de Generale Conferentie, of vanuit Mount Karmel Centrum. {ABN2: 48.3}

Dan zullen vele natiën zeggen: “Komt, en laat ons opgaan naar de berg van het huis des Heren, en tot het huis van de God van Jakob; en Hij zal ons van Zijn wegen leren, en wij zullen in zijn paden wandelen.” Mich. 4:2{KJV}. {ABN2: 49.1}

WIE IDENTIFICEERDE PLANETEN DIE IN VISIOEN ZIJN GEZIEN?

Vraag Nr. 27:

In zijn geschiedenis van de Advent Beweging, vertelt Ouderling Loughborough: “In de maand november, 1846, was er een conferentie gehouden in Topsham Maine, waarbij Ouderling Bates aanwezig was. Bij deze bijeenkomst had Mw. White (…) een visioen, wat de oorzaak was dat Ouderling Bates volledig overtuigd werd van hun goddelijke oorsprong(…) Mw. White begon, terwijl zij in visioen was, te spreken over de sterren, zij gaf een hartstochtelijke beschrijving van rooskleurige banden die zij zag over de oppervlakte van sommige planeten, en voegde eraan toe: ‘Ik zie vier manen.’ ‘O,’ zei Ouderling Bates, ‘zij is Jupiter aan het bezien!’ Toen zij dan bewegingen had gemaakt alsof zij door de ruimte reisde, begon zij een beschrijving te geven van banden en ringen in hun altijd variërende schoonheid, en zei: ‘Ik zie zeven manen.’ Ouderling Bates riep uit: ‘Zij is Saturnus aan het beschrijven.’ Vervolgens zei ze: ‘Ik zie zes manen,’ en meteen begon er een beschrijving van de ‘geopende hemelen,’ met zijn heerlijkheid(…)” –“The Great Second Advent Movement{De Beweging van de Grote Tweede Advent},” pp. 257, 258. {ABN2: 49.2}

De geweldigere telescopen en stelselfotografieën van vandaag hebben astronomen in staat gesteld te ontdekken dat Jupiter negen manen heeft, en

49

Saturnus tien. De vijf toegevoegde manen van Jupiter werden ontdekt tussen de jaren 1892 en 1914. De achtste maan van Saturnus werd ontdekt in 1848, de negende in 1899, en de tiende in 1905. En vanaf haar visioen is er ontdekt dat Uranus slechts vier manen heeft in plaats van zes. {ABN2: 49.3}

In het licht van deze astronomische feiten, hoe kunt u dan betogen voor de inspiratie van de geschriften van Mw. White? {ABN2: 50.1}

Antwoord:

Het boek The Great Second Advent Movement{De Beweging van de Grote Tweede Advent}, pp. 257, 258, zegt niet dat Zuster White de planeten bij name heeft genoemd, maar het geeft weer wat inhoudelijk werd gezegd door hen die aanwezig waren bij de gelegenheid waarbij zij het visioen kreeg van de planeten. Bovendien suggereert het niet eens dat Zuster White instemde met de bijzondere benamingen die Ouderling Bates gaf ( in het licht van de gangbare astronomische kennis van toen) aan de planeten die zij toen beschouwde. Het was echter slechts vanzelfsprekend voor hem om hen te identificeren zoals hij dat deed, want het paste allemaal keurig bij de astronomische leringen van die dagen. Dus, omdat hij eenvoudigweg in een ogenblik van ijverig enthousiasme, niet volgens Goddelijke openbaring, veronderstelde datgene te identificeren en te benoemen wat God niet identificeerde of benoemde, geeft het niet eens de schijn van integriteit aan de aanklachten die de vraag tegen haar indient. {ABN2: 50.2}

Zij wist klaarblijkelijk niets over de namen van die planeten; Ouderling Bates wist nog minder; en wij weten vandaag de dag zeer weinig, indien het enigszins

50

meer is. Als en wanneer God het nodig acht om hun namen bekend te maken, dan zal Zijn identificatie van hen juist zijn; dát weten wij wél. {ABN2: 50.3}

IS ALLES VAN A WORD TO THE LITTLE FLOCK {EEN WOORD TOT DE KLEINE KUDDE} BETROUWBAAR?

Vraag Nr. 28:

“The Shepherd’s Rod” Vol. 2 {De Herdersstaf, Deel 2}, p. 151, citeert uit “Een Word tot de Kleine Kudde,” betreffende het getal van het tweehoornige beest. Omdat het boek echter gedeeltelijk is geschreven door Ouderling James White en gedeeltelijk door Zuster White, zouden wij willen weten wie de verklaring die wordt vermeld schreef, want als het van Ouderling White komt, dan kunnen wij niet inzien waarom het de bevoegdheid {of het gezag} kan dragen welke de “Rod” {de Staf} eraan toeschrijft. {ABN2: 51.1}

Antwoord:

Hoewel het citaat in kwestie van de pen van Ouderling White afkomstig is, toont juist het feit dat A Word to the Little Flock {Een Woord aan de Kleine Kudde} gezamenlijk door hem en zijn vrouw  was geschreven aan, dat zij zijn artikelen goedkeurde als niet minder gezaghebbend dan die van haar. Anders zou zij het nooit hebben toegelaten dat zijn artikelen gepubliceerd werden als één met die van haar.  Bovendien ontving hij of elk  van de andere pioniers welke waarheid dan ook die zij aannamen in die dagen, oorspronkelijk door haar. Anders gezegd, bij het schrijven van A Word to the Little Flock, was hij slechts datgene opnieuw aan het zetten wat was geopenbaard door Zuster White. De waarheid hiervan wordt duidelijk gezien uit het feit dat haar verklaring over het getal van het beest, op pagina 19, op volmaakte wijze overeenstemt met zijn verklaring op bladzijde 9, het gedeelte welke

51

de Rod {de Staf} citeert. Daarom betekent het aannemen van de zienswijzen van de een over het onderwerp, het aannemen van die van de ander. {ABN2: 51.2}

IS ER EEN AMALGAMATIE{FUSIE} GEWEEST VAN MENSEN EN DIEREN?

Vraag Nr. 29:

“Vanaf de zondvloed” zegt Mw. White, “is er een amalgamatie {fusie, vereniging of samensmelting} geweest van mensen en dieren, zoals er kan worden gezien in de haast eindeloze verscheidenheid van diersoorten, en in bepaalde mensenrassen {of klassen, stammen, volken}.” –“Spiritual Gifts,” Vol. 3{“Geestelijke Gaven,” Deel 3}, p. 75 (1864). Hoe kan dat? {ABN2: 52.1}

Antwoord:

Juist het feit dat de uitlegging die wordt gegeven aan de verklaring van Zuster White betreffende amalgamatie {fusie} resulteert in een dusdanige biologische onzinnigheid, bij welke slechts de meest onwetenden en meest dwazen zich zouden kunnen onderschrijven, is het beste bewijs dat haar woorden erg zijn verdraaid. Wat men ook erop kan aandringen over de taalkundige betekenis van het zinsdeel: “amalgamatie {fusie, vereniging} van mensen en dieren,” blijft het feit duidelijk in het licht van wat zij elders schrijft over het onderwerp, en in de achtergrond van gezond verstand, evenals  van haar ruime begrip van de Bijbel, gezamenlijk met haar vroegere onervarenheid met woorden, dat zij twee soorten amalgamatie tracht aan te tonen – de één onder de verscheidene mensenrassen, de ander onder de verscheidene typen en soorten dieren, bijvoorbeeld: de Hebreeër met de Kanaäniet, en de ezel met het paard, dat resulteert in

52

een bastaard-{of halfbloed-, gekruiste} ras in het ene geval, en een bastaard-{ of gekruiste, halfbloed-} soort in het ander geval. Zijzelf verklaart: “Elk soort dier dat God had geschapen werd behouden in de ark. De verwarde soorten die God niet had geschapen, die het resultaat waren van amalgamatie, werden door de vloed vernietigd.” –Spiritual Gifts {Geestelijke Gaven}, p. 75. {ABN2: 52.2}

WAAROM WORDT ER GEEN BETERE VOORTGANG GEMAAKT?

Vraag nr. 30:

Met het oog op de verhevenheid van het werk en de beknoptheid van tijd, waarom is de verzegelende boodschap geen betere vooruitgang aan het boeken? {ABN2: 53.1}

Antwoord:

Als er in de tijd van Mozes niet een gemengde menigte uit Egypte was gekomen, dan had de Uittocht Beweging binnen een paar weken het beloofde land binnen kunnen gaan. Maar omdat er in het spoor van die Beweging velen volgden die bezeten waren van een geest die anders was dan die van Kaleb en Jozua, raakte de Beweging veertig jaren achter op het schema om het beloofde land binnen te gaan! {ABN2: 53.2}

En hoewel het werk van Jezus bij Zijn eerste komst niet zo verreikend was als dat van ons nu, toch was het van nog groter belang en van kortere duur dan dat van ons. Ogenschijnlijk boekte het echter geen enkele vooruitgang dan ook, wanneer wij in beschouwing nemen dat allen Hem verlieten tijdens Zijn rechtszaak {of verhoor}, en dat Petrus, de meest ijverige

53

der apostelen, zelfs vloekte en zwoor dat hij geen discipel van Christus was. Maar in tegenstelling tot alle voorkomens van een ogenschijnlijke nederlaag, verklaarde Jezus, terwijl Hij aan het kruis hing, dat Zijn werk was volbracht. {ABN2: 53.3}

Verder nog ondernam Hij na Zijn opstanding Zijn reis naar omhoog, en liet slechts enkele halfbekeerde volgelingen achter om het werk voort te zetten.  Aldus waren dit de resultaten van de onvermoeide pogingen van Johannes de Doper en Jezus. Vandaar dat er op de dag van het Pinksterfeest, vanuit de menigten die werden gedoopt door Johannes en Jezus, slechts honderd twintig discipelen eensgezind waren om de uitstorting van Gods Geest te ontvangen. {ABN2: 54.1}

Inderdaad bleek het werk niet alleen klein en onbeduidend, maar ook onmogelijk te zijn om voort te zetten. Niettemin, naargelang zij die twijfelden onder de menigte een verontschuldiging zagen in de ogenschijnlijk volkomen nederlaag door de kruisiging van Jezus, scheidden zij zich af van tussen de getrouwen. En naargelang de overgeblevenen van Zijn volgelingen het vertrouwen verloren in zichzelf, het eigen ik afzwoeren, en de Heer ernstig zochten in een tijd waarin er in zichzelf niet eens de geringste hoop leefde om het werk voort te zetten, gaven zij de Heer een gelegenheid om Zijn grote macht te manifesteren en Zijn zaak te bevorderen met een dusdanige vlugheid, dat er door één preek drieduizend waren bekeerd op één dag. Daarna werden er dagelijks slechts “zij die behouden zouden worden” toegevoegd –zij die

54

 grondig bekeerd waren. Aldus begon het werk van het evangelie spoedig te groeien, toen de Heer eenmaal een groep mensen had die Hij kon vertrouwen en gebruiken. {ABN2: 54.2}

Op gelijke wijze zou de Advent Beweging meteen na de Conferentie te Minneapolis in 1888 met het werk van de engel met de Luide Roep kunnen zijn begonnen, maar als gevolg van de ongeloof van velen in de Testimonies{Getuigenissen} van de Geest van God, werd de “roep” tot zwijgen gebracht gedurende veertig jaren, terwijl de Beweging terugkeerde “naar Egypte.” – Testimonies, Vol. 5, p. 217{Getuigenissen, Deel 5, p. 178}. {ABN2: 55.1}

In het jaar 1930 sprak de Heer opnieuw tot Zijn volk, zoals Hij sprak tot Israël in de dagen van Jozua, maar evenals toen zijn er nu onder ons de tien spionnen, de Korachs, Dathans en Abirams, en de Achans – al dezulken die graag ontmoedigende verslagen uitbrengen, die een positie {of functie} najagen, die het Babylonisch kleed, het zilver, en de gouden staaf begeren. En als gevolg worden ook wij achtergehouden, en zullen dat blijven zijn, totdat de Heer Zijn macht manifesteert, en van onder ons wegneemt hen die pretenderen {zich voorgeven}, ons vrijmaakt van zonde en zondaars, zoals ten tijde van Korach en zoals ten tijde van Achan, en tot ons zegt, zoals Hij tot Jozua zei: “Trek over de Jordaan hier, gij en dit gehele volk, naar het land, dat Ik hun, de kinderen Israëls, geven zal.” Joz. 1:2. {ABN2: 55.2}

Hoewel wij soms grotelijks teleurgesteld zijn als wij onder ons de ontrouwe,

55

twijfelende, foutenzoekende, zelfverheffende menigte zien, inclusief hen die de Here hebben verlaten; en zij die, wanneer zij op de proef worden gesteld vanwege hun geloof, zelfs vloeken en zweren dat zij geen volgelingen zijn van de boodschap van de Shepherd’s Rod {de Herdersstaf};  gezamenlijk met hen die ogenschijnlijk geloven em die verklaren dat zij sterk staan in de boodschap, maar die stenen werpen op ons en op ons werk;–hoewel wij zeker niet dankbaar zijn voor dit element, zijn wij toch helemaal niet ontmoedigd, maar eerder verblijd om alleen te staan voor waarheid en gerechtigheid wanneer de meerderheid ons verlaat. {ABN2: 55.3}

Wij kunnen niet anders dan nederig uit te roepen: Ach Here, help ons getrouw te staan tot U, al zou de gehele wereld u verlaten, of zelfs al zouden wij moeten sterven als de apostelen, indien nodig. Dat wij mogen zijn als Daniel, Sadrach, Mesach, en Abednego—getrouw te staan zelfs in gevaar van hun leven, zodat Gij de gelegenheid kunt krijgen om ons te verlossen uit een leeuwenkuil, of uit een vurige oven, indien nodig, aldus Uzelf bekend makend over de gehele wereld door onze trouw. Mogen wij vervuld zijn met de ijver van Noach wanneer wij betrokken zijn in het bouwen van de ark van vandaag, terwijl velen belijdende broeders en zusters in de boodschap ons werk en standpunt in twijfel trekken en bekritiseren (Testimonies, Vol. 5, p. 690{Getuigenissen, Deel 5, p..}) en de vooruitgang van het werk vertragen, en terwijl anderen ons ervan beschuldigen dat wij teveel op ons nemen. {ABN2: 56.1}

56

Mogen wij nooit zeggen: “De Here vertraagt Zijn komst”; of: “Wij zullen tegen dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij,” of: “Het land dat wij zijn doorgetrokken om het te verspieden, is een land dat zijn inwoners verslindt, en alle mensen die wij daar zagen, waren mannen van grote lengte. Ook zagen wij daar de reuzen, Enakieten, die tot de reuzen behoren, en wij waren als sprinkhanen in onze eigen ogen en ook in hun ogen.” Num. 13:31-33. Dat wij nooit zo dwaas en wanhopig als dit mogen worden. {ABN2: 57.1}

WAAROM IN OPSPRAAK BRENGEN WAAR DAT NIET GEWENST IS?

Vraag Nr. 31:

Als de Davidians denken dat zij een boodschap hebben, waarom stellen zij zich dan niet tevreden door hun gang te gaan en anderen hun eigen gang te laten gaan? Waarom zouden zij hun boodschap in opspraak brengen in onze kerk? {ABN2: 57.2}

Antwoord:

Door terug te blikken op de kerkgeschiedenis door de eeuwen heen ondervinden wij, dat indien allen hetzelfde standpunt hadden ingenomen als de vrager, dan zou de voortschrijdende Waarheid de kerk nimmer hebben bereikt in welke periode dan ook. Als Gods boodschappers voortijds hadden gefaald om hun boodschap in hun eigen kerken in opspraak te brengen, hoe zouden dan de verscheidene reformerende {of hervormende} boodschappen Zijn volk hebben bereikt? Is Hij niet meer geïnteresseerd in hen dan dat Hij dat is in de heidenen? Johannes de Doper, Jezus, en de apostelen, hebben allen hun levens opgeofferd teneinde hun boodschap tot hun eigen kerk te kunnen brengen. Waarom zouden de Davidians dan niet op gelijke wijze handelen? {ABN2: 57.3}

{Citaat Great Controversy, p. 609}. {ABN2: 58.1}

Dus wagen wij het niet te weigeren om de bijzondere {speciale} Davidian Waarheid voor de kerk van vandaag te verkondigen {publiceren}. {ABN2: 58.2}

WERKEN VAN BINNEN OF NAAR BUITEN?

Vraag Nr.32:

Aan de ene kant ondervind ik dat uw literatuur de gelovigen ervan leert dat zij de gelederen van de Moederkerk niet moeten verlaten, terwijl ik aan de andere kant ondervind dat het eindeloos moeilijkheden veroorzaakt voor de kerk. Hoe verenigt u uw voorschrift met uw voorbeeld? Waarom wijdt u uw tijd niet aan evangeliserende pogingen, om dwalende zielen tot de kennis der Waarheid te brengen, en laat u de kerk met rust? {ABN2: 58.3}

58

Antwoord:

Wij geloven met zekerheid dat dit geen tijd is om uit elkaar te drijven, maar inderdaad om samen te bundelen.En de boodschap die wij aan het uitdragen zijn tot de kerk, bevat niet alleen geen leerstelling die ons afscheiden van haar gelederen zou rechtvaardigen, om een afgescheiden sekte te worden, maar integendeel verbiedt het ons absoluut om dat te doen. Om deze reden hebben wij vanaf het allereerste begin geweigerd, zelfs tegen het trotseren van groffe behandeling, om de Moederkerk te verlaten. {ABN2: 59.1}

Voor zover het ons aangaat, is de bestaande strijd en schisme daarom de verantwoordelijkheid van de leidende broeders van het Kerkgenootschap, en niet van ons, want wij voeren alleen maar het uitgedrukte voorschrift en voorbeeld van de Heer uit, om de Waarheid nooit op te offeren. En zijzelf geven toe dat wij God, en niet mensen moeten gehoorzamen. Op hen rust daarom de zware schuld van het herhalen van de tragische dwaasheid van de Joden in de tijd van Christus, door de boodschap van het uur te verwerpen, “zelf niet binnengaand” tot de uitbreiding der Waarheid, degenen verhinderend die binnen zouden willen gaan, en degenen uitwerpend die er binnengaan. {ABN2: 59.2}

Om dus onze tijd te wijden aan het evangeliseren van de wereld en tegelijk de kerk te verwaarlozen, zou een misdadige handeling zijn, en een van het hoogste verraad tegen zowel God als tegen Zijn volk. De kerk moet eerst gered worden van haar

59

Laodiceaanse toestand van zijnde “jammerlijk, en ellendig, en arm, en blind, en naakt.” Zíj, niet de wereld, staat net op het punt uitgespuwd  te worden. Zij “is het enige voorwerp op de aarde waarover Hij Zijn verheven achting uitstort.” –Testimonies to Ministers, p.15. {ABN2: 59.3}

Maar in haar huidige betreurenswaardige staat van blindheid en gebrek, zoals aangetoond  door de Getrouwe Getuige (Openb.3:14-18), is zij volkomen ongeschikt voor de taak die haar is toegewezen, en moet zij gered worden van haar treurige misleiding voordat zij een veilige toevlucht en een reddende invloed kan worden voor degenen die zich bij haar gelederen zouden willen voegen. Als God haar in haar Laodiceaanse toestand  zou laten waarin zij nu wegkwijnt, dan zou niet alleen zijzelf verloren zijn, maar als gevolg ook de gehele wereld met haar tezamen. Daarom moet Hij haar opwekken of anders een andere {kerk} oprichten om het werk te doen dat nog gedaan moet worden. {ABN2: 60.1}

Gedenk echter, wat een eeuwige vreugde het zou zijn voor Hem om haar geschikt te maken en haar te gebruiken tot Zijn heerlijkheid, in plaats van haar in de steek te moeten laten! Dus, voordat Hij als een laatste toevlucht een andere {kerk} opricht, probeert Hij haar te redden, en Hij zal haar redden, zoals Hij belooft: {ABN2: 60.2}

“Satan zal zijn wonderen uitoefenen om te misleiden, hij zal zijn macht als verheven oprichten. De kerk kan blijken als op het punt staande te vallen, maar het valt niet. Het blijft {staande}, terwijl de zondaars in Sion uitgezift zullen worden. Het kaf

60

wordt gescheiden van de kostbare tarwe. Dit is een vreselijke beproeving {godsgericht}, maar desondanks moet het plaatsvinden. Niemand dan degenen die overwinnend zijn geweest door het bloed van het Lam, en het woord van hun getuigenis, zullen gevonden worden met de getrouwen en waarachtigen, zonder smet of vlek van de zonde, zonder bedrog in hun mond. Het overblijfsel, dat hun zielen reinigt door aan de waarheid te gehoorzamen,  putten kracht uit het beproevende proces, de schoonheid van heiligheid aan de dag leggend temidden van de omringende afvalligheid…. {ABN2: 60.3}

“De grote zaak, die zo nabij op handen is, zal zal degenen uitwieden die God niet heft aangesteld, en Hij zal een reine, waarachtige, geheiligde bediening hebben, voorbereid voor de late regen.”—B-55-1886. {ABN2: 61.1}

Indien de Heer—Die Zelf, toen Hij op aarde was, al Zijn tijd besteedde aan de uitsluitende poging om Zijn verloren kerk toentertijd te redden—ons tot de wereld zou zenden in plaats van tot Zijn verloren kerk van vandaag, dan zou Hij niet alleen de onschuldigen inbrengen om met de schuldigen om te komen, maar ook Zijn eigen handelwijze volledig omkeren {herroepen} en Zijn eigen geboden tot Zijn apostelen tegenspreken, dat zij tegenwoordige Waarheid eerst tot de kerk moeten prediken.(Matt.10:5,6). {ABN2: 61.2}

In genade en in consequentheid met Zijn eeuwige procedure, bestemde Hij daarom dat “terwijl het onderzoekend oordeel voortgang vindt in de hemel, terwijl de zonden van boetvaardige gelovigen worden verwijderd uit het heiligdom, zal er een speciaal

61

 werk van reiniging, van het wegdoen van de zonde, gedaan worden onder [Zijn] volk op aarde.” Dit is haar  speciale werk. “Dan zal de gemeente, die [Hij] (…) ‘bij zijn komst voor Zich zal ontvangen,’een heerlijke gemeente zijn, ‘zonder vlek of rimpel, of iets dergelijks.’”—The Great Controversy, p.425 {De Grote Strijd, blz. 397,398}.{ABN2: 61.3}

“De Here werkt nu niet om vele zielen in de waarheid te brengen,” zegt de Geest der Waarheid verder,  “vanwege de gemeenteleden die nooit bekeerd zijn geweest, en degenen die eens bekeerd waren, maar die teruggevallen zijn. Welke invloed zouden deze ontoegewijde leden hebben op nieuwe bekeerlingen? Zouden ze de door God gegeven boodschap, die Zijn volk moet dragen, niet zonder uitwerking maken?”—Testimonies, Vol.6, p.371 {Getuigenissen, Deel 6, blz. 371}. {ABN2: 62.1}

Maar wanneer de teruggevallene en de onbekeerde, het onkruid, is weggenomen, “Dan zal zij voorkomen “als de dageraad, schoon als de maan, helder als de zon, en vreselijk als een leger met banieren.’”—The Great Controversy, p.425 {De Grote Strijd, blz. 398}.{ABN2: 62.2}

Ja, de oprechte heiden moet en zal geëvangeliseerd worden, maar “de verloren schapen van het huis Israëls” (Matt.10:6) moeten eerst gezocht worden. Hoe dankbaar, en hoe medewerkend behoren zij daarom te zijn, en zullen zij zijn, wanneer zij ontdekken dat in plaats van rijk en met goederen verrijkt te zijn, en aan niets gebrek hebbend, zij in werkelijkheid “jammerlijk, en ellendig, en arm, en

62

blind, en naakt” zijn—aan van alles gebrek hebben; en dat de Heer op hen wacht om wakker te worden tot het feit, zodat Hij hen kan maken tot wat zij behoren te zijn. {ABN2: 62.3}

Om deze redenen, zegt God nu om van binnen in de Laodiceaanse vergadering te werken, in plaats van naar buiten {toe}. En wat Hij zegt, dat meent Hij, en wij wagen het niet om ongehoorzaam te zijn, ongeacht wat mensen kunnen zeggen of doen. {ABN2: 63.1}

ONDERWIJST THE ROD {DE STAF} NOG STEEDS “HETZELFDE”?

Vraag Nr. 33:

In haar begin is “The Shepherd’s Rod” {De Herdersstaf} ermee eens met de Geest de Profetie dat “het overblijfsel van haar nageslacht de 144.000 zijn, tegen wie de draak oorlog voert.” — “The Shepherd’s Rod,” Vol. 2{De Herdersstaf, Deel 2}, p. 265. Vandaag de dag, tien jaar later, onderwijst het dat “het overblijfsel van haar nageslacht” in dit geval degenen zijn die zich nog in de wereld bevinden wanneer Babylon het beest berijdt(Openb. 17).” –“The Symbolic Code,”{De Symbolische Code}, Juli-December, 1941, p. 9. Wanneer had zij het aan de juiste eind- toen of nu? {ABN2: 63.2}

Antwoord:

Als men niet kan ontkennen dat de 144.000, de eerste vruchten, leden van de kerk zijn, dan kan men niet ontkennen dat zij van haar nageslacht zijn. En omdat zij levend overblijven van de slachting van de ontrouwen in hun midden, zijn zij daarom het “overblijfsel” –datgene wat overblijft. Met dezelfde soort logica is het op gelijke wijze niet ontkenbaar, dat daar de vrouw van Openbaring 12 een symbool is van de kerk tot het einde der tijd, dan zijn de tweede vruchten van haar zaad of nageslacht, zij die levend

63

overblijven van de vernietiging van de goddelozen over de gehele wereld, ook een “overblijfsel.” {ABN2: 63.3}

Het is daarom duidelijk dat beide verklaringen juist zijn. Het enig punt van verschil tussen hen is dat toen de ene {verklaring} in Volume{Deel} 2,werd opgesteld, de Rod {de Staf} niet het toegevoegde licht had welke later de ene inspireerde in de Code, en welke aantoont dat zowel de 144.000 als de grote schare overblijfselen zijn: De eerstgenoemde van het ontkomen van het doden van de ontrouwen in de kerk door de Heer (Jes. 66:19), en de laatstgenoemde omdat zij niet worden geroepen uit Babylon tot nadat de eerstgenoemden naar het land Israel zijn gegaan (Jes. 66:20), ook omdat zij levend overblijven nadat de goddelozen, onder wie zij zijn uitgeroepen, zijn omgekomen. {ABN2: 64.1}

IS DE AVOND HET EINDE OF HET BEGIN VAN DE DAG?

Vraag Nr. 34:

Tract No. 10, “The Sign of Jona” {Traktaat Nr. 10, “Het Teken van Jona”}, 1942 Editie, zegt dat de avond het einde, niet het begin is van een vier en twintig uur durende dag. Maar Genesis 1:5 zegt dat de avond en de morgen de eerste dag waren. Verplaatst deze verklaring de avond niet naar het eerste deel van de dag? {ABN2: 64.2}

Antwoord:

Wij zijn het erover eens dat volgens Genesis 1:5 de avond waarlijk het eerste deel is van de dag. Bijvoorbeeld: Vrijdagnacht is het

64

eerste deel van zaterdag, en zaterdagnacht is het eerste deel van zondag. Dit Bijbelse feit werd erkend door Gods volk al de weg. Maar al vroeg in de tijd van de Bijbel tot op deze tegenwoordige tijd, wordt de term: “tegen de avond” gebruikt om het laatste gedeelte van de dag – de middag – aan te duiden (Ex. 12:6; 16:13; Markus 14:12, 13, 15, 17; Johannes 20:19). Aldus verandert deze terminologie, hoewel algemeen gebruikt, op geen enkele wijze het feit dat de nacht die volgt na de “tegen de avond” periode en voorafgaat aan de dag, zal worden gerekend tot het eerste deel van de vier en twintig uur cyclus, want “de avond en de morgen waren de zesde dag.” Gen. 1:31{KJV}. Het is in dit licht dat de verklaring van Tract No. 10{Traktaat Nr. 10} zou moeten worden verstaan. {ABN2: 64.3}

IS HET WAAR?

Vraag Nr. 35:

Wij zouden willen weten of het waar is, zoals wij hebben gehoord, dat het een beleid van Mt. Karmel is om alle correspondenties en aanvragen voor lectuur strikt vertrouwelijk te behandelen. {ABN2: 65.1}

Antwoord:

Het is een niet te overtreden administratieve ethiek van Mt. Karmel dat geen enkele correspondentie of aanvraag voor lectuur wordt bekend gemaakt behalve op verzoek of goedkeuring van de schrijver. {ABN2: 65.2}

IN WELK ZEGEL?

Vraag Nr. 36:

Hoe kan de verzegeling van de 144.000 (de eerste vruchten) en de grote schare (de

65

 tweede vruchten) beide plaatsvinden onder het zesde zegel, daar Openbaring 7 door haar positie tussen de afsluitende gebeurtenissen van het zesde zegel en de opening van het zevende zegel? {ABN2: 65.3}

Antwoord:

Openbaring 7 blijkt vanzelfsprekend, zoals het voorkomt tussen de afsluitende gebeurtenissen van het zesde zegel en de opening van het zevende, de verzegeling van zowel de 144.000 als de grote schare te plaatsen onder de gebeurtenissen van het zesde zegel. Maar een zorgvuldige studie van de zeven zegels bewijst dat het zesde hoofdstuk, qua voortzetting, verbonden is met het achtste hoofdstuk. Dus is het zevende hoofdstuk een tussenvoeging, en het beperkt zich niet tot het zesde of het zevende. {ABN2: 66.1}

Met andere woorden, hoewel het zevende hoofdstuk volgt na de gebeurtenissen van het zesde zegel, en voorafgaat aan de gebeurtenissen van het zevende, moet het hoofdstuk zelf niet noodzakelijkerwijs enigszins meer chronologisch worden opgevat dan de hoofdstukken 12 tot en met 22 moeten worden opgevat als een deel van het zevende zegel, eenvoudigweg omdat zij zijn opgetekend onmiddellijk volgend op de gebeurtenissen daarvan. De tijd van de gebeurtenissen van het zevende hoofdstuk moet relatief worden vastgesteld, op de zelfde wijze zoals dat gedaan moet worden met de gebeurtenissen van het twaalfde tot en met het twee en twintigste hoofdstukken. {ABN2: 66.2}

WIE VLUCHT NAAR DE BERGEN?

Vraag Nr. 37:

Als Gods volk in het Koninkrijk is gedurende de Luide Roep, hoe kunnen zij dan in de gevangenis gezet

66

of naar de bergen verdreven worden gedurende die tijd, zoals de Geest der Profetie duidelijk bevestigt dat dit hen zal geworden (“The Great Controversy,” p. 626{De Grote Strijd, p…})? {ABN2: 66.3}

Antwoord:

Wanneer er wordt begrepen dat de 144.000 slechts de eerste vruchten zijn, de voorlopers of de vooraanstaande bewaarders van een grote schare van tweede vruchten, dan is de moeilijkheid in kwestie onmiddellijk opgelost. De eerste vruchten staan met het Lam, veilig op de berg Sion (in het Koninkrijk). Aldus kunnen zij die een schuilplaats zullen vinden in de bergen, en zij die in de gevangenis gezet zullen worden, alleen degenen zijn die zich bevinden onder de tweede vruchten – zij die de boodschap zullen aannemen gedurende de Luide Roep, maar die tegen die tijd het Koninkrijk nog niet zullen hebben bereikt. (Zie onze Tract No. 12, The World Yesterday, Today, Tomorrow{Traktaat Nr. 12, De Wereld Gisteren, Vandaag, Morgen} 1941 Editie, p. 45-49.) {ABN2: 67.1}

WANNEER ZAL HIJ HET HEILIGDOM VERLATEN?

Vraag Nr. 38:

“The Shepherd’s Rod” {“De Herdersstaf”} schijnt te zeggen dat Jezus de Allerheiligste plaats zal verlaten bij de uitvoering van de slachting van Ezechiël 9, terwijl “Early Writings,” p. 36{Eerste geschriften, p…} schijnt te zeggen dat Hij de plaats zal verlaten nadat Zijn werk in het heiligdom is voldaan, en dan zullen de zeven laatste plagen komen. Hoe verenigt u die twee? {ABN2: 67.2}

Antwoord:

Hoewel de schrijfster van Early Writings{Eerste Geschriften} zegt dat Christus het heiligdom niet zal verlaten voordat Zijn “werk is voldaan,” toch

67

schrijft zij ergens anders: “Zij zullen zich verlustigen in de dwalingen, vergissingen en fouten van anderen, ‘totdat,’ zegt de engel, ‘de Heer Jezus zal opstaan van Zijn bemiddelend werk in het hemelse heiligdom, en Zich zal bekleden met de klederen der wraak, en hen zal overvallen tijdens hun onheilige feest, en zij zullen ontdekken dat zij niet gereed zijn voor het bruiloftsmaal van het Lam.’” – Testimonies, Vol. 5, p.690{Getuigenissen, Deel 5, p. 561}.{ABN2: 67.3}

Door de vraag te bekijken in het licht van beide verklaringen, zien wij dat Christus het heiligdom verlaat op een bepaald tijdstip gedurende het “ontvouwen van de waarheid.” Wanneer Hij tot de kerk komt, treft Hij haar aan, niet zonder vlek en gereed om Hem te ontmoeten, maar diep in de zonde, en toch op zelfvoldane wijze zich verlustigend in de dwalingen, fouten en vergissingen van anderen. {ABN2: 68.1}

Het probleem nu dat voor ons ligt, is niet hoe the Rod {de Staf} in overeenstemming te brengen met Early Writings {Eerste Geschriften}, maar Early Writings met the Testimonies {de Getuigenissen}. Dezen worden automatisch in overeenstemming gebracht {geharmoniseerd} wanneer het wordt begrepen{aangenomen} dat Christus het heiligdom meer dan één keer verlaat; Eenmaal na het afsluitingswerk voor de kerk”(Testimonies, Vol. 3{Getuigenissen, Deel 3}, p. 266), en andermaal na het afsluitingswerk voor de wereld. {ABN2: 68.2}

WIE IS AFGEDWAALD VAN DE OUDE GRENSPALEN?

Vraag Nr. 39:

De Zevende-dags Adventisten gemeente heeft altijd geleerd dat het getal 666 van toepassing is op het luipaardachtig beest (Openb. 13:1-10). Maar “The

68

Shepherd’s Rod” leert dat het van toepassing is op het tweehoornig beest (Openb. 13:11). Vertelt de Geest der Profetie ons niet duidelijk dat “er geen enkele regel van waarheid die het volk der Zevende-dags  Adventisten heeft gemaakt wat zij zijn, zal worden verzwakt”? –“Testimonies,” Vol. 6{“Getuigenissen,” Deel 6}, p. 17. En waarschuwt het verder niet: “Wee degene die een blokje zal bewegen, of een speld eruit zal trekken”van die boodschappen? –“Early Writings,” p. 258{“Eerste Geschriften,” p. 310}. {ABN2: 68.3}

Antwoord:

De Geest der Profetie leert het inderdaad zo, en om honderd procent ermee in harmonie te zijn over dit punt evenals over alle andere {punten}, is the Rod {de Staf} zorgvuldig de Waarheid aan het ontdoen van het puin{de rommel} waarmee mensen het hebben bedekt, en is het aldus aan het herstellen tot haar oorspronkelijke glorie. Zo heeft het dat gedaan met de waarheid betreffende het getal 666. {ABN2: 69.1}

Hoewel dit nummer lange tijd erkentelijk is toegepast op het luipaardachtig beest, was de toepassing niet afkomstig van de stichters van het kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten, en het werd ook niet door hen geleerd in de vroegere dagen van de Beweging. Het werd veeleer van buiten ingebracht en geweven in het web van de Zevende-dags Adventistische leer ondanks het feit dat de Geest der Waarheid verklaarde door middel van de stichters van het Kerkgenootschap dat het getal van toepassing was op het tweehoornig beest: {ABN2: 69.2}

Het “beest,” zegt Ouderling G.W. Holt, schrijvend in de vroegere dagen van de boodschap, “dat zeven koppen en tien horens heeft is degene waarnaar er wordt verwezen; en ik denk dat het beeld, het beest is die ‘twee horens als en lam’ heeft,

69

 maar die ‘sprak als een draak.’ Zijn getal is 666.” –The Present Truth, Vol.1, No. 8, March, 1850{De Tegenwoordige Waarheid, Deel 1, Nr. 8, Maart, 1850}. {ABN2: 69.3}

De “laatste macht die de heiligen vertreedt,” zegt Ouderling White, schrijvend tegen ongeveer dezelfde tijd, “wordt in zicht gebracht in Openb. 13:11-18. Zijn getal is 666.”–A Word to the Little Flock{Een Woord aan de Kleine Kudde}, p. 9. {ABN2: 70.1}

En als laatst, verklaarde Zuster White, ter bevestiging van de echtheid van dit standpunt: “Ik zag dat allen die ‘het merkteken van het Beest, en van zijn Beeld wilden ontvangen in hun voorhoofden en in hun handen,’ niet konden kopen of verkopen. Ik zag dat het getal (666) van het Beeld Beest was opgesteld; en dat het beest het was dat de Sabbat had veranderd, en het Beeld Beest dat had nagevolgd, en de Sabbat van de Paus, en niet van God, onderhield.” – A Word to the Little Flock,{Een Woord aan de Kleine Kudde} p. 19. {Noot: Het getal 666 werd tussen haakjes geplaatst door de uitgever van A Word to the Little Flock.) {ABN2: 70.2}

Hier hebben wij bij monde van drie getuigen duidelijk bewijs dat de huidige leer van het Kerkgenootschap betreffende het getal 666 noch afkomstig noch goedgekeurd was door de stichtvaders daarvan, dat het in feite niet een van de regels der waarheid was, noch zelfs een van de blokjes of spelden van de boodschap, welke God gaf aan dit volk. Bovendien plaatst de Bijbel het getal op het tweehoornig beest. Merk op dat al de eigenschappen die betrekking hebben tot het tienhoornig beest zijn beschreven in Openb. 13:1-10, en dat al wat betrekking

70

heeft tot het tweehoornig beest is beschreven in Openb. 13:11-18. Daar het getal de beschrijving afsluit van het tweehoornig beest, kan het logischerwijs niet toegepast worden op het tienhoornig beest. {ABN2: 70.3}

Dit is slechts een van de vele afwijkingen van Waarheid, die Zuster White ver terug in de tijd (1882) veroorzaakte om uit te roepen: “De kerk volgt Christus niet langer na als haar Leider en keert gestaag terug naar Egypte. Toch zijn er maar weinigen gealarmeerd of verbaasd over hun gebrek aan geestelijke kracht. Twijfel, en zelfs ongeloof in de getuigenissen van de Geest van God, doordrin­gen overal onze kerken. Zo ziet Satan het graag. Zo zien predikan­ten die zichzelf prediken in plaats van Chris­tus het graag. De Getuigenissen worden niet gelezen en worden niet gewaardeerd. God heeft tot u gesproken. Licht heeft vanuit Zijn Woord en vanuit de Getui­genis­sen geschenen, en beiden zijn geringgeschat en terzijde gelegd. Het resultaat is een aantoon­baar gebrek aan rein­heid, toe­wijding en ernstig geloof onder ons.”– Testimonies, Vol. 5, p. 217{Getuigenissen, Deel 5, p. 178.} {ABN2: 71.1}

“Wij zijn afgedwaald van de oude grenspalen. Laten wij terugkeren. Als de Here God is, dien Hem dan; als Baäl dat is, dient hem. Aan wiens zijde zult u staan?” — Testimonies, Vol. 5, p. 137{Getuigenissen, Deel 5, p. 115.} {ABN2: 71.2}

VROEGERE OF LATERE ZIENSWIJZE?

Vraag Nr. 40:

“Early Writings,” p. 75{Eerste Geschriften, p.} zegt: “Toen er eenheid bestond, vóór 1844, waren haast allen eensgezind over

71

de juiste zienswijze betreffende het “dagelijkse,” maar tijdens de verwarring vanaf 1844, zijn er andere zienswijzen aangenomen.” Waarom brengt dan Tract No. 3, “The Judgment and the Harvest” {Traktaat nr. 3, “Het Oordeel en de Oogst”}, 1942 Editie, p. 31, nog een andere zienswijze naar voren die zelfs toen helemaal niet bekend was? Betekent het “dagelijkse offer”van Daniël 8:12 niet het “offeraltaar van Jehova”? {ABN2: 71.3}

Antwoord:

Het is waar, dat Early Writings {Eerste Geschriften} zegt dat vóór 1844 haast allen eensgezind waren over de juiste wijze, maar het zegt niet wat die zienswijze was, en niemand schijnt het nu te weten. Het zou kunnen zijn dat het “dagelijkse” “niet een testvraag” was, of dat het helemaal niet werd begrepen, en dat allen dus het erover eens waren dat onder de tegenwoordige omstandigheden van toen, zwijgen goud was, dus zou dat “de juiste ziens wijze” zijn geweest om aan te nemen in dat geval. In feite zijn er vele mogelijke zienswijzen waarover zij eensgezind hadden kunnen zijn, maar die niet noodzakelijkerwijs verband zouden kunnen hebben met de uitdrukkelijke uitleg van het woord “dagelijkse” zelf. Eén ding is echter zeker: als zij de waarheid hadden van het “dagelijkse,” dan zou de schrijver van Early Writings het hebben gepubliceerd, en het hebben onderwezen; en wij allen zouden vandaag de dag weten wat het is. {ABN2: 72.1}

Dat de zienswijze niet dusdanig was om het “dagelijkse” tot het “offeraltaar van Jehova” te doen betekenen, wordt vooraf vastgesteld uit het feit dat Early Writings, p. 74 {Eerste geschriften, p.} zegt dat “het woord ‘offer’ was toegevoegd door menselijke wijsheid, en niet behoort bij de tekst.” En zonder te worden gekoppeld aan het woord

72

“offer,” kan het woord “dagelijkse”op zichzelf genomen niet verbonden zijn met zulk een dergelijk altaar. {ABN2: 72.2}

De uitlegging van de Traktaat van het “dagelijkse” is zowel Bijbels als historisch, en daarom kan het slechts “gezonde leer” zijn. {ABN2: 73.1}

WAAROM DRIE TITELS VOOR HET EENMAAL VERDEELDE KONINKRIJK?

Vraag Nr. 41:

Wilt u alstublieft het verschil uitleggen tussen de termen Juda, Efraïm en Israël? {ABN2: 73.2}

Antwoord:

In haar oorspronkelijke en striktste aanduiding wijst de term “Israël” de kinderen Israëls aan van de dagen van Jakob, hun vader, tot aan het einde van de regering van Koning Salomo. {ABN2: 73.3}

Men zal zich echter herinneren dat na de dood van Salomo, het koninkrijk in tweeën werd gescheurd (1 Koningen 11:11, 12; 12:19, 20, 21). De ene divisie, samengesteld door de twee stammen, bezat het zuidelijke gedeelte van het Beloofde Land, terwijl de andere divisie, samengesteld door de tien stammen, bezat het noordelijke gedeelte. De eerstgenoemde naam de titel “Juda” aan omdat Juda erover heerste, de laatstgenoemde nam de titel “Israël” aan omdat het werd gevormd door de meerderheid van de stammen. Op dit tien-stammen koninkrijk is daarom de term “Israël” van toepassing wanneer het wordt gebruikt bij haar tweede aanneming, met uitzondering van twee stammen, Juda en Benjamin. {ABN2: 73.4}

73

De term “Efraïm” wijst in collectieve zin ook de tien stammen van het noordelijke koninkrijk aan (Jes. 7:1, 2), omdat de stam Efraïm erover heerste. Aldus zijn de eponiemen “Israël” (wanneer uitzonderlijk gebruikt voor de tien stammen) en “Efraïm” van toepassing op de noordelijke divisie, en het eponiem “Juda” op de zuidelijke divisie, van Gods vroegere volk. {ABN2: 74.1}

Zal Het Koninkrijk Opgericht Worden Vóór Het Millennium?

Vraag Nr. 42:

“The Great Controversy,” pp. 322, 323 {“De Grote Strijd,” p..} leert dat “pas bij de persoonlijke komst van Christus, Zijn volk het koninkrijk kan ontvangen(…)Maar wanneer Jezus komt, bekleedt Hij Zijn volk met onsterfelijkheid; en dan roept Hij hen op om het koninkrijk te beërven waarvan zij tot nu toe slechts erfgenamen zijn geweest.” Wilt u alstublieft helpen de Bijbel en “The Shepherd’s Rod” {“De Herdersstaf”} in harmonie te brengen met deze en andere passages in de Geschriften van Zuster White met betrekking tot het oprichten van het Koninkrijk? {ABN2: 74.2}

Antwoord:

Hoewel de leer van het Koninkrijk niet als zodanig volkomen kan blijken te zijn onder de lens van Zuster White’s geschriften als onder de lens van de Rod {Staf}, waagt men het niet om beiden aldus op een oppervlakkige wijze te verwerpen, maar moet men nog ijveriger beide zienswijzen van de leer vergelijken onder de superlens van de Bijbel. Hij moet in gedachte houden dat het ons niet is geoorloofd de Bijbel in overeenstemming te brengen met welke andere geschriften ook, maar zijn opgedragen om alle andere Eraan te meten. {ABN2: 74.3}

74

Allereerst moet, teneinde recht te doen aan de Schriften, aan Zuster White’s geschriften, en aan de Rod {Staf}, het standpunt van elkeen over het onderwerp worden gezien in het licht van de Schriften, welke onbetwistbaar leren dat het Beloofde Land opnieuw bewoond zal zijn door de Heer Zijn eigen bekeerde volk. (Zie Jesaja 2; Micha 4; Ezechiël 36, 37; Jeremia 31-33). {ABN2: 75.1}

Wat de verklaring van Zuster White in The Great Controversy {de Grote Strijd} betreft, spreekt zij daar over het Koninkrijk in zijn compleetheid, nadat de doden zijn opgestaan, ten tijde waarop heiligen het ontvangen. Dit was de enige fase van het onderwerp – de complete fase – welke Voorzienigheid had bekengemaakt toen zij schreef. Daar nu de rol van profetische Waarheid is verder ontvouwd vanaf haar tijd, wordt van het Koninkrijk gezien dat het een tussentijdse, Davidiaanse fase heeft, evenals de laatste die hiervoor bekend was. {ABN2: 75.2}

Naast de profetieën die verband houden met het letterlijke – het Davidiaanse – Koninkrijk, bevat de Bijbel vele andere profetische onderwerpen die de geschriften van Zuster White zelfs niet eens vermeldt, laat staan behandelt. En als de Heer ze nu niet openbaart aan de kerk om in haar behoefte van vandaag te voorzien, zal zij niet voorbereid zijn op hun vervulling, maar zal ze achterblijven om te vergaan in haar verloren Loadiceese toestand. Deze profetieën moeten daarom worden geopenbaard teneinde de kerk te versterken bij haar laatste strijd. Met welk doel waren zij anderszins geschreven? {ABN2: 75.3}

75

Geen enkel profeet van God heeft ooit een volledige profetische keten gebeurtenissen, zonder missende schakels, bedacht. Er waren vele geïnspireerde schrijvers nodig om de lange keten van profetie volledig te maken. De geest die daarom het standpunt inneemt dat Zuster White heeft gedaan wat geen enkel profeet in of buiten de Bijbel ooit heeft gedaan, doet dat door een complete verachting van feitelijke Bijbelse handelwijze, en ook van geopenbaarde Waarheid. {ABN2: 76.1}

Zijzelf zegt dat “geen mens, hoe vereerd hij ook mag zijn door de hemel, heeft ooit een volledig begrip van het grote verlossingsplan, of zelfs een volkomen waardering van het Goddelijke doel in het werk voor zijn tijd, bereikt. Mensen begrijpen niet volledig wat God tot stand zou willen brengen door het werk dat Hij hen geeft te doen; zij verstaan de volledige draagwijdte van de boodschap niet, die zij in Zijn naam uitspreken {of verkondigen}.” –The Great Controversy, p. 343 {De Grote Strijd, p. 321}.{ABN2: 76.2}

Sommige personen, die van de napratende soort zijn, spreken op een naprater gelijkende verklaringen uit, die nooit stoppen om na te denken wat zij zeggen, en zich ogenschijnlijk geen zorgen maken of hun verklaringen standhouden of vallen. Dezulken zijn het die zeggen dat er geen andere gebeurtenis of gebeurtenissen kunnen inkomen voor, tussen, of na die zijn voorgezet in de geschriften van Zuster White. {ABN2: 76.3}

Als men erin zou volharden dat de voortzetting van gebeurtenissen die zijn opgetekend in Early Writings, p. 15-17 {Eerste Geschriften, p..}, als absoluut moet worden aangenomen, en dat er geen andere gebeuren of gebeurtenissen ertussen geplaatst kunnen worden, dan is hij zich in diep

76

water aan het plaatsen, want de pagina’s die zijn vermeld suggereren op generlei wijze over de zeven laatste plagen of het millennium {de duizend jaren}! {ABN2: 76.4}

Nogmaals: de Joden verwierpen de Heer omdat niet alles wat de profeten leerden en schreven werd gevonden in de leerstellingen van Mozes. “Wij weten,” zeiden zij, “dat God tot Mozes gesproken heeft, maar van deze weten wij niet, vanwaar Hij komt.” Joh. 9:29. {ABN2: 77.1}

Daar geen der geschriften van een profeet ooit de volledige Waarheid heeft voorzegd die de kerk nodig heeft om haar veilig naar het Koninkrijk te leiden, en daar er andere profeten volgden, die hetzij uitbreidden op of toevoegden bij de profetieën die reeds waren opgetekend in de Schriften, dan betekent het voor iemand, die de goede berichten van het Koninkrijk afwijst op grond van het feit dat deze fase van het koninkrijk niet wordt gevonden in de geschriften van Zuster White, dat hij hetzelfde niet te verontschuldigen en fatale standpunt inneemt als de Joden deden. Daarmee zegt men: “Ik ben rijk, en ben met goederen verrijkt, en heb aan niets gebrek.” Openb. 3:17. Het is deze houding die God ertoe dwingt om de lauwe, tevreden Laodiceeërs uit zijn mond te spuwen. {ABN2: 77.2}

De boodschap van het elfde uur is bestemd en aangewezen om het Davidiaanse Koninkrijk te openbaren dat opnieuw zal opkomen vóór de verschijning van Christus in de wolken. Daar het echter geen direct licht had over deze fase van het koninkrijk, kon The Great Controversy {de Grote Strijd}zich niet meer in definitieve termen hebben uitgedrukt welke de boodschap vandaag gebruikt, dan dat William Miller zich kon hebben uitgedrukt

77

over het onderwerp van de reiniging van het heiligdom, in dergelijke termen zoals wij lezen in The Great Controversy{de Grote Strijd}. {ABN2: 77.3}

Uit noodzakelijkheid worden welke uitspraken {verklaringen} dan ook, die verband houden met een onderwerp dat nog niet zichtbaar is tijdens het ontvouwen van de Rol{Waarheid}, slechts in incidentele termen van waarheid gedaan zoals het in die tijd wordt gezien of over het algemeen wordt begrepen. En als het algemeen begrip van deze incidentele verklaringen{uitspraken} verkeerd zijn, kan de schrijver niet aansprakelijk gesteld worden voor datgene wat hij heeft ontleend van anderen of slechts zeer vaag heeft ingezien, en zich daarom zeer onbepalend {daarover} heeft uitgedrukt. {ABN2: 78.1}

Bijvoorbeeld: In de dagen van Christus “werd de leer van een staat van bewustzijn bestaande tussen de dood en de opstanding door velen aangehouden van hen die naar de woorden van Christus luisterden. De Verlosser kende hun ideeën, en Hij omlijstte Zijn gelijkenis zodanig om belangrijke waarheden in te prenten door middel van deze vooropgezette meningen. Hij hield zijn toehoorders een spiegel voor waarin zij zichzelf konden zien in hun ware relatie met God. Hij maakte gebruik van de overheersende mening om de gedachte over te brengen die Hij verlangde voornaam te maken bij allen(…)” –Christ’s Object Lessons, p. 263{Lessen uit het Leven van Alledag, p..}. {ABN2: 78.2}

Deze omstandigheid is vanzelfsprekend en gebruikelijk voor iedere schrijver die Tegenwoordige Waarheid behandelt, te beginnen bij de schrijvers van het Oude Testament, en zette zich altijd voort vanaf toen, en zal aldus zo zijn totdat ieder onderdeel van de Waarheid is bekend gemaakt. Dit wordt naar

78

 voren gebracht in het werk van Johannes de Doper. Hij zou niet de oprichting van het Koninkrijk verkondigen, maar de komst van de Koning. Maar bij het aankondigen van de één, moest hij incidenteel vragen beantwoorden betreffende de ander. Wanneer hij sprak over de Koning die komende was, drukte hij zich uit in termen van geopenbaarde Waarheid. Maar wanneer hij naar de omstandigheden zinspeelde over het Koninkrijk dat komende was, waarover er geen bijzonder licht bestond in zijn dagen, drukte hij zich noodzakelijkerwijs uit in termen van de leerstellingen zoals zij in die tijd algemeen bekend waren. {ABN2: 78.3}

Niettemin, toen het verdere ontvouwen van de rol openbaarde dat het Koninkrijk niet zou worden opgericht tegen die tijd, toen beschuldigden zij die oprecht naar waarheid zochten noch Johannes noch Christus, maar zij zagen vreugdevol toe hoe de rol {waarheid} zich ontvouwde, en trokken juichend voort met de Waarheid. Dit was echter niet het geval met de grote meerderheid der Joden. Hun trots van mening, die hen niet toeliet hun dwalingen te verzaken en de voortschrijdende Waarheid aan te nemen, leidde hen dieper tot dwaling. {ABN2: 79.1}

“Zo handelden,” zegt de Geest der Profetie, “de Joden in de dagen van Christus, en wij zijn gewaarschuwd niet te handelen zoals zij dat deden, en ertoe geleid te worden om eerder duisternis dan licht te kiezen, omdat er in hen een kwaad hart van ongeloof huisde door zich af te keren van de levende God.”  –Testimonies on Sabbath-School Work{ Getuigenissen over Sabbatschoolwerk}, p. 66; Counsels on Sabbath School Work {Adviezen over Sabbatschoolwerk}, p. 30.  {ABN2: 79.2}

Dus maken The Great Controversy {De Grote Strijd} en Early Writings {Eerste Geschriften} het

79

onderwerp van het Koninkrijk even duidelijk als de gedeeltelijke ontvouwing van de waarheid de schrijver toeliet het te zien, in slechts een van haar fasen, op het tijdstip waarop zij beide boeken schreef. {ABN2: 79.3}

Terwijl The Great Controversy {De Grote Strijd} het kan hebben nagelaten om aan te tonen dat de oprichting van het Koninkrijk en het beërven ervan twee verschillende gebeuren zijn, doet de Geest der Profetie dat ergens anders wél: “Hoewel de apostelen,” zegt het, “de komst van het koninkrijk niet zouden aanschouwen in hun dagen, is het feit dat Jezus hen gebood om ervoor te bidden, het bewijs dat het in Gods Eigen tijd het voorzeker zal komen. {ABN2: 80.1}

“Het Koninkrijk van Gods genade wordt nu opgericht, naar gelang er dagelijks harten die vol van zonde en opstandigheid waren zich buigen voor de oppermacht van Zijn liefde. Maar de volledige oprichting van het koninkrijk van Zijn heerlijkheid zal niet plaatsvinden tot aan de tweede komst van Christus naar deze wereld. ‘Het koninkrijk en de heerschappij, en de grootheid van het koninkrijk onder de ganse hemel,’ zal worden gegeven aan ‘het volk van de heiligen des Allerhoogsten.’” – Mount of Blessings, p. 159{ Gedachten van de Berg der Zaligsprekingen, p. ..}. {ABN2: 80.2}

Iedere Christen zou moeten gedenken dat omdat de Waarheid steeds voortschrijdend is, Het vandaag niet zal worden gevonden waar het gisteren was, en dat Christus’ volgelingen daarom Ermee moeten voortschrijden. Zij zullen de voorbeelden niet navolgen van de Joden en de Romeinen. {ABN2: 80.3}

Toen Mozes het eerste gedeelte van de Bijbel schreef, werd aan hem niet al het licht gegeven welke

80

 God bedoelde te openbaren aan Zijn volk door de eeuwen heen. Met elk naderend uur voor de Waarheid om voort te schrijden, kwam eerst de ene profeet, dan de ander, in een lange opeenvolging eindigend bij Johannes de Doper. Daarna kwamen Christus en de apostelen, de hervormers, William Miller en Zuster White, die elk op hun beurt waarheden onderwezen die niet volledig konden worden uitgedragen door de geschriften van geen van hun voorgangers. Om al de Waarheid te ontdekken dat aldus op voortgaande wijze is geopenbaard, moeten de geschriften van allen worden samengebracht. {ABN2: 80.4}

Bijvoorbeeld: bij het instellen van de wet van het Pascha, en bij het bevelen van het onderhouden ervan, schreef Mozes: “Gij zult een volkomen lam hebben een mannetje, een jaar oud; van de schapen of van de geitenbokken zult gij het nemen. En gij zult het in bewaring hebben tot de veertiende dag van deze maand; en de ganse gemeente der vergadering van Israel zal het slachten tussen twee avonden.” Ex. 12:5,6. {ABN2: 81.1}

De reden die Mozes toeschrijft voor het onderhouden van het Pascha is om te gedenken dat Israel uit Egypte ging (Deut. 16:1-3). Johannes de Doper echter, bedeelt de betekenis ervan toe aan de komst van Christus, “het Lam Gods”(Johannes 1:29), terwijl de apostelen het toeschrijven aan Zijn kruisiging: “Want ook Christus, ons Pascha,” zegt Paulus, “is voor ons geslacht.” 1 Kor. 5:7{KJV}. En de betekenis van het onderhouden van het Pascha, voegt hij dan toe aan de viering van het Avondmaal des Heren (1 Kor. 11:26). {ABN2: 81.2}

81

Op gelijke wijze gaf Mozes geen uitleg dat het Levitische priesterschap in het aardse heiligdom (Ex. 40:15) slechts een voorlopige en aldus een tijdelijke priesterschap was, een zinnebeeld van Christus’ priesterschap in het hemels heiligdom, zoals de apostelen dat uitlegden (Hebr. 6:19, 20; 9:12, 26). {ABN2: 82.1}

Door te falen om voorwaarts te gaan met de voortschrijdende Waarheid, vond iedere generatie van de Joden fouten bij hun respectievelijke profeten, wat zijn hoogtepunt bereikte bij de apostelen en zelfs de Zoon van God in Eigen Persoon. De Joden rechtvaardigden hun misdadige handelingen op grond van het feit dat de beweringen van de profeten, van Christus, en van de apostelen niet werden gegrond op de geschriften van Mozes. Terwijl zij dus opschepten over Mozes’ geschriften, ontkenden{verloochenden} en doodden zij de profeten die na hem kwamen – een ernstige waarschuwing voor ons, opdat ons niet, door te doen als zij deden, hun lot overkomt! {ABN2: 82.2}

De voornaamste vraag is daarom niet of de geschriften van Zuster White, of van Mozes, of van deze of van die al de boodschappen bevat voor deze tijd, maar eerder simpelweg of zij worden gevonden in, en worden ondersteund door: de Bijbel. {ABN2: 82.3}

The Rod {de Staf} beweert dus niet dat haar boodschap in zijn geheel wordt gevonden in de geschriften van één bepaalde profeet, maar eerder in de geschriften van al de profeten – “hier een weinig, daar een weinig.” Jes. 28:13. {ABN2: 82.4}

Laat daarom niemand op verraderlijke wijze de geschriften van Zuster White gebruiken zoals de Joden de geschriften van

82

 Mozes gebruikten, tegen de voortschrijding van Waarheid, en tot hun eigen eeuwige schade{nadeel}. Vanuit elke invalshoek die wordt benaderd maakt de Bijbel het onderwerp van het Koninkrijk duidelijk, wat het voor iemand onmogelijk maakt te dwalen als hij precies volgt wat het Woord erover zegt. {ABN2: 82.6}

The Rod {de Staf} leert noch dat Jeruzalem zal worden herbouwd, noch dat het niet zal worden herbouwd als de hoofdstad van het Koninkrijk, maar slechts dat het Koninkrijk in haar beginfase zal worden opgericht in het Beloofde Land. En ter bevestiging van deze waarheid, profeteert Ezechiël over

Een Nieuwe Verdeling van het Land. {ABN2: 83.1}

De profeet presenteert een verdeling van het land die verschilt met die in de tijd van Jozua (Joz. 17); het zal zijn in stroken van het oosten naar het westen; Dan{de stam} zal het eerste gedeelte bezitten in het noorden, en Gad het laatste deel in het zuiden, tussen de grenzen van deze twee zullen de {erf}delen zijn van de rest van de stammen; de stad zal zich in het midden van het land bevinden (Ezech. 48). {ABN2: 83.2}

Het feit dat een dergelijke verdeling van het Beloofde Land nooit is gemaakt, toont aan dat het nog in de toekomst ligt. En het feit dat het heiligdom daar zal zijn, terwijl het er niet zal zijn in de nieuw gemaakte aarde (Openb. 21:22), bewijst wederom dat deze unieke oprichting vóór het millennium plaatsvindt. {ABN2: 83.3}

Als toevoeging toont het tweevoudige feit dat de naam van de stad is: “De Here is Daar,” en

83

 dat haar locatie volgens de verdeling van het land noodzakelijkerwijs in bepaalde opzichten anders moet zijn dan die van het oude Jeruzalem, toont aan dat het Jeruzalem van vandaag, de eigenlijke stad, helemaal niet herbouwd zou kunnen worden als de stad van het komende Koninkrijk. (Zie Tract. No. 12, The World Yesterday, Today, Tomorrow{Traktaat Nr. 12, De Wereld Gisteren, Vandaag, Morgen}, 1941 Editie, p. 52, 53). {ABN2: 83.4}

Als de Bijbel Zich duidelijk maakt over enig onderwerp, doet Het dat zeker over het onderwerp van het Koninkrijk. En terecht, want het Koninkrijk is de bekronende hoop van de Christen,

Satans Voortdurende Doelwit, het Herhaaldelijke Struikelblok van de Mensen. {ABN2: 84.1}

Dat de grote strijd tussen Christus en Satan over deze bekronende hoop gaat, het Koninkrijk, wordt gezien door de herhaalde instructies van de Heer in de profetieën, in de typen, en in de gelijkenissen; door Satans voortdurende inspanning om het menselijk ras eruit te houden; en als laatst, doordat de mensen herhaaldelijk worden verslagen in hun strijd om erfgenamen ervan te worden. {ABN2: 84.2}

Door vanaf het begin vastbesloten te werken om de gehele mensheid in de hel te dompelen, bedacht Satan zijn grote strategie door hen te misleiden betreffende het Koninkrijk. Hij had succes daarin bij de meeste der Joden, omdat zij het Koninkrijk opgericht wilden hebben vóór haar bestemde tijd of anders helemaal niet. En hij heeft succes erin bij velen van de Laodiceeёrs vandaag omdat nu, wanneer de bestemde tijd feitelijk is

84

 aangebroken, zij het later willen hebben of anders helemaal niet! Wat een paradox {tegenstrijdigheid}! Wat een ironie! Inderdaad, gelijk de geschiedenis zich herhaalt, zo ook de dwaasheid! {ABN2: 84.3}

De Bijbel zegt: “In de dagen van deze koningen [de koningen die worden gesymboliseerd door de tien tenen van het grote beeld] zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, welke nooit zal worden vernietigd(…)Het zal al deze koninkrijken aan stukken verbreken en verteren.” Dan. 2:44{KJV}. {ABN2: 85.1}

Observeer dat “de steen” (het Koninkrijk) geen grote berg wordt tot nadat zij het beeld slaat, wat aantoont dat het Koninkrijk in zijn beginstadium alleen begint met de eerste vruchten, die spoedig op de berg Sion staan met het Lam, en die later, nadat zij de tweede vruchten van de levenden hebben binnengebracht, de natiën verslaan; ten slotte komen uit het graf de verlosten uit alle eeuwen om de “ grote berg” volledig op te maken – het complete Koninkrijk! {ABN2: 85.2}

Met het oog op deze scherp omlijnde en herhaaldelijk te boek gestelde profetieën, moge dan niemand zo dwaas zijn om te zeggen, zoals de Joden dat deden ter beantwoording op de profetieën van Ezechiël: “Het gezicht dat hij ziet is voor vele toekomende dagen, en hij profeteert van tijden, die verre zijn” (Ezech. 12:27), en daardoor dezelfde vreselijke veroordeling{vonnis} over zijn hoofd halend. {ABN2: 85.3}

85

ZAL HET OUDE JERUZALEM HERBOUWD WORDEN?

Vraag Nr. 43:

Hoe verenigt u de leer van “ The Shepherd’s Rod”{“De Herdersstaf”} dat het Davidiaanse Koninkrijk opnieuw zal worden opgericht in Palestina, met “Early Writings,” p. 75, 76{“Eerste Geschriften,” p. 82}: “Het Oude Jeruzalem zou nimmer herbouwd worden”? {ABN2: 86.1}

Antwoord:

Het verband van de verklaring van “Early Writings” openbaart dat het verwijst naar de Joodse Zionisten Beweging, en het toont aan dat het bekende doel van de Beweging om een nationale Joodse Thuisland te heroprichten, gecentreerd in het eigenlijke Jeruzalem, nimmer verwezenlijkt zal worden; dat het Oude Jeruzalem nimmer zal worden herbouwd in overeenstemming met de uitlegging van de Zionisten, en dat de niet Christelijke Joden nimmer de onderdanen zullen zijn van het Koninkrijk. (Zie Tract No. 8, Mount Sion at the Eleventh Hour{Traktaat Nr. 8, De Berg Zion tegen het Elfde Uur}.). {ABN2: 86.2}

HET BRUILOFTSMAAL VAN HET LAM: IN DE HEMEL OF OP AARDE?

Vraag Nr. 44:

Wat is de bruiloft waarover er wordt gesproken in “ Christ’s Object lessons,” p. 307{Lessen uit het Leven van Alledag, p..}, en in “The Great Controversy,” p. 416, 427{De Grote Strijd, p…}? Enerzijds wordt gezegd dat het “ de vereniging van de mensheid met goddelijkheid” is; anderzijds: “de ontvangst door Christus van Zijn koninkrijk”; in nog een ander geval wordt gezegd dat de bruiloft “plaatsvindt in de hemel, terwijl [de heiligen] op aarde zijn,” wachtende “op de Heer, wanneer Hij zal terugkeren van het huwelijk.” Wilt u alstublieft voor mij opheldering brengen in dit gecompliceerde onderwerp? {ABN2: 86.3}

86

Antwoord:

Laat ons gedenken dat deze zegswijzen, gezamenlijk met vele anderen, slechts illustraties zijn van waarheden, niet de waarheden zelf. Bijvoorbeeld: het oprichten van het Koninkrijk is in een geval geïllustreerd door de “oogst”; de onderdanen van het Koninkrijk, door het “tarwe” en het koninkrijk zelf, door de “schuur.” Matt. 13:30. In een ander geval, is het oprichten van het Koninkrijk en de scheiding van de zondaars van tussen de heiligen geïllustreerd door de engelen die “het net” aan wal trekken, de slechte vissen scheiden van de goede vissen, en de goede zetten in “vaten,” maar de slechten eruit werpen (Matt. 13:48). In dit geval worden de onderdanen van het koninkrijk voorgesteld door de goede vissen; en het Koninkrijk zelf, door de “vaten.” {ABN2: 87.1}

Dus, terwijl het waar is dat het huwelijk van Christus een “vereniging van menselijkheid met goddelijkheid” is, is het ook waar dat het huwelijk “de ontvangst van Zijn Koninkrijk” is, want de mensheid vormt het Koninkrijk. Daarom staat het huwelijk gelijk met de kroning—het Koninkrijk zelf, met de stad, of de bruid—en de gasten, met de heiligen, of de onderdanen van het Koninkrijk. Hieruit zien wij dat wanneer Christus Zijn Koninkrijk ontvangt, Hij inderdaad de mensheid zal verenigen met goddelijkheid. {ABN2: 87.2}

Het ontvangen van Zijn Koninkrijk vindt plaats in de hemel terwijl de heiligen nog op

87

aarde zijn, zoals Daniel werd getoond: “ Ik zag in de nachtgezichten en ziet, een gelijk de Zoon des mensen kwam met de wolken des hemels, en kwam tot de Oude van Dagen, en zij brachten Hem nader voor Hem. En er werd Hem heerschappij gegeven, en heerlijkheid, en een koninkrijk, dat alle volken, en natiën, en talen, Hem zouden dienen; Zijn heerschappij is een eeuwig heerschappij, welke niet zal voorbijgaan, en Zijn koninkrijk datgene wat niet vernietigd zal worden.” Dan. 7:13, 14. {ABN2: 87.3}

 Ditzelfde gebeuren in profetisch zicht brengend, verklaarde Jezus in parabolische wijze: “Een zeker nobel mens ging heen naar een ver land om Zich een koninkrijk te ontvangen, en terug te keren.” Lukas 19:12. Merk op dat Hij het Koninkrijk ontvangt (verwerft het eigendomsrecht ervan) terwijl Hij weg is, niet wanneer Hij terugkeert. (Zie The Great Controversy, p. 426, 427{De Grote Strijd, blz..}). {ABN2: 88.1}

Dus het huwelijk is de kroning van Christus, welke plaatsvindt in de hemelse tempel wanneer al Zijn onderdanen worden gereed gemaakt, terwijl het werk tot voltooiing nadert, en de genadetijd tot de afsluiting nadert. Het is dan vanzelfsprekend dat het huwelijk plaatsvindt voordat Hij komt om de heiligen tot Zich te “ nemen” (Johannes 14:3), en voordat zij Hem “ in de lucht” ontmoeten. 1 Thess. 4:16, 17. Daarna wordt het “ avondmaal” opgediend. {ABN2: 88.2}

Dus hoewel de bruiloft plaatsvindt in de hemel, zijn de heiligen terwijl zij op aarde zijn, de toekomstige gasten voor het bruiloftsavondmaal. Daarna, nadat het huwelijk

88

is voltrokken in het Heilige der Heiligen, daalt Jezus neer vanuit de hemel en neemt de gasten tot Zich, zodat waar Hij is, zij ook kunnen zijn (Johannes 14:1-3). Daar eten zij van het “bruiloftsavondmaal van het Lam.” – The Great Controversy, p. 427; Openb. 19:9. In dit geval, terwijl er van de heiligen wordt gezegd dat zij de gasten zijn, wordt van de Heilige Stad gezegd dat het “ de bruid” is. Openb. 21:9,10. {ABN2: 88.3}

Nogmaals: net voort het huwelijk, wanneer de heiligen nog steeds op aarde zijn, wordt van hun gerechtigheid gezegd dat het “ het fijne linnen” is van de bruid (stad). Openb. 19:8. {ABN2: 89.1}

De lessen die worden onderwezen door deze en andere illustraties worden prijsloze juwelen van waarheid voor hen die gehoor geven aan hen. {ABN2: 89.2}

HET KONINKRIJK VAN GOD IN HET HART OF OP AARDE?

Vraag Nr. 45:

Aangezien Jezus zegt “het koninkrijk Gods is binnen in” ons (Lukas 17:21), hoe kan het dan een aardse koninkrijk zijn? {ABN2: 89.3}

Antwoord:

Als de verklaring in kwestie betekent dat er geen Koninkrijk van God zal zijn op aarde, dan betekent het ook, door dezelfde manier van redeneren, dat er geen koninkrijk zal zijn in de hemel. En als er geen koninkrijk zal zijn op aarde, en geen in de hemel, dan is onze hoop tevergeefs. Maar zoals altijd, bewijst datgene wat teveel bewijst, niets. Dus, door te staan op de

89

 veronderstelling in de vraag betekent dat men het standpunt inneemt dat er geen letterlijke koninkrijk zal zijn op aarde, noch in de hemel, maar slechts een geestelijk koninkrijk binnen in het hart, wat het onderwerp reduceert tot een belachelijkheid. Het betekent juist het in de kaart spelen van de Duivel, die wanhopig graag de waarheid van het Koninkrijk zou willen verduisteren, en het Koninkrijk zelf in vergetelheid zou willen verbannen. Maar God zij dank verzekert het Woord ons dat hij voorzeker gedoemd is hierin te falen. {ABN2: 89.4}

Dus voordat het Koninkrijk Gods is opgericht op deze aarde, moet het inderdaad geestelijk zijn opgericht binnen ons, als wij ooit geschikt zullen zijn voor toelating wanneer het werkelijk is opgericht op “aarde, zoals het is in de hemel.” {ABN2: 90.1}

Dienovereenkomstig bevindt het geestelijk koninkrijk Gods van binnen zich in hen die de beginselen van haar bewind belichamen voordat het Koninkrijk in werkelijkheid is opgericht. Dus is het koninkrijk Gods “van binnen” de leefregel van het geestelijk leven; het is de voorwaarde tot een erfenis in het externe koninkrijk van God. {ABN2: 90.2}

WANNEER ZULLEN DE WINDEN WORDEN LOSGELATEN?

Vraag Nr. 46:

Als de engel die de eerste vruchten, de 144.000, verzegelt, gelijk doorgaat met de verzegeling van de tweede vruchten, de grote schare (Openb. 7:9), zullen de vier engelen dan de vier winden (Openb. 7:1) blijven vasthouden door de verzegeling heen van beide vruchten? {ABN2: 90.3}

90

Antwoord:

Daar Openbaring 7:14 zegt dat de grote schare (de tweede vruchten) “kwamen uit grote verdrukking,” is het overtuigend dat de vier winden worden vastgehouden, zoals de engel had bevolen, “totdat wij de dienstknechten van onze God verzegeld hebben(…)” Openb. 7:3. Daarom zijn de winden losgelaten en waaiende nadat de 144.000 zijn verzegeld en terwijl de grote schare wordt bijeenvergaderd en verzegeld. Alleen zó kan er worden gezegd dat de schare kwam uit “grote verdrukking,” uit de “tijd der benauwdheid, zoals er niet geweest is sinds er een natie bestond tot op diezelfde tijd.” Dan. 12:1. {ABN2: 91.1}

WAT IS DE TOORN VAN DE NATIЁN?

Vraag Nr. 47:

“Ik zag,” zegt Zuster White, “dat de toorn van de natiën, de toorn van God, en de tijd om de doden te oordelen, afzonderlijke en van elkander verschillende gebeurtenissen waren, de ene op de andere volgende, en ook dat Michaël nog niet was opgestaan, en dat de tijd der benauwdheid, zoals er niet geweest is, nog niet was aangebroken. –“Early Writings,” p. 36 {Eerste Geschriften, p. 30}. Kan deze “toorn van de natiën” de “oorlog van Harmagedon” zijn? {ABN2: 91.2}

Antwoord:

Terwijl het visioen duidelijk maakt dat de eerste drie gebeurtenissen (het oordeel van de doden, de toorn van de natiën, en de toorn van God) elkander opvolgen, op achtereenvolgende orde, drie afzonderlijke, verschillende, en opeenvolgende perioden bezettend, maakt het de tijd niet duidelijk van de vierde gebeurtenis – het opstaan van Michaël. {ABN2: 91.3}

91

De toorn van God, zoals algemeen begrepen, is de zeven laatste plagen (Openb. 15:1), en wordt bezocht gedurende de periode tussen de afsluiting van de genadetijd en de tweede komst van Christus. Het oordeel van de doden, zoals wordt begrepen door ten minste alle Adventisten, behelst twee perioden: de eerste in de genadetijd, onmiddellijk voorafgaand aan het oordeel van de levenden, en de tweede gedurende het millennium. Daar dus Gods toorn komt in de periode vanaf de afsluiting van de genadetijd tot de tweede komst van Christus, kan de toorn van de natiën alleen plaatsvinden gedurende de tijd van het oordeel van de levenden—gedurende de Luide Roep van de Derde Engel Boodschap. {ABN2: 92.1}

De toorn van de natiën kan daarom niet het Harmagedon zijn, want dat vindt plaats in de tijd van de zesde plaag (Openb. 16: 12-16), in de toorn-van-God-periode. De toorn van de natiën en de toorn van God zijn, zoals wij altijd moeten gedenken, twee “afzonderlijke en van elkander verschillende” gebeurtenissen, “de ene op de andere volgende.” {ABN2: 92.2}

Dienovereenkomstig is de toorn van de natiën, in plaats van het Harmagedon, eerder de “tijd der benauwdheid zoals er niet geweest is” –de tijd waarin Michael, door de “teugels in Eigen handen te nemen” (Testimonies to Ministers {Getuigenissen aan Predikanten, p. 300}),  opstaat om “een ieder die in het boek geschreven wordt bevonden” te verlossen. Dan. 12:1. {ABN2: 92.3}

Daar de toorn van de natiën in de tijd is van het oordeel van de levenden, –de

92

 Luide Roep van de Derde Engel Boodschap,– is de “toorn” klaarblijkelijk gericht tegen Gods volk, niet tegen de natiën zelf. Dit feit is duidelijk, want de natiën zijn onder elkaar altijd toornig geweest, en zijn zelfs vandaag de dag toornig, hoewel wij nog steeds leven in de tijd van het oordeel van de doden. {ABN2: 92.4}

“De toorn van de natiën” zal volgen op het bevel van het tweehoornig beest “dat zovelen die het beeld van het beest niet wilden aanbidden, gedood zouden worden” (Openb. 13:15); tegelijkertijd zal de beruchte vrouw, de Grote Babylon, het scharlaken rood beest (Openb. 17) berijden en regeren over de natiën. Deze “zelfde crisis zal komen over ons volk in alle delen van de wereld.” – Testimonies, Vol. 6 {Getuigenissen, Deel 6}, p. 395. {ABN2: 93.1}

Betreffende de toorn van de natiën, de wereldwijde federatie tegen hen die weigeren het beest en zijn beeld te aanbidden, voorzegde de Heer door de profeet Zacharia: “En te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een lastige steen voor alle volken; allen die zich ermee belasten, zullen aan stukken gesneden worden, hoewel al de volken der aarde zich ertegen zullen verzamelen.” Zach. 12:3{KJV}. {ABN2: 93.2}

“Te dien dage zal de Here de inwoners van Jeruzalem verdedigen{beschermen}; en wie onder hen te dien dage zwak is, zal zijn als David; en het huis van David zal zijn als God, als de engel des Heren voor hen.” Zach. 12:8. Dan, “gekleed in

93

de wapenrusting van Christus’gerechtigheid,” verklaart de Geest der Profetie, “zal de kerk ingaan tot laatste strijd. ‘Schoon als de maan, helder als de zon, en geducht als een leger met krijgsbanieren,’ zal zij voortgaan in de gehele wereld, overwinnende en om te overwinnen.” –Prophets and Kings, p. 725 {Profeten en Koningen, blz. 445}. {ABN2: 93.3}

“Zij die angstig {schuchter} en zelfwantrouwend zijn geweest, zullen openlijk voor Christus en Zijn waarheid uitkomen. De meest zwakken en aarzelenden in de kerk, zullen zijn als David – bereid om te durven en te handelen.” – Testimonies, Vol. 5, p. 81 {Getuigenissen, Deel5, blz. 71}. {ABN2: 94.1}

“Alleen zij die verleiding hebben weerstaan in de kracht van de Machtige, zullen worden toegestaan om deel te hebben in het verkondigen ervan [de Derde Engel Boodschap] wanneer het zal zijn aangezwollen tot de luide roep.” – The Review and Herald, No. 19, 1908. {ABN2: 94.2}

(Alle cursiveringen door ons)

WAT ZAL UW VOLGENDE STAP ZIJN ?

Als u nu genoten, gewaardeerd en uw voordeel gedaan heeft door deze vraag en antwoord discussie van Boek Nr. 2 en als het uw wens is om verder te gaan, dan kunt u een verzoek inzenden voor Boek Nr. 3. Het zal u toegezonden worden als een Christelijke dienst zonder kosten of verplichtingen. {ABN2: 94.3}

—-000—-

>