fbpx

Beantwoorder, Boek Nr. 4

1

Kopierecht, 1944, door

V.T. Houteff

Alle Rechten Voorbehouden

Opdat een ieder die dorst naar de Waarheid, het kan verkrijgen, wordt dit traktaat kosteloos per post verzonden. Het vereist één vordering, de verplichting van de ziel aan zichzelf om alle dingen te onderzoeken en vast te houden aan datgene wat goed is. De enige voorwaarden die verbonden zijn aan dit aanbod zijn de gouden stranden en de karmozijnrode koorden van Golgotha–de banden die bindend zijn.

Namen en adressen van Z.D. Adventisten die naar ons worden verzonden zullen gewaardeerd worden.

2

De BEANTWOORDER

Boek Nr. 4

Vragen en Antwoorden over Onderwerpen

van Tegenwoordige Waarheid in het belang

van de Broeders en Zusters der Zevende-dags

Adventisten en Lezers van

De Herdersstaf

door V.T. Houteff

Deze “schriftgeleerde,” die is

onderwezen betreffende het

Koninkrijk der Hemelen,

“brengt te voorschijn(…)

nieuwe en oude dingen.”

Matt. 13:52.

“Heiligt” nu “de Here God in uw harten,

altijd bereid tot verantwoording

aan al wie u rekenschap vraagt

van de hoop, die in u is, doch

met zachtmoedigheid en vreze.”

1 Petr. 3:15.{KJV}.

3

INHOUD

Is de Profetie van Josia of van Johannes Vervuld? 5
Zijn de Grote Verdrukking en de Tijd der Benauwdheid Hetzelfde? 6
Wanneer noemden Zij Zichzelf bij de Naam des Heren? 7
Is Hervorming Geen Volmaaktheid? 10
Geheiligd in een Ogenblik, of Dag aan Dag? 12
Uitgespuwd, of Uitgeworpen? 18
Wat is “de Roede van Mijn Zoon?” 19
Wat is het Zwaard des Heren 19
Zijn “Sion” en “Jeruzalem” Hetzelfde 20
Heeft Hij Hen Vertreden of Zal Hij Hen Vertreden? 22
Gedoopt Tot Vergeving Van Zonden, Of Tot Vooruitgang Met Waarheid? 23
Wie Is De Koning Van Mount Karmel Centrum? 24
Is Het Te laat Om In Het Net Te Komen? 28
Wat Te Doen Wanneer Ik Als Lid Ben Geëxcommuniceerd? 30
Wat Is Het Verschil Tussen “Gekomen” en “Komende”? 33
Als Het Toen Half Om Half Was, Hoe Zit Het Dan Nù? 34
Vervangt Lidmaatschap Kennis Van Waarheid? 35
Ik Geloof Nu, Maar Maak Ik Dan Aanspraak Op Lidmaatschap? 36
Hoe Zit Het Met Petrus En De Sleutels? 37
Naar Wie Zou Mijn Tiende Moeten Gaan? 41
Kan Mijn Huis Niet Zijn “Voorraadschuur” Zijn? 44
Is Het Mijn Taak Om De Schatkamer van De Heer Recht Te Zetten? 46
Waarvan Moet Er Een Tiende Gegeven Worden? 47
Hoe Zit Het Met Een Tiende Geven Van Geschenken? 48
Wat Voor “Verzekering” Zouden Christenen Moeten Hebben? 49
Wie Zijn Het Waardig Om Aalmoezen Te Geven? 58
Waarvoor Wordt De Tweede Tiende Gebruikt? 59
Wat Vormt Eenheid? 66
Wat Zou Het Gezin Moeten Zijn? 69
Als Twee Het Niet Eens Zijn, Hoe Kunnen Zij Samen Wandelen? 78
Hoe Kan Ik Het Grootbrengen Van Mislukkelingen Voorkomen? 81
Wat Zal Uw Volgende Stap Zijn? 94

4

Vragen En Antwoorden

———

IS DE FROFETIE VAN JOSIA OF VAN JOHANNES VERVULD?

Vraag Nr. 77:

Omdat Zijn voorzegging van de ondergang van het Ottomaanse Rijk op 11 Augustus, 1840, op opvallende wijze was vervuld, had Josia Litch dan gelijk toen hij beweerde dat de profetie van Openbaring 9:5, 15-20 aldus op volmaakte wijze ten uitvoer was gebracht? {ABN4: 5.1}

Antwoord:

Hoewel er in de uitwerking van de voorzegging van Litch er een ogenschijnlijk onnatuurlijk element van samenloop bestond, kon het desbetreffende gebeuren niet datgene zijn geweest wat wordt beschreven in de profetie van Johannes, want het laatstgenoemde openbaart dat de vier engelen die gebonden waren aan de Eufraat het derde deel der mensen zouden doden. En waar in de Schriften wordt er enigermate een Heidense natie gesymboliseerd met engelen? Bovendien was het Ottomaanse Rijk helemaal niet gevallen; zij heeft zich eerder “onder de macht geplaatst van de Christelijke naties.” –The Great Controversy, p. 335{De Grote Strijd, blz…}. Voorts, hadden de engelen een leger van 200.000.000 ruiters, terwijl Turkije nooit van haar leven zoveel cavaleriemannen heeft gehad! Verder nog vraagt de profetie van De Openbaring om het doden van het “derde deel der mensen” (Openb. 9:15), terwijl er bij de vervulling de voorzegging van Litch, er geen slachting plaatsvond. Met het oog op al deze feiten, bewijst het zich vanzelf dat hoewel de voorzegging van Litch in vervulling kan

5

zijn gegaan, het op generlei wijze verwees naar die van de Openbaarder. {ABN4: 5.2}

De Grote Strijd{The Great Controversy} brengt slechts verslag uit dat de eigen voorzegging van Litch, niet die van Johannes, in vervulling ging. Dus was de voorzegging van Litch, die op verkeerde wijze wordt gebaseerd op de Openbaring, een onnatuurlijke toeval{samenloop}, en geen vervulling van de profetie van de Openbaarder. {ABN4: 6.1}

ZIJN DE GROTE VERDRUKKING EN DE TIJD DER BENAUWDHEID HETZELFDE?

Vraag Nr. 78:

Hoe kan men bewijzen dat de “grote verdrukking, zoals er niet geweest is van het begin der wereld(…) en ook nooit meer wezen zal” (Matt. 24:21), niet de “tijd der benauwdheid zoals er nooit geweest was sinds er een natie bestond” is? Dan. 12:1. {ABN4: 6.2}

Antwoord:

Door te profeteren van “de grote verdrukking,” waarschuwde Christus vooraf dat het een tijd van vervolging, ontbering, en dood zou zijn voor de heiligen, en dat zij daarom zouden moeten vluchten “naar de bergen” om hun leven te behouden, anders “zou geen vlees behouden worden.” Matt. 24:16, 22. {ABN4: 6.3}

Maar Daniel voorzegt dat in “de tijd der benauwdheid, zoals er nooit geweest was,” Michael zal opstaan en een ieder van de heiligen zal verlossen, zodat zij de dood niet zullen ervaren. {ABN4: 6.4}

Het is daarom vanzelfsprekend dat deze twee gebeurtenissen op verschillende tijden plaatsvinden, waarbij elk van hen bijzonder

6

en uniek, de grootste is van zijn soort. Inderdaad verklaart profetie dat er nooit meer zulk een “verdrukking,” en er nooit meer een andere soortgelijke “benauwdheid” zal zijn. {ABN4: 6.5}

(Zie De Beantwoorder, Boek nr. 2, Vraag Nr. 47, voor een uitgebreide beschrijving van deze twee gebeurtenissen.)

WANNEER NOEMDEN ZIJ ZICHZELF BIJ DE NAAM DES HEREN?

Vraag Nr. 79:

Riep Abel de naam des Heren niet aan toen hij het offer bracht (Gen. 4:4)? Zo ja, waarom zegt Genesis 4:26 (kanttekening) dan dat nadat Set was geboren, “toen begon men zichzelf bij de naam des Heren te noemen”? {ABN4: 7.1}

Antwoord:

Hoewel Kaïn vanaf de dood van Abel tot de geboorte van Set (Gen. 4:25) de enige levende zoon van Adam was, toch waren noch hij noch zijn nageslacht volgelingen van God; dus waren zij “de zonen der mensen.” Maar Set en zijn nakomelingen, die de gezindheid van Abel hadden, riepen de naam des Heren aan, en zij waren “de zonen van God.” Gen. 6:2. {ABN4: 7.2}

Daarom, daar er twee verschillende klassen aanbidders (ware en valse) waren die in nauw contact met elkaar waren, werd het noodzakelijk om zichzelf titels te geven om zodoende een onderscheid te maken tussen de volgelingen van mensen en de volgelingen van God. De nakomelingen van Set waren de eersten die

7

“zichzelf bij de naam des Heren noemden,” evenals de Joden die lang daarna Christus aannamen de eersten waren die zichzelf Christenen noemden. En net zoals de Joden die Christus verwierpen voortgingen met zichzelf Joden te noemen, evenzo gingen de nakomelingen van Kaïn voort met zichzelf “de zonen der mensen” te noemen. {ABN4: 7.3}

Uit dit Schriftgedeelte komt het bewijs dat de onverschillige en onwetende godsdienstige praktijken die wij vandaag de dag zien, met hun vervolgende geest tegen hen die God aanbidden precies zoals Hij dat geboden heeft, hun begin hadden bij Kaïn; en ook dat van Abel de invloed van gehoorzaamheid afstamt, wat zelfs tot deze tijd reikt. Dus zijn er in de wereld nog steeds de “zonen der mensen” evenals de “zonen Gods,” de volgelingen van mensen en de volgelingen van God. En net zoals de godsdienst van de “zonen der mensen” in die dagen dusdanig was zoals hun vader Kaïn dat beoefende, –niet overeenkomstig met Gods bevel, maar volgens hun eigen keuze,–evenzo is de godsdienst van de zonen der mensen van vandaag.  Een groot aantal aanbidden nog steeds op dezelfde wijze waarop hun vaders dat deden, en nemen niet de geringste moeite om voor zichzelf het verschil te kennen tussen het valse en het ware, maar zij stormen vanzelfsprekend en onbedachtzaam vooruit tot hun ondergang, zoals de Gadareense zwijnen over de klippen in de zee stormden (Matt. 8:32; Mark. 5:13). {ABN4: 8.1}

Maar ondanks de heilige naam die de zonen van Set tot zich namen in die dagen, vermengden velen van hen zich met de

8

zonen der mensen; dat betekent: “de zonen Gods zagen, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen.” Gen. 6:2. Deze kwade praktijk bracht spoedig de goddeloosheid van de zonen der mensen in de gezinnen van de zonen Gods. “ En God zag dat de boosheid der mensen groot was op de aarde, en dat al wat de overleggingen van zijn hart voortbrachten te allen tijde slechts boos was. En het berouwde de Here, dat Hij de mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem in Zijn hart. En de Here zeide: Ik zal de mensen, die Ik geschapen heb, van de aardbodem uitroeien, de mensen zowel als het vee en het kruipend gedierte en het gevogelte des hemels, want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.” “Want zie, Ik ga een watervloed over de aarde brengen om al wat leeft, waarin een levensgeest is, van onder de hemel te verdelgen; alles wat op de aarde is, zal omkomen.” Gen. 6:5-7, 17. {ABN4: 8.2}

Vooruitblikkend op onze tijd, verklaarde Jezus: “Want zoals zij in [die] dagen vóór de zondvloed waren, etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, tot op de dag, waarop Noach in de ark ging, en zij niets bemerkten, eer de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.” Mattheüs 24:38, 39. Zouden de “zonen Gods” in deze tijd daarom niet des te meer gehoor geven aan deze voorbeelden en zich gescheiden houden van “de dochters der mensen”? {ABN4: 9.1}

9

Deze lessen onderwijzen dat ieder persoon, zonder de invloed van een ander, voor zichzelf zou moeten vaststellen om de Waarheid te weten te komen en te beoefenen, als hij wenst te ontkomen van het onzichtbare weefsel van de Vijand, dat gespreid is langs het pad van zijn voeten. Hij zou nu het ergste van zijn eigen geval moeten kennen als hij zijn kroon van eeuwig leven wil behouden, zijn meest kostbare schat. Als hij dat niet doet, zal hij het verliezen. {ABN4: 10.1}

IS HERVORMING GEEN VOLMAAKTHEID?

Vraag Nr. 80:

De verklaring in “De Symbolische Code” {“The Symbolic Code”},

Juli 1935, Deel 1, Nr. 13, p. 9, dat “indien de persoon zich niet hervormt op het moment dat hij overtuigd is van de Waarheid, zal hij het later ook niet doen,” maakt mij angstig. Want als dat zo is, dan heb ik dingen gedaan die mij veroorzaken verloren te gaan. Wat voor hoop is er {nog} voor mij? {ABN4: 10.2}

Antwoord:

De Code bedoelt met het woord “hervormt” niet dat men meteen helemaal volmaakt moet worden. Volmaaktheid wordt verkregen door voort te gaan in de Waarheid en door stap voor stap de ladder van volmaaktheid te beklimmen. (Zie Testimonies, Vol. 1{Getuigenissen, Deel 1}, p. 187). Een ware Christen geraakt nooit achter, maar zoals het volmaakte koren van de akker zich gestadig ontwikkelt in de aar, zo ontwikkelt hij zich in de Christelijke sfeer zover als het Licht hem voorleidt. Als u daarom een begin heeft gemaakt en

10

nog steeds de wedloop loopt, dan is er geen reden waarom u verloren zou moeten gaan, “want een rechtvaardige valt zevenmaal, en staat weer op.” Spr. 24:16. “En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, namelijk Jezus Christus, de Rechtvaardige.” 1 Johannes 2:1. {ABN4: 10.3}

De klasse die zich niet hervormt, volgens de Code, zijn zij die niet aan de wedloop beginnen wanneer zij overtuigd zijn van voortgeschrijde Waarheid, maar die zoals de Joden in de dagen van Christus of de Laodiceeërs van vandaag zeggen: Wij zijn “rijk en met goederen verrijkt, en hebben niets nodig.” (Openb. 3:17); of die zoals Felix zich verontschuldigen zeggende: “Voor ditmaal ga heen; en als ik gelegenen tijd zal hebben bekomen, zo zal ik u tot mij roepen.” Hand. 24:25. {ABN4: 11.1}

Het feit dat u ernaar streeft om de zonde te overwinnen door in het Licht te wandelen, is voldoende bewijs dat u niet verloren bent. En als u aldus doorgaat, dan zult u gered zijn, anders zijn wij allen verloren. {ABN4: 11.2}

De Vijand zou ons graag willen misleiden op de ene of de andere manier, het maakt hem niet uit welke, en wij zouden hem geen enkel gelegenheid daartoe moeten geven. De raad van Paulus luidt: “Daarom dan, laten ook wij, nu wij zulk een grote wolk van getuigen rondom ons hebben, afleggen alle last en de zonde, die ons zo licht in de weg staat, en met volharding de wedloop lopen, die vóór ons ligt.” Hebr. 12:1. {ABN4: 11.3}

11

GEHEILIGD IN EEN OGENBLIK, OF DAG AAN DAG?

Vraag Nr. 81:

Welke rol vervullen wij in het proces van heiligmaking, en wanneer is een persoon geheiligd? {ABN4: 12.1}

Antwoord:

“Wij zouden de woorden van de apostel Paulus moeten beschouwen, waarin hij een beroep doet op zijn broeders, door de barmhartigheden Gods, dat zij hun lichamen stellen tot ‘een levend, heilig en Gode welgevallig offer’(…) Heiligmaking is niet slechts een theorie, een emotie, of een woordenvorm, maar een levend, actief beginsel, dat binnendringt in het dagelijks leven. Het vereist dat onze eet-, drink- en kleedgewoonten dusdanig zijn zodat het behoud van de lichamelijke, mentale en zedelijke gezondheid wordt verzekerd, opdat wij ons lichaam aan de Heer kunnen stellen—niet als een offer dat verdorven is door verkeerde gewoonten, maar als—‘een levend, heilig en Gode welgevallig offer.’ Rom. 12:1”—Counsels on Health{Adviezen over Gezondheid}, p. 67. {ABN4: 12.2}

“Ware heiligmaking komt tot stand door de uitwerking van het beginsel van liefde. ‘God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in God en God in hem.’ In het leven van hem in wiens hart Christus verblijft, zal praktische godsvrucht geopenbaard worden. Het karakter zal gereinigd, verheven, veredeld, en verheerlijkt zijn. Zuivere leer zal samengaan met werken der gerechtigheid; hemelse voorschriften zullen gemengd zijn met heilige praktijken. {ABN4: 12.3}

12

”Heiligmaking(…)wordt niet verkregen door een gelukkig gevoel, maar is een gevolg van voortdurend af te sterven van de zonde, en voortdurend te leven voor Christus. Verkeerdheden kunnen niet rechtgezet worden, noch hervormingen tot stand gebracht worden in het karakter door zwakke, onderbrekende inspanningen. Alleen door lange, volhardende inspanning, pijnlijke tuchtiging {discipline}, en ernstige strijd, zullen wij overwinnen. Wij weten niet de ene dag hoe hevig onze strijd zal zijn de volgende dag. Zolang Satan regeert, zullen wij het eigen –ik moeten onderwerpen, licht begaande zonden te overwinnen; zolang er leven is, zal er geen stopplaats zijn, geen punt die wij kunnen bereiken en zeggen: Ik heb het volledig verkregen. Heiligmaking is het resultaat van levenslange gehoorzaamheid.” –The Acts of the Apostles, p. 560{Van Jeruzalem tot Rome, blz…}. {ABN4: 13.1}

“Dag aan dag, van uur tot uur, moet er een krachtig werk van zelfverloochening en van heiligmaking voortgaan van binnen; dan zullen de werken getuigen dat Jezus in het hart verblijft door het geloof. Heiligmaking sluit de ingangen van de ziel niet voor kennis, maar het verruimt het verstand, en inspireert het om naar waarheid te zoeken als naar verborgen schatten.” –Counsels to Teachers{Adviezen aan Leraren}, p. 449. {ABN4: 13.2}

“Er bestaat geen Bijbelse heiligmaking voor hen die een gedeelte van de waarheid achter zich werpen”(Testimonies, Vol. 1, p. 33-8), want “dit werk kan niet voortgaan in het hart terwijl het licht over welk deel dan ook van de waarheid wordt verworpen of verwaarloosd. De geheiligde ziel zal niet tevreden zijn met het onwetend te blijven, maar zal verlangen in het licht te wandelen en naar

13

 groter licht te zoeken. Zoals een mijnwerker graaft naar goud of zilver, zo zal de volgeling van Christus zoeken naar waarheid, als naar verborgen schatten, en zal voortgaan van licht tot een groter licht, alsmaar toenemend in kennis. Hij zal voortdurend groeien in genade and in de kennis van de waarheid.” –The Review and Herald, 17 juni, 1890. {ABN4: 13.3}

“Velen(…)demonstreren de waarheid niet in hun leven. Zij hebben bijzondere beoefeningen over heiligmaking, maat zij werpen het woord van God achter zich. Zij bidden over heiligmaking, zingen over heiligmaking, en schreeuwen over heiligmaking(…)De tegenwoordige waarheid, welke het kanaal is, wordt niet in acht genomen, maar wordt onder de voeten vertreden. Mensen kunnen uitroepen: Heiligheid! heiligheid! heiligmaking! heiligmaking! toewijding! en toch niet meer uit ervaring weten waarover zij praten dan de zondaar met zijn verdorven neigingen. God zal spoedig deze witgewaste kleed van belijdende heiligmaking afstrippen welke sommigen die vleselijk gezind zijn om zich heen hebben verspreid om de mismaaktheid van de ziel te verbergen.” –Testimonies, Vol. 1{Getuigenissen, Deel 1}, pp. 338, 336. {ABN4: 14.1}

De profeet Daniel was een voorbeeld van ware heiligmaking. Zijn lange leven was gevuld met edele dienst voor zijn Meester. Hij was een man die ‘zeer bemind’ was door de hemel. Toch vereenzelvigde deze geëerde profeet zich, in plaats van te beweren rein en heilig te zijn, met de ware zondigen van Israel, toen hij pleitte voor Gods aangezicht ten behoeve van zijn volk: {ABN4: 14.2}

14

 ‘Niet op grond van onze gerechtigheden storten wij onze smeekbeden voor U uit, maar op grond van uw grote barmhartigheden.’ ‘Wij [9:5] Ps 106:6. Jes 64:5, 6, 7.hebben gezondigd, en goddeloos gehandeld.’ Hij verklaart: ‘Ik(…) sprak en bad en mijn zonde en de zonde van mijn volk Israël beleed.’ En toen de Zoon van God op een latere tijd verscheen, om hem instructies te geven, zei Daniel: ‘mijn sierlijkheid werd aan mij veranderd in een verderving, zodat ik geen kracht behield.’ {ABN4: 15.1}

“Toen Job de stem van de Heer hoorde uit de wervelwind, riep hij uit: ‘Daarom verfoei ik mezelf, en ik heb berouw in stof en as.’ Het geschiedde toen Jesaja de heerlijkheid van de Heer zag, en de cherub hoorde uitriepen: ‘Heilig, heilig, heilig, is de Here der heerscharen,’ dat hij uitriep: ‘Wee mij, want ik verga!” Paulus, nadat hij werd opgenomen in de derde hemel en dingen hoorde die onmogelijk waren voor een mens om uit te spreken, spreekt van zichzelf als ‘minder dan het minste van alle heiligen.’” –[10:8] Dan 7:28. The Great Controversy, pp. 470, 471{De Grote Strijd, blz..} {ABN4: 15.2}

“De heiligmaking van Paulus van en gevolg van een voortdurende strijd tegen het eigen ik. Hij zei: ‘ik sterf dagelijks.’ Zijn wil en zijn verlangens waren dagelijks in strijd tegen plicht en de wil van God. In plaats van de neiging te volgen, deed hij Gods wil, ongeacht hoe kruisigend het was voor zijn eigen natuur. {ABN4: 15.3}

“God leidt Zijn volk voort stap voor stap. Het Christelijk leven is een strijd en een opmars. In deze strijd is er geen vrijstelling; de inspanning moet voortdurend en volhardend zijn.

15

Het komt door onophoudelijke inspanning dat wij de overwinning in stand houden over de verleidingen van Satan. Christelijke rechtschapenheid moet worden nagestreefd met onweerstaanbare wilskracht, en volgehouden met een vastberaden standvastigheid van doelstelling. {ABN4: 15.4}

“Niemand zal opwaarts gedragen worden zonder strenge, volhardende inspanning ten behoeve van zichzelf. Allen moeten voor zichzelf zich bezighouden met deze strijd (…) De worsteling voor de overwinning over het eigen ik, voor heiligheid en de hemel, is een levenslange strijd. Zonder voortdurende inspanning en constante bezigheid kan er geen vordering zijn in het goddelijk leven, geen verwerving van de kroon van de overwinnaar.” –Testimonies, Vol. 8{Getuigenissen, Deel 8}, p. 313. {ABN4: 16.1}

“Dit is de wil van God betreffende de mensen, namelijk hun heiligmaking. Bij het erop aandringen van onze weg opwaarts, hemelwaarts, moet elk vermogen de meest gezonde staat worden behouden, bereid om getrouwe dienst te verrichten. De vermogens die God de mens heeft meegegeven moeten ten uiterste ingezet worden(…) De mens kan dit onmogelijk uit zichzelf doen; hij heeft goddelijke hulp nodig. Welke rol zal de mens spelen? – ‘Werk uw eigen zaligheid uit met vreze en beven. Want God is het, die naar Zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.’ Fil. 2:12, 13.” –Idem, p. 64. {ABN4: 16.2}

Ten slotte wordt de werking van het beginsel van ware heiligmaking in het Christelijk hart onnavolgbaar geïllustreerd in de gelijkenis van Christus van het groeiende zaad: “eerst een halm, daarna

15

 het aar, daarna het volle koren in de aar.” Markus 4:28. {ABN4: 16.3}

Aldus stijgt van genade tot genade de beklimming op van ware heiligmaking, wat het dynamisch proces is van vooruitgaande vernieuwing door middel van de voortdurende toebedeling van de gerechtigheid van Christus, “door de kracht van de inwonende Geest van God” (The Great Controversy, p. 469{DE Grote Strijd, blz..}), want “de toebedeling van de Geest is de toebedeling van het leven van Christus” (Gospel Workers{Evangeliewerkers}, p. 285)—volledige heiligmaking. {ABN4: 17.1}

Bij wijze van vergelijking: “De gerechtigheid waardoor wij worden gerechtvaardigd [de eerste fase van heiligmaking] is toegerekend. De gerechtigheid waardoor wij worden geheiligd [de tweede fase] is toebedeeld. De eerste is onze recht tot de hemel; de tweede is onze geschiktheid voor de hemel.” – The Review and Herald, 4 juni, 1895 (In Christ Our Righteousness{In Christus, Onze Gerechtigheid}, p. 98). {ABN4: 17.2}

“De ontkieming van het zaad stelt het begin van het geestelijk leven voor, en de ontwikkeling van de plant is een prachtige zinnebeeldige voorstelling van Christelijke groei. Zoals het is in de natuur, zo is het ook met genade; er kan geen leven bestaan zonder groei. De plant moet óf groeien óf sterven. Zoals de groei ervan stil en onwaarneembaar, maar voortdurend is, zo is ook de ontwikkeling van het Christelijk leven. Bij iedere stadium van ontwikkeling kan ons leven volmaakt zijn; en toch zal er voortdurende vordering zijn, als Gods voornemen voor ons is vervuld. Heiligmaking is een werk dat levenslang duurt. Naarmate onze mogelijkheden

17

zich vermenigvuldigen, zal onze ervaring uitbreiden, en onze kennis toenemen. Wij zullen sterk worden om verantwoordelijkheden te dragen, en onze volwassenheid zal evenredig zijn met onze voorrechten.” –Christ’s Object Lessons, pp. 65, 66 {Lessen uit het Leven van Alledag, blz… {ABN4: 17.3}

“Dit is Bijbelse heiligmaking. Het is niet slechts een vertoning of buitenwerk. Het is heiligmaking dat wordt ontvangen door het kanaal van waarheid. Het is waarheid dat wordt ontvangen in het hart, en praktisch wordt uitgevoerd in het leven.” –Testimonies, Vol. 1{Getuigenissen, Deel 1}, p. 339. {ABN4: 18.1}

“Christus bad voor Zijn discipelen met deze woorden: ‘Heilig hen door uw Waarheid; Uw woord is waarheid.’ Er bestaat geen ware heiligmaking, behalve door gehoorzaamheid aan de waarheid.” The Sanctified Life{Het Geheiligd Leven}, p. 49. {ABN4: 18.2}

UITGESPUWD OF UITGEWORPEN?

Vraag Nr. 82:

Verklaart u alstublieft de volgende verklaring uit “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1 {De Herdersstaf, Deel 1}, p. 153: “Nu geeft Hij aan Zijn volk een jaar om het goed te maken.” {ABN4: 18.3}

Antwoord:

DE voorafgaande verklaring betekent eenvoudigweg dat God de leiders van Laodicea een beperking heeft gegeven van een jaar om de verzegelende boodschap aan te nemen en het over te brengen aan hun desbetreffende gemeenten. Door hun falen om zo te handelen aan het einde van deze beperkte periode van genade, heeft Hij hen als Zijn dienstknechten verworpen. En nu, als enigen van hen de toegevoegde  boodschap

18

aanneemt (Testimonies to Ministers {Getuigenissen aan Predikanten}, p. 106; Gospel WOrkers {Evangeliewerkers}, p. 304), en het wenst over te brengen tot de leken, kunnen zij dan alleen doen onder de leiding van de tegenwoordige boodschap – de “reorganisatie” waarvan wordt gesproken in Christ Our Righteousness {Christus Onze Gerechtigheid}, 1941 editie, p. 121. {ABN4: 18.4}

WAT IS  “DE ROEDE VAN MIJN ZOON”?

Vraag Nr. 83:

Wilt u alstublieft de betekenis uitleggen van de “roede” zoals die wordt gebruikt in Ezechiël 21:8-15? {ABN4: 19.1}

Antwoord:

Door Israël “de roede” van Zijn zoon te noemen (Ps. 74:2; 110:2), toont God aan dat zij Zijn roede waren om de heidenen te straffen, net zoals Assyrië Zijn roede was om Israël te straffen (Jes. 10:5). Aldus is de roede een zinnebeeld voor macht en regering {bewind}, en ook een werktuig van bestraffing. {ABN4: 19.2}

WAT IS HET ZWAARD DES HEREN?

Vraag Nr. 84:

Bedoelt de Bijbel messen, vuurwapens of bajonetten wanneer het spreekt over “het zwaard des Heren” in de laatste dagen? {ABN4: 19.3}

Antwoord:

Het woord “zwaard” zoals het wordt gebruikt i  n de Schriften, duidt oorlog, bloedvergieten of vergelding aan. Gods zwaard is wat voor werktuig dan ook dat Hij gebruikt om gericht uit te oefenen; het hoeft niet noodzekelijkerwijs een stalen lemmet te zijn. Vaak is het

19

pestilentie, vuur, hongersnood, aardbeving, oorlog, en een groot aantal andere machten geweest, zelfs de goddelozen, zoals Davids uitroep getuigt: “Verlos mijn ziel van de goddelozen, welke Uw zwaard is.” Ps. 17:13{KJV}.{ABN4: 19.4}

ZIJN “SION” EN “JERUZALEM” HETZELFDE?

Vraag Nr. 85:

Verklaart u alstublieft het verschil tussen de termen “Sion”en “Jeruzalem” van Jesaja 52:1 en Openbaring 14:1. {ABN4: 20.1}

Antwoord:

“Sion” en “Jeruzalem” van Jesaja 52:1 moeten mensen voorstellen, want het zou een belachelijke zaak zijn om tot een berg en tot een stad te zeggen: “Ontwaak, ontwaak, trek u sterkte aan, trek uw sierlijke gewaden aan.” {ABN4: 20.2}

Op de vroegere verheven berg Sion stond het paleis van de koning, “en de oversten des volks woonden te Jeruzalem; maar het overige des volks wierpen loten, om uit tien een uit te brengen, die in de heilige stad Jeruzalem zou wonen, en negen delen in de andere steden.” Neh. 11:1. Dus verbleef het koninklijk gezin te berg Sion, en de onderoversten en andere regeringsvertegenwoordigers woonden in het eigenlijke Jeruzalem. {ABN4: 20.3}

De oproep: “Ontwaakt, ontwaakt; trek uw sterkte aan, O Sion; trek uw sierlijke gewaden aan, O Jeruzalem,” is van toepassing op de Laodiceese kerk, de laatste van de zeven

20

gemeenten, en die ene die de periode afsluit waarin het “tarwe” met het “onkruid” vermengd is, want nadat zij haar sierlijke gewaden aantrekt, “zal de onreine niet meer in” haar “komen.” Zij die zullen ontwaken tot deze opwekkende oproep, die sterkte aantrekken door zich te scheiden van de goddelozen, en die sierlijke gewaden aantrekken door zich te keren tot gerechtigheid, zijn zij die, in de “laatste dagen,” Sion en Jeruzalem zullen samenstellen—de vorsten en regeerders van het volk in het Koninkrijk-kerk dat hersteld is. {ABN4: 20.4}

AGekleed met de wapenrusting van Christus= gerechtigheid, zal de kerk” dan “ingaan tot haar laatste strijd. >Schoon als de maan, helder als de zon, en vreselijk als een leger met krijgsbanieren, > zal zij voortgaan in de gehele wereld, overwinnende en om te overwinnen.@-Prophets and Kings, blz.725{Profeten en Koningen, blz. 445}. {ABN4: 21.1}

Vandaar dat “alleen zij die verleiding hebben weerstaan in de kracht van de Machtige, zullen worden toegestaan om deel te hebben in het verkondigen ervan [de Derde Engel boodschap] wanneer het zal zijn aangezwollen tot de luide roep.” –The Review and Herald, 19 nov., 1908. {ABN4: 21.2}

Wat nu de betekenis betreft van de twee termen Sion en Jeruzalem, zoals die worden gebruikt in Openbaring 14:1, de tweede verwijzing in kwestie, verklaart de Openbaarder dat de 144.000 van de twaalf stammen  van Israel degenen zijn die Sion vormen {samenstellen}. Zijn woorden zijn: “ En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion

21

en met Hem honderdvierenveertigduizend, op wier voorhoofden de naam zijns Vaders geschreven stonden.” Openb. 14:1{KJV}.{ABN4: 21.3}

Daar dezen de eerste vruchten zijn (Openb. 14:4), toont het verder aan dat zij de eersten zijn van de oogst in “de voleinding der wereld.” Matt. 13:39. Het is dan duidelijk, dat zij die na hen werden gezien, de “grote schare(…)uit alle natiën”(Openb. 7:9), niemand anders zijn dan de tweede vruchten van de oogst, waarvan sommigen zullen wonen in Jeruzalem. {ABN4: 22.1}

Dus “zal het” in deze oogsttijd “geschieden(…)dat de berg van het huis des HEREN  zal vaststaan als de hoogste der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen. En alle volkeren zullen derwaarts heenstromen.” Jes. 2:2. {ABN4: 22.2}

HEEFT HIJ OF ZAL HIJ HEN VERTREDEN?

Vraag nr. 86:

Door Jesaja (hoofdstuk 63, vers 3) verklaarde Christus van Zichzelf: “Ik heb de persbak alleen getreden en van de volken was niemand bij Mij; Ik zal hen treden in Mijn toorn en hen vertreden in Mijn grimmigheid; en hun bloed zal op mijn klederen spatten, en ik zal mijn ganse gewaad bezoedelen.” {KJV}. Is dit Schriftgedeelte van toepassing op Christus’ werk tegen de tijd van Zijn eerste of tegen de tijd van Zijn tweede Komst? {ABN4: 22.3}

Antwoord:

Het eerste gedeelte van het vers is van toepassing op de eerste komst van Christus, en het laatste gedeelte

 22

op de tijd van de reiniging van de kerk. Aldus blijkt Christus door het gebruiken van profetische taal, terug te blikken op de tijd van Zijn lijden terwijl Hij aan het kruis hing, benadrukkend dat er niemand met Hem was, en dat daarom, als gevolgtrekking, zij die geen deel hadden in Zijn zielsangst, geen recht hebben om te heersen over hen die Hij heeft bevrijd; en dat Hij wie dan ook die doorgaat met Zijn volk in gevangenschap en in onwetendheid van Zijn Waarheid te houden, zal treden in Zijn toorn en hen zal vertreden in Zijn grimmigheid, en hun bloed zal spatten op Zijn kleed, daardoor Zijn ganse gewaad bezoedelend, en zodoende zal Hij zijn volk bevrijden. {ABN4: 22.4}

GEDOOPT VOOR VERGEVING VAN ZONDEN, OF VOOR VOORUITGAAN IN WAARHEID?

Vraag Nr. 87:

Daar wij werden toegelaten tot het lidmaatschap van de Zevende-dags Adventisten kerk met onze voormalige doop in de Baptisten kerk, is het dan nu voor ons noodzakelijk om herdoopt te worden? {ABN4: 23.1}

Antwoord:

De Heilige Schriften leren dat er maar één doop nodig is (Ef. 4:5). Daar u werd gedoopt door onderdompeling in de Baptisten gemeente en u zich later heeft verenigd bij de Zevende-dags Adventisten gemeente om geen andere reden dan om in het nog heldere licht van het Woord te wandelen, dan heeft u geen herdoop nodig. En als u getrouw bent geweest aan uw Christelijke geloften

23

 eveneens in de Zevende-dags Adventisten gemeente, dan heeft u nu geen herdoop nodig. {ABN4: 23.2}

Veronderstel dat u gedoopt was geweest door de apostel Paulus en werd opgenomen in de kerkelijke gemeenschap, en doorleefde tot aan de tegenwoordige tijd, en dat u al die tijd wandelde in het voortschrijdende licht van de Heer, dan zou u Hem gevolgd hebben door al de zeven opeenvolgende bewegingen heen van de Reformatie—de zeven kerkelijke perioden. In de Protestantse periode zou u als eerst een Lutheraan, en als laatst een Davidiaan zijn geweest. Doordat u aldus getrouw het licht der Waarheid hebt gevolgd, is het noch Bijbels noch logisch dat God van u zou hebben vereist dat u herdoopt moest worden iedere keer dat u een stap vooruit nam. {ABN4: 24.1}

WIE IS DE KONING VAN MT. KARMEL CENTRUM—GOD OF DE MENS?

Vraag Nr. 88:

De meesten van ons hebben een strijd gehad om ons van de banden los te maken die ons werden opgelegd door de huidige leiding van de kerk, en het lijkt mij niet meer dan juist dat wij de verzekering hebben dat de Heer de leiding heeft in al de handelingen van Mt. Karmel. Mogen wij nu precies weten hoeveel van het werk van Mt. Karmel onder de leiding van de Heer staat? {ABN4: 24.2}

Antwoord:

Een zorgvuldig doordenken van deze zaak kan slechts komen tot het besef dat zoals God heeft beloofd dat Hij de teugels in Eigen handen zal nemen, dan moet dat precies zijn wat Hij

24

noodzakelijkerwijs aan het doen is. Vandaar dat alle verwarring en onthutsing dat gepaard gaat met ondervraging, bekritisering en twijfels hebben over het werk, onredelijk, onvergeeflijk en schadelijk zijn. {ABN4: 24.3}

“Satan,” zegt de geest der Profetie, “heeft het vermogen om twijfels te suggereren en bezwaren te bedenken tegen het aangewezen getuigenis die God zendt, en velen denken dat het een deugd is, een teken van intelligentie in hen, om ongelovig te zijn, en om te betwijfelen en kritiek te uiten. Zij die ernaar verlangen om te twijfelen zullen daarvoor genoeg ruimte hebben. God is niet van plan om alle gelegenheid voor ongeloof te verwijderen. Hij verschaft bewijzen, die zorgvuldig moeten worden onderzocht met een nederig verstand en een leergierige geest, en allen zouden moeten beslissen op grond van het gewicht der bewijzen.” –Testimonies, Vol. 3{Getuigenissen, Deel 3}, p. 255. {ABN4: 25.1}

Bovendien kan geen mens het werk beoordelen naar zijn eigen wijsheid of naar de wijsheid van andere mensen, want de Geest der Waarheid zegt: “De werkers zullen verbaasd zijn over de eenvoudige middelen die Hij zal gebruiken om Zijn werk van gerechtigheid tot stand te brengen en te vervolmaken(…)Laat mij u vertellen dat de Heer in dit laatste werk op een manier zal werken die zeer buiten de gewone orde van zaken staat, en op een wijze die tegengesteld is tot welke menselijke planning dan ook.”–Testimonies to Ministers{Getuigenissen aan Predikanten}, p. 300. {ABN4: 25.2}

“Het is niet uw zaak om geïntimideerd te zijn door uiterlijke voorkomens, hoe dreigend

25

 zij dan ook mogen zijn. Het is uw zaak om het werk voorwaarts uit te dragen zoals de Heer gezegd heeft dat het uitgedragen zou moeten worden.” –Testimonies, Vol. 9{Getuigenissen, Deel 9}, p. 141. {ABN4: 25.3}

Als elkéén zijn deel goed uitvoert in het werk dat aan hem is gegeven, zal hij spoedig zien dat hij geen noodzaak noch bekwaamheid heeft om toe te zien op de taken van de Heer, of op het werk dat aan anderen is toegewezen. Hij zal weten dat het belangrijkste en het enige goede wat hij kan doen is om op moedige wijze de verheven uitdaging van “de engel des Heren” aan Jozua aan te nemen: “Indien gij in mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan.” Zach. 3:7. {ABN4: 26.1}

Voor Tegenwoordige Waarheid gelovigen is één van de meest zekere bewijzen dat de Heer het werk van Mt. Karmel aan het leiden is, het feit dat ongeacht onophoudelijke tegenstand, gebrek aan arbeiders, en vele andere nadelen, het werk gestadig voortgaat met een onweerstaanbare kracht. Het is inderdaad als een mosterdzaad. {ABN4: 26.2}

Ondanks haar nederige onbeduidend begin, het kritiek en de tegenstand dat ertegen is, en de veelvormige obstakels en hindernissen die het heeft moeten te boven komen, is het menigten door geheel Laodicea aan het wakkerschudden. Het heeft het schip van Hervorming te water gelaten, en terwijl er velen

26

reeds aan boord zijn gegaan, naderen anderen op snelle wijze tot de beslissing om de veiligheid te zoeken die het verschaft.  Zij bestuderen opnieuw de Bijbel in het Goddelijke Licht van de Herdersstaf. De Drie Engelen Boodschappen zijn voor hen zo duidelijk en zo aangenaam geworden als een bergstroom. En zij die nooit in het bezit waren van, en zelfs zij die nooit geloofden in de geschriften van de Geest der Profetie, zijn nu al de boeken aan het kopen. {ABN4: 26.3}

Het is zeker dat niemand nadenkend kan zeggen dat zulks het werk is van de Vijand, niet zonder auteurschap van de Bijbel toe te schrijven aan Satan. Als de Bijbel van de Heer is, dan kan de boodschap van de Staf niet van de Duivel zijn, want het de Bijbel ontvouwd. Het zou nooit zonder de kracht van God het gehele Kerkgenootschap hebben kunnen doordringen, want de Almachtige verklaart: “Ik, de HEERE, behoed het, alle ogenblik zal Ik het bevochtigen; opdat niets het beschadige, zal Ik het bewaren nacht en dag. Grimmigheid is bij Mij niet; wie zou tegen Mij de doornen en distels in oorlog stellen? Ik zou door hen heentrekken, Ik zou hen tezamen verbranden.” Jes. 27:3, 4. {ABN4: 27.1}

Zij die alleen belijden te geloven, worden hier gewaarschuwd dat Heer hun werk kent, en dat Hij Zijn werkers niet in duisternis heeeft gelaten hierover. Bij het blootleggen van hun geheimen, zegt Hij: “Gij nu, mensenkind, uw volksgenoten spreken onderling over u bij de muren en aan de deuren der huizen; de een zegt tot de ander, ieder tot zijn naaste:

27

Kom toch mee en hoor, welk woord er van de HERE is uitgegaan. En zij komen bij u als in een volksoploop, zetten zich voor u neer, als mijn volk, en horen uw woorden, maar doen er niet naar; woorden van liefde zijn in hun mond, maar hun hart gaat uit naar hun woekerwinst. Zie, gij zijt voor hen als een liefdeslied, schoon van klank, passend bij snarenspel. Zij horen uw woorden, maar doen er geenszins naar. Doch als het komt – en het komt! – dan zullen zij weten, dat er in hun midden een profeet is geweest.” Ezech. 33:30-33. {ABN4: 27.2}

IS HET TE LAAT OM IN HET NET TE KOMEN?

Vraag Nr. 89:

Er is onder ons iemand die leert dat als het net aan wal was getrokken (Matt. 13:47, 48) in 1930, dan zouden zij die zich niet erin bevonden in die tijd (dat wil zeggen, die toen geen leden waren van de Zevende-dags Adventisten kerk) niet kunnen hebben gehoopt om deel te zijn van de eerste vruchten. Indien dat waar is, waarom zou men dan nu trachten erin te komen, in plaats van te wachten tot de tijd van de tweede vruchten? Of, als iemand reeds in de boodschap is, waarom zou hij voortgaan ernaar te streven om ernaar te leven als zijn pogingen beslist in nutteloosheid omdat hij de tijdslimiet niet heeft bereikt? {ABN4: 28.1}

Antwoord:

De vergelijkende handeling van het aan wal trekken van het net (dat de Heer Zijn werk voor een korte tijd stopzet), houdt niemand, in letterlijk

28

 verband, tegen om in het net te komen als zij de noodzakelijke inspanning tonen. Want hoewel vissen, daar zij vissen zijn, feitelijk niet kunnen zwemmen naar een net nadat het aan wal is getrokken, toch kunnen zij als mensen feitelijk de kerk binnenkomen tot aan de afsluiting van de genadetijd. {ABN4: 28.2}

Immers, als goede vissen erin slagen om het net binnen te komen terwijl het aan wal wordt getrokken, zullen de vissers hen niet eruit gooien met de slechte, allen maar omdat het net ze niet heeft gevangen. Zij zullen eerder zelfs kostbaarder worden geacht vanwege hun extra inspanning die ze hebben uigegeven om binnen te komen, zonder dat iemand achter hen is gegaan met het net. Als men de mogelijkheid niet kan inzien voor zichzelf als een vis die het net binnengaat, dan kan hij zichzelf gemakkelijk zien als een schaap die de kooi binnengaat. {ABN4: 29.1}

Het is dan duidelijk, dat het idee van het tijdslimiet een misleidende opvatting is, die de vooruitgang van de Christen alleen maar kan ontmoedigen, wat sommigen die reeds in de boodschap zijn veroorzaakt dat zij hun reden om eruit te gaan rationaliseren vanwege de nutteloosheid om erin te blijven, en anderen rechtvaardigt om niet de noodzakelijke inspanning te verrichten om het net van verlossing binnen te komen wanneer de gelegenheid zich voordoet. Inderdaad, het dwingt hen zelfs om hun huidige gelegenheid te verzaken en te wachten op één die nooit zal komen! {ABN4: 29.2}

“Heden,” zegt de Geest van God, “indien gij zijn stem hoort, verhardt uw harten niet.” Hebr. 4:7. {ABN4: 29.3}

29

 WAT TE DOEN ALS IK ALS LID BEN GEËXCOMMUNICEERD?

Vraag Nr. 90:

Zouden degenen van ons die zijn geëxcommuniceerd doorgaan met het bijwonen van de kerkdiensten? Zo ja, en als de gelegenheid zich daar voordoet voor ons om een woord te spreken dat verbonden is met Tegenwoordige Waarheid, zouden wij dat moeten doen? Maar als ons wordt gevraagd om niets te zeggen dat toespeelt op Tegenwoordige Waarheid—zouden wij daarmee zwijgend moeten instemmen en voor altijd stil blijven? En wat zullen wij doen als zij ons niet laten deelnemen aan het avondmaal? {ABN4: 30.1}

Antwoord:

Onze relatie met de kerk is dezelfde als die van Johannes de Doper, Jezus Christus en de apostelen: Wij hebben een boodschap te verkondigen tot de kerk, en hoewel de kerkleiding ons eruit gebiedt, zoals het Sanhedrin de apostelen uit de “tempel” gebood, moeten wij op een rechtvaardige wijze weigeren het te verlaten, en moeten voortgaan met het teruggaan naar de kerk. Want als wij vertrekken en wegblijven en vreemdelingen worden, hoe zullen wij dan de boodschap aan ons volk verkondigen? {ABN4: 30.2}

Allen moeten zich echter realiseren, dat het een Christen niet siert om wat voor verstoring wanneer dan ook te veroorzaken, in het bijzonder tijdens de kerkdiensten. Noch is het mogelijk voor wie dan ook van ons om door zulke handelwijzen de boodschap aan hen te presenteren, of om hen ervan te overtuigen dat wij “ de woorden des levens” spreken. Door stil, eerbiedig, en bedachtzaam binnen en buiten de kerk te getuigen, zullen wij

30

tot niets aanleiding geven dan valse beschuldigingen. {ABN4: 30.3}

In de Sabbatschool is het volkomen juist en toegestaan om vragen te beantwoorden die opkomen in verband met de les. Hiervoor kunnen zij niemand op rechtvaardige wijze beschuldigen van het veroorzaken van verstoring, daar het op geen enkele wijze een inbreuk is op het ingestelde doel en de regels van de Sabbatschool. Maar als wie dan ook specifiek zou worden verzocht om geen vragen te beantwoorden, laat hem dan ervan afzien dat te doen in plaats van twist en misnoegen te veroorzaken. Zulk een procedure kan niets anders dan schade tot de zaak van de Tegenwoordige Waarheid als gevolg veroorzaken. Laat uw gedrag{houding} het vertrouwen van de mensen winnen. {ABN4: 31.1}

Twee van de voornaamste redenen waarom wij niet wegblijven van de Sabbatschool en de kerkdiensten zijn: (1) dat wij onszelf zouden beroven van het voorrecht om in het openbaar te aanbidden in de kerk die we hebben helpen opbouwen, en (2) dat door onszelf afwezig te stellen van de diensten, wij vreemdelingen zouden worden voor onze broeders en zusters en wij hen opnieuw zouden moeten leren kennen als wij ooit de boodschap aan hen zouden geven. Door echter voort te gaan met naar de kerk te gaan, hebben wij dan, nadat de vergadering is afgelopen, de gelegenheid om met de broeders te spreken in het belang van de boodschap, en bij hen erop aan te dringen om voor zichzelf te onderzoeken, hetzij door onze Bijbelstudies bij te wonen of door de publicaties

31

van Tegenwoordige Waarheid te lezen. Ook is er altijd de gelegenheid om een of meer nieuwe namen en adressen te verkrijgen om in te zenden voor onze postlijst. {ABN4: 31.2}

Als wij dus vrijwillig wegblijven van de kerkdiensten, stellen wij ons bloot aan de beschuldiging dat wij zijtakken zijn van het lichaam, en tegelijkertijd verbeuren wij de gelegenheid om in contact te komen met de gemeente. {ABN4: 32.1}

Bovendien, als wij ons op deze wijze van hen scheiden, dan zullen wij, bij de vervulling van Ezechiël 9, wanneer zij die het “merkteken” niet hebben zijn weggenomen, niet hetzelfde recht hebben om een erfenis op te eisen in het Kerkgenootschap. {ABN4: 32.2}

Wat betreft onze deelname aan het avondmaal van het Kerkgenootschap, geloven wij dat in zoverre het deze verordening regelmatig viert, wij eraan deel zouden moeten nemen zover het mogelijk is. Want als wij vrijwillig zouden wegblijven daarvan, dan zouden wij hen een verkeerde indruk geven. Als de kerk weigert om ons te bedienen of om ons toe te laten anderen te bedienen in de verordening der nederigheid, dan is er niets anders wat wij kunnen doen dan te wachten totdat de dienst is afgelopen. En als zij ons negeren wanneer zij het brood en de wijn uitdelen, dan zullen wij niet klagen of iets zeggen, maar geduldig de kleinering verdragen. Door onszelf zo te vernederen, zullen de oprechten in de gemeente de onchristelijke houding en de dwaasheid van de kerkleiders inzien,

32

en tot de situatie beginnen te ontwaken en te doorzien. {ABN4: 32.3}

Hoewel wij tegen onze wil kunnen worden uitgesloten van het deelnemen aan de verordeningen, zullen wij desondanks onze namen geschreven hebben staan in het Boek des Levens en zoals de ongedoopte dief aan het kruis zullen wij het Paradijs binnengaan, omdat wij onze uiterste best hebben gedaan. Laat ons daarom, broeders en zusters, getrouw zijn in het bijwonen van de kerkdiensten en in onze houding, “dat niemand van u, terwijl nog een belofte van tot Zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven.” Hebr. 4:1. {ABN4: 33.1}

WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN “GEKOMEN” EN “KOMENDE”?

Vraag Nr. 91:

In “the Shepherd’s Rod,” Vol. 1{“De Herdersstaf,” Deel 1}, p. 20, wordt het punt gemaakt dat Johannes de engel van Openbaring 18, niet komende, niet in zijn vlucht onderweg naar beneden, maar neer “gekomen”, dat wil zeggen, reeds gearriveerd. Maar in duidelijke Engelse taal betekent “neergekomen,” afdalen. En zuster White zegt: “terwijl hij neerdaalde.” Hoe kan de “Staf” {the “Rod”} dus op rechtvaardige wijze de gedachte benadrukken dat Johannes hem zag als reeds “gekomen” -–als reeds te zijn gearriveerd? {ABN4: 33.2}

Antwoord:

Wanneer iets met een hoge snelheid als {bijvoorbeeld} een kogel of een bliksemflits aankomt, geeft de hoge reissnelheid ervan de waarnemer geen tijd om de continuïteit van het voortgaande verloop—de “komst”{of het “komen”} ervan te zien, hij is alleen in staat om het te aanschouwen wanneer het uiteindelijk is gearriveerd—“gekomen.” Het feit dus dat de engel

33

van Openbaring 18:1 wordt gezien, niet “komende” (zoals de engel van Openbaring 7:2 dat doet), maar “gekomen,” duidt aan dat hij plotseling komt—zoals de engel van Daniel 9:21. {ABN4: 33.3}

In tegenstelling hiervan is bij het aanschouwen van het naderen van een dergelijk voorwerp als de zon, de waarnemer zeer goed in staat om gestadig de continuïteit van haar “opgang” in beschouwing te nemen. Dus merkt de Staf op dat de engel van Openbaring 7:2 werd gezien terwijl het nog veraf was, “opgaande uit het oosten,” omdat hij langzaam kwam als de zon; terwijl de engel van Openbaring 18:1 werd gezien als plotseling “gekomen,” omdat de ontzettende stuwkracht van zijn neerwaartse vlucht niet genoeg tijd toeliet voor het menselijk oog om het te zien “komen.” {ABN4: 34.1}

Deze tegenstelling tussen de snelheid van de twee engelen, vanwege het verschil in betekenis van elk van hen, is het punt dat wordt benadrukt. {ABN4: 34.2}

ALS HET TOEN HALF OM HALF WAS, HOE ZIT HET DAN NU?

Vraag Nr. 92:

“De Herdersstaf,” Deel 1{“The Shepherd’s Rod,” Vol. 1}, p. 30 verklaart dat de Zevende-dags Adventisten kerkgenootschap 300.000 leden telde in de tijd dat het boek werd geschreven, een feit dat aanduidt dat ongeveer de helft, 144.000, de vijf wijze maagden zijn en dat de andere helft de vijf dwaze maagden zijn. Maar hoe kan dit zo zijn wanneer het kerkgenootschap vandaag de dag 500.000 leden telt? {ABN4: 34.3}

Antwoord:

 

Daar dit werd geschreven in 1930, sprak de Staf noodzakelijkerwijs

34

niet in termen van de in die tijd onbekende aantal leden van vandaag, maar in die van het vastgestelde aantal leden in die tijd. En hoewel het aantal in die tijd (300.000) vanzelfsprekend ongeveer een gelijke verdeling van leden aanduidde (twee groepen, goede en slechte—“wijze maagden” en “dwaze maagden”), zou toch, daar er slechts 144.000 Israeliëten zullen worden verzegeld, het aantal van de onverzegelden zelfs in die tijd het aantal van de verzegelden overtreffen. {ABN4: 34.4}

Uiteindelijk echter, is het noch de bedoeling noch het voornemen van de Staf {The Rod} om precies te zeggen hoeveel wijze en hoeveel dwaze {maagden} er zullen zijn in de oogst van de eerste vruchten, want wanneer de gehele waarheid is bekendgemaakt, kan het blijken er dat in het zinnebeeld van de “vijf wijze maagden,” naast het omvatten van de 144.000 uit de stammen van Israel, een aanzienlijk aantal uit de Heidense natiën is inbegrepen. {ABN4: 35.1}

VERVANGT HET LIDMAATSCHAP DE KENNIS VAN DE WAARHEID?

Vraag Nr. 93:

Hoewel ik geen lid ben van de Zevende-dags Adventisten Kerk, zal ik dan toch, daar ik het licht van Ezechiël 9 over de waarheid van de 144.000 heb ontvangen, vallen onder de slachting van de goddelozen als ik het licht niet ten volle aanneem en ernaar leef? En omgekeerd, zal ik onderhevig zijn aan het genot van de voorrechten van de 144.000 en een van hen zijn als ik gehoorzaam ben aan al het licht van deze boodschap? {ABN4: 35.2}

35

Antwoord:

Alhoewel u geen lid bent van de kerk, zult u nochtans rekenschap moeten geven voor het licht dat u heeft over het onderwerp, want niemand komt bij toeval in contact met de waarheid, of ziet het in zonder de hulp van de Heilige Geest. {ABN4: 36.1}

Volgens dezelfde wet van rekenschap of heilige verantwoordelijkheid kunt u, hoewel u slechts kortgeleden in de boodschap kunt zijn gekomen, verkiesbaar zijn voor de verkiezing van de 144.000, als u leeft naar de boodschap die hen zal reinigen en verzegelen. Of u nu echter met zekerheid één van hen zult zijn, dat weten wij niet, maar als u getrouw bent aan de boodschap, dan zult u ten minste één met hen zijn. {ABN4: 36.2}

IK GELOOF NU, MAAR MAAK IK DAN AANSPRAAK OP HET LIDMAATSCHAP?

Vraag Nr. 94:

Als iemand “de Herdersstaf” series heeft gelezen en heeft vernomen, en hij gelooft wat de boodschap leert, zou u hem adviseren om zich eerst bij de Zevende-dags Adventisten kerkgenootschap aan te sluiten? {ABN4: 36.3}

Antwoord:

Als iemand zonder voorbehoud de gehele Waarheid heeft aangenomen, dan is het zijn voorrecht en plicht om gedoopt te worden in de kerkelijke gemeenschap. Maar daar hij de Derde Engel Boodschap heeft bestudeerd door het medium van de Staf, welke wordt tegengewerkt door de Zevende-dags Adventisten kerkleiding, kan hij dus door hen de doop en het lidmaatschap ontzegd worden. Als hij niettemin alles heeft gedaan wat hij kon om te worden

36

gedoopt en zich te verenigen met de kerk, en zij weigeren tot de gemeenschap aan te nemen, dan is het zijn plicht om zijn doop en lidmaatschap bij Mt. Karmel Centrum te regelen. {ABN4: 36.4}

Het is het opgetekend hebben staan van iemands naam in de boeken, niet slechts van de kerk, maar van de hemel, wat de goudgerande verzekering van verlossing geeft. En het is de aanneming van de boodschap van het uur, en een evenredig streven om getrouw te gehoorzamen aan al haar leerstellingen, welke de gemeenschap van de heiligen en het zoonschap van de hemel verwerven. {ABN4: 37.1}

Naargelang iemand getuigt voor Tegenwoordige Waarheid, zullen de vijanden Ervan in het Kerkgenootschap hem tegenstaan en excommuniceren als hij daar reeds een lid is, maar een dergelijke ontzetting moet hem niet ontmoedigen. “Zalig zijt gij, “zegt de Heer, “wanneer u de mensen haten en wanneer zij u uitstoten, en smaden en uw naam als slecht verwerpen ter wille van de Zoon des mensen.” Lukas 6:22. {ABN4: 37.2}

“Hoort het woord des HEEREN, gij, die voor Zijn woord beeft! Uw broeders, die u haten, die u verre afzonderen, om Mijns Naams wil, zeggen: Dat de HEERE heerlijk worde! Doch Hij zal verschijnen tot uw vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden.” Jes. 66:5. {ABN4: 37.3}

HOE ZIT HET MET PETRUS EN DE “SLEUTELS”?

Vraag Nr. 95:

Geef alstublieft uitleg van Matthëus 16:15-19. Waarom gaf Christus de sleutels aan Petrus? Waarom niet aan een ander of aan allen? {ABN4: 37.4}

37

Antwoord:

Petrus was de enige die het juiste antwoord gaf op de vraag: “Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben?” Daarom zei Jezus aan Petrus en aan geen ander: “Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen,” waarbij Hij hem eerst ervan heeft verzekerd dat “vlees en bloed” hem “dat niet heeft geopenbaard,” maar Zijn Vader, die in de hemel is. {ABN4: 38.1}

Wanneer God de mens iets doet verstaan wat boven de sterfelijke kennis gaat, dan noemt de Bijbel deze handeling: Inspiratie. Dus verklaarde Jezus dat Petrus was geïnspireerd. Deze Inspiratie en het getuigenis van Jezus waren daarom de Sleutels tot het centrale thema van de verlossing van de mens—de kennis van de Zoon van God. Dit is de waarheid, het evangelie, dat verkondigd moest worden. Het was de Tegenwoordige Waarheid—een geïnspireerde boodschap die direct van God kwam. Door aldus in het bezit te zijn van een openbaring waardoor ieder mens zou worden geoordeeld, hetzij ter verlossing of ter veroordeling, werden Petrus en zijn metgezellen verantwoordelijk gesteld om de verlossing te sluiten of te ontsluiten voor iedere ziel onder de hemel. {ABN4: 38.2}

Toen dus Christus de Sleutels gaf aan Petrus, gaf Hij hem het evangelie en een goddelijke opdracht om het te verkondigen. En zolang als Petrus en zijn medewerkers getrouw waren aan deze opdracht, net zo lang bezaten zij de Sleutels om aan de mensen het koninkrijk van God te sluiten of te ontsluiten, en zouden zij in de hemel bekrachtigd hebben al wat gebonden of ontbonden hadden op aarde. Dus gaan de Sleutels gepaard met Inspiratie

38

 en voortschrijdende openbaring, Tegenwoordige Waarheid. {ABN4: 38.3}

Het is daarom duidelijk, dat een boodschap van de hemel, dat wordt verkondigd door Gods uitverkoren dienstknechten, almachtig is, en dat daardoor de eeuwige bestemming van de mens wordt bepaald. {ABN4: 39.1}

Het is dan duidelijk dat de Sleutels niet de kerk zelf, maar in de boodschap zijn die zij verkondigt. Zodoende heeft geen mens of een groep mensen de macht om te ontbinden of te binden met de goedkeuring van de hemel behalve op aandringen van een boodschap die genadig is verleend direct uit de hemel zodat zij die kunnen uitdragen voor die tijd: “Verschillende perioden in de geschiedenis van de kerk zijn elk gekenmerkt geweest door de ontwikkeling van een bepaalde bijzondere waarheid, aangepast op de behoeften van Gods volk in die tijd.” –De Grote Strijd, blz..{The Great Controversy, p. 609.} Dit is het geval geweest sinds onheuglijke tijden. {ABN4: 39.2}

Ook Noach had de Sleutels, en was aldus in staat te ontbinden en te binden zowel in de hemel als op aarde. Het feit dat zelfs “de poorten der helle” geen stand konden houden tegen de ark, getuigt hiervan.

En Gods belofte aan Abraham: “Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden” (Gen. 12:3), toont aan dat ook hij de Sleutels des hemels bezat. {ABN4: 39.3}

En ook in de door Voorzienigheid geleide hand van Mozes zwaaiden de Sleutels de poorten van het Koninkrijk open tot bevrijding en

39

verlossing van de rechtvaardige, en sloot hen toe tot verdoemenis over de goddeloze. Aldus “zeide Mozes: Hieraan zult gij weten, dat de HERE mij gezonden heeft om al deze daden te doen, en dat het niet mijn bedenksel is:  indien dezen zullen sterven, zoals ieder mens sterft, en over hen bezoeking zal worden gedaan, zoals ieder mens bezocht wordt, dan heeft de HERE mij niet gezonden. Maar, indien de HERE iets nieuws zal scheppen, zodat de grond zijn mond zal opensperren en hen verzwelgen met alles wat hun toebehoort, zodat zij levend in het dodenrijk zullen dalen, dan zult gij weten, dat deze mannen de HERE gesmaad hebben. Nauwelijks had hij al deze woorden uitgesproken, of de grond spleet onder hen, en de aarde opende haar mond en verzwolg hen met hun huisgezinnen en met alle mensen die bij Korach behoorden en met alle have.” Num. 16:28-32. {ABN4: 39.4}

Door Mozes vertrouwde God de Sleutels toe aan het Hebreeuwse leger, en trok ze terug in de dagen van Christus toen de Joden Hem verwierpen. Toen droeg Hij de Sleutels over aan de grondleggers van de Christelijke kerk. {ABN4: 40.1}

Maar ondanks het voorbeeld van het verleden herhaalden de aanhangers van de apostelen uiteindelijk ook de fouten van Mozes’ volgelingen. Toch de bleef God door de Duistere Middeleeuwen heen, en in het bijzonder gedurende de Reformatieperiode, aan boodschapper na boodschapper, en aan beweging na beweging, de Goddelijke erfenis toevertrouwen. Maar steeds opnieuw,

40

door de Reformatie heen tot aan de roeping van William Miller, herhaalde elke opeenvolgende groep de dwaasheid van het zich tevreden te stellen met een statische {immobiele} boodschap, totdat uiteindelijk, toen al de Protestantse kerken van Miller’s dagen de boodschap voor die tijd verwierpen, ook zij onbewust weigerden nog langer de bewaarders te zijn van de heilige Sleutels. {ABN4: 40.2}

Aldus bezaten Miller en zijn metgezellen hen tot aan de tijd van Gods volgende boodschap, het oordeel van de doden, toen de heilige Sleutels overgingen van de Millerieten beweging naar het Zevende-dags Adventisten kerkgenootschap. Maar als zij nu Gods betoog verwerpt om haar ogen te zalven met de ogenzalf welke Hij het biedt, zal zij ook de Sleutels van zich laten ontglippen en ze laten overgaan in de handen van hen die de toegevoegde boodschap zullen verkondigen, het oordeel van de levenden, de boodschap van de Luide Roep. (Zie Eerste Geschriften, blz. 331-333 {Early Writings, pp. 277-279}). En het allergrootste drama is, dat dit juist datgene is wat de Laodiceeërs in hun blindheid aan het doen zijn, en daardoor herhalen zij de geschiedenis van Gods volk door de eeuwen heen. {ABN4: 41.1}

NAAR WIE ZAL MIJN TIENDEN GAAN?

Vraag Nr. 96:

Zal men, terwijl men lid blijft van de Kerkgenootschap der Zevende dags Adventisten, tienden betalen aan de Davidians ( De “Shepherd’s Rod of de 1930 boodschap” organisatie)? {ABN4: 41.2}

Antwoord:

 

Men kan deze vraag het beste beantwoorden door

41

 zichzelf de volgende vragen te stellen: {ABN4: 41.3}

Geloof ik dat de Shepherd’s Rod (de Herdersstaf) de boodschap van het uur is, de verzegelende boodschap voor de 144.000? Heb ik enige geestelijke hulp van deze boodschap ontvangen? Heeft het mij ertoe gebracht om de zonden waar ik vroeger aan toegaf te belijden? Ben ik nu een betere Zevende-dags Adventist geworden dan voordat ik deze boodschap accepteerde? Heeft het mij de Bijbel, de Geest der Profetie en de broeders en zusters meer doen liefhebben dan ooit tevoren? {ABN4: 42.1}

Indien men al deze vragen met “Neen” beantwoordt, dan zal men zijn tienden geven aan de kerk waar men nog steeds lid van is. Indien het antwoord “Ja” is, en men twijfelt nog steeds aan het feit aan wie zijn tienden te betalen, dan zal men zichzelf de volgende vragen stellen: {ABN4: 42.2}

Kon ik gered worden en gereed zijn om de Heer bij Zijn komst te ontmoeten, als ik in de toestand van Laodicea waar de “Rod”( de roede of staf) mij in vond was gebleven? Kunnen mijn Zevende dags Adventisten broeders worden gered in de toestand waar zij zich nu in bevinden? {ABN4: 42.3}

Indien men deze vragen met ‘neen’ beantwoordt, dan zal men door de antwoorden die men op de volgende vragen geeft, worden geïnstrueerd waar zijn tienden te betalen: {ABN4: 42.4}

Aangezien ik verantwoordelijk ben voor het licht dat nu op mijn pad schijnt en aangezien ik het moet helpen doorgeven aan mijn broeders, moet ik dan mijn tienden betalen aan het Kerkgenootschap, zodat de predikanten meer

42

geld kunnen hebben om te strijden tegen de boodschap en tegen mijn persoonlijk streven om de mensen te bereiken?  Praten wij daarbij ook niet langs elkaar heen, hetgeen alleen ertoe bijdraagt hen (de geloofsgenoten) in duisternis te houden? Of zal ik het betalen aan de Davidians, de “voorraadschuur’ {of de schatkamer} van de Tegenwoordige Waarheid, waar het vanzelfsprekend naartoe moet om de vooruitgang van de hartendoorzoekende reformatie te bevorderen en de Zevende dag adventistische broeders en zusters te redden van eeuwige ondergang? En als zijzelf niet bereid zijn om de Heer te ontmoeten (6 Test., p. 371), hoe kunnen zij dan op een geschikte wijze de heidenen voorbereiden? Zal met het oog op al deze feiten, mijn tienden naar het Kerkgenootschap der Zevende dags Adventisten gaan ten bate van de heidenen, of naar de vergezelende boodschap ten bate van de broeders en zusters (geloofsgenoten)? Indien ik mijn tienden niet durf te geven om datgene te ondersteunen, waarvan ik geloof dat het Tegenwoordige Waarheid is, hoe kan het dan worden ondersteund en waar kan ik dan met een rein geweten mijn tienden geven? {ABN4: 42.5}

Bovendien, als ik het in de kerk stop om grootschalig te worden gebruikt voor evangelisatie aan wereldlingen in de plaats van in de schatkamer van de Tegenwoordige Waarheid om te worden gebruikt ten bate van de broeder, doe ik dit dan niet ter verwaarlozing van mijn eigen broeders; dus ter ontkenning dat ik mijn broeder’ s hoeder ben? {ABN4: 43.1}

En behoor ik bovendien de opdracht op te volgen van de predikant om op zoek te gaan naar de verloren schapen in het huis van Baal, in plaats van Gods uitdrukkelijke bevel om het geneesmiddel uit de hemel te brengen

43

naar de door de zonde ziekgemaakte schapen in het huis van Israël (Matt. 10:6)? Welke van deze twee pogingen zouden voor mij zekerder zijn om de lofbetuiging; “Welgedaan, gij goede en getrouwe dienstknecht; over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot de vreugde van uw Heer” te ontvangen?  Zie: Matt. 25:21. {ABN4: 43.2}

“Wie is dan een getrouwe en wijze dienstknecht, die de Heer tot bestuurder heeft gemaakt over Zijn huis, om hun voedsel te geven ter rechter tijd? Gezegend is die dienstknecht, die de Heer zo bezig vindt bij zijn komst.” (Matt 24; 45, 46). {ABN4: 44.1}

Als deze vragen ondanks dat ze naar uw tevredenheid zijn beantwoord, u nog steeds besluiteloos laten wat u met uw tienden moet doen, lees dan Tract No. 4: “The Latest News for Mother”{Traktaat Nr. 4: “De Laatste Nieuws voor Moeder”}, 1943 Editie, p. 63-70. “Denk” dan “aan de vrouw van Lot” en doe wat de Heer u gebied. {ABN4: 44.2}

                   KAN MIJN HUIS NIET ZIJN                      “VOORRAADSCHUUR” ZIJN?

Vraag Nr. 97:

Is het Bijbels voor iemand om vast te houden en persoonlijk gebruik te maken van zijn tienden en offers om het evangelie werk voortgang te doen vinden in zijn eigen buurt (of wijk), naar zijn eigen plannen. {ABN4: 44.3}

Antwoord:

Nergens in de Geschriften vinden we toestemming om de Heer Zijn geld naar onze eigen

44

inzicht {beleid} te gebruiken. De enige rechtvaardiging om zo te handelen zou puur ombekwaamheid/onmacht zijn om een of andere reden om het naar de Heer zijn voorraadschuur te sturen. Zou iemand dus vrijwillig zulke praktijken op na houden, dan zou hij/zij het verkeerde voorbeeld aan anderen geven. En als zijn leiding na gevolgd wordt, zullen anderen hetzelfde recht op zich nemen en hun koers moet onvermijdelijk leiden tot het op ernstige wijze mismaken van de Heer zijn werk, Zijn schatkamer laten doodbloeden en omverwerpen en zodoende Zijn werk ontregelen en de kerk tot slechts een schelp verminderen, terwijl haar leden zichzelf in dienst nemen als werkers in de Heer Zijn wijngaard, zichzelf helpend aan de Heer Zijn geld en gaan zonder te zijn gezonden. Wat een Babylon zal dat zijn! {ABN4: 44.4}

Hoewel de Heer gebiedt: “Brengt al de tienden naar mijn voorraadkamer” (Mal. 3:10), zegt Hij niet: “brengt al de offerande.” Zodoende geeft Hij aan dat als wij deel zullen hebben aan persoonlijke liefdadigheid of zendingsactiviteiten, wij het zouden moeten halen uit offeranden, niet van de tienden. {ABN4: 45.1}

“Engelen houden een getrouw register bij van een ieders werk en als het oordeel gaat over het Huis van God, zal het vonnis van een ieder opgetekend staan bij zijn naam, en de engel is opgedragen om de ontrouwe dienstknecht niet te sparen, maar ze neer te slaan tijdens de slachtperiode(….) En de kronen die ze hadden mogen dragen, als ze getrouw waren geweest, worden gezet op de hoofden van hen die gered zijn door de trouwe dienstknechten.”— Testimonies, Vol. 1, p. 198{“Getuigenissen voor de Kerk, Deel 1, blz. 198}. {ABN4: 45.2}

45

IS HET MIJN TAAK DE HEER ZIJN SCHATKAMER RECHT TE ZETTEN {te corrigeren}?

Vraag Nr. 98:

Zullen we onze tienden aan de voorraadschuur betalen als we weten dat het niet op de juiste manier gebruikt wordt? {ABN4: 46.1}

Antwoord:

Wetende dat onze tiende in Gods voorraadschuur thuishoort, zou onze grootste zorg moeten zijn dat het getrouw daar betaald wordt. Nergens in de Bijbel vinden we dat de Heer op de tienden betaler het toezicht houden van de kanalen waardoor deze fondsen gaan heeft gelegd. {ABN4: 46.2}

De Heer Zijn schatkamer is onder Zijn controle en als Hij Zelf het niet nodig vind om misbruik van het hanteren van Zijn geld te corrigeren, voorzeker wij zullen het ook niet kunnen hoe hard wij het ook zullen proberen. Als wij voorzichtig dat deel van Zijn werk bewaken, waar Hij ons mee toevertrouwd heeft, zal onze enige zorg zijn uit te vinden waar Zijn “voorraadschuur” is en dan getrouw Zijn geld daar storten. Hij heeft ons niet verantwoordelijk gesteld voor het gebruik ervan, dat zal Hij persoonlijk overnemen — zoals Hij nude regering in Zijn eigen handen neemt.” {ABN4: 46.3}

Toen het Beloofde Land verdeeld werd onder de twaalf stammen van Israel, ontving de stam der Levieten geen land als erfenis zoals de andere elf stammen. Daarvoor in de plaats gaf de Heer het decreet dat de tienden van de andere stammen naar de Levieten moesten gaan. Dit was hun erfenis. Het was hun eigendom.

46

 En precies zoals zij, als de tienden ontvangers, geen recht hadden aan de anderen, de tienden betalers, te bevelen wat te doen met hun eigen opbrengst nadat er tienden van afgegaan was, evenzo hadden de tienden betalers geen recht om de tienden ontvangers te bevelen wat met de tienden te doen. Elke stam was op zichzelf verantwoordelijk aan de Heer voor datgene waartoe het was toevertrouwd. Zo moet het vandaag de dag ook zijn. {ABN4: 46.4}

WAT IS ONDERHEVIG AAN TIENDEN {waar moeten we tienden van geven}?

Vraag Nr. 99:

Deuteronomium 14:22 zegt:“Gij zult de gehele opbrengst van het zaad dat uit uw akker voortkomt, stipt vertienen, jaar na jaar” Hoe zal ik tienden geven van mijn oogst? {ABN4: 47.1}

Antwoord:

Om het antwoorden van deze vraag te vergemakkelijken, laten we bijvoorbeeld het geval van een aardappelboer nemen. Stel dat hij zonder uitgaven van gehuurde krachten, irrigatie, huur enzovoorts is. Als hij zonder zulke bedrijfskosten is en als zijn verdienste $50 per hectare is, dan moet van het totale bedrag tienden betaald worden. Als hij echter moet werken met bedrijfskosten om zijn gewassen te produceren dan moeten uiteraard deze kosten afgetrokken worden van de verdiensten van de productie en moet er slecht tienden betaald worden van wat er overblijft. Bijvoorbeeld, als de verdiensten van de gewassen $ 50  bedraagt en de uitgaven $10, dan is de netto winst, het bedrag waar tienden van betaald moet worden,

47

 namelijk $ 40 en is de tiende slechts $ 4 in plaats van $ 5. {ABN4: 47.2}

Bovendien als iemand salaris verdient, onderhoudende de uitgaven van welzijn, transport van en naar het werk etc., dan moeten deze bedragen van het salaris afgetrokken worden voordat men de tienden eraf haalt. Bijvoorbeeld als hij $ 100 ontvangt per maand en hij moet 10 cent per dag of $2.60 per maand uitgeven aan transport, dan trekt hij dit bedrag af van de $100 wat $97,40 overlaat om tienden van af te halen. {ABN4: 48.1}

Als iemands inkomen afkomstig is van verhuur, dan trekt hij het bedrag besteed aan onderhoud van de bezittingen van zijn totale inkomen af.

Zo je inkomen berekenend, kun je tienden geven van al je opbrengsten. {ABN4: 48.2}

HOE ZIT HET MET TIENDEN GEVEN VAN GESCHENKEN{GIFTEN}?

Vraag Nr. 100:

Daar de Bijbel leert dat men van zijn gehele opbrengst tienden moet geven, zou men dan niet tienden moeten geven van alle giften?  {ABN4: 48.3}

Antwoord:

Gebruikt als een zelfstandig naamwoord betekent het woord “opbrengst”: “dat wat toegevoegd wordt aan de origenele voorraad; winsten”– de vergoeding van iemands arbeid of erfenis. Daar wij niet weten of het Schriftuurlijk afgeleid kan worden om tienden te geven van kleine liefdes geschenken{giften}, moet de beslissing helemaal rusten bij de persoon zelf. {ABN4: 48.4}

48

WELKE “VERZEKERING” ZULLEN CHRISTENEN DRAGEN?

Vraag Nr. 101:

Valt een “overlijdensverzekering” onder de rubriek “levensverzekering”? {ABN4: 49.1}

Antwoord:

In werkelijkheid is een overlijdensverzekering noodzakelijkerwijs een soort van “levensverzekering.” Om het als zodanig te classificeren wil echter niet zeggen dat het afgekeurd moet worden. De Geest der Profetie getuigt tegen levensverzekeringen, niet zozeer omdat het een levensverzekering is, maar omdat de wereld in plaats van de kerk haar draagt. {ABN4: 49.2}

Als het bedrog en de schande van deze praktijk nog niet meteen duidelijk is, zal het een duidelijk pijnlijk worden, wanneer men zichzelf de vragen stelt: Zou een trouwe en ware burger van Christus’ Koninkrijk hulp of bescherming zoeken bij een andere burger van een ander koninkrijk? Heeft de Heer de wereld of de kerk aangewezen om voor Zijn volk te zorgen? Vraagt Hij Zijn kinderen alle relaties te verbreken met de wereld, wanneer ze gezond zijn, slechts om hun terug te laten keren (naar de wereld) wanneer ze in problemen, ziek of dood zijn zodat deze voor ze kan zorgen? Moeten Christenen alleen in Christus geloven wanneer ze gezond zijn, en in de duivel wanneer ze ziek zijn of stervende? Heeft de Heer de kerk niet het voorrecht gegeven om een zegen te ontvangen voor het geven van een beker koud water aan een van Zijn discipelen (Matt. 10:42)? {ABN4: 49.3}

49

Overduidelijk zijn de antwoorden op deze en gelijkluidende toepasselijke vragen. Opgesomd geven ze het totale correcte antwoord:

Nooit zouden kerkleden afhankelijk moeten zijn van de wereld. Ze moeten alleen van haar {de kerk} afhankelijk zijn. De leden moeten geschoren worden zoals een schaapscheerder zijn schapen tot het uiterste scheert, wanneer ze gezond zijn en wol hebben om te geven, zo is de kerk moreel verplicht voor een ieder te zorgen wanneer die ziek of verlamd is of zonder iets om te geven, en dan te voorzien voor een ieder van hen in een heilige begrafenis. Vandaar dat een kerk die toestaat dat haar leden deel nemen aan welke vorm dan ook van een persoonlijke verzekeringsbeleid, behalve dan die van de kerk zelf , het Christendom aan het verachten is en zodoende de Heer onteren. En een Christen die achterwege laat om deel te hebben aan het verzekeringsbeleid van de kerk is als een dwaze man die zijn huis op het zand bouwt. De behoeften van de leken zijn bijna geheel verwaarloosd, de Rod {de Staf} is nu ernstig aan het roepen tot ons, dat wij als Tegenwoordige Waarheid geloven en Hervormers, tot de hulp van de Heer komen en meteen deze kwaden corrigeren. {ABN4: 50.1}

Gods dienstknechten zijn niet geroepen om verkopers, reclamemakers of veilingmeesters te zijn om middelen te verzamelen om Zijn werk voort te zetten. Integendeel zijn zij geroepen om predikers van de Waarheid en onderherders van Zijn volk te zijn, die teder waken over iedere schaap, want zulken zijn waardig om goed voor te zorgen, en te beschermen niet alleen als ze gezond zijn, maar ook tijdens ziekte, niet alleen tijdens hun leven, maar ook bij hun dood. Het is een verwijt aan Christus wanneer

50

Zijn volk wordt overgelaten aan het voogdijschap van enerzijds de wereld verzekeringsmaatschappijen of de barmhartigheid van de werelds liefdadigheidsociëteiten. De kerk is zowel moreel als rechtmatig verplicht om haar moederlijke arm uit te strekken naar haar kinderen en hun tedere hulp aan te bieden. {ABN4: 50.2}

Aldus als bewaarders van de kerk, worden wij tot deze taak ook uitgedaagd, en wij mogen niet falen. Deze grote verantwoordelijkheid, tezamen met dat van het dragen van onze onderhoudsprogramma op het Hoofdkwartier van het sluitingswerk van de kerk, vereist natuurlijk een grotere hoeveelheid middelen dan alleen de eerste tiende; het inkomen van de predikanten{of bedienaren}. Wat dan? {ABN4: 51.1}

Wij kunnen niet onze toevlucht nemen tot de praktijken van de Kerkgenootschap van het organiseren van doelen tijdens kerkdiensten, want zulke praktijken verlagen het onderwerp van de bijeenkomsten en ontwijden beiden het huis van God en Zijn Heilige Dag. Zulke onheilige handelingen op heilige grond moeten ophouden! Wacht niet totdat de Heer Zijn grote kracht manifesteert en de schapen en ossen wegdrijft samen met de geldwisselaars, hun tafels omvergooit en hun onwettige inkomsten verspreidt{of verstrooit}!{ABN4: 51.2}

De Boodschap kondigt daarom onbetwistbaar aan dat de Davidiaan die de Heer wil behagen, getrouw en systematisch een tweede tiende van zijn inkomen zal bijdragen aan dit noodzakelijke fonds, en zal daardoor helpen om een beschermmuur te bouwen tegen de mogelijkheid dat de Vijand

51

onheilig, tijd- en geestdodend verkeer inbrengt in onze godsdienstige en educatieve samenkomsten. Door zo te doen, zal iedere getrouwe gelovige automatisch investeren in deze heilige verzekeringspolis, die {het voorzien in} de noden van zijn eigen gezin zal verzekeren, niet alleen in dit leven, maar ook in het toekomende leven. {ABN4: 51.3}

Als men een inkomen heeft van $15,- per week, dan zal zijn eerste tiende $1,50 bedragen; en zijn tweede tiende over het overblijvende $13,50 zal dan $1,35 bedragen. Aldus zal zijn eerste en tweede tiende over $15,- inkomen in totaal $2,85 bedragen. Is dit teveel gevraagd, broeder, zuster, voor zulk een groot en verheven werk als datgene wat wordt gepresenteerd in de Davidiaanse boodschap, dat van zulk een vitaal belang is voor uw verlossing en welzijn? {ABN4: 52.1}

Laten alle Tegenwoordige Waarheid gelovigen zoveel mogelijk getrouw een eerste en tweede tiende betalen, dan kan de Associatie haar ministeriële {bedienings-}school behouden, met als toevoeging haar internaat voor alle behoeftige en waardige kinderen in de Tegenwoordige Waarheid die op schoolgaande leeftijd zijn, en een thuis verschaffen voor de bejaarden, medische zorg voor de behoeftige zieken, voedsel voor de hongerigen, en een begrafenis voor hen die bij het vervullen van hun taak komen te ontvallen. {ABN4: 52.2}

Deze meest urgente, alsmede beproevende oproep, broeder, zuster, daagt uw trouw, uw oprechtheid, uw medewerking, uw inzicht in het ten volle begrijpen van de boodschap, en uw liefde voor het erfgoed van de Heer, uit. Sta daarom op, en schijn! {ABN4: 52.3}

“Is dit niet het vasten dat Ik verkies:”

52

 vraagt de Heer, “de boeien der goddeloosheid los te maken, de banden van het juk te ontbinden, verdrukten vrij te laten en elk juk te verbreken? Is het niet, dat gij voor de hongerige uw brood breekt en arme zwervelingen in uw huis brengt, ja, als gij een naakte ziet, dat gij hem bekleedt en u niet onttrekt aan uw eigen vlees en bloed? {ABN4: 52.4}

“Dan zal uw licht doorbreken als de dageraad en uw wond zich spoedig sluiten; uw heil zal voor u uit gaan, de heerlijkheid des HEREN zal uw achterhoede zijn. Als gij dan roept, zal de HERE antwoorden; als gij om hulp roept, zal Hij zeggen: Hier ben Ik. Wanneer gij uit uw midden het juk wegdoet, het wijzen met de vinger en het spreken van boosheid nalaat, wanneer gij de hongerige schenkt wat gij zelf begeert en de verdrukten verzadigt, dan zal in de duisternis uw licht opgaan en uw donkerheid zal zijn als de middag.  En de HERE zal u voortdurend leiden, u in dorre streken verzadigen en uw gebeente krachtig maken; dan zult gij zijn als een besproeide hof en als een bron, waarvan het water niet teleurstelt. En de uwen zullen de overoude puinhopen herbouwen, de grondvesten van vorige geslachten zult gij herstellen, en men zal u noemen: Hersteller van bressen, Herbouwer van straten.” Jes. 58:6-12. {ABN4: 53.1}

“De Hebreeën moesten ruim een vierde deel van hun inkomsten geven

53

 voor godsdienstige en liefdadige doeleinden. Men zou verwachten, dat zulk een zware belasting op het bezit van het volk hen tot de bedelstaf brengen zou; maar de getrouwe waarneming van deze geboden was juist een van de voorwaarden voor hun welvaart. Op voorwaarden van hun gehoorzaamheid had God hen beloofd: ‘Dan zal Ik, u ten goede, de afvreter dreigen, opdat hij de vrucht van uw land niet verderve en opdat de wijnstok op het veld voor u niet zonder vrucht zij(…)En alle volken zullen u gelukkig prijzen, omdat gij een land van welbehagen zijt, zegt de HERE der heerscharen.’” –Patriarchs and Prophets, p. 527{Patriarchen en Profeten, blz. 477, 478}. {ABN4: 53.2}

“Toen Paulus Titus naar Corinthe zond om de gelovigen te sterken, gaf hij hem aanwijzing(…)in de genade van geven(…)Hun milddadigheid getuigde ervan dat zij de genade van God [de boodschap] niet tevergeefs hadden ontvangen. Wat anders kan zo’ n vrijgevigheid teweegbrengen dan enkel en alleen de heiligmaking door de Geest?(…) {ABN4: 54.1}

“Geestelijke wasdom is nauw verbonden met christelijke vrijgevigheid. De volgelingen van Christus zullen zich verheugen in het voorrecht de milddadigheid van de Verlosser in hun leven te mogen openbaren. Wanneer zij aan de Here geven, hebben zij de verzekering dat hun schat hen vooruitgaat naar de hemelse hoven(…)De zaaier vermenigvuldigt zijn zaad door het uit te strooien(…)Door uit te delen, vermeerderen zij hun zegeningen.”  —Acts of the Apostles, pp. 344, 345{Van Jeruzalem tot Rome, blz. 253, 254, 255}. {ABN4: 54.2}

Daarom staat de kerk zowel moreel als wettelijk gezien

54

onder de zware verplichting om de verzekering te dragen voor al haar ware en getrouwe volgelingen, maar ook om in al hun noden te voorzien als zijzelf wanneer dan ook hulpeloos zullen geraken, evenals haar leden onder de verplichting staan om haar werk te ondersteunen en haar door God gezonden boodschap te gehoorzamen. {ABN4: 54.3}

Bij het uiteenzetten van deze door God opgelegde taak op het volk, en de volslagen minachting ervan door hun Laodiceese herders, en ook de definitieve uitkomst van hun plichtsverzuim, waarschuwt Ezechiël: {ABN4: 55.1}

“Mensenkind, profeteer tegen de herders(…)hoort het woord des HEREN. Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here HERE, omdat mijn schapen tot een prooi geworden zijn, omdat mijn schapen tot voedsel geworden zijn voor al het gedierte des velds doordat er geen herder is – want mijn herders vragen niet naar mijn schapen; de herders weiden zichzelf, maar mijn schapen weiden zij niet – daarom, gij herders, hoort het woord des HEREN. Zo zegt de Here HERE: Zie, Ik zàl die herders! Ik eis mijn schapen van hen terug, en Ik zal een eind maken aan dat schapenweiden van hen. De herders zullen niet langer zichzelf weiden, Ik zal mijn schapen uit hun mond redden, zodat die hun niet meer tot voedsel dienen. {ABN4: 55.2}

”Want zo zegt de Here HERE: Zie, Ik zal zélf naar mijn schapen vragen en naar hen omzien; zoals een herder naar zijn kudde omziet, wanneer hij te midden van

55

zijn verspreide schapen is, zo zal Ik naar mijn schapen omzien en ze redden uit alle plaatsen waar zij verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en duisternis. Ik zal ze midden uit de volken doen uittrekken, uit de landen bijeenvergaderen en ze naar hun eigen land brengen; Ik zal ze weiden op de bergen van Israël, bij de beekbeddingen en in alle bewoonde streken van het land. In een goede weide zal Ik ze weiden, en op de hoge bergen van Israël zal hun weideplaats zijn. Daar zullen zij zich legeren op een goede weideplaats en zullen zij in een vette weide grazen, op de bergen van Israël. {ABN4: 55.3}

 “Ik zelf zal mijn schapen weiden, Ik zelf zal ze doen neerliggen, luidt het woord van de Here HERE; de verlorene zal Ik zoeken en de afgedwaalde terughalen; de gewonde zal Ik verbinden en de zieke versterken, maar de vette en krachtige zal Ik verdelgen. Ik zal ze weiden zoals het behoort. {ABN4: 56.1}

“En gij, mijn schapen, zo zegt de Here HERE, zie, Ik zal rechtspreken tussen het ene schaap en het andere, tussen de rammen en de bokken. Is het u niet genoeg, dat gij de beste weide afweidt en de rest van de weiden met uw hoeven vertreedt; dat gij het helderste water drinkt en wat overblijft met uw hoeven vertroebelt? Moeten mijn schapen dan afweiden wat uw hoeven hebben vertreden en drinken wat uw hoeven hebben vertroebeld? {ABN4: 56.2}

56

Daarom, zo zegt de Here HERE tegen hen: Zie, Ik ga zélf rechtspreken tussen de vette en de magere schapen; omdat gij al wat zwak is, met flank en schouder wegdringt en met de horens stoot totdat gij ze naar buiten gedreven hebt, zal Ik mijn schapen verlossen, opdat zij niet langer tot een prooi zijn; Ik zal rechtspreken tussen het ene schaap en het andere. {ABN4: 57.1}

 “Dan zal Ik één herder over hen aanstellen, die hen weiden zal: mijn knecht David. Die zal hen weiden, die zal hun herder zijn. Ik, de HERE, zal hun tot een God zijn, en mijn knecht David zal vorst wezen in hun midden. Ik, de HERE, heb het gesproken. {ABN4: 57.2}

“Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten en het wild gedierte uit het land wegdoen, zodat zij veilig kunnen wonen in de steppe en slapen in de bossen. Ik zal die, ja al wat rondom mijn heuvel ligt, tot een zegen stellen; Ik zal de regen doen neerdalen op zijn tijd, zegenbrengende regens zullen het zijn; het geboomte des velds zal zijn vrucht geven en het land zijn opbrengst. Veilig zullen zij in hun land leven. En zij zullen weten, dat Ik de HERE ben, wanneer Ik de stangen van hun juk verbreek en hen bevrijd uit de macht van wie hen knechten.  Dan zullen zij de volken niet langer tot een prooi zijn; het wild gedierte der

57

aarde zal ze niet meer verslinden, maar zij zullen veilig wonen, zonder dat iemand hen opschrikt. {ABN4: 57.3}

“Ik zal voor hen een plantengroei doen opschieten, waarvan men overal spreekt, zodat niemand in het land meer door honger zal worden weggerukt en zij de smaad der volken niet langer te dragen hebben. En zij zullen weten, dat Ik de HERE, hun God, met hen ben, en dat zij, het huis Israëls, mijn volk zijn, luidt het woord van de Here HERE. En zij zullen weten, dat Ik de HERE, hun God, met hen ben, en dat zij, het huis Israëls, mijn volk zijn, luidt het woord van de Here HERE.” Ezech. 34:2, 7-31. {ABN4: 58.1}

WIE ZIJN HET WAARDIG OM AALMOES TE ONTVANGEN?

Vraag Nr. 102:

Wie zijn de “waardige armen”?

Antwoord:

De “waardige armen” zijn zij die door tegenspoed, niet door wanbeleid of ledigheid, gebrek lijden aan de behoeften van het leven, en die oprecht in het licht trachten te wandelen dat hen is gegeven. {ABN4: 58.2}

“De bedoeling van de woorden van onze Heiland in Lukas 12:33 is niet duidelijk voorgesteld. Ik zag dat het doel van verkopen niet is, aan degenen te geven, die in staat zijn om te werken en zichzelf te onderhouden, maar om de waarheid te verspreiden. Het is zonde om degenen, die kunnen werken te steunen, en te helpen om zich aan luiheid over te geven. Sommigen hebben zich ijverig betoond in het bijwonen van al de bijeenkomsten, niet om God te verheerlijken,

58

maar om de ‘broden en de vissen.’ Het zou veel beter zijn voor dezulken, dat zij thuis met hun handen hadden gearbeid, ‘werkende dat goed is,’ ten einde te voorzien in de behoeften van hun gezinnen, en iets te hebben om te geven tot ondersteuning van de kostbare zaak.” –Early Writings, p. 95{Eerste Geschriften, blz. 105, 106}. {ABN4: 58.3}

Geïnspireerde onderricht aan de kerk (1 Tim. 5:9) raadt aan dat geen enkele weduwe onder de zestig jaar zal steunen op de kerk voor haar levensonderhoud. {ABN4: 59.1}

Over het algemeen zien wij dus dat de waardige armen de getrouwe leden zijn, die door tegenspoed beroofd zijn van de materiële zaken van het leven. En wij moeten maar al te goed gedenken dat deze tegenspoed een ieder van ons te allen tijde kan overkomen, want er staat geschreven: “tijd en toeval treft hen allen.” Pred. 9:11. {ABN4: 59.2}

“Laten wij dus, daar wij de gelegenheid hebben,” zegt Paulus, “doen wat goed is voor allen, maar inzonderheid voor onze geloofsgenoten” (Gal. 6:10), voor hen die in het bezit zijn van een Lidmaatschapscertificaat. {ABN4: 59.3}

WAARVOOR WORDT DE TWEEDE TIENDE GEBRUIKT?

Vraag Nr. 103:

Voor welk doel wordt de tweede tiende ingezet? {ABN4: 59.4}

Antwoord:

“Om de bijeenkomsten van het volk voor godsdienstige vergaderingen te bevorderen, en ook om voor de armen te zorgen, werd een tweede tiende van alle inkomsten gevraagd. Voor de eerste

59

tiende had de Here gezegd: ‘Ik geef hun’ (de Levieten) ‘alle tienden in Israël als erfdeel.’{Num. 18:21.} Maar van de tweede tiende had Hij gezegd: “ Gij zult voor het aangezicht van de Here, uw God, in de plaats die Hij verkiezen zal om Zijn naam daar te doen wonen, eten de tiende van uw koren, uw most en uw olie, en de eerstelingen van uw runderen en van uw kleinvee, opdat gij de Here, uw God, uw leven lang leert vrezen.” {Deut. 14:23, 29; 16:11-14.} Deze tiende, ofwel een gelijkwaardig bedrag in geld, moesten ze twee jaar achtereen brengen naar de plaats waar het heiligdom zich bevond. Nadat ze God een dankoffer hadden gebracht, en aan de priester een del hadden afgedragen, moesten de offeraars de rest besteden aan een godsdienstige feestmaaltijd, waaraan de Leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe moest deelnemen. Zo werden de dankoffers en feestmaaltijden bij de jaarlijkse feesten geregeld, en kwamen de mensen in aanraking met de priesters en Levieten, om onderricht en bemoediging in het dienen van God te ontvangen. {ABN4: 59.5}

“Elk derde jaar echter werd deze tweede tiende thuis besteed aan het onderhoud van de Leviet en van de arme, zoals Mozes had gezegd: ‘Opdat zij eten en zich verzadigen in uw steden.’ {Deut. 26:12.} Deze tiende verschafte een fonds voor liefdadige doeleinden en gastvrijheid. {ABN4: 60.1}

“Voor de armen werd nog verder gezorgd. Behalve het erkennen van Gods aanspraken, worden de wetten van Mozes vooral gekenmerkt door de vrijgevige, liefderijke en gastvrije geest,

60

geopenbaard jegens de armen. Hoewel God beloofd had dat Hij Zijn volk rijk zou zegenen, was het niet Zijn bedoeling dat armoede onder hen geheel en al onbekend zou zijn. Hij had gezegd dat de armen altijd bij hen zouden zijn. Er zouden onder Zijn volk altijd mensen zijn die behoeften zouden hebben aan medeleven, liefde en weldadigheid. Evenals nu, was men onderworpen aan ziekte, tegenslag en het verlies van bezittingen; zolang ze echter de aanwijzingen volgden die God gegeven had, zouden er geen bedelaars of mensen die honger hadden in hun midden zijn. {ABN4: 60.2}

“Gods wet verschafte aan de armen een bepaald gedeelte van de opbrengst van bodem. Als iemand honger had, mocht hij naar de akker of naar de wijngaard van zijn buurman gaan, en graan of vruchten eten tot hij geen honger meer had. Op grond van dit gebruik plukten de discipelen aren en aten het koren, toen zij op een sabbatdag door het gezaaide gingen. {ABN4: 61.1}

“Datgene wat na de oogst achterbleef op de akker of in de wijngaard, was voor de armen. “Wanneer gij de oogst op uw akker binnenhaalt,” had Mozes gezegd, “en een garve op de akker vergeet, dan zult gij niet teruggaan om die weg te halen(…) Wanneer gij uw olijven afslaat, zult gij de takken niet nog eens afzoeken(…)Wanneer gij de oogst van uw wijngaard inzamelt, zult gij niet nog eens een nalezing houden; voor de

61

vreemdeling, de wees en de weduwe zal dit zijn. Gij zult gedenken, dat gij in het land Egypte slaaf geweest zijt.’ {Deut. 24:19-22; Lev. 19:9, 10.} {ABN4: 61.2}

“Elk zevende jaar werd er voor de armen bijzonder gezorgd. Het sabbatjaar, zoals het genoemd werd, begon na de oogst. In de zaaitijd, die op de oogst volgde, mocht het volk niet zaaien; ze moesten niets doen aan de wijngaarden en geen oogst verwachten. Van datgene wat het land vanzelf voortbracht, mochten ze eten, maar ze moesten er niets van opslaan in hun schuren. De opbrengst van dat jaar was voor de vreemdeling, de weed en de weduwe, zelfs voor de dieren van het veld. {ABN4: 62.1}

“Maar als het land in normale omstandigheden genoeg voortbracht voor de noden van het volk, hoe moesten ze dan bestaan in het jaar waarin geen oogst werd binnengehaald? Hiervoor had God ruimschoots voorzieningen getroffen. ‘Ik zal Mijn zegen in het zesde jaar over u gebieden,’ had Hij gezegd, ‘dat het u een opbrengst geve voor drie jaren. In het achtste jaar zult gij zaaien, maar van de vorige oogst eten, tot het negende jaar; totdat de oogst daarvan binnenkomt, zult gij van de vorige eten.’{Lev. 25:21, 22.}” – Patriarchs and Prophets, pp. 530, 531{Patriarchen en Profeten, blz. 481, 482}.{ABN4: 62.2}

De tweede tiende is dus, hoewel het meer op vrijwillige basis is dan de eerste, even belangrijk, en is in feite een door God ingestelde,

62

op lange termijn werkende bijdrage voor iemands eigen welzijn. Tegenwoordig vormt het onze algemene offers. Voorheen werd het gebruikt om het werk op onze Academie{School} voort te zetten, en om een gedeelte van haar achterstallige schulden te betalen. Maar nu daar de Associatie groeit en zich uitbreidt, wordt het gebruik van de tweede tiende op gelijke wijze uitgebreider. {ABN4: 62.3}

In de eerste plaats zorgt het nu voor dat gedeelte van het Onderwijswerk waarvoor de eerste tiende niet rechtmatig kan worden gebruikt. En in de tweede plaats zorgt het voor de noden van de waardige armen. Kortom, het is in feite de oorspronkelijke en enige ware wederzijdse verzekeringspolis, en zou gedragen moeten worden door alle Davidianen die op geschikte wijze een Lidmaatschapscertificaat bezitten. {ABN4: 63.1}

Terwijl het dus noodzakelijk is dat alle Tegenwoordige Waarheid gelovigen gebruik maken van dit Lidmaatschapscertificaat, is het zelfs nog meer dringend dat al dezulken eerste en tweede tiende betalers zouden moeten zijn, want als een Lidmaatschapscertificaat wordt verleend aan hen die dat kunnen zijn, maar niet zulke tiendenbetalers zijn, dan zouden zij niet alleen een ontmoedigende invloed uitoefenen onder de gelovigen, maar zij zouden ook dodelijke parasieten zijn in hun midden. Om deze duidelijke reden is de Associatie daarom verplicht om het Lidmaatschapscertificaat alleen maar te verlenen aan volledige gelovigen en blijmoedige daders van het Woord. (Bij gevallen waar het onmogelijk is om een volledige tweede tiende te betalen, is een gedeeltelijke betaling natuurlijk aanvaardbaar.) {ABN4: 63.2}

De nalatigheid van het Kerkgenootschap om voor haar leden te zorgen, een verzuim waardoor het

63

onder zware veroordeling verkeert, zou een ernstige les moeten zijn voor ons allen, waarin wij als hervormers en boodschapuitdragers niet zouden durven te falen. Daar wij bevoorrecht zijn om de oude verwoeste plaatsen te herbouwen, om de oude verwoestingen op te richten, en om de woeste steden van vele geslachten te herstellen (Jes. 61:4), moeten wij indien nodig iedere zenuw belasten en iedere spier uitstrekken ten einde te beantwoorden aan de wensen van de Heer. En in dit geval des te meer omdat een ieder van ons er zowel materieel als geestelijk baat bij hebben. Het is een gebruiksvriendelijk economisch plan—dat deel uitmaakt van het uitgebalanceerde systeem dat door God werd gegeven aan Mozes op de berg Sinaï, en die lange tijd is verwaarloosd en verborgen werd gehouden. Als zodanig is het dus een van de “door God gegeven instellingen” (Prophets and Kings, p. 678) die moeten worden hersteld “vóór de komst van de grote en vreselijke dag des Heren.” {ABN4: 63.3}

Laat ons daarom oprecht en op verstandige wijze onszelf de volgende vragen stellen: Als wij onder de weldadigheidsorganisaties of onder de verzekeringsmaatschappijen van de wereld steunen,  hoe kunnen wij Davidianen dan de pilaren van de kerk, en aldus van de wereld zijn? En heeft de Heer de kerk of de wereld aangewezen om voor Zijn volk te zorgen? Als wij, als verlossers, geen zorg kunnen dragen voor de noden van hen die in de wereld zijn, dan is het minste wat wij kunnen doen, om te zorgen voor onze eigen mensen. {ABN4: 64.1}

“Er zijn er die uitstrooien, en toch nog meer verkrijgen; terwijl anderen meer inhouden dan recht is en toch gebrek lijden. De zegenende ziel wordt overvloedig verkwikt,

64

wie laaft, wordt ook zelf gelaafd.” Spr. 11:24, 25. {ABN4: 64.2}

“Om de winter zal de luiaard niet ploegen; daarom zal hij bedelen in de oogst, maar er zal niet zijn.” Spr. 20:4{SV}. {ABN4: 65.1}

“En het zal geschieden, indien gij aandachtig zult luisteren naar de stem van de Here, uw God, om al Zijn geboden die ik u heden gebied te onderhouden en te doen, dan zal de Here, uw God, u verheffen boven alle volken der aarde. En al deze zegeningen zullen over u komen, en u ten deel vallen, wanneer gij de stem van de Here, uw God, zult gehoorzaam zijn. Gezegend zult gij zijn in de stad, en  gezegend zult gij zijn in het veld. Gezegend zal de vrucht zijn van uw schoot, de vrucht van uw bodem en de vrucht van uw vee: de worp van uw runderen, de dracht van uw kleinvee en de kudden van uw schapen. Gezegend zal zijn uw korf, en uw baktrog. Gezegend zult gij zijn in uw ingaan, gezegend zult gij zijn in uw uitgaan. {ABN4: 65.2}

“De HEERE zal geven uw vijanden, die tegen u opstaan, geslagen voor uw aangezicht; door één weg zullen zij tot u uittrekken, maar door zeven wegen zullen zij voor uw aangezicht vlieden. De HEERE zal den zegen gebieden, dat hij met u zij in uw schuren, en in alles, waaraan gij uw hand slaat; en Hij zal u zegenen in het land, dat u de HEERE, uw God, geven zal. De HEERE zal u Zichzelven tot [een heilig volk bevestigen, gelijk als Hij u gezworen heeft, wanneer gij

65

 de geboden des HEEREN, uws Gods, zult houden, en in Zijn wegen wandelen. {ABN4: 65.3}

“En alle volken der aarde zullen zien, dat de Naam des HEEREN over u genoemd is, en zij zullen voor u vrezen.  En [28:11] Deut 30:9.En En

de HEERE zal u doen

overvloeien aan goed, in de vrucht uws buiks, en in de vrucht uwer beesten, en in de vrucht uws lands; op het land, dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft u te zullen geven. De HEERE zal u opendoen Zijn goeden schat, den hemel, om aan uw land regen te geven te zijner tijd, en om te zegenen al het werk uwer hand; en gij zult aan vele volken lenen, [maar gij zult niet ontlenen. {ABN4: 66.1}

“En de HEERE zal u tot een hoofd maken, en niet tot een staart, en gij zult alleenlijk boven zijn, en niet onder zijn; wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN, uws Gods, die ik u heden gebiede te houden en te doen.” Deut. 28:1-13. {ABN4: 66.2}

WAT VORMT EENHEID?

Vraag Nr. 104:

Hoe kunnen gelovigen eenheid onder elkaar verkrijgen en in stand houden? {ABN4: 66.3}

Antwoord:

Ten einde de Vijand te verslaan en eenheid en harmonie in stand te houden, laat iedere gelovige ophouden fouten te zoeken bij zijn broeders; waken over zijn eigen schreden en niet die van hen; zich realiseren dat zij dezelfde gelegenheid hebben zoals hij dat heeft om het verschil te weten tussen wat goed is en

66

 wat verkeerd is; zijn eigen verantwoordelijkheid dragen en niet die van hen; hen beter achten dan zichzelf; en niets doen of zeggen wat hij niet zou willen dat zij tegen hem zouden doen of zeggen. {ABN4: 66.4}

Laat een ieder zich realiseren, net zoals Paulus dat deed, dat liefdadigheid—verdraagzaamheid door liefde—de meest onmisbare, dringende, en verheven verworvenheid is van alle verworvenheden: {ABN4: 67.1}

“Al ware het, dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal. Al ware het, dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets. {ABN4: 67.2}

“Al ware het, dat ik al wat ik heb tot spijs uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam gaf om te worden verbrand, maar had de liefde niet, het baatte mij niets. De liefde is lankmoedig, de liefde is goedertieren, zij is niet afgunstig, de liefde praalt niet, zij is niet opgeblazen, zij kwetst niemands gevoel, zij zoekt zichzelf niet, zij wordt niet verbitterd, zij rekent het kwade niet toe. Zij is niet blijde over ongerechtigheid, maar zij is blijde met de waarheid. Alles bedekt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles verdraagt zij. {ABN4: 67.3}

“De liefde vergaat nimmermeer; maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben. Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren. Doch, als het

67

volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, voelde ik als een kind, overlegde ik als een kind. Nu ik een man ben geworden, heb ik afgelegd wat kinderlijk was. Want nu zien wij nog door een spiegel, in raadselen, doch straks van aangezicht tot aangezicht. Nu ken ik onvolkomen, maar dan zal ik ten volle kennen, zoals ik zelf gekend ben. Zo blijven dan: Geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de meeste van deze is de liefde.” 1 Kor. 13. {ABN4: 67.4}

Doe dit, broeders, en de Duivel zal vlieden en uw problemen zullen hem achterna volgen. {ABN4: 68.1}

Gedenk dat “Satan leeft en actief is, en iedere dag moeten wij ernstig uitroepen naar God om hulp en kracht om hem te weerstaan. Zolang Satan regeert zullen wij het eigen ik moeten onderwerpen, en aanvallen moeten overwinnen! En er is geen stopplaats, er is geen punt waartoe wij kunnen komen en zeggen dat wij het ten volle hebben bereikt. {ABN4: 68.2}

“Het Christelijk leven is voortdurend een voorwaartse opmars. Jezus zit als een verfijner en reiniger van Zijn volk; en wanneer Zijn beeld op volmaakte wijze wordt weerspiegeld in hen, dan zijn zij volmaakt en heilig, en gereed om te worden veranderd.” –Testimonies, Vol. 1{Getuigenissen, Deel 1}, p. 340. {ABN4: 68.3}

Als Christenen elkander nooit beschuldigen, nooit elkanders fouten, tekortkomingen, mislukkingen en problemen mededelen{overbrengen}, dan zullen zij ontdekken dat zij zodanig verenigd {eensgezind} zijn dat niets hun gemeenschappelijke Christelijke band kan verbreken. Maar zulk een geest van saamhorigheid kan alleen in stand

68

 worden gehouden door mensen die onvermoeibaar over zichzelf waken, het altijd eens zijn met elkaar en die dezelfde dingen spreken door hun eigen wegen en gedachten te verzaken in ruil voor die van de Heer. {ABN4: 68.4}

Daarom is het noodzakelijk dat iedere Tegenwoordige Waarheid gelovige alleen maar Tegenwoordige Waarheid leert en beoefent—niets meer of minder leert dan datgene wat gepubliceerd is, geen eigen uitleggingen en betekenissen, theorieën en meningen erin verweeft, en niets meer of minder doet dan datgene wat de boodschap vereist. {ABN4: 69.1}

Door zodoende uw eigen gedachten en uw eigen wegen terzijde te leggen, en gebruik te maken van die van de Heer (Jes. 55:8,9), met uitsluitende toewijding aan de Geest der Waarheid, dan zult u werkelijk het met elkaar eens zijn, en dezelfde dingen spreken. Alleen dan zult u in staat zijn om de geest van verwarring te verdrijven en de geest van liefde en eenheid te behouden. {ABN4: 69.2}

En daar er alleen kracht en geestelijkheid is daar waar er eendracht is, dan kan geen enkel lid of groep mensen het zich veroorloven om zijn taak te veronachtzamen om zulk een Christelijke eenheid in stand te houden. {ABN4: 69.3}

WAT ZOU HET GEZIN MOETEN ZIJN?

Vraag Nr. 105:

Wilt u alstublieft een uitleg geven van Efeziërs 5:22-24? {ABN4: 69.4}

Antwoord:

“Vrouwen, weest aan uw man onderdanig als aan de Here, want de man

69

 is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is zijner gemeente; Hij is het, die zijn lichaam in stand houdt. Welnu, gelijk de gemeente onderdanig is aan Christus, zo ook de vrouw aan haar man, in alles.” Ef. 5:22-24. {ABN4: 69.5}

Het is duidelijk, dat dit goddelijk bevel de vrouw opdraagt haar man te respecteren zoals zij de Heer zou respecteren, daar de man de tijdelijke verlosser is van het gezin, zoals de eeuwige Verlosser is van de kerk. “(…)Evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft, om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord.” Ef. 5:25, 26. Wanneer zij dit goddelijk bevel in de wind slaat, beledigt zij God. {ABN4: 70.1}

“Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad.” Ef. 5:25. {ABN4: 70.2}

Dus is de verantwoordelijkheid van de man naar zijn vrouw even bindend en heilig. Hij behoort haar te beschouwen zoals Christus Zijn kerk beschouwt. Wanneer hij dat minder dat dit doet, overtreedt hij de wet van de Heer. {ABN4: 70.3}

Terwijl de kerk dus de plicht heeft haar Heer te respecteren en te gehoorzamen, moet de vrouw haar man respecteren en gehoorzamen; en de man is verplicht zijn vrouw lief te hebben en voor haar te zorgen zoals de Heer Zijn kerk liefheeft en voor haar zorgt. Hieruit volgt dat het huis van de Heer wordt vergeleken met het huis van de man. Dus, op dezelfde wijze zoals de Heer de zaken van Zijn huis, de kerk, beheert, zo zal de man de zaken van zijn huis, het gezin, beheren.

70

 En daar de voorspoed van de kerk zelf afhankelijk is van haar samenwerking met de wil van de Heer, zo is op gelijke wijze de voorspoed van het gezin afhankelijk van haar samenwerking met de wil van de vader. Daarom is het feit dubbel zo duidelijk, dat net zoals Christus de leiding heeft over de kerk, zo heeft de vader de leiding over het gezin. En net zoals de bekeerde kerk zich verheugt in het behagen van haar Hoofd, Christus, zo verheugt de bekeerde vrouw zich op gelijke wijze in het behagen van haar hoofd, haar man. In deze gelukkige staat realiseren zowel de man als de vrouw zich dat zij per slot van rekening elkanders wederhelft {tweede ik} zijn. {ABN4: 70.4}

“Ik wil echter, dat gij dit weet,” verklaart Paulus “: het hoofd van iedere man is Christus, het hoofd der vrouw is de man, en het hoofd van Christus is God. Iedere man, die bidt of profeteert met gedekt hoofd, doet zijn hoofd schande aan. Maar iedere vrouw, die blootshoofds bidt of profeteert, doet haar hoofd schande aan, want zij staat gelijk met ene, die kaalgeschoren is.” “En toch, in de Here is evenmin de vrouw zonder man iets, als de man zonder vrouw. Want gelijk de vrouw uit de man is, zo is ook de man door de vrouw; alles is echter uit God.” 1 Kor. 11:3-5, 11, 12. {ABN4: 71.1}

Deze prachtige thuisrelatie wordt vaak ondermijnd en afgebroken door financiële wanbeheer of door verkeerde opvoeding, of door beiden, omdat het goddelijke voorbeeld niet wordt nagevolgd. De Heer ondersteunt Zijn vrouw,

71

de kerk, maar zijzelf gaat om met het betaalmiddel, het geld, om de dingen te betalen die zij koopt; dienovereenkomstig is het dus zo, dat hoewel de man het gezin ondersteunt, moet de vrouw omgaan met het geld voor de dingen die nodig zijn om het huishouden draaiende te houden. En als de man slechts een levensonderhoudende inkomen ontvangt, dan zou hij des te meer in het bijzonder zijn salaris {looncheque} aan zijn vrouw moeten geven, zodat zij een begroting kan maken om de noodzakelijke gezinskosten te dekken tot aan de volgende betaaldag. Wanneer de vrouw over het geld gaat, zullen er grote voordelen toenemen, want zij alleen is het die ervan gebruik maakt, en daarom weet zij alleen welke dingen nodig zijn in het huis. Doordat zij aldus op de hoogte is van haar dagelijkse financiële beperkingen, zal zij precies weten wat zij wel en wat zij niet kan kopen om het huishouden draaiende te houden. {ABN4: 71.2}

Het is dan vanzelfsprekend, dat zij naarstig erop zal toezien dat er als eerst alleen voor de meest noodzakelijke behoeften van het gezin wordt gezorgd, en daardoor voorkomt zij dat er iets teveel wordt gekocht van haar kant, of dat er van iets anders te weinig wordt gekocht door haar man, of andersom—deze laatstgenoemde situatie zal onvermijdelijk het gevolg zijn als hij de financiën beheert en aan haar uitkeert om te kopen. Als ermee wordt omgegaan zoals het hoort, zullen de financiën niet opraken, en het gezin zal geen gebrek, geen conflicten, en geen scheidingen lijden. Natuurlijk zouden man en vrouw altijd met elkaar moeten overleggen om een volledige wederzijdse goedkeuring te verzekeren bij alles wat zij doen. {ABN4: 72.1}

72

Als de inkomsten van het gezin echter meer is dan alleen een levensonderhoud, dan kunnen hij en de vrouw samen een bredere begroting opmaken van hun inkomsten, waarbij zij eerst zorgen voor de noodzakelijke actuele uitgaven, en daarna het overige beleggen of investeren. {ABN4: 73.1}

Door aldus te beseffen dat de man niet slechts de geldzak, maar de koning van het gezin, de “huisband” {Engels: “house-band,” afgeleid van “husband”} is, en dat de vrouw niet een knecht is, die slechts dient om de maaltijden te koken, het vaat en de kleren te wassen, de vloer schoon te maken, en voor de kinderen te zorgen en ze op te voeden, maar dat zij de koningin van het gezin is, de levenspartner,–door dit alles te beseffen zal  men een juiste waardering hebben voor de heilzaamheid van het door God geïnspireerde huwelijk. {ABN4: 73.2}

“Een degelijke huisvrouw, wie zal haar vinden? haar waarde gaat koralen ver te boven. Op haar vertrouwt het hart van haar man, het zal hem aan voordeel niet ontbreken. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen van haar leven. Zij is bezig met wol en vlas en werkt met vaardige handen. Zij is als de schepen van de koopman en haalt van verre haar spijs. Zij staat op, als het nog nacht is, zij geeft haar huis het voedsel, haar dienstmaagden haar deel. Zint zij op een akker, dan verwerft zij die, van de verdienste van haar handen plant zij een wijngaard. Zij omgordt haar lendenen met kracht en versterkt haar armen. Zij bemerkt, dat haar koophandel gedijt, des nachts gaat haar lamp niet uit. Zij grijpt met haar handen het spinrokken en haar handen

73

houden de weefspoel. Haar hand breidt zij uit naar de ellendige, haar handen strekt zij uit naar de nooddruftige. Zij vreest de sneeuw niet voor haar gezin, want haar ganse gezin is in scharlaken gekleed. Zij maakt voor zich tapijten; van fijn linnen en rood purper is haar gewaad. Haar man is bekend in de poorten, als hij neerzit te midden van de oudsten des lands. Zij vervaardigt linnen kleding en verkoopt die; aan de koopman levert zij gordels. Kracht en luister is haar gewaad, de komende dag lacht zij toe. Met wijsheid opent zij haar mond, vriendelijke onderwijzing ligt op haar tong. Zij houdt toezicht op de gang van haar huishouding, het brood der traagheid eet zij niet. Haar zonen staan op en prijzen haar gelukkig, ook haar man roemt haar: Vele dochters gedragen zich wakker, maar gij overtreft haar alle! Bedrieglijk is de bevalligheid en ijdel de schoonheid, maar een vrouw die de HERE vreest, die is te prijzen.” Spr. 31:10-30. {ABN4: 73.3}

Terwijl dus de koninklijke vrouw toeziet op de interne zaken van het gezin, ziet de koninklijke man toe op de externe zaken van het gezin. {ABN4: 74.1}

Voorts is het zo, dat zoals de Heer Zelf het Hoofd is van Zijn kerk als een school, en Zijn “vrouw” (de kerk, maar in het bijzonder de leiding—zij die bekeerlingen, kinderen, in het geloof voortbrengen), de lerares is van hun kinderen (de leden), zo is ook de man het hoofd van zijn gezin als een school, en zijn vrouw de lerares van hun kinderen. {ABN4: 74.2}

74

”Het verkrijgen van een juist begrip van de huwelijksrelatie,” zegt de Geest der Profetie, “is een levenslang werk. Zij die trouwen gaan een school binnen van welke zij nooit zullen afstuderen in dit leven. {ABN4: 75.1}

***

“In uw levensvereniging moeten uw genegenheden bijdragen aan elkanders geluk(…)Maar terwijl u zich samen zult voegen tot één, moet bij geen van u zijn of haar persoonlijkheid in die van de ander opgaan. God is de eigenaar(…) Aan Hem moet u vragen:(…)Hoe kan ik het beste het doel van mijn schepping vervullen?(…)Uw liefde voor datgene wat menselijk is moet op de tweede plaats staan ten opzichte van uw liefde voor God(…)Gaat de grootste uitstroming van uw liefde naar Hem uit, die voor u gestorven is? Als dat zo is, dan zal uw liefde voor elkaar volgens het voorschrift van de Hemel zijn. {ABN4: 75.2}

Noch de man noch de vrouw moet aanspraak maken op bestuur(..)Beiden zullen de geest van vriendelijkheid beoefenen, door vastbesloten te zijn om nooit de ander te bedroeven of te kwetsen(…)Probeer elkaar niet ertoe te dwingen om te doen zoals u wilt. U kunt dit niet doen, en elkanders liefde blijven behouden. Uitingen van eigenwijsheid vernietigen de vrede en het geluk van het gezin. Laat uw huwelijksleven niet één zijn van strijd. Als u dat doet, dan zult u beiden ongelukkig zijn. Wees vriendelijk in uw spreken en teder in uw handelen, door uw eigen wensen op te geven. Let goed op uw woorden; want zij hebben een machtige invloed ten goede of ten kwade. Sta niet toe dat er felheid {scherpheid} in uw stem

75

te horen is. Breng de geur van Christelijkheid binnen in uw verenigde leven. {ABN4: 75.2}

“Voordat een man tot een vereniging ingaat die zo nauw verbonden is als de huwelijksrelatie, zou hij moeten leren hoe hij zichzelf kan beheersen en hoe hij met anderen moet omgaan. {ABN4: 76.1}

***

“Mijn broeder, wees vriendelijk, geduldig, verdraagzaam. Gedenk dat uw vrouw u heeft aangenomen als haar man, niet zodat u over haar kunt heersen, maar zodat u haar helper kunt zijn(…) {ABN4: 76.2}

“Één overwinning is absoluut van essentieel belang voor u beiden om te verkrijgen,– de overwinning over de hardnekkige {koppige} wil. In deze strijd kunt u alleen maar overwinnen door de hulp van Christus. U kunt wel krachtig en langdurig worstelen om het eigen ik te onderwerpen, maar u zult falen tenzij u kracht ontvangt van boven. Door de genade van Christus kunt u de overwinning verkrijgen over het eigen ik en zelfzuchtigheid. Naar gelang u Zijn leven leidt, door zelfopoffering te tonen bij iedere stap, door voortdurend een sterkere genegenheid te openbaren voor hen die hulpbehoevend zijn, zult u overwinning op overwinning behalen. Dag aan dag zult u beter leren hoe het eigen ik te overwinnen en hoe uw zwakke karakterpunten te versterken. De Here Jezus zal uw licht, uw sterkte, uw kroon van verheuging zijn doordat u uw wil hebt overgegeven aan Zijn wil(…) Door Zijn hulp kunt u de wortel van zelfzuchtigheid volkomen uitroeien. {ABN4: 76.3}

***

“Verdraagzaamheid en onzelfzuchtigheid kenmerken de woorden en handelingen van hen die

76

wedergeboren zijn, om het nieuwe leven in Christus te leven.” –Testimonies, Vol. 7{Getuigenissen, Deel 7}, pp. 45-50. {ABN4: 76.4}

“De grote hervormende beweging moet beginnen door aan vaders en moeders en kinderen de beginselen van de wet van God voor te dragen(…)Toon aan dat gehoorzaamheid aan Gods woord onze enige veiligheid is tegen het kwaad de wereld aan het meeslepen is naar de ondergang(…)Door hun [de ouders’] voorbeeld en onderwijzing, zal de eeuwige bestemming van hun huishoudens in de meeste gevallen worden bepaald(…). {ABN4: 77.1}

Als ouders ertoe geleid konden worden om de gevolgen van hun handelingen na te speuren,(…)zouden velen de betovering van traditie en gewoonte willen verbreken(…)Benadruk bij het geweten van ouders de overtuiging van hun ernstige plichten, die zo lang zijn verwaarloosd. Dit zal de geest van Farizeïsme en weerstand tegen de waarheid verbreken als niets anders dat kan. Godsdient in het gezin is onze grote hoop, en maakt het vooruitzicht helder voor de bekering van het gehele gezin tot de waarheid van God. –Testimonies, Vol. 6{Getuigenissen, Deel 6}, p. 119. {ABN4: 77.2}

Alleen in zulk een Christelijk gezin wordt Christus’ Koninkrijk geïllustreerd. En door zo het Koninkrijk hier te weerspiegelen, zullen al zulke gezinnen, wanneer ze gemeenschappelijk zijn samengevoegd, het koninkrijk dat hierna komt samenstellen. Hoe belangrijk is het dan de moeder en de vader ten volle samenwerken door het gezin in alle opzichten te leiden naar de wijze van Christus ten einde het bestaan ervan te verzekeren, zowel nu als in de eeuwigheid! {ABN4: 77.3}

77

Het falen van één van beiden om deze beginselen ten uitvoer te brengen, zal het gezin schipbreuk doen lijden en het gezin verstrooid doen raken, niet alleen in deze tegenwoordige tijd, maar ook voor de eeuwigheid; terwijl het zorgvuldig beoefenen van hen de voorspoed en het geluk van het gezin zal veiligstellen in deze wereld, en zal haar eeuwige voortzetting verzekeren in de toekomende wereld. {ABN4: 78.1}

ALS TWEE HET NIET MET ELKAAR EENS ZIJN, HOE KUNNEN ZIJ DAN SAMEN WANDELEN?

Vraag Nr. 106:

Waarom verenigen de Davidiaanse Zevende-dags Adventisten en de _____beweging zich niet tot één beweging? {ABN4: 78.2}

Antwoord:

De Davidiaanse Zevende-dags Adventisten en de _____ beweging verenigen zich niet omdat zij jammer genoeg het niet met elkaar eens zijn. Doordat zij grote meningsverschillen hebben over sommige leerstellige punten, maakt het een vereniging onder de omstandigheden onmogelijk. {ABN4: 78.3}

Een van zulke leerstellige verschillen bijvoorbeeld, is dat de _______beweging leert dat de zonden in de Zevende-dags Adventisten Moederkerk haar deel doet maken van Babylon, terwijl de Davidianen leren dat hoewel zij in een betreurenswaardige toestand verkeert, zij toch niet Babylon is, en dat inderdaad nooit kan zijn; want de zonden bepalen de naam niet, niet meer dan dat de naam de zonden bepaalt. Babylon wordt niet zo genoemd vanwege haar zonden, en het wordt ook niet veroordeeld omdat het Babylon wordt genoemd, maar omdat zij is gevallen en omdat zij

78

 “een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte” is “geworden.” Openb. 18:2. {ABN4: 78.4}

De Zevende-dags- Adventisten kerk kan wel in een nog ergere toestand verkeren,-zo veel erger, in feite, dat ze zelfs niet weet dat zij “ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt” is (Openb. 3:17); toch wordt zij ondanks dit alles “Laodicea” genoemd, niet Babylon. En haar leden staan op het punt om, niet eruit te worden geroepen, zoals zij die in Babylon zijn dat zullen worden, maar eerder om erin te worden gelaten, en haar “engel” (de leiding) staat op het punt te worden uitgespuwd. De Davidianen arbeiden om beiden te redden van deze tragedie, om hen te vernieuwen in de gunst van God en aldus hen te houden in de Moederkerk, terwijl de ______beweging, die geen geneesmiddel heeft voor de Laodiceese kwaal, arbeidt om hen eruit te trekken. {ABN4: 79.1}

Door zo te geloven zoals zij dat doet, en door daardoor de Davidiaanse boodschap, het geneesmiddel, te verwerpen, maakt zij het wederzijds onmogelijk dat wij ons met haar verenigen en dat zij zich met ons verenigt. {ABN4: 79.2}

Voorts, aangezien de Heer voortschrijdende Waarheid heeft geopenbaard door de Davidianen, maar geen enkele waarheid {geopenbaard heeft} door de ______beweging, dan is het vanzelfsprekend dat als er ooit een dergelijke vereniging zou bestaan, dan moeten zij noodzakelijkerwijs eerder hun zienswijzen corrigeren en zich dan bij ons voegen in het aannemen van de boodschap van het elfde uur, dan dat wij de juwelen van waarheid van de boodschap overboord gooien en aan slechts één of twee bijzondere punten vasthouden die zij verheffen. {ABN4: 79.3}

79

Bovendien eisen zij, voor wat zij nu aan het doen zijn, niet eens het bevel op van het gezag der Inspiratie. Daar zij dus de profetische gave niet onder hen hebben, dan moet de ______groep aan het (voort)bewegen zijn zonder te worden gezonden. {ABN4: 80.1}

“Indien er eenheid” zegt de Geest der Profetie, bij het uitdrukken van de houding van de eerste Christen gemeente, “kon worden verzekerd door slechts het in gevaar brengen van waarheid en gerechtigheid, laat er dan {eerder} verschil en zelfs strijd{oorlog} zijn.” –The Great Controversy, p. 45{De Grote Strijd, blz…}. {ABN4: 80.2}

“Wij zullen ons verenigen, maar niet op het platform van dwaling.”  –Mw. E.G. White, Series B:2, p. 47. {ABN4: 80.3}

Aldus kan men gemakkelijk inzien, dat hoewel het ons vurig verlangen is om het gebed van Christus voor eenheid te vervullen, wij het niet durven dat te doen door Waarheid prijs te geven, want dan zouden wij niet één zijn met Christus, zelfs al zouden wij één zijn met alle anderen. {ABN4: 80.4}

“Het gevaar bestaat dat wij zo overijverig zijn om buiten Babylon te blijven,” zegt de grondlegger van de Zevende-dags Adventisten kerk, “dat wij haar meest bekende misslag zullen begaan—die van een paal aanleggen en weigeren die uit te trekken en vooruit te gaan. Wanneer wij ophouden dwalingen af te leren, zullen wij vallen als degenen die ons voor zijn gegaan. Wij hebben veel geleerd, en er is ongetwijfeld veel meer voor ons om nog te leren(…)Het is de geest van ‘verder gaan’ en ‘doorgaan’ wat het overblijfsel uiteindelijk ‘zonder bedrog’ zal doen belanden op de hemelse Berg Sion. Mijn conclusie is dat wij geen Bijbelse waarheid

80

zouden moeten opgeven, maar dat onze valse toepassingen en uitleggingen van het Schrift, en daardoor valse ideeën over orde en fatsoen zo snel mogelijk zouden moeten worden opgegeven.” –The Review and Herald, 29 mei, 1860. {ABN4: 80.5}

HOE KAN IK HET GROOTBRENGEN VAN MISLUKKELINGEN VOORKOMEN?

Vraag Nr. 107:

Hoe kunnen wij kinderen tussen de leeftijd van twee en twaalf jaar het beste helpen om hun tijd te besteden? {ABN4: 81.1}

Antwoord:

Omdat het de meeste kinderen in deze Laodiceese tijdperk in sommige opzichten wordt toegestaan om op te groeien als onkruid in plaats van als getrainde mensen, is het vraagstuk van hoe zij op de juiste wijze hun tijd kunnen gebruiken inderdaad zeer relevant. {ABN4: 81.2}

In de eerste plaats zouden alle ouders zich het belang {de waarde} moeten realiseren, dat zij hun kinderen op een zodanig betrouwbare, intelligente en moedige wijze hebben getraind, dat zij de plichten van het leven onder hun schouder kunnen nemen en de moeilijkheden daarvan het hoofd kunnen bieden, als zij geen parasieten of sociale mislukkelingen, slechts vierkante pinnen in ronde gaten moeten worden. Niettemin laten vele ouders hun kinderen voortdrijven zonder dat zij toegerust zijn om voor zichzelf te zorgen, en onverschillig voor de veelvoudige uitdagingen van het leven. Wanneer dan deze misvormde zielen volwassen zijn geworden, ervaren zij het leven als een somber gezwoeg, in plaats van als een uitnemende vreugde; bij alles wat zij proberen, bij iedere keerpunt op de weg, ontmoeten zij een bittere nederlaag. Hun huizen worden onordelijk en onhygiënisch, ongeschikt om erin te leven; en hun gezinnen, op hun beurt, worden een moedeloze, nutteloze, ongeschikte gezelschap voor de samenleving. {ABN4: 81.3}

81

Kinderen die op die manier worden grootgebracht, overgelaten aan hun eigen bedenksels, om hun tijd te verspillen en te verprutsen zoals zij willen, zijn als de sprinkhaan. Door te spelen, te zingen en zich bloot te stellen aan de zon gedurende de gehele zomer, zich geen zorgen te maken over de naderende koude lucht van de winter, waarvoor het groene gras verdwijnt van de velden, heeft de sprinkhaan zijn tijd zitten verdoen, en nu moet hij honger lijden door voedselgebrek, en bevriezen in het open veld. Maar de mier, die de gehele zomer ijverig gewerkt heeft, heeft overvloedig te eten en een goede warme winterhuis. Alleen een slecht beoordelingsvermogen en blinde liefde zal kinderen aan zichzelf overlaten om op te groeien met een sprinkhanengewoonte, ongetraind in de wijsheid van het verrichten van al hun arbeid in de {daarvoor} bestemde zes dagen, om zodoende de rust te verdienen op de zevende dag. Ouders die hun kinderen toelaten hun tijd te verspillen, leggen daardoor dodelijke valstrikken voor hen neer; zij maken hen ongeschikt voor zowel dit leven als voor het toekomende leven. {ABN4: 82.1}

Bij het van een juiste huiselijke training, is een van de meest belangrijke eerste lessen die hen geleerd moet worden, dat zij altijd een vaste plaats moeten hebben waar zij zich aankleden en uitkleden, en dat ze hun kleren te allen tijde op de gepaste plaats op te hangen, nooit overal maar lagen liggen. Door zodoende voor alles een plaats te hebben en alles op zijn plaats te leggen, zullen zij vanaf het prille begin van het gezin niet alleen het huiswerk verlichten en hun huis schoon en keurig en ordelijk houden zowel gedurende de nacht als gedurende de dag, en overigens de duurzaamheid van zowel hun

82

 kleding als van hun meubilair verlengen, maar zullen zij het ook ver schoppen met betrekking tot het beoefenen van een zindelijke en keurige persoonlijkheid, en een overzichtelijk en gestructureerd leven. {ABN4: 82.2}

Onder de vele nuttige evenals stichtende bezigheden voor kinderen, bevinden zich de verscheidene huiselijke taken, zoals het vaat wassen, de bedden opmaken, het bezemen en afstoffen, de ramen lappen, de vloeren en het houtwerk boenen, bakken, koken, en zelfs het maken van eenvoudige kleding- en meubelstukken. {ABN4: 83.1}

Dan zijn er nog de werkzaamheden buiten de deur zoals het huis en erf schoon en keurig houden, tuinieren, het kweken van pluimvee, enz., ter toevoeging van andere praktische werken, inclusief het op een spaarzame en zakelijke wijze inkopen doen. {ABN4: 83.2}

En aan alles voorop gesteld, zou het lezen en uit het hoofd leren van passages uit de Bijbel en de Geest der Profetie zorgvuldig beoefend moeten worden, als een bekronende ontspanning{hobby}.{ABN4: 83.3}

Om ten volle een volledige en geïntegreerde persoonlijkheid en karakter te hebben, moet een kind op de juiste wijze evenals de geestelijke, ook de fysieke en mentale vermogens ontwikkelen. Met dit doel voor ogen moet zijn training zeer vroeg in het leven begin—zo gauw hij in staat is te lopen en te spreken—want als het aan hem wordt overgelaten om zijn tijd te verspillen totdat hij ouder is geworden, zal hij een zebra-achtige geaardheid verkrijgen—iemand waarbij het onmogelijk is om te veranderen van het niets doen naar het iets doen. {ABN4: 83.4}

Om deze misvorming van karakter te verhinderen, met de praktisch onherstelbare, levenslange beschadiging

83

 dat het als gevolg heeft, wijs hem {het kind} al vroeg bepaalde huiselijke taken toe, en wanneer hij de bedrevenheid heeft aangeleerd in het doen van een ding, bevorder hem dan tot het toewijzen van een andere taak. Het thuis zou een school moeten zijn, geen speelplaats. Hij zou ook niet overgelaten moeten worden om heel vaak buiten het huis te spelen, om zich zodoende alleen te gewennen aan een leven van spel en ondeugendheid. {ABN4: 83.5}

En laat uw kinderen in geen geval vervallen in de luie gewoonte van het laten van de ochtendtaken voor de middag, of het werk van een dag voor de volgende dag. Vaatafwas zou na iedere maaltijd onmiddellijk gewassen moeten worden; De voedselresten zouden nooit eraan gelaten moeten worden om erop te drogen en te verharden. “Zes dagen,” zegt de Heer, “zult gij arbeiden en al uw werk doen.” Exo. 20:9. {ABN4: 84.1}

Maar als u uw kind de gewoonte toelaat om iets van hem gedaan te krijgen alleen maar nadat u hem heeft overgehaald of berispt, dan zult u hem zeker leren uzelf en het werk te haten. En daardoor zult u, in plaats van

84

hem te trainen een leven van vlijtigheid lief te hebben, wat hem gelukkig en onafhankelijk zal maken, hem aandrijven tot ledigheid, juist datgene waarvan u hem wilt behoeden, en hem zelfs doen neigen twistziek te zijn. {ABN4: 84.2}

Maar laat hem weten dat wat u zegt u ook meent, en hij zal dan veel minder geneigd zijn te denken dat u verkeerd bezig bent, en op zijn beurt nog minder geneigd zijn om uw woord tegen te spreken en te denken dat welke vorm van ongehoorzaamheid daaraan dan ook niet alleen gerechtvaardigd, maar ook prijzenswaardig is. {ABN4: 84.3}

Streef dan ook ernaar om uw kinderen ertoe te leiden hun werkzaamheden lief te hebben door hun belangstelling erin te behouden. Wees als God. Leer hen op dezelfde wijze waarop Hij u leert. Er staat geschreven dat: “wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here.” Hebr. 12:6. Hij legt de goede en verkeerde kanten van het leven uit, en waarschuwt u duidelijk voor de gevolgen die zullen volgen uit welke koers dan ook die u navolgt—een zegen van de een en een vloek van de ander. Handel evenzo met uw kinderen. Maar wees voorzichtig dat u door zo te doen, hen niet tegen God keert door hen te bedreigen dat als zij niet goed doen, Hij hen zal straffen op deze manier of op die manier. Leer hen eerder dat Hij hen verzoekt om de kwade weg te vermijden omdat het op zichzelf genomen hen zal leiden tot het oogsten van vervloekingen in plaats van zegeningen. {ABN4: 85.1}

Gebruik, bij het op het hart drukken van het jonge verstand van deze twee gevolgen, eenvoudige illustraties. Toon bijvoorbeeld aan, dat als men nalaat om de voedselbacteriën van zijn tanden te verwijderen, door regelmatig de tanden te poetsen na

85

de maaltijden, zij door bacteriën opgevreten zullen worden, zoals fruit wordt opgevreten door wormen wanneer de bomen niet bespoten of verzorgd worden, en het gevolg zal uiteindelijk kiespijn, tandverlies, lelijkheid en uitgaven zijn. Uit deze specifieke opvolging van oorzaak en gevolg, leid dan het verstand van het kind ertoe de algehele toepassing ervan in te zien—dat het schenden van de wetten van God in elk opzicht vanzelfsprekend zal leiden tot pijn, verdriet, een slecht karakter, een schandelijk leven, en een vroegtijdige dood. {ABN4: 85.2}

Waar mee er ook rekening moet worden gehouden in dit levens- en urgente belang, is het ironische feit dat kinderen van nature geneigd zijn tot {het aannemen van} verkeerde gewoonten in plaats van de goede, zoals vleesetende dieren van nature naar vlees zoeken in plaats van naar kruiden. “Dwaasheid” worden wij aan herinnerd, “is in het hart des jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen.” Spr. 22:15. Hij op geduldige en verstandige wijze worden getraind, getuchtigd, gekastijd. “Oefen de knaap volgens de eis van zijn weg, ook wanneer hij oud geworden is, zal hij daarvan niet afwijken.” Spr. 22:6. Maar als hij verhard en onhandelbaar wordt, weigert om getraind te worden, dan “Kastijd uw zoon, wanneer er nog hoop is, maar laat uw ziel hem niet sparen wegens zijn gehuil.” “Wie zijn roede spaart, haat zijn zoon; maar wie hem liefheeft, tuchtigt hem reeds vroeg.” Spr. 19:18{KJV}; 13:24. Inderdaad, “onthoud de tucht niet aan de knaap; slaat gij hem met de stok, hij sterft er niet van; gij slaat hem wel met de stok, maar redt zijn leven van het dodenrijk.” Spr. 23:13, 14. {ABN4: 86.1}

86

Tot aan vijf of zes jaren oud, afhankelijk van het persoonlijke temperament, kunnen kinderen lichamelijke kastijding ondergaan wanneer andere maatregelen van tuchtiging en terechtwijzing zonder succes zijn verbruikt. Als de roede bij zulke gevallen op de juiste wijze wordt gebruikt, kan het kind dusdanig reageren dat hij het nooit meer nodig heeft. Als de noodzaak echter opnieuw zich zou voordoen, wees dan uitermate voorzichtig met wat u doet. Want zulke kinderen die een meer drastische bestraffing vereisen dan het gemiddeld kind, kunnen onverbeterlijk worden en een angstcomplex ontwikkelen en daarmee overeenkomende haat tegen hun kastijders. Terwijl dus zulke kastijdingen erop berekend zijn om het in herhaling treden van een grote kwaad in hen te voorkomen, zal het waarschijnlijk zelfs een nog ergere kwaad met zich meebrengen, tenzij er zorgvuldig bestudeerde stappen worden ondernomen ter verzekering tegen de ontmenselijkende uitwerking ervan. Het moet worden toegediend met een evenredige en overtuigende demonstratie van zulk een diepervaren liefde en sterk verlangen voor de dwalende, dat hij geen kinderlijke genegenheid en respect zal verliezen voor zijn kastijders, en zijn thuisleven een dusdanige achtervolgende nachtmerrie voor hem wordt, dat het hem ertoe leidt om op een geschikt moment weg te vluchten. {ABN4: 87.1}

Ouders “zouden eerst met hun kinderen moeten redeneren, duidelijk hun verkeerdheden aangeven, hun zonden aantonen, en hen op het hart drukken dat zij niet alleen tegen hun ouders hebben gezondigd, maar tegen God. Terwijl uw eigen hart onderworpen en vol medelijden en verdriet is voor uw dwalende kinderen, bidt met hen voordat u hen terechtwijst. Dan zal

87

uw terechtwijzing niet veroorzaken dat uw kinderen u zullen haten. Zij zullen u liefhebben. Zij zullen inzien dat u hen niet straft omdat zij een ongemak voor u hebben veroorzaakt, of omdat u uw ongenoegen op hen wenst af te reageren; maar wegens een plichtsbesef, om hun bestwil, opdat zij niet achtergelaten worden om in zonde op te groeien.” –Testimonies, Vol. 1{Getuigenissen, Deel 1}, p. 398. {ABN4: 87.2}

Wat er ook gebeurt, zij moeten altijd beïnvloed zijn met het gevoel dat hun kastijders hun beste vrienden zijn, geen kwelgeesten en vijanden. {ABN4: 88.1}

“De moeder kan zich afvragen: ‘Zal ik mijn kind dan nooit {mogen} straffen?’ Slaan kan noodzakelijk zijn wanneer andere hulpmiddelen niet werken; maar zij zou de roede niet moeten gebruiken als het mogelijk is om dat te vermijden. Maar als zachtere maatregelen onvoldoende blijken te zijn, dan zou een bestraffing die het kind bij zinnen zal brengen in liefde moeten worden toegediend. Vaak zal een dusdanige terechtwijzing genoeg zijn voor zijn hele leven, om het kind te tonen dat hij de teugels niet in handen heeft.” –Counsels to Teachers{Raadgevingen aan Leraren}, p. 116. {ABN4: 88.2}

Maar het gewoonlijk vastgrijpen van kinderen bij een enkele en iedere uitdaging, en het boos schudden, een draai om de oren geven, slaan, klappen, of zwepen van hen, en van tijd tot tijd hen de dreiging te slaan over het hoofd houden, is de dwaasheid die de meeste schade veroorzaakt, die evenzeer verafschuwd wordt bij iedere beschouwing van verstand, fatsoenlijkheid en menselijkheid. De voortzetting daarvan zal {het kind} verharden en ontmenselijken, vernietigen in plaats van redden.  Het zal de slachtoffers ervan tot boosaardige kleine dieren maken in plaats van tot edele, op God gelijkende kinderen. {ABN4: 88.3}

88

 “Sommige ouders tuchtigen hun kinderen zwaar in een geest van ongeduld, en vaak met boosheid. Zulke tuchtigingen brengen geen goed resultaat voort. Bij het trachten om één kwaad te verbeteren, veroorzaken zij twee. Het voortdurend terechtwijzen en zwepen {pak slaag geven} verhardt de kinderen en laat hen afwennen van de ouders.” –Testimonies, Vol. 1{Getuigenissen, Deel 1}, p. 398. {ABN4: 89.1}

Wanneer u echter moet tuchtigen, wees ernstig, wees vastberaden, en maak een goed, zinnig werk ervan. Zorg ervoor dat u het zo goed doet dat u het niet opnieuw zal hoeven doen. {ABN4: 89.2}

Tegenwoordig komt de jeugd als nooit tevoren op voor een voorbarige zelfvertrouwen, zozeer dat zij zelfs bedreigen het huis te verlaten als iedere wens van hen niet worden ingewilligd. Maar sluit geen compromis met hen in deze kritieke periode, anders zullen zij ten laatste het zover doordrijven dat zij uiteindelijk weg zullen moeten gaan ten einde hun gebluf waar te maken. Geef daaraan niet toe. Verzeker hen ervan dat als zij willen vertrekken, dat u hen zult helpen om openlijk en eervol een begin te maken, maar dat zij niet beschaamd en in het geheim weg te gaan. {ABN4: 89.3}

En ten slotte, laat hen geen respect verliezen voor u of voor uw godsdienst. Zij hebben aan het begin niet zozeer de leerstellingen nodig als zij de eenvoudige lessen van het leven nodig hebben, die op godsdienstige wijze dagelijks in hun verstand wordt ingeprent. Laat hen uw godsdienst liefhebben door hen te helpen het te begrijpen, de waarheid en schoonheid ervan te zien. Tracht nooit hen te dwingen om het aan te nemen; zij zullen

89

het alleen dan maar haten. En vergeet nooit dat als uw handelwijze hen ertoe leidt dat zij over u heersen in plaats van dat u over hen heerst, of dat u over hen heerst met geweld in plaats van met liefde, dan zal het hen en ja, ook u, voor eeuwig vernietigen. Wanneer God dan vraagt: “waar is de kudde, u gegeven, uw prachtig kleinvee?”, zult u verstomd zijn. {ABN4: 89.4}

Laat iedere ouder of voogd door woord en door voorbeeld in het verstand van de jeugd het feit inprenten dat

Tijd Kostbaar Is.

“Het leven van Christus was vanaf Zijn kinderjaren een leven van intensief werken.” –Lessen uit het Leven van Alledag, blz. 211 {Christ’s Object Lessons, p. 345}. {ABN4: 90.1}

“Onze tijd behoort God toe. Elk ogenblik is van Hem en wij hebben de ernstige verplichting deze te besteden tot Zijn eer. Van geen enkel talent, ons gegeven, zal Hij een nauwgezetter verantwoording vragen dan juist van onze tijd. {ABN4: 90.2}

“De waarde van tijd is niet met woorden uit te drukken. Christus beschouwde ieder ogenblik als waardevol. Zo moeten wij er ook tegenover staan. Het leven is te kort om verknoeid te worden. Wij hebben maar een korte tijd van genade om ons gereed te maken voor de eeuwigheid. Wij kunnen geen tijd verspillen, geen tijd besteden aan zelfzuchtig genot, aan toegeven aan de zonde. Nu moeten wij een karakter vormen voor het toekomstige, eeuwige leven. Wij moeten ons nu gereedmaken voor het onderzoekend oordeel. {ABN4: 90.3}

“De mensen zijn nauwelijks begonnen

90

te leven of ze beginnen reeds te sterven. De onophoudelijke inspanning van de wereld eindigt in het niets, tenzij wij een ware kennis opdoen van het eeuwige leven. Iemand die de tijd op prijs stelt als zijn kans om te werken zal zich voorbereiden op een woning die blijft en op een onsterfelijk leven. Voor hem is het goed dat hij geboren is. {ABN4: 90.4}

“Wij krijgen de raad om de tijd uit te kopen. Tijd ide verknoeid is kan nooit achterhaald worden. Wij kunnen zelfs geen seconde terugroepen. De enige manier om onze tijd uit te kopen is wat overblijft zo goed mogelijk te besteden, door medewerkers van God te worden in Zijn grote verlossingsplan. {ABN4: 91.1}

“In iemand die dit doet, vindt een verandering van karakter plaats. Hij wordt een kind van God, lid van het hemels gezin, kind van de hemelse Koning. Hij is geschikt met de engelen om te gaan. {ABN4: 91.2}

“Nu is het voor ons tijd om te werken voor de redding van onze medemensen. Er zijn mensen die menen, dat geld geven voor het werk van Christus alles is wat van hem wordt gevraagd. De kostbare tijd die zij hadden kunnen gebruiken om persoonlijk voor Hem te werken, gaaat onbenut voornij. Het is echter het voorrecht en de taak van iedereen die gezond en sterk is om God daadwerkelijk te dienen. Iedereen moet werken om anderen voor Christus te winnen. Het geven van geld kan dit werk nooit vervangen. {ABN4: 91.3}

“Ieder ogenblik is geladen met gevolgen voor de eeuwigheid. Wij moeten gereed staan als wachters, klaar om op ieder moment dienst te doen.

91

Het is mogelijk dat de gelegenheid, die wij nu hebben om aan een behoeftig mens het Woord des levens te brengen, zich nooit meer voordoet. God kan tot zo iemand zeggen: ‘Nog deze nacht zal men uw ziel van u afeisen,’ en door onze onachtzaamheid kan hij verloren gaan. Hoe zullen wij op de grote oordeelsdag aan God verantwoording afleggen? {ABN4: 91.4}

“Het leven is te ernstig om te worden doorgebracht met tijdelijke en aardse zaken, in een tredmolen van zorgen en bezorgdheid zijn voor de dingen die slechts van gering belang zijn, vergeleken met de dingen van eeuwigheidswaarde. Toch heeft God ons geroepen om Hem te dienen in dingen van tijdelijke aard. Ijver in dit werk is evenzeer een deel van ware godsdienst als toewijding. De Bijbel hecht geen goedkeuring aan nietsdoen. Ledigheid is de grootste vloek waardoor onze wereld is getroffen. Elke oprecht bekeerde man en vrouw zal een vlijtige werker zijn. {ABN4: 92.1}

“Ons succes in het opdoen van kennis en verstandelijke beschaving is afhankelijk van het juiste gebruik van onze tijd. De beschaving van het verstand behoeft niet te worden verhinderd door armoede, eenvoudige afkomst of ongunstige omgeving. Men moet er alleen aan denken dat van elk moment gebruik wordt gemaakt. Als men een boek bij de hand zou hebben, terwijl men op reis is of op het station moet wachten; wanneer men wacht tot het eten gereed is of wacht op een afspraak, zouden deze enkele momenten

92

gebruikt kunnen worden voor studie, om te lezen of na te denken, in plaats van deze ogenblikken te verspillen door zinloze taal, door onnodig in bed te liggen. Wat zou dan niet bereikt kunnen worden! Een vastbesloten doel, volhardende ijver en een zorgvuldige besteding van tijd zal mensen in staat stellen kennis en verstandelijke discipline op te doen, waardoor zij bekwaam gemaakt zullen worden voor vrijwel iedere positie van invloed en bruikbaarheid. {ABN4: 92.2}

“Iedere Christen is verplicht gewoonten van ordelijkheid, grondigheid en spoed aan te wennen. Er is geen veronstchuldiging voor traagheid bij het werk, wat dat werk ook moge zijn. Als iemand altijd bezig is, zonder ooit klaar te komen, komt dat omdat hart en verstand niet bij het werk zijn. Iemand die traag is en die bij zijn werk alles tegen heeft, moet beseffen dat deze fouten verbeterd moeten worden. Hij moet zijn geest oefenen bij het maken van plannen om de tijd zo goed moegelijk te gebruiken, zodat hij de beste resultaten kan boeken. Sommigen zullen door tact en bepaalde methoden in vijf uur even veel bereiken als anderen in tien uur. Sommigen die in huis werken zijn altijd bezig, niet omdat zij zoveelte doen hebben, maar omdat zij geen plannen maken bij het indelen van hun tijd. Door hun trage, talmende werkwijze bezorgen zij zich onnodig werk. Maar iedereen die dit wil, kan deze gejaagde vertragende gewoonten overwinnen. Laten zij in hun werk een bepaald doel voor ogen hebben. Stel vast hoeveel tijd een bepaalde taak vereist en stel dan alles in het werk om deze taak in de beschikbare tijd af te maken. Het oefenen van de wil maakt de handen bruikbaarder. {ABN4: 93.1}

93

“Door gebrek aan doelstelling in het zich opleggen van een taak kunnen mensen vastraken in een verkeerde leefwijze. Zij kunnen echter door hun krachten te ontwikkelen ook bekwaam worden om een zo goed mogelijk werk af te leveren. Dan zal blijken dat zij overal en onder alle omstandigheden gevraagd zullen worden. Men zal hen waarderen naar wat zij waard zijn. {ABN4: 94.1}

“Door veel kinderen en jongeren wordt tijd verknoeid die gebruikt had kunnen worden in het werk in huis om zodoende liefdevolle belangstelling in vader en moeder te tonen. De jongeren zouden veel verantwoordelijke taken die door iemand gedragen moeten worden, op hun sterke jonge schouders kunnen nemen.” –Lessen uit het Leven van Alledag, blz. 209-211{Christ’s Object Lessons, pp. 342-345}.{ABN4: 94.2}

Het is de essentie van elk juist geloof om het goede op de juiste tijd te doen.” – Testimonies, Vol. 6 {Getuigenissen, Deel 6}, p. 24. {ABN4: 94.3}

(Al het schuingedrukte is van ons)

WAT ZAL UW VOLGENDE STAP ZIJN?

Als u nu genoten, gewaardeerd en uw voordeel gedaan heeft door deze vraag en antwoord discussie van Boek Nr. 4 en als het uw wens is om verder te gaan, dan kunt u een verzoek inzenden voor Boek Nr. 5. Het zal u toegezonden worden als een Christelijke dienst zonder kosten of verplichtingen. {ABN4: 94.4}

94

SCHRIFTUURLIJK INDEX

95  

    Ik ben geen indrukwekkend, omvangrijk werk—

Mijn woorden dienen ter versteviging,

Toch gloei ik, overal lichtgevend in huis en kerk

(in deze verzegelende bedeling)

Waarin ik verwelkomd en op prijs word gesteld,

Gelezen en herlezen en zeer gewaardeerd,

Niet veracht, verworpen, en bespot en gehaat,

Vervloekt, verscheurd, verbrand word door een wrede geest.

Dus als u, dierbare gastheer, niet zulk een vijand, maar een vriend bent,

Dan zult u uit mijn bladzijden oogsten—

Licht dat uw vragen zal beantwoorden, uw angsten zal beeindigen.

En bekroon door de oneindige eeuwen heen,

Met heerlijkheden van eeuwige verlossing,

Uw besluit om naar mijn Stem te horen,

En te redden uit iedere natie,

Alle heiligen met uzelf om zich te verheugen. {ABN4: 96.1}

—000—

 96

>