fbpx

Deel 05 Symbolische Code Nrs. 01-05

Deel 5 Symbolische Code Nr. 1-5, incl.

De Symbolische Code Nieuws Artikel

Deel 5 Nr. 1 – 2 incl.

Jan. – Juni 1939

Mt. Carmel Center

Lake Waco Texas

De Aarde Verlichtend

GELOOF EN WEES VOORSPOEDIG

Het vierendertigste hoofdstuk van Ezechiël spreekt over schapen en herders, en in vers eenendertig, legt de Heer uit dat de schapen daar, waarover gesproken wordt een symbool zijn van Zijn volk, zeggende: “Gij nu o Mijn schapen, schamen Mijner weide gij zijt mensen, maar Ik ben uw God, spreekt de Heere, Heere.” {5SC1-5: 2.1.1}

Daarom dat de schapen waar naar verwezen wordt in dit Schriftgedeelte het volk van God is, en de weide Zijn woord is waarmee zij zich moeten voeden. “ De Heere Heere, zegt alzo: ‘Ziet Ik zal richten tussen klein vee en klein vee, tussen rammen en bokken. Is het u te weinig, dat gij de goede weide afweidt? Zult gij nog het overige uwer weide met uw voeten vertreden? En zult gij de bezonkene wateren drinken en de overgelatene met uw voeten vermodderen? Mijn schapen dan, zullen zij afweiden, wat met uw voeten vertreden is, en drinken, wat met uw voeten vermodderd is? Daarom zegt de Heere Heere, alzo tot hen: Ziet, Ik ja Ik zal richten tussen het vette klein vee en tussen het magere klein vee.” (Ezech. 34: 17-20) KJV {5SC1-5: 2.1.2}

In deze verzen, stelt de Heer de vraag of het goed lijkt voor diegene die belijden van Zijn kudde te zijn, om slechts een gedeelte van de waarheid die Hij tot hen zend te accepteren, en dat wat overgebleven is met hun voeten te vertreden. Dan voegt Hij eraan toe, dat Zijn ware kudde, alles accepteert wat Hij tot hen zend, zelf datgene wat anderen weigeren. Vandaar dat, omdat sommigen alleen dat gedeelte van de boodschap accepteren, dat niet indruist tegen hun afwijkende verlangens, en alleen datgene dat aansluit bij hun smaak en hun voorkeur, daarom zegt de Heer, Ik zal richten tussen klein vee en klein vee.” {5SC1-5: 2.1.3}

Er is altijd een groep onder Gods volk geweest, die het tot hun zaak maken om in twijfel te trekken en alles te bekritiseren in de “ontvouwing van waarheid,” Zij zeggen: “Wij accepteren dit en dat, maar wij zullen niet het andere accepteren.” Zij denken dat het een teken van intelligentie is om in twijfel te trekken en te bekritiseren.  Maar deze trotse en zelf-hoogachtende groep, onder kerkleden, die denken dat zij zo wijs zijn en zo capabel om zelf de boodschap die zij reeds erkend hebben die God tot hen gezonden heeft te veroordelen, hebben altijd de ontevredenheid van de Heer ontmoet, en Hij heeft aan de mens gedemonstreerd, dat hun zogenaamde wijsheid niets anders is dan dwaasheid. Zij zijn zo dwaas, dat hoewel hun zaak aan, door de ervaringen van anderen, al duizenden jaren aan hen gepresenteerd wordt, zij hun kwade en zielen vernietigende handelswijze, niet kunnen onderscheiden. Deze zelf aangestelde rechters van de boodschap die God tot Zijn volk zend, hebben, door hun twijfel en kritiek, vele zwakke zielen weg van Christus verstrooid, die onderhevig zijn van aangetast te worden met de ziekte, zodra zij daaraan blootgesteld zijn. Daarom, Zo zegt de Heer: “Omdat gij al de zwakken met de zijde en met de schouder verdringt, en met uw hoornen stoot, totdat gij dezelve naar buiten toe verstrooit hebt. Daarom zal Ik Mijn schapen verlossen, dat zij niet meer tot een roof zullen zijnen Ik zal richten tussen klein vee en klein vee.” (Ezech. 34: 21,22) KJV {5SC1-5: 2.1.4}

Bovendien zegt de Geest der Profetie: “Zoals Jezus werd afgewezen, zo zag ik dat deze boodschappen afgewezen zijn geworden. En zoals de discipelen verkondigden, dat er aan de mensen in geen andere naam verlossing is gegeven onder de hemelen, even zo, moeten de dienstknechten van God trouw en zonder angst diegene waarschuwen, die slechts een deel van de waarheden aanvaarden, die verbonden zijn met de drie engelen boodschap, dat zij blijmoedig, al de boodschappen moeten ontvangen, zoals God ze gegeven heeft, of geen deel hebben in de zaak.”—“Early Writings,” pp. 188, 189. {5SC1-5: 2.2.1}

De geest die werkzaam was in de Joodse leiders is nog steeds aan het werk. In de tijd van Christus, deden de mensen zich voor als te zijn heel vurig te zijn in hen geloof van de geschriften van Mozes en de profeten, en vonden fouten in hun voorvaderen, die de profeten doodden. Maar zij zelf waren zelf erger dan hun voorvaderen, want zij trachten die Ene te doden, Die groter was dan al de zieners. Net zo zijn er sommige belijdende Tegenwoordige Waarheid gelovigen, die pretenderen ook zeer trouw te zijn en ijverig voor de geschriften van Zuster White, maar die nu, zoals anderen waren in haar tijd, “het goede weide afweidt,”—slechts dat deel van de boodschap die voldoet aan hun smaak eten- en “met hun voeten het overgeblevene vertreden” van hun weide.”  {5SC1-5: 2.2.2}

‘Door twijfel en ongeloof een plaats te geven, met betrekking tot het werk van God, en gevoelens van wantrouwen en wrede jaloezie te koesteren, bereidden zij zichzelf voor op volledige misleiding. Zij verrijzen met bittere gevoelens tegen diegene die durven te spreken over hun fouten en hun zonden vermanen.”—“Testimonies for the Church,” Volume 5, p.672. {5SC1-5: 2.2.3}

“’Satan bezit de mogelijkheid om twijfels in te geven, en bezwaren uit te denken tegen de nadrukkelijke getuigenissen die God stuurt, en velen denken dat het een deugd is, een teken van intelligentie in hen, om ongelovig te zijn en om in twijfel te trekken en te kibbelen. Diegene die wensen te twijfelen zullen genoeg ruimte hebben daarvoor. God is niet van plan, alle gelegenheid tot twijfel weg te nemen. Hij geeft bewijs, hetgeen zorgvuldig onderzocht dient te worden met een nederig verstand en een leergierige geest; en allen moeten beslissen van het gewicht der bewijzen.’ ‘God geeft genoeg bewijs, voor het onbevangen verstand, om te geloven; maar hij die van het gewicht der waarheid keert, omdat er een paar dingen zijn, die hij niet duidelijk kan maken aan zijn menselijk verstand, zal in de koude, ijzingwekkende atmosfeer van ongeloof en vragende twijfel gelaten worden, en zal schip breuk lijden in het geloof.’”—Id. pp. 675, 676. {5SC1-5: 2.2.4}

De Schriften verklaren duidelijk dat niemand op juiste wijze, het Woord van God eigenmachtig kan uitleggen—zonder de hulp van Inspiratie. (2 Petr. 1: 20, 21). Diegene, die zonder de Geest van God, het op zich nemen om de boodschappen die de Heer tot hen gezonden heeft, uit te leggen, “zullen schip breuk lijden in het geloof,” en zullen ondervinden, dat zij satan dienen in plaats van Christus te dienen. {5SC1-5: 2.2.5}

Laat alle Tegenwoordige waarheid gelovigen, zorgvuldig het vierde hoofdstuk van Zacharia bestuderen, en nauwkeurige aandacht schenken aan de methode die daar geïllustreerd is, die God gebruikt om waarheid aan Zijn volk te openbaren. De ijverige Bijbel student, zal daar zien, dat de kandelaar, de kerkleden voorstelt (Openb. 1: 20); dat de pijpen van de gouden schaal (de geschriften van de Geest der Profetie) naar de kandelaar, de bediening (predikanten) voorstellen (“Testimonies to Ministers,” p. 188); dat de olijfbomen symbolische zijn van de Geschriften van het Oude en het Nieuwe Testament (“The Great Controversy,” p. 267);  en dat de twee gouden buizen, die de gouden olie van de bomen naar de schaal dragen, de enige twee mediums zijn die God tewerkgesteld heeft, vanaf 1844, A.D. om de Schriften uit te leggen. {5SC1-5: 3.1.1}

Bovendien worden wij door de profeet Ezechiël, in een niet te miskennen taal verteld, dat bij de oprichting van het koninkrijk, die al de koninkrijken zal verbreken, God één man zal hebben om Zijn volk te onderwijzen: “ En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn knecht David, die zal ze weiden, en Die zal hun tot een Herder zijn. En Ik de Heere, zal hun tot een God zijn en Mijn knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen, Ik de Here heb het gesproken, En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, en zal het boos gedierte uit het land doen ophouden en zij zullen zeker wonen in de woestijn, en slapen in de wouden. Want Ik zal dezelve en de plaatsen rondom Mijn heuvel, stellen tot een zegen, en Ik zal den plasregen doen nederdalen op zijn tijd, plasregen van zegen zullen er zijn.” (Ezech. 34: 23-26) KJV {5SC1-5: 3.1.2}

Geen van ons kan zelf durven onze grootheid te vergelijken met dat van Jezus, en toch geloofde Hij al de geschriften van de profeten, en diegene die zichzelf wijs achten, en denken dat het te vernederend is om alles te geloven, noemt Hij “dwazen.” (Lucas 24:25) Gods volk dwaalt nog steeds in deze zaak. Zij zijn onverstandig. Zij schijnen niet in staat te zijn deze feiten te bevatten, zoals de apostelen niet in staat waren de onderwijzingen van Jezus met betrekking tot het “koninkrijk, toen te bevatten. {5SC1-5: 3.1.3}

Er is door alle eeuwen heen, een menigte geweest, die in plaats van gedoopt te zijn in Christus en Zijn waarheid, gedoopt zijn in een man, die man hebben gevolgd, in plaats van Christus te volgen, en hebben zich aangesloten bij de menigte van de kerk, in plaats van de menigte in de hemel. Dezelfde toestand bestaat in onze tijd. Dientengevolge wanneer Christus spreekt, denkt de meerderheid, dat de stem dat van een vreemdeling is, en wanneer de waarheid zich ontvouwt, noemen ze het dwaling, en in plaats van Christus te volgen en de waarheid te gehoorzamen, volgen zij de man en verwerpen de waarheid. Dit is keer op keer herhaald geworden, en als resultaat daarvan, werden de paar getrouwen, die verlangden Christus en Zijn waarheid te volgen, door de dwazen uit de kerken geworpen en gedwongen helemaal opnieuw te starten. {5SC1-5: 3.1.4}

“En Ik bid u broeders, neemt acht op degene, die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leer, die gij van ons geleerd hebt, en wijkt af van dezelve. Want dezulken, dienen onzen Heere Jezus Christus niet maar hun buik en verleiden door schoonspreken en prijzen der harten der eenvoudigen.” (Rom. 16: 17,18) KJV {5SC1-5: 3.2.1}

“Ontwaak broeder! Ontwaak zuster! “Schud u uit het stof, maak u op, zit neder o Jeruzalem maak u los van de banden van uw hals, gij gevangene dochter van Sion.” (Jes. 52:2) KJV {5SC1-5: 3.2.2}

“De stem des Heren, roept tot de stad, en de wijze man zal Uw Naam zien; Hoort de roede, en Wie ze besteld heeft.” (Micha. 6:9) KJV {5SC1-5: 3.2.3}

“Gelooft een vriend niet, vertrouwt niet op een voornaamsten vriend; bewaar de deuren uws monds voor haar, die in uw schoot licht. Want de zoon veracht den vader, de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder, eens mans vijanden zijn, zijn huisgenoten. Laat ons daarom met de verstandigen zeggen: “Ik zal uitzien naar de Heere, ik zal wachten op de God mijns heils, mijn God zal mij horen, en ik zal streng alleen datgene volgen wat de gepubliceerde boodschap tot mij zend. (Micha 7: 5,6,7) KJV {5SC1-5: 3.2.4}

Laat ons uit de diepen van onze harten verkondigen: “Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die  het goede boodschapt, die de vrede doet horen, desgenen die goede boodschapt brengt van het goede, die heil doet horen, desgene die tot Sion zegt: Uw God is Koning!” (Jes. 52: 7) KJV {5SC1-5: 3.2.5}

“Gelooft in de Here uw God, zo zal gij bevestigd worden, gelooft in Zijn profeten, zo zult u voorspoedig zijn.” (2 Kron. 20:20) KJV {5SC1-5: 3.2.6}

RAADSELACHTIGE TEGENSTRIJDIGHEID

De profeet Joel, die vooruitkeek naar “de dag des Heren,” doet de volgende voorspelling: “ Menigten, menigten in het dal des besluit.” (Joel3:14) KJV {5SC1-5: 3.1.5}

De marginale varianten van “besluit,” zijn “beslistheid”( een “af snijden”) of, “dorsen,” (iets slaan van zijn kaf of schil) {5SC1-5: 3.1.6}

Van deze weergave, begrijpen wij dat ten eerste, dat “vlak voor de komst van de grote en geduchtige dag des Heren,” (Mal. 4: 5), “menigten,” in de toestand van beslissen zullen zijn—beslissend of voor of tegen de boodschap van oordeel; ten tweede, dat zij zichzelf geconfronteerd zullen vinden met de alternatieve keuzes van worden gedorst, uitgeslagen van het kaf of schil, zoals graan voor de graanschuur of kaf voor het vuur, wanneer, “het te dien dage zal geschieden, dat de Heere dorsen zal van den stroom des rivier af tot aan de rivier van Egypte doch gijlieden zult opgelezen worden een bij een, o gij kinderen Israels.” (Jes. 27: 12) ; en ten derde, dat zij of “afgesneden” zullen worden voor de Heer, om te “ontkomen,” aan de vernietiging, van de “de dag des Heren,” of “afgesneden,” van Hem,  om erin “vernietigd,” te worden. {5SC1-5: 3.1.7}

Daarom dat, zoals de boodschap van ‘de komst van de grote en verschrikkelijke dag van de Heer,” voort klinkt voor de menigten, vind het hen, zoals de dag van Elia, hinkend tussen twee meningen—in een toestand van besluiteloosheid, of te wel Baal, God is, of God, God is; dat wil zeggen, of de boodschap die in hun oren klinkt van Satan afkomstig is of van God. {5SC1-5: 4.1.1}

In deze trieste situatie, vind de boodschap van Tegenwoordige Waarheid, de grote meerderheid van belijdende gelovigen, weg kwijnend, en door de gedachtenmoeras van onzekerheid, besluiteloosheid, aarzeling, stil vallen, verwardheid, wanorde en ongeloof, moet de waarheid noodzakelijkerwijs, haar weg banen, “zoals een hamer die het hardvochtige hart moet breken,” (5 T 254), en “het getuigenis zo snijdend en serieus, kan geen vergissing zijn, want het is de Ware Getuige die spreekt, en Haar getuigenis, moet correct zijn.” (3 T 253) En toch, is de toestand van de Laodiceanen zo diep geworteld dat slechts weinigen, “de boodschap accepteren en de boodschapper respecteren.” (6T 420) Velen rechtvaardigen zichzelf op uiteenlopend wijze in hun weigering te onderzoeken en de boodschap van Tegenwoordige Waarheid te accepteren. Anderen, verontschuldigen zich verder, op de gronden van de volgende bewering van Eerste Geschriften: {5SC1-5: 4.1.2}

“Mij werd de noodzaak getoond van diegene die geloven dat wij de laatste boodschap van genade hebben, die gescheiden worden van diegene die dagelijks nieuwe dwalingen indrinken. Ik zag dat noch jong noch oud deze bijeenkomsten moet bijwonen, want het is verkeerd om zodoende hen aan te moedigen, terwijl zij dwalingen onderwijzen, dat een dodelijk vergif is voor de ziel, en de geboden van mensen, als leerstellingen onderwijzen. De invloed van zulke bijeenkomsten zijn niet goed. Als God ons bevrijd heeft van zo een duisternis en dwaling, moeten wij vast staan in de vrijheid, waarmede Hij ons vrij gemaakt heeft, en ons verheugen in de waarheid. God is niet blij met ons wanneer wij gaan om naar dwaling te luisteren, zonder verplicht te zijn om te gaan; want tenzij Hij ons zend naar deze bijeenkomsten waar dwaling is, aan ons opgedrongen door de mensen, door de kracht van de wil, zal Hij ons niet beschermen. De engelen, stoppen met hun waakzame zorg over ons, en wij worden overgelaten aan de afranseling van de vijand, om door hem en de macht van zijn slechte engelen, verduisterd en verzwakt te worden; en het licht rondom ons wordt besmet met de duisternis.”—“Early Writings,” pp. 124, 125. {5SC1-5: 4.1.3}

Iedere heldere en oprecht gezindte gelovige zal snel toegeven, dat in het voorgaande citaat, Zuster White waarschuwt tegen de “valse herders,” en kerken van de wereld, en niet suggereert, zelf niet in de verste verten, dat men geen beduidende boodschappen van waarheid, van binnenuit moet onderzoeken, waarvan het positieve bewijs ligt in de feiten die liggen in de volgende verklaringen. {5SC1-5: 4.1.4}

“Zoals nooit te voren, moeten wij bidden, niet alleen, dat arbeiders voort gezonden mogen worden in het grote oogstveld, maar dat wij een helder begrip van waarheid mogen hebben, zodat wanneer de boodschappers van waarheid zullen komen, wij de boodschap mogen accepteren en de boodschapper mogen respecteren.”—“Testimonies for the Church,” Vol. 6, p. 420. {5SC1-5: 4.2.1}

“Wanneer gevraagd wordt om de redenen te horen van een leerstelling dat u niet begrijpt, veroordeel de boodschap niet totdat u het een grondig onderzoek heeft gegeven, en vanuit het Woord van God weet, dat het niet verdedigbaar is.”—“Testimonies on Sabbath School Work,” p. 59. {5SC1-5: 4.2.2}

“Wanneer nieuw licht aan de kerk wordt gepresenteerd, is het gevaarlijk om uzelf ervan te beschutten. Weigeren te luisteren omdat u bevooroordeeld bent tegen de boodschap van de boodschapper, zal uw zaak niet te verontschuldigen maken voor God. Om datgene te veroordelen wat u niet gehoord heeft, en niet begrijpt, zal u wijsheid niet verhogen in de ogen van die gene die eerlijk zijn in hen onderzoek van waarheid. En om te spreken met minachting van diegene die God gestuurd heeft met een boodschap van waarheid, is dwaasheid en gekheid.” Id. 60. {5SC1-5: 4.2.3}

“Wanneer een boodschap in de naam des Heren komt, tot Zijn volk, mag niemand zichzelf verontschuldigen van het doen van een onderzoek naar haar vereisten.” Id. 65. {5SC1-5: 4.2.4}

“Wij bevinden ons op gevaarlijke grond, wanneer wij niet samen kunnen komen als Christenen en hoffelijk tegenstrijdige punten onderzoeken. Ik voel alsof ik moet vluchten van de plaats, zodat ik niet de schimmelvorming ontvang van diegene die niet oprecht de leerstellingen van de Bijbel kunnen onderzoeken. Diegene die niet onpartijdig de bewijzen van een positie kunnen onderzoeken, die verschilt van die van hun, zijn niet geschikt om te onderwijzen in welke afdeling dan ook van Gods zaak.”—“Review and Herald,” 7 augustus, 1894. {5SC1-5: 4.2.5}

Verder, is hun vrees om misleid te worden door de “Herder’s Staf,” volledig onverstandig en ironisch wanneer het in het licht van de volgende feiten bekeken wordt:

  1. Dat zij minachtend of totaal niet denken te gaan naar de diensten en opwekkingsbijeenkomsten van de “Valse Herders,” en kerken van de wereld, waartegen gewaarschuwd is in “Early Writings,” pp. 124, 125.
  2. Dat zij reeds in een “jammerlijke,” “ellendige,” en “verschrikkelijke,” misleiding verkeren (“Testimonies for the Church,” Vol. 3, pp. 253, 254, 260) en het niet weten ( Openb. 3:17); “Testimonies for the Church,” Vol. 3, p. 253). “Trots, geldzucht, zelfzucht en misleiding van bijna iedere soort zijn in de kerk.” (“Testimonies for the Church,” Vol. 5, p. 210)
  3. De valse leerstelling heeft velen van hen in de kerk gebracht. (“Testimonies to Ministers,” p. 48)
  4. Dat velen “op het kansel staan met de fakkel van valse profetie in hun handen, aangewakkerd door de fakkel van Satan uit de hel.” (“Testimonies to Ministers,” p. 409)
  5. Dat “wanneer Jezus de toestand van Zijn belijdende volgelingen heden ten dage bekijkt, Hij lage ondankbaarheid, ziet, lege vormendienst, huichelachtige oneerlijkheid, Farizeïsche trots en afvalligheid.” (“Testimonies for the Church,” Vol. 5, p. 72)
  6. Dat de kerk “afgeweken is,” van, “de oude paden,” “en haar rug gekeerd heeft van het volgen van Christus haar Leider, en gestaag terugkeert naar Egypte.” (“Testimonies for the Church,” Vol. 5, p. 217)
  7. Dat de werkelijke “feiten betreffende de ware toestand van het belijdend volk van God, luider spreken dan hun belijdenis, en het bewijs leveren, dat een of andere macht de kabel door heeft gesneden, die hen verankerde met de Eeuwige Rots, en dat zij wegdrijven, weg naar de zee, zonder kaart of kompas.” (“Christ Our Righteousness,” pp. 50,51)
  8. “Dat Gods volk zich op betoverde grond bevind.” (“Early Writings,” p. 120)
  9. Dat “het volk aan wie God eeuwige belangen heeft toevertrouwd, de opslagplaatsen van waarheid, in verwachting met eeuwige resultaten, de lichthouders, die de gehele wereld moeten verlichten, hebben datgene wat zij dragen moesten kwijt geraakt.” (“Testimonies to Ministers,” p. 397)
  10. Dat God “één dagreis verwijdert is van de meeste van “onze predikanten. (“Christ our Righteousness, p. 107)
  11. Vandaar het trieste feit van “Slapende predikanten die prediken tot een slapend volk!” (“Testimonies for the Church,” Vol. 2, p. 337)
  12. En dat tenslotte, “het voedsel, dat bereidt is voor de kudden, geestelijk verbruik, afvalligheid en dood zal veroorzaken.” (“Review and Herald,” 18 juni, 1901) {5SC1-5: 4.2.6}

Met een volk dat dus zo ver afgeweken is van God, onbewust spartelend in “misleiding van bijna iedere soort,” en stervend aan “geestelijk misbruik,” terwijl zij diep in slaap zijn, wat een kolossale en geen verlichting brengende stuk dwaasheid en ironie, is dan de struisvogel houding, die hun niet toe laat de “Herder’s Staf te onderzoeken en te accepteren, uit vrees voor dwaling in te drinken! {5SC1-5: 5.1.1}

Hoewel vrezend om de drempel over te gaan, waar een “Herder’s Staf” studie gegeven wordt, door te zeggen: “in een houding van onverschilligheid en zelfvertrouwen: …’Ik weet wat waarheid is, Ik ben tevreden met mijn positie. Ik heb mijn inleg bepaald, en ik zal niet van mijn positie bewogen worden, wat er ook komen mag. Ik zal niet luisteren naar de boodschap van deze boodschapper; want ik weet dat het geen waarheid kan zijn.” (“Testimonies on Sabbat School Work,” p. 65); of tekort schietend om de waarheid te accepteren omdat het niet overeen komt met hun vooringenomen ideeën, hebben zij toch niet de geringste vrees of wroeging in het houden of bezoeken van evangelisatie pogingen waar het de gewoonte is om eerbetoon te geven aan afgodische instituten, om het publiek aan te trekken. {5SC1-5: 5.1.2}

Zo is dus “het grootste deel”(5 T136), in de woorden van de profeet Ezechiel,” een ieder in zijn gebeelde binnenkamer,” de wrede gruwelen, plegend die “ het land met geweld vervuld hebben,” totdat zegt de Heer, zij zich gekeerd hebben om Mij te vertoornen; en zie, zij steken de wijnranken aan hun neus. Daarom zal Ik ook handelen in grimmigheid, Mijn oog zal niet verschonen en Ik zal niet sparen, hoewel zij voor Mijn oren met luider stem roepen, nochtans zal Ik hen niet horen.” (Ezech. 8: 17,18) {5SC1-5: 5.2.1}

“En ik zag dat de Heer Zijn zwaard aan het slijpen was in de Hemel om hen neer te slaan. Och dat iedere lauwe belijder kon beseffen, het schone werk dat God op het punt staat te doen onder Zijn belijdend volk!’—“Testimonies for the Church,” Vol. 1, p. 190. {5SC1-5: 5.2.2}

“De Heer zal werken om Zijn kerk te reinigen. Ik vertel u de waarheid, de Heer staat op het punt, de instituten die onder Zijn naam geroepen worden te keren en om te keren. {5SC1-5: 5.2.3}

“Hoe snel precies dit zuiveringsproces zal beginnen, kan ik niet zeggen, maar het zal niet lang uitgesteld worden. Hij wiens wan in Zijn hand is, Zal Zijn tempel reinigen van haar morele vervuiling. Hij zal Zijn dorsvloer grondig doorzuiveren”—“Testimonies to Ministers,” p. 373. {5SC1-5: 5.2.4}

“Vandaar dat, terwijl juist, “de dagen van reiniging van de kerk haastig naderen,” is “het grootste deel,” in de meest gedurfde soort van inconsequent zijn en ongehoorzaamheid, alle soorten van godsdienstige en sociale bijeenkomsten bezoekend, en hun eigen werken doend. (5T80) terwijl tegelijkertijd, zij zichzelf angstvalig en toegewijd weghouden van “iedere bijeenkomst waar er een gelegenheid is om de boodschap te onderzoeken, dat tot het volk komt, eenvoudigweg, omdat zij de visies die door de onderwijzers van waarheid gehouden worden, niet in harmonie zijn met wat zij als waarheid hebben ontvangen.”—“Testimonies on Sabbat School Work.” p. 66. {5SC1-5: 5.2.5}

Wat een tegenstrijdigheid! Oh Broeder, Zuster, geef uzelf meteen geheel aan God, zodat het wonder van een “consequent Christelijk leven,” gewrocht mag worden in ons leven, zodat u niet op een dag uzelf veroordeeld vind, verstoken van het eeuwige leven, en overspoeld in de algemene vernietiging van diegene die, vertrouwend op intelligentie, genialiteit of talent, zelf voorzienigheid en zelfgenoegzaamheid, voortgaan in hun tegenstrijdige valse zogenaamde “Christelijke,” praktijken. {5SC1-5: 5.2.6}

Het menselijk verstand is niet zo gevoelig voor welke andere vloek dan ook waar het aan ten prooi kan vallen, als dat het is aan dat van twijfel. De reden hiertoe, licht waarschijnlijk in het feit dat twijfel tot ons komt in zo een mooie verschijning, zichzelf vertonend in de atmosfeer en gewaad van geleerdheid en zichzelf ophoudend als een teken van intelligentie, diegene die twijfelen prijzend. De jeugd is een makkelijk doelwit voor de demonische pijlen van twijfel, vanwege het feit dat het tijdens hun vroege jaren is, dat zij het meest hongerig zijn naar kennis en lofprijzing. Het menselijk ras verloor in de eerste strijd, toen de listige slang erin slaagde in Moeder Eva te laten twijfelen aan Gods Woord. Een dorst naar kennis was snel gecreëerd door de slang, en onze jeugdige moeder viel voor zijn verheven klinkende offers. {5SC1-5: 6.1.1}

“Satan heeft de mogelijkheid om twijfels te suggereren en tegenwerpingen te bedenken tegen de nadrukkelijke getuigenis die God zend, en velen denken dat het een deugd is, een teken van intelligentie in hun is, om ongelovig te zijn en in twijfel te trekken en te kibbelen.” –“Testimonies for the Church,” Vol. 5, p. 675. {5SC1-5: 6.1.2}

Sommigen denken zelf dat zij door de Geest van God geïnspireerd zijn, als zij iets ontdekken wat zij kunnen uitleggen op een manier die twijfel zal werpen op een zeker leerstellig punt. {5SC1-5: 6.1.3}

“’Het is satans opzet het geloof, het geloof van Gods volk in de Getuigenissen in twijfel te trekken. ’Satan weet hoe hij zijn aanvallen moet uitvoeren. Hij bewerkt het verstand om jaloezie en ontevredenheid op te wekken tegen diegene die leiding geven aan het werk. Vervolgens worden de gaven in twijfel getrokken, dan leggen die natuurlijk maar weinig gewicht in de schaal en vervolgens worden de instructies uit visioenen in de wind geslagen.’ Dan volgt een kritische houding met betrekking tot onze vitale geloofspunten, de pilaren waar onze positie op steunt, dan volgt twijfel aangaande de Heilige Schriften, gevolgd door de weg naar de ondergang. Wanneer de Getuigenissen, die eens werden geloofd, in twijfel worden getrokken en losgelaten, weet satan dat zij die bedrogen zijn het hier niet bij zullen laten, en hij verdubbelt zijn inspanningen totdat hij hen kan aanzetten tot openlijk verzet, dan niet meer te genezen is en zal eindigen in de ondergang.”—Id, p. 672. {5SC1-5: 6.1.4}

Een van de hoofdzakelijke problemen met de meeste van ons, is dat wij, als Zevende Dag Adventisten, niet het doel weten van de Getuigenissen. Wij begrijpen niet wat zij werkelijk zijn, en wat onze relatie tot hen hoort te zijn. Laat ons een poging wagen te ontdekken, wat hun belangrijkheid is. {5SC1-5: 6.1.5}

In het laatste boek van de Bijbel, Hoofdstuk 12, vers 17, vinden wij dat de duivel op een bijzondere wijze vertoornd is tegen diegene, die “het getuigenis van Jezus Christus hebben,” waarvan de schrijver van het boek ons verteld, “dat het de geest der profetie is.” (Openb. 19:10). En de Apostel Petrus, maakt het duidelijk dat de getuigenissen van Jezus en de Geest der Profetie, de Geest van Christus zijn in de profeten die “getuigden in vroegere tijden.”—1 Petr. 1: 11. Zoals het in de tijd van de apostelen was, zo moet het nu zijn. Vandaar dat de getuigenissen komen van de Geest van Hem, Wie, ”sprak zoals nooit te voren een mens gesproken had.” {5SC1-5: 6.1.6}

De boeken van de Geest der Profetie, die onder ons zijn vanaf het jaar 1844, stellen duidelijk dat wij onwetend zijn van het Woord van God—de Bijbel—en dat het om deze reden is dat de Getuigenissen gegeven waren. Wij lezen aldus: “Als u Gods woord tot uw studie had gemaakt, met een verlangen de Bijbel standaard te bereiken en Christelijke volmaaktheid te verkrijgen, had u de Getuigenissen niet nodig gehad.”—“ Testimonies for the Church,” Vol. 5, p. 665. Vandaar dat. Aangezien alleen de Geest van waarheid, welke is de Geest der Profetie, ons kan leiden in alle Bijbelse waarheid, hebben wij de Getuigenissen net zo hard nodig, als wij de Bijbel nodig hebben. {5SC1-5: 6.2.1}

Aangezien dit waar is, verduidelijkt het waarom satan toornig is op diegene die het Getuigenis van

Jezus hebben. En tenzij hij erin slaagt om de Geest der Profetie in twijfel te trekken, zal hij ons niet met rust laten. {5SC1-5: 6.2.2}

Lang geleden werd ons verteld dat “twijfel en zelf ongeloof in de Getuigenissen van de Geest van God doortrekt overals onze gemeenten,” en als gevolg daarvan, “heeft de kerk zich afgewend van het volgen van Christus haar Leider, en is weer op de terugtocht naar Egypte.”—“Testimonies for the Church,” Vol. 5, p. 217. . {5SC1-5: 6.2.3}

Vandaar dat, aangezien de kerk aan wie de Heer zijn waardevol geschenk heeft hersteld, zich snel aan een vreemde leiderschap aan het onderwerpen was, weg drijvend van “de oude landpalen,” en haar leden, wereldsgezind werden, de oproep van de Heer verachtend, om weer tot Hem weder te keren, heeft Hij haar de volgende opgetekende belofte voor ons nagelaten als waarschuwing, troost en hoop, om uit vreemde handen uitgeholpen te worden, uit wereldgezindheid, en terug naar de oude landpalen: “Iemand zal komen in de geest en kracht van Elia, en wanneer hij verschijnt, zullen de mensen zeggen: ‘U bent te ernstig, u legt de Schriften niet op de juiste wijze uit. Laat mij u vertellen hoe u uw boodschap moet onderwijzen.’”—“Testimonies to Ministers,” pp. 475, 478. . {5SC1-5: 6.2.4}

Maar nu, bij de vervulling van bovenstaande boodschap, vind de boodschap van “De Herder’s Staf,” even onwetend van de Getuigenissen als van de Bijbel, precies zoals de Geest der Profetie de Christelijke wereld in onwetendheid vond van de Bijbel in 1844. {5SC1-5:6.2.5}

Laat ons daarom broeders alle twijfel aan een kant zetten, en zonder twijfel vertrouwen in de levende getuigenis, zodat wij door onze twijfels en halen en trekken, niet de Geest van Christus bedroeven, en onszelf dus in de levensbedreigend conflict bevinden met de Almachtige, zoals diegene die de Schriften stijfhoofdig, onbeschoft, hardvochtig en opstandig noemt. {5SC1-5: 6.2.6}

LESSEN VOOR DE EERSTGEBORENEN

Een van de meest droevige van alle Bijbelse verslagen is dat wat betreft het tekort schieten van diegene wiens voorrecht het geweest is, van het eerste zijn in het aanvaarden van Gods boodschap; de eerst geborene bij wijze van spreken. . {5SC1-5: 7.1.1}

Kain, het eerstgeboren kind in de geschiedenis van de mensheid, die overduidelijk begiftigd was met grote natuurlijke bekwaamheden voor zijn ambt, verloor zijn hoge roeping van het priester en onderwijzer zijn van zijn huishouding—de rechtmatige opvolger van zijn vader- omdat hij zijn eigen weg wilde bewandelen in plaats van Gods weg. Het trieste verslag van zijn leven staat als een monument van dwaasheid, jaloezie, egoïsme, schijnheiligheid, ongeloof en ontrouw—die tot ons spreekt,  “op wie het einde der wereld gekomen is,” luider dan wie dan ook in het verleden. {5SC1-5: 7.1.2}

Ook Ezau, de eerstgeborene van het huis van Izaäk, verachtte zijn geboorterecht, hield niet van beperkingen, en koos zijn eigen in plaats van Gods weg, en werd dus een slachtoffer van natuurlijke neigingen—een dienstknecht van ijdelheid. {5SC1-5: 7.1.3}

Toen Jakob oud was geworden, riep hij zijn huishouden bijeen en zei: “Verzamel u en Ik zal u verkondigen hetgeen u in de navolgende dagen wedervaren zal.” En toen Jozef zijn twee zonen gebracht had, legde Jakob zijn rechterhand op de jongere in plaats van op de eerstgeborene, verkondigend dat de jongere groter zal zijn dan de ouderen. (Gen. 49: 1; 48: 11-19) {5SC1-5: 7.1.4}

Diegene die recht hadden op het priesterschap waren de eerstgeboren van al de stammen van Israël. Maar daar zij zich ontrouw bewezen te zijn aan hetgeen hen toevertrouwd was, verkoos de Heer in hun plaats de stam van Levi voor deze dienst. Al de eerder geborene in de Exodus beweging, met uitzondering van Jozua en Caleb, gingen verloren in de woestijn, omdat zij faalden te geloven en vertrouwen in God, zoals zij geleerd waren te doen door Mozes. {5SC1-5: 7.1.5}

In de dagen van Christus, verloor een hele kerk en natie—de eerstgeborene of de eerste uur arbeiders (de Joden)—hun gelegenheid omdat zij formaliteit toelieten, de liefde voor het eigen ik, trotse meningen, en het houden van ceremonies die de plaats innamen van ware vroomheid en strenge aanhankelijkheid aan de geest van de wet van God—de woorden van de profeten. Deze voorbeelden waren tot lessen en waarschuwingen voor ieder navolgende kerk en volk vanaf die dag tot heden. {5SC1-5: 7.1.6}

Als resultaat van Johannes zijn prediking, “zijn tot hem uitgegaan Jeruzalem, en geheel Judea en het gehele land rondom de Jordaan, en werden gedoopt van hem.” (Math. 3: 5) En “Jezus maakte en doopte meer discipelen dan Johannes.” (Joh. 4:1) Maar toen Jezus berecht werd, verachtten zowel de menigte—Johannes en Jezus’, diegene die eerst tot de boodschap geroepen waren, de eerstgeborene als het ware, de Heer, en waren er slechts 120, die op de Pinksterdag, de kracht van de Geest ontvingen. Toen kwam er een tweede menigte in de kerk en namen de plaats in van de eersten die weggingen. {5SC1-5: 7.1.7}

De bediening, de eerstgeborene, die ons naar de Zevende Dag Adventisten kerk brachten zijn ook in gevaar, en van sommige van hen, is reeds gezegd:  zij hebben “hetgeen aan hen toevertrouwd is verloochend (“Testimonies for the Church,” Vol. 5, p. 211) en slechts “weinig grote mannen zullen betrokken zijn,” in het afsluitingswerk van de Drie Engelen Boodschap. (“Testimonies for the Church,” Vol. 5, bladzijde 80). {5SC1-5: 7.2.1}

Daar deze dingen geschreven zijn voor onze bemoediging, “Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijnt achtergebleven te zijn. Want ook ons is het Evangelie verkondigt gelijk als hun, maar het woord der prediking deed hen geen nut, omdat het met geloof niet gemengd was, die het gehoord hebben.” (Hebr. 4: `1,2) KJV {5SC1-5: 7.2.2}

“Door ongeloof zijn zij afgerukt en u staat door het geloof. Hebt geen hoge dunk van uzelf, maar vrees…Zie dan de goedertierenheid en de strengheid van God: strengheid over hen die gevallen zijn, over u echter goedertierenheid, als u in de goedertierenheid blijft. Anders zult ook u afgehouwen worden.” (Rom. 11: 20-22) KJV {5SC1-5:7.2.3}

“Dewijl wij de overleggingen ter nederwerpingen en alle hoogte, die zich verheft, tegen de kennis van God en alle gedachte gevangen leiden tot de gehoorzaamheid van Christus.  En gereed hebben hetgeen dient om te wreken, alle ongehoorzaamheid, wanneer uw gehoorzaamheid zal vervult zijn. Ziet gij aan wat voor ogen is? Indien iemand bij zichzelven betrouwt, dat hij van Christus is, die denke dit wederom uit zichzelven, dat gelijkerwijs hij van Christus is alzo ook wij van Christus zijn.” (2 Cor. 10: 5-7) KJV {5SC1-5: 7.2.4}

Zullen wij, die als eerst de boodschap hebben omarmt, nu falen, zoals diegene die eerst geroepen waren in iedere eeuw? {5SC1-5: 7.2.5}

Tot “ons, over wie het einde der wereld gekomen is,” spreken deze bezorgdheden luider, dan tot welk ander volk in welke andere tijd in het verleden ooit. Daarom laat ons uitroepen tot God, dat Hij ons helpt een waarschuwing te halen uit de trieste ervaringen van diegene die gefaald hebben, zodat wij, zoals de Ninevieten vanouds deden, de profetische stem van de geschiedenis, mogen verslaan, die de waarschuwing verspreidde, dat tenzij wij acht zouden slaan, de tragische ondergang van de eerstgeborene, hetgeen onheilspellend boven onze hoofden hangt, ons ook zal overkomen. {5SC1-5: 7.2.6}

VRAGEN EN ANTWOORDEN

VRAAG NR. 195:

Moeten alle Tegenwoordige Waarheid gelovigen, naar Mt. Carmel komen? Zo niet, wie moet dan wel en wie moet dat niet? {5SC1-5: 8.1.1}

ANTWOORD:

Er is nooit een grotere opdracht toegewezen aan welk godsdienstig instituut ooit, dan die ene die toevertrouwd is aan Mt. Carmel. Daarom zal de vijand nu, zoals in verleden tijden, al het mogelijke doen, om het werk te verhinderen en de 144000 ervan te weerhouden, om “het zegel van de levende God,” te ontvangen, zegt de Geest der Profetie: {5SC1-5: 8.1.2}

“De daar gevestigde instituten zijn Gods instrumenten voor het tot stand brengen van zijn werk op de aarde. Om deze reden, is Satan op de aarde om zijn kundigheid uit te oefenen, om in verlegenheid te brengen en tegen te werken. Hij komt met zijn verleidingen bij mannen en vrouwen die verbonden zijn aan deze instituten, of zij nou in verantwoordelijke posities verkeren of het nederigste werk doen, en indien mogelijk verstrikt hij hen zo met zijn werktuigen dat zij hun relatie met God kwijt raken, verward raken in veroordeling, en niet in staat zijn te onderscheiden tussen goed en kwaad. Hij weet dat de tijd zeker zal komen wanneer de geest die het leven heeft beheerst, kenbaar gemaakt zal worden; en hij is blij om de levens van deze personen tegen hen te laten getuigen, dat zij geen medearbeiders tezamen zijn met Christus. {5SC1-5: 8.1.3}

“Velen die gegroeid zijn tot de jaren van mannelijke gestalte, zijn gebrekkig in de elementen, die een nobel, mannelijk karakter inhouden. God beschouwd hen niet als mannen. Zij zijn niet betrouwbaar. Sommige van deze zijn verbonden aan onze instituten. Zij hebben invloed; maar het is van een verderfelijk karakter, want het is zelden aan de kant van het rechtvaardige. Terwijl zij goddelijkheid belijden, heeft hun voorbeeld constant de neiging om ongerechtigheid aan te moedigen. Twijfel is steeds vermengt met hun gedachten en uitgedrukt in hun woorden, en hun krachten worden gebruikt ter verderving van gerechtigheid, waarheid en rechtvaardigheid. Hun verstand wordt door Satan beheerst, en hij werkt door hen om te demoraliseren en verwarring te stichten. Hoe aangenamer en aantrekkelijk hun gedragingen, hoe rijkelijker zij met uitmuntende talenten zijn toebedeeld, hoe meer effectievere agenten zij zijn in de handen van de vijand van alle gerechtigheid om allen te demoraliseren, die onder hun invloed komen. Het zal een harde en ondankbare opdracht zijn om hen ervan te weerhouden om een heersende macht te worden, en hun eigen doelen uit te voeren, in het aanmoedigen van wanorde en vrije, onverschillige principes. {5SC1-5: 8.1.4}

“De jeugd die blootgesteld is aan hun invloed, is nooit veilig, tenzij diegene onder wiens zorg zij geplaatst zijn, de grootste waakzaamheid uitoefenen, en zij zelf de juiste principes hebben die rotsvast zijn vastgelegd. Maar het is een triest feit, dat in deze eeuw, velen van de jongeren gemakkelijk neigen naar de invloed van satan, maar de Geest van God weerstaan; en in vele gevallen, zijn verkeerde gewoonten, zo rotsvast bepaald, dat de grootste moeiten aan de kant van de managers, niet zal resulteren in het vormen van hun karakters in de juiste richting.”—“Testimonies for the Church,” Volume 5, pp. 407, 408. {5SC1-5: 8.1.5}

De vijand werkt op verschillende manieren. Vandaar dat Mt. Carmel niet allen accepteert, die belijden te geloven in Tegenwoordige waarheid. {5SC1-5: 8.2.1}

Ten eerste zijn er een aantal Tegenwoordige waarheid gelovigen die, terwijl zij voorgeven te geloven in de boodschap, en te werken in haar voordeel, in feite stenen naar haar aan het gooien zijn, daarbij diegene die niet rotsvast in de waarheid zijn, van slag brengen. {5SC1-5: 8.2.2}

Ten tweede, van diegene die zich gedrongen voelen om naar Mt. Carmel te komen, kunnen vele slechts het instituut overbelasten en aldus het ware doel van haar moeiten op een zijspoor brengen. Mt. Carmel wordt niet gebouwd, met het doel als oogpunt, om een thuis hier te maken voor iedere Tegenwoordige Waarheid gelovige, maar eerder met het doel om een trainingscentrum te zijn, om arbeiders geschikt te maken, om uit te gaan en de boodschap te onderwijzen. {5SC1-5: 8.2.3}

Aangezien het instituut nog niet gebouwd en geschikt is voor dienstverlening, kunnen diegenen die nu komen, en die niet in staat zijn, de plaats in te vullen, die ingevuld moet worden, alleen het instituut belasten en haar vooruitgang en voltooiing vertragen. Wat Mt. Carmel werkelijk nodig heeft op dit moment, zijn alleen toegewijde weerbare mannen. Als er enige andere zullen komen, dan zullen in plaats dat zij de arbeiders van Mt. Carmel helpen, de arbeiders hun moeten helpen, en in plaats dat de schatkist het werk van Mt. Carmel en in het veld draagt, zal het de onkosten van deze die voor zichzelf moeten zorgen, moeten dragen. {5SC1-5: 8.2.4}

Als ieder Tegenwoordige Waarheid gelovige hoort te komen, zal Mt. Carmel hen dat laten weten. Het instituut accepteert nu alleen diegene die ervaren zijn in een of andere tak van het werk, en voor wie het een opening heeft. Op dit moment, mogen alleen dezulken voor toelating solliciteren. {5SC1-5: 8.2.5}

VRAAG NR. 196:

Met het oog op de grootheid van het werk en de korte tijd, waarom gaat het werk van de verzegelende boodschap zo langzaam als het nu gaat?” {5SC1-5: 8.2.6}

ANTWOORD:

De reden waarom het werk van de verzegelende boodschap zo langzaam gaat als het nu gaat is te vinden in het feit dat blijkbaar een “gemende menigte,” arbeiders in de boodschap is gekomen, terwijl Gods volk opwaarts reist naar het pad van heiligheid dat leidt naar Zijn Koninkrijk. Zo is het met iedere boodschap geweest en zo moet het nu ook zijn. {5SC1-5: 8.2.7}

Als er niet uit Egypte in de tijd van Mozes een gemengde menigte was gekomen, zou de Exodus beweging in minder dan twee weken in het beloofde land zijn gegaan, maar omdat er velen waren die de beweging volgden, die bezeten waren van een andere geest dan dat van Caleb en Jozua, viel de beweging veertig jaren achter op schema om het beloofde land in te gaan! {5SC1-5: 8.2.8}

Hoewel het werk van Jezus bij Zijn eerste komst niet zo uitgebreid was, als het nu is, was het toch van nog groter beland en van kortere duur dan het werk heden ten dage, toch boekte het geen vooruitgang of wat dan ook, wanneer wij in overweging nemen, dat allen Hem in de steek lieten bij Zijn vonnis, en dat Petrus, de meest ijverige van de apostelen, zelf vloekte en zwoor dat hij niet een van de discipelen van Christus was. Toch in tegenstelling tot alle verschijningen, verkondigde Jezus terwijl hij aan het kruis hing, dat Zijn werk beëindigd was, en aldus gaf Hij de geest. Ook, dan na Zijn opstanding, nam Hij Zijn reis opwaarts, en liet slechts een dozijn, half bekeerde apostelen achter, om het werk voort te zetten. Dat waren de resultaten van Johannes de Doper en de onvermoeide pogingen van Jezus. Vandaar dat uit de menigten die gedoopt werden door Johannes en Jezus, waren er op de Pinksterdag, slechts honderd twintig discipelen eensgezind om de uitstorting van Gods Geest te ontvangen. {5SC1-5: 9.1.1}

Inderdaad, het werk scheen niet alleen klein en onbetekenend te zijn, maar ook onmogelijk om uit te voeren. Desalniettemin, daar zij die twijfelden, onder de grote menigte een open deur zagen in de kruisiging van Jezus, scheidden zij zichzelf af van de getrouwen. En daar de overgeblevenen van Zijn volgelingen, het vertrouwen in elkaar verloren, het eigen ik verloochenden, en de Heer ernstig zochten, in een tijd waar er in hun niet de minste hoop was om het werk voort te zetten, gaven zij de Heer een gelegenheid om Zijn grote macht te manifesteren en de zaak van God te ontwikkelen met zo een snelheid, dat in een dag, met een preek, er drieduizend zielen bekeerd werden. Toen, werden er dagelijks daarna, toegevoegd, “alleen diegene die gered zouden worden,”—diegene die nooit afvallig werden. Zo begon het werk van het evangelie snel te groeien, op het moment dat de Heer een groep mensen had die Hij kon vertrouwen en gebruiken. {5SC1-5: 9.1.2}

Op gelijke wijze, zou de 1844 beweging, vlak na de Minneapolis Tent bijeenkomst, in 1888 het werk van de Luide Roep engel zijn begonnen, maar als resultaat van het ongeloof van velen in de Getuigenissen van de Geest van God, was de “roep,”  veertig jaren lang het zwijgen opgelegd, terwijl de beweging “naar Egypte,” terug ging. (“Testimonies for the Church,” Vol. 5, p. 217) {5SC1-5: 9.1.3}

In het jaar 1930, sprak God tot Zijn volk, zoals Hij tot Israël sprak in de dagen van Jozua, maar nu, zoals toen, zijn er onder ons, om te ontmoedigen en te beletten, de tien verspieders, Korah, Dathan en Abiram (Num. 16: 1-3), en ook diegene die het Babylonische kleed begeren, het zilver en het gouden wig. En als resultaat, worden ook wij achter gehouden, en zullen voortgaan dat te zijn, totdat de Heer Zijn macht manifesteert en tussen ons wegneemt diegene die pretenderen, en vrij maken van zonde en zondaars, zoals in de tijd van Korah, (Num 16: 32,33), en als in de tijd van Achan, Joz.7:24-26) en zegt aan ons zoals Hij zei aan Jozua: “Nu dan, sta op, steek deze Jordaan over, u en heel dit volk, naar het land dat Ik aan hen, de Israëlieten, ga geven.” (Jozua. 1: 2) “Neem al het krijgsvolk met u mee en sta op, trek op naar Ai. Zie, Ik heb de koning van Ai, zijn volk, zijn stad en zijn land in uw hand gegeven.”(Jozua. 8: 1)KJV {5SC1-5: 9.1.4}

Vandaar dat hoewel, wij soms erg teleurgesteld zijn, als wij de ontrouwe, twijfelende, fouten zoekende menigte onder ons zien; wanneer wij denken aan diegene die de Heer hebben verraden; wanneer wij sommige horen, wanneer zij verzocht worden, zelf vloeken en zweren, dat zij “geen volgelingen van de Herder’s Staf,” zijn, en wanneer wij in aanraking komen met diegene die ogenschijnlijk geloven en die verkondigen dat zij sterk staan voor de boodschap, maar die stenen naar ons en naar het werk gooien, zijn wij totaal niet ontmoedigd, maar eerder verheugd gemaakt, om alleen te staan voor waarheid en gerechtigheid wanneer de meerderheid ons in de steek laat. Vandaar dat wij niet anders kunnen dan uit te roepen: {5SC1-5: 9.2.1}

Heer help ons trouw te staan tegenover U, hoewel de gehele wereld ons verlaat, ook al moeten wij sterven zoals de apostelen indien dat nodig is, dat wij mogen zijn als Daniel, Shadrach, Meshach en Abednego—trouw stonden met gevaar voor hun eigen levens, zo dat U de gelegenheid kunt hebben om ons te verlossen van de leeuwenkuil, en van de vurige oven, en zo Uzelf bekend maakt voor de gehele wereld, door onze getrouwheid. Mogen wij, zoals Noa, ijverig zijn in de bouw van de ark, terwijl onze belijdende broeders in de boodschap, het werk en de positie van anderen in twijfel trekken en bekritiseren (“Testimonies for the Church,” Vol. 5, p. 690)—de vooruitgang van de boodschap vertragen- en terwijl anderen ons bespotten, en ons beschuldigen van teveel op ons te nemen. Mogen wij nooit zeggen: De Heer vertraagt Zijn komst; noch: “Wij zullen tot dat volk niet kunnen optrekken, wat het is sterker dan wij…Dat land door hetwelk wij doorgegaan zijn om het te verspieden, is een land dat zijn inwoners verteert, en al het volk hetwelk wij in het midden van hetzelve gezien hebben, zijn mannen van grote lengte. Wij hebben daar ook de reuzen gezien, en de kinderen van Enak, van de reuzen en wij waren als sprinkhanen in onze ogen, alzo ware wij ook in hun ogen.” (Num. 13: 31-33) {5SC1-5: 9.2.2}

VRAAG NR. 197:

Hoe moet onze relatie zijn met betrekking tot de kerken? Moeten wij de kerkdiensten blijven bezoeken als wij als leden afgeschreven zijn? En als ons gevraagd is wanneer wij in de kerk zijn om niets te zeggen wat met de leerstellingen van de Herder’s Staf te maken heeft, moeten wij ons berusten en voor eeuwig stil blijven? En wat moeten wij doen, als zij ons niet laten deelnemen in het avondmaal?” {5SC1-5: 9.2.3}

ANTWOORD:

Onze relatie tot de kerk is niet verschillend dan het was voor Johannes de Doper, Jezus Christus en de Apostelen. Dat betekend, wij hebben een boodschap te verkondigen naar de kerk toe, en hoewel de kerkleiders, ons weg zullen jagen, net zoals het Sanhedrin de apostelen de “tempel,” uitgooide, moeten wij naar de kerk blijven gaan. Want als wij wegblijven en vreemdelingen worden voor onze broeders, hoe zullen wij de boodschap een hen verkondigen? {5SC1-5: 9.2.4}

Allen moeten echter beseffen dat het ongepast is voor een Christen om enige verstoring op welke tijd dan ook te veroorzaken, in het bijzonder tijdens kerkdiensten. Daarom door ons eerbiedig en bedachtzaam in en buiten de kerk te gedragen, zullen wij hen geen enkele aanleiding geven, behalve valse beschuldigingen. {5SC1-5: 10.1.1}

In de Sabbat School is het volkomen juist en toegestaan om vragen te beantwoorden, die opkomen in verband met de les. Voor zo een antwoord, kan niemand terecht beschuldigd worden van het veroorzaken van verstoring, daar het beantwoorden van vragen in de klas, op geen enkele wijze een inbreuk is op het ingestelde doel en regels van de Sabbat School. Maar als er specifiek aan iemand gevraagd is geen vragen te beantwoorden, zou het beter zijn om niets te zeggen, in plaats van zich welk misnoegen dan ook op de hals te halen. Laat uw gedrag het vertrouwen van het volk winnen. {5SC1-5: 10.1.2}

Wij moeten weigeren ons zelf af te scheiden van het lichaam, en moeten regelmatig Sabbat School bezoeken en kerkdiensten, juist om de voor de hand liggen en de enige reden, dat als wij dat niet doen, wij volledig zonder het voorrecht zullen blijven, van openbare aanbidding in de kerk die wij hebben helpen bouwen. De hoofdzakelijkste reden echter, voor ons om te weigeren om onszelf absent te houden van de diensten, is dat wij vreemdelingen voor onze broeders worden en weer opnieuw met hen bekend moeten worden, als wij hen ooit een boodschap moeten geven, terwijl als wij doorgaan met naar de kerk te gaan, dan nadat de bijeenkomst is afgelopen, worden wij in de gelegenheid gesteld om met de broeders te praten in het belang van de boodschap, bij hen erop aandringend om voor zichzelf te onderzoeken, of door onze studies te bezoeken of door de Tegenwoordige Waarheid publicaties te lezen. Vandaar dat als wij ons afscheiden door weg te blijven van de kerkdiensten, wij onszelf blootstellen aan de beschuldiging van een zijtak te zijn van het lichaam, en raken wij de gelegenheid kwijt om in contact te komen met de gemeente. Bovendien als wij op deze wijze onszelf afscheiden van de organisatie, zullen wij geen recht hebben om het kerkgenootschap als bezit op te eisen in de vervulling van Ezechiël negen, wanneer diegene die het merkteken niet hebben weggenomen worden. {5SC1-5: 10.1.3}

Met betrekking tot ons deelnemen aan het avondmaal, moeten wij allemaal deelnemen voor zover als wij kunnen. Als de kerk weigert ons te bedienen of ons anderen te laten dienen bij het avondmaal, is er niets meer dat wij kunnen doen dan eenvoudigweg te wachten totdat deze dienst over is. En als zij ons negeren, wanneer het brood en de wijn voorbij gaan, moeten wij niet klagen of iets zeggen, maar geduldig de last ondergaan. Door ons zo te gedragen zullen zij die oprecht zijn in de gemeente de onchristelijke houding zien en de dwaasheid van de kerkleiders en zullen beginnen, “opstaan en de situatie innemen.” {5SC1-5: 10.2.1}

Hoewel wij onder dwang tegen onze wil uitgesloten worden van deel te nemen aan de inzettingen, zullen wij desalniettemin, net als de niet gedoopte dief aan het kruis, onze namen in het Boek des Levens hebben, en zullen het Paradijs ingaan omdat wij onze uiterste best hebben gedaan. Daarom broeders, laat ons trouw zijn in onze bezoek aan de kerkdiensten en in ons gedrag, “dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijne achter gebleven te zijn.” (Hebreeën 4: 1) {5SC1-5: 10.1.5}

De Volmaakte Mens

Christenen spreken vaak van de Gouden Regel – “Alles wat gij wilt dat u de mensen doen, doet gij ook hun evenzo: want dit is de wet en de profeten.” (Matt. 7:12) – Maar er is een vraag voor wat betreft hoe velen werkelijk aan haar eisen beantwoorden, in de volste betekenis des woords. Moeten slechts in vriendelijke daden, eerlijke zakelijke transacties, en zendingsactiviteiten aan de eisen van deze christelijke regel beantwoord worden? {5SC1-5: 10.1.4}

Het doel hierin is om duidelijk aan te tonen op welke wijze de Gouden Regel vaak het meest wordt overtreden, en welke de meeste Christenen hoogstwaarschijnlijk niet volledig begrijpen voor wat betreft de mate waarin het hun eigen levens, de levens van hun bloedverwanten, vrienden, bekenden, en broeders en zusters van de kerk {geloofsgenoten}, beïnvloed. Boven alles echter, is het doel hierin om aan te tonen wat voor schade Christenen dagelijks aan het werk van God berokkenen, hetzij door hun blind zijn voor Gods wegen, of door hun falen om de grondbeginselen vervat in de Gouden Regel ten uitvoer te brengen, door onbeteugelde heerschappij te geven aan het meest onhandelbare lid van het lichaam; namelijk, de tong. {5SC1-5: 10.1.5}

Wij horen veel over de verderfelijke gewoonte van “roddelen,” die ons in onze diepste wezen ziek maakt, want wij als een volk horen raadgevingen zonder beperking over het onderwerp, maar wij geven er geen gehoor aan. Hoewel het niet als heerlijke muziek in onze oren klinkt, moeten wij ons realiseren dat wij het probleem tegemoet moeten treden en ermee afrekenen. Wij moeten overwinnaars zonder bedrog in onze monden zijn, als wij onder hen willen zijn die “ontkomen” en naar de naties gezonden worden om Gods “roem” {of “beroemdheid”} en Zijn “heerlijkheid” onder de heidenen te verkondigen (Jes. 66:19, 20), en die deel hebben in het geven van de boodschap in de tijd van de Luide Roep. {5SC1-5: 10.2.3}

“Roddelen” is gewoonweg praten met een ander om ijdele {of zinloze} praatjes {of leugens} te vertellen, kletsen {of babbelen}, of slechts om te praten over anderen. {5SC1-5: 10.2.4}

Informatie die niet noodzakelijk is, of die onnodig verstrekt wordt, ook al zijn het volstrekte feiten, is een andere fase van converseren dat even veel schade berokkent als roddelen. {5SC1-5: 10.1.5}

Om onze naaste lief te hebben zoals wij van onszelf houden, moeten wij de Gouden Regel gedenken door een wacht te plaatsen voor onze lippen, want wanneer een woord eenmaal geuit is, ook al wordt het teruggetrokken, kan het nooit meer worden herroepen {of ongedaan gemaakt worden}, ofschoon wij onze verontschuldigingen mogen aanbieden en vele tranen laten vloeien. {5SC1-5: 11.1.1}

Wij mogen zonder dat wij er erg in hebben hier en daar een woord, of informatie die voor ons op gegeven moment helemaal niets te betekenen heeft, deponeren, maar die ons vroeger of later in het gezicht kan aanstaren in een meest onplezierige zetting, en ons enorm verdriet, zorgen, en schade kan bezorgen. {5SC1-5: 11.1.2}

Laat ons voor een ogenblik nauwgezet iemand observeren die succesvol is in zijn of haar beroep. Neem bijvoorbeeld een verpleegster, als illustratie voor ons punt. Noodzakelijkerwijs is zij in vele gevallen vertrouwd met bepaalde omstandigheden, of toestanden die hoogstwaarschijnlijk haar patiënten omgeven. Hoe ongepast en schade berokkenend zou het zijn voor haar beroep, als zij, zelfs aan haar beste vriend, zaken zou vertellen die zij strikt vertrouwelijk voor zichzelf zou moeten houden, laat staan om ze rond te bazuinen of erover te roddelen, of zelf de informatie door te geven! Geen enkele goede zakenpersoon vertelt over zijn privé zaken. Veel minder zouden anderen die er geen belang bij hebben de “berichten” kunnen “verspreiden” en toch belijden dat zij zich aan de “Gouden Regel” houden.  {5SC1-5: 11.1.3}

Informatie moet soms worden verstrekt, maar om “wijs te zijn als slangen en onschuldig als duiven” is het niet alleen noodzakelijk dat wij leren wat ijdele taal – roddelen – is, maar ook dat wij leren waarom bepaalde informatie zou moeten worden verstrekt, door wie het zou moeten worden verstrekt, en, in het bijzonder, wanneer het zou moeten worden verstrekt. {5SC1-5: 11.1.4}

Zelfs de gewoonte om uitdrukking te geven aan onze mening over zaken die niet in het bijzonder op ons betrekking hebben, is een diepgewortelde oorzaak van vele kwaadheden en onplezierige gevolgen. {5SC1-5: 11.1.5}

Wanneer wij wensen een onderwerp te bespreken, of wanneer wij het wagen om over anderen te spreken, moeten wij waken over onze tong door altijd in gedachte te houden dat het onderworpen moet zijn aan de wet die de apostel Paulus aan ons oplegt in de volgende bezorgdheid. Laat een ieder van ons, voordat wij een onderwerp bespreken, vragen: {5SC1-5: 11.1.6}

Is het “waar,” of is het louter – “ik heb gehoord”? {5SC1-5: 11.1.7}

Is het “eerlijk” (anders gezegd, eerbaar – om te worden eerbiedigd), of is het dwaze grappenmakerij, en heeft het betrekking op ons en ons werk? {5SC1-5: 11.1.8}

Is het “rechtvaardig” – zoals wij zouden willen dat anderen ons behandelen? Toont het aan dat wij geven om de gevoelens van onze broeder? {5SC1-5: 11.1.9}

Is het “zuiver” – zodat geen veroordeling tegenover ons zal staan? {5SC1-5: 11.1.10}

Is het “lieflijk” – Zou het maken dat wij grotere liefde voor onze broeder zouden hebben, ongeacht zijn fouten? {5SC1-5: 11.1.11}

Is het “van goede verslag,” zodat wij daardoor iets mochten leren voor onze ervaring of vooruitgang langs de hoofdweg van het leven? {5SC1-5: 11.1.12}

Als deze betreffende zaken in beschouwing moeten worden genomen wanneer  vragen van anderen gesteld worden, dan zou het goed zijn voor ons om in het bijzonder in beschouwing te nemen wanneer wij hen aan anderen vertellen, want de tekst draagt ons verder op om deze dingen te gedenken “als er enige deugd en als er enige lofprijzing is.” {5SC1-5: 11.2.1}

Wij zouden als Paulus moeten zijn, en “jagen naar het doel, om de prijs der roeping Gods, in Christus Jezus. Laten  wij dan allen, die volmaakt zijn [144.000], aldus gezind zijn. En indien gij op enig punt anders gezind zijt, zal God u ook dat openbaren.” (Fil. 3:14, 15.) {5SC1-5: 11.2.2}

God is nu aan het streven om iets voor ons te doen, maar Hij kan het niet, totdat wij onze tongen aan Hem onderwerpen. Hoe langer wij deze onderwerping uitstellen, hoe meer wij Zijn bedoelingen voor ons en Zijn volk verhinderen. En wat wij niet in tijden van vrede doen, zullen wij in tijden van moeilijkheden moeten doen. {5SC1-5: 11.2.3}

“Wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien, laat hij zijn tong weerhouden van het kwade, en zijn lippen dat zij geen bedrog spreken” {KJV}. {5SC1-5:  11.2.4}

Laat ons voorzichtig zijn in ons spreken, zodat wij niets spreken dat wij niet behoren te zeggen (1 Tim. 5:13), “want wij struikelen allen in velerlei opzicht.” (Jak. 3:2) {5SC1-5: 11.2.5}

Sommigen mogen zelfs denken dat zijn goed bezig zijn in de dienst van God door het verstrekken van vertrouwelijke informatie over zaken die alleen betrekking hebben op Gods werk en Zijn werkers, terwijl een dergelijke aanmatiging inderdaad een aanstoot “aan allen” en een grote schade aan Gods zaak is. Sommigen begrijpen de volheid van de strijd tussen Christus en Satan niet, noch zijn ze zich bewust wanneer zij kritiek leveren, roddelen, en belangrijke informatie verstrekken over Gods werk, ja, zelfs meer, veroorzaken dat anderen, tegen de instelling, meningen vormen die hen voor eeuwig bevooroordeeld er tegen zouden maken. {5SC1-5: 11.2.6}

“Wie in zijn spreken niet struikelt, is een volmaakt man, in staat zelfs zijn gehele lichaam in toom te houden.” (Jak. 3:2) {5SC1-5 :11.2.7}

Totdat wij kunnen leren wanneer te spreken en wanneer te zwijgen, ongeacht wie wij zijn, zijn wij nog steeds in onze zonden en ongekwalificeerd {ongeschikt} om dienst te doen in de wijngaard des Heren, want in zo een geval zouden wij “onze plicht verzaken,” verraders, stijfhoofdig, en hoogmoedig” worden,  onze eigen arrogantie {verwaandheid of hoogmoed} wijzer achtend dan hetgeen “geschreven is,” terwijl onze raad, advies, kritiek, discussie, en onze verslaggeving die wij horen of zien tegengesteld zou zijn aan dat wat zou passen bij de 144.000, die zonder bedrog in hun mond zijn. (Openb. 14:5) {5SC1-5: 11.2.8}

“Laat het ja, dat gij zegt, ja zijn, en het neen, neen; wat daar bovenuit gaat, is uit den boze.” (Matt. 5:37.) Zij die dit doen zijn even “wijs als slangen, en onschuldig als duiven.” Streef om een van de 144.000 te zijn, die zonder bedrog in hun mond zijn. {5SC1-5: 11.2.9}

“Weest gij daarom volmaakt, gelijk uw Vader Die in de hemel is volmaakt is.” (Matt. 5:48, KJV) {5SC1-5: 11.2.10}

WEES VOORZICHTIG WAT U ZEGT

In het spreken van iemands fouten,

Alstublieft, vergeet de uwe niet;

Gedenk dat zij die een huis van glas hebben,

nooit een steen zouden gooien;

Als wij niets anders te doen hebben

dan praten over hen die zondigen,

Is het beter  om thuis te beginnen,

en van dat punt af beginnen. {5SC1-5: 12.1.1}

Wij hebben niet  het recht om iemand te oordelen,

totdat hij eerlijk berecht is;

Zouden wij zijn gezelschap niet leuk vinden,

wij weten dat wereld wijd is.

Sommigen mogen fouten hebben –

en wie heeft er geen? Zowel de ouderen als de jongeren;

Misschien kunnen wij, je weet maar nooit,

vijftig hebben tegenover hun ene. {5SC1-5: 12.1.2}

Ik vertel u over een beter plan,

en ontdek dat het geheel goed werkt;

Te trachten mijn eigen gebreken te genezen,

Voordat ik dat van anderen vertel;

En hoewel ik soms hoop te zijn,

niet slechter te zijn dan iemand die ik ken,

Vragen mijn eigen tekortkomingen mij

de fouten van anderen te laten gaan. {5SC1-5: 12.1.3}

Laat ons dan allen, wanneer wij aanvangen

Om vriend en vijand te belasteren,

Denken aan de schade die een woord kan aanbrengen

Aan hen die weinig weten.

Gedenkt vervloekingen soms als

Onze kippen, “thuis op stok.”

Spreek niet over de fouten van anderen,

totdat Wij zelf er geen hebben.

–Joseph Kronthal. {5SC1-5: 12.1.4}

HET LOONT NIET OM TE REDETWISTEN

Christenen zijn geroepen om getuigen te zijn, geen rechters. Hun leven moet getuigen voor het gehele universum dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om te redden, niet om te veroordelen. Het getuigt van slecht beleid om over wat dan ook te redetwisten, maar het is vooral verkeerd om over godsdienst te redetwisten. Laat ons in plaats daarvan getuigen. {5SC1-5: 12.1.5}

De meeste mensen zijn in meerderde of mindere mate bevooroordeeld, vanwege vooropgezette ideeën en meningen. Er zijn echter velen, die, als er tactvol mee wordt omgegaan, zullen toegeven dat zij verkeerd zijn, maar niemand vindt het feit plezierig dat zijn verkeerd zijn hem in de keel wordt geduwd door de andere persoon. {5SC1-5: 12.1.6}

Benjamin Franklin vertelt hoe, terwijl hij als jeugdige voortdurend fouten maakte, een Quaker vriend hem een meest kostbare les leerde. De Quaker vriend zei tot hem: {5SC1-5: 12.1.7}

“Ben, jouw meningen hebben een slag in hen voor een ieder die met jou van mening verschilt. Jou vrienden vinden dat zij zich beter amuseren als jij er niet bent. Je weet zo veel dat niemand je iets kan vertellen. Inderdaad zal niemand het proberen, want de poging zou slechts leiden tot onbehaaglijkheid.  Dus ben je niet geschikt om ooit meer te weten dan wat je weet, hetgeen heel weinig is.” {5SC1-5: 12.1.8}

Deze stekende berisping dwong de jonge man om voordeel daaruit te trekken, zoals is bewezen door zijn getuigenis. {5SC1-5: 12.1.9}

“Ik verbood mezelf het bezigen van iedere uitdrukking die betekenis gaf aan een vastgestelde mening, zoals ‘zeker’, ‘ongetwijfeld’, enz., en nam daarvoor in de plaats aan: ‘ik neem aan,’ dat iets zo is; of ‘het schijnt mij op dit moment zo te zijn.’ Wanneer een ander iets beweerde waarvan ik dacht dat het een dwaling was, weigerde ik mezelf het plezier om hem abrupt tegen te spreken, of het onmiddellijk aantonen van  enige absurditeit {of onzin} in zijn voorstel; en in het beantwoorden begon ik met op te merken dat in sommige gevallen of omstandigheden zijn mening juist zou zijn, maar dat er in de huidige zaak mij enig verschil toescheen.” – “The Readers’s Digest,” Jan., 1937, pp. 118, 119. {5SC1-5: 12.2.1}

Tegenwoordige Waarheid gelovigen zouden er goed aan doen om de raad in beschouwing te nemen van de oude Quaker vriend van Benjamin Franklin. De wereld, engelen, en onze broeders, allen hebben hun ogen op ons gericht. Laat ons stoppen met redetwisten. {5SC1-5: 12.2.2}

AAN ALLE LEZERS VAN DE CODE!

Een groot aantal lezers van de Code wil weten waarom zij de Code niet regelmatig ontvangen, en waarom wij hen niet vaker bezoeken of schrijven. Ongetwijfeld stellen anderen dezelfde vraag. Wij nemen daarom de gelegenheid te baat, om niet alleen hierin aan allen te schrijven, maar maken ook deze lang verwachte bezoeker de drager te maken van de hieruit voort vloeiende brief: {5SC1-5: 12.2.3}

Broeders en Zusters;

Er is een tweezijdige reden, dat wij niet in staat zijn, meer te doen dan wat wij kunnen voor de gelovigen, en dat is omdat aan de ene kant het werk iedere dag zwaarder wordt, terwijl aan de andere kant wij niet de hulp hebben die wij zo dringend nodig hebben. {5SC1-5: 12.2.4}

De grote meerderheid van Tegenwoordig Waarheid gelovigen beseft niet dat wij overgelaten zijn om het uitgeverswerk gaande te houden; om honderden vragen via de post en via de Code moeten beantwoorden; de vele bijzonder problemen onder Tegenwoordige Waarheid gelovigen moeten oplossen; de noodzakelijke gebouwen voor behuizing van de arbeiders en de school kinderen moeten opzetten; en daarnaast ieder van de verschillende afdelingen van de instituten moeten beheren—het Hoofdkantoor, De Verkoop afd.; de boerderijk, de culinaire afd.. de wasserij, de kleermakers kamer, de gereedschappen winkel, gas, licht en water, de constructie afd., de land verbeteringsactiviteiten., de apotheek, de school, het verpleeghuis, etc, en dit alles en nog meer met slechts onervaren mensen, zieke vrouwen en kinderen.. {5SC1-5: 12.2.5}

Wij hebben in een bestand een aantal gegadigden, maar geen van de gegadigden zij ervaren in de arbeidssoorten, waar wij heden mee bezig zijn om voort te trekken. Als gevold daarvan, als wij een van de gegadigden zouden accepteren, dan zou er een grotere last op het werk van het instituut zijn dat wij reeds dragen; terwijl diegene die in geschikt zijn om in het huidige programma te passen, of werken voor de prins van de wereld, of leven van liefdadigheid, de vooruitgang van de boodschap bekijken, met de gedachte eens op een dag iets ervoor te doen, als het welvaart, terwijl wij door werken voor hen, onszelf wegslijpend als een stuk staal op een slijpsteen! {5SC1-5: 12.2.6}

Aldus broeders en zusters, is de reden waarom de Code, haar maandelijkse schematische verschijning niet maakt, en waarom wij u niet met frequentere tussenpozen schrijven en bezoeken. Daarom doen wij een beroep aan alle Tegenwoordige Waarheid gelovigen om luidkeels te roepen tot God voor trouwe arbeiders, want de oogst is rijp, maar de arbeiders zijn weinig. {5SC1-5: 12.2.7}

>