fbpx

Deel 04 Symbolische Code Nrs. 10-12

Deel 4 Symbolische Code Nr. 10-12, incl.

De Symbolische Code Nieuws Artikel

Deel 4 Nr. 10-12 incl.

Okt -Dec., 1938

 Mt. Carmel Center

Lake Waco Texas

 De Aarde Verlichtend

DE KERK IN PROFETIE

Aangezien de kerk heden ten dage vertrouwd is met de kerkgeschiedenis in het verleden, maar volledig onwetend over de Goddelijke voorspelling betreffende haarzelf, zullen wij, in een poging om haar te verlichten, in dit artikel de reden voortzetten van haar onwetendheid van de profetieën. Maar laten wij eerst onze eigen geheugen opfrissen door een korte samenvatting van het verleden, voordat wij onze aandacht keren op de toekomst. {4SC10-12: 2.1.1}

In de volgende paar hoofdstukken zullen wij zien hoe volledig de Heer, aan Zijn kerk de koers heeft voorspeld die zij zouden moeten gaan, tevens de koers die zij zou volgen, en het uiteindelijke resultaat in beide gevallen. {4SC10-12: 2.1.2}

Abraham, was door de profetische stem, geïnformeerd, dat God had beloofd om op een zekere tijd hem land te geven, waarvan de locatie toen niet bekend was. Later werd hem verteld dat hij en zijn zaad in een vreemd land zouden vertoeven, “vier honderd en dertig jaren,” vóór het beloofde land te bezitten. Toen de volheid van deze profetische tijd kwam, zelf tot op de “zelfde dag,” werd Israël uit het land van Egypte geleid. Maar vanwege hun herhaalde opstandigheid, zag de Heer het niet meteen gepast om hen in het beloofde land te leiden, daarom maakte Hij aan hen bekend, dat zij nog veertig jaren in de woestijn moesten verblijven. Aan het einde van deze profetische tijdsperiode, doortrokken de kinderen van Israël, de Jordaan door net zo een groot wonder als zij door de Rode Zee trokken, en gingen het land in dat aan hen beloofd was. {4SC10-12: 2.1.3}

Nog minder liet de Heer hen in duisternis terwijl zij in het beloofde land waren, maar stuurde eerder profeet na profeet, (2 Kron. 36: 15), om hen te waarschuwen van de navolgende resultaten, die hen ten dele zouden vallen vanwege hun ontaarde geestelijke toestand, en hen te vertellen, dat door hun houding tegen de profeten, en door hun gedrag, zij de uiteindelijke beslissing  voor of tegen zichzelf maakten. {4SC10-12: 2.1.4}

Aangezien zij tekort schoten om zich van hun kwade weg af te keren, verkondigde de stem des profetie, dat zij in de handen van de Chaldeeën zouden moeten overgeleverd worden, en daar zeventig jaren lang gevangen zouden blijven. Aan het einde van de tijdsperiode, bevrijdde God wederom, door de handen van Cyrus en Darius, de koningen van Medo-Perzie, Zijn volk, en de koningen gaven hen de opdracht de tempel en de heilige stad te herbouwen. (Ezra1:1,2). Daar de profetieën betreffende de kerk toen vervult waren, maakte God in Zijn getrouwheid aan Zijn volk bekend, hetgeen plaats zou vinden binnen een periode van “twee duizend drie honderd dagen,” of jaren. (Dan 8:14), beginnend in de tijd, wanneer het bevel was gedaan, om de stad te herbouwen, en eindigend in 1844. Onder de gebeurtenissen die plaats vonden gedurende deze tijdslengte, waren Christus Zijn eerste komst en Zijn kruisiging. (Dan. 9:26) {4SC10-12: 2.1.5}

Aldus verbinden deze profetische tijdsperioden de één met de ander, en brachten ons door de geschiedenis van de tijd van Abraham tot 1844. Maar daar wij slechts naar een paar van de profetieën verwezen hebben, mogen wij vermelden dat er vele andere profetische gebeurtenissen zijn die met elkaar verweven zijn in de voorgaande tijdsperiode, zoals de twaalf honderd en zestig jaren periode van Daniel 7:25, en de profetieën betreffende de Eerste dag Adventisten beweging voorafgaand aan 1844, etc., waar elk daarvan aantoont, dat niets in de kerkgeschiedenis zich heeft afgespeeld, waarvan de stem des profetie te kort geschoten heeft over te praten. {4SC10-12: 2.1.6}

Aangezien de profetieën die in verband staan met de Eerste Dag Advent beweging en het Zevende Dag Adventisten kerkgenootschap, van veel groter belang zijn dan welk van de anderen dan ook, zullen wij hen veel vollediger behandelen. Daar wij echter rechtstreeks aan Zevende Dag Adventisten schrijven, is het echter nodeloos, om de Schriften uit te leggen, waarmee zij reeds bekend zijn, daarom, zullen wij alleen naar hen verwijzen en de les die God wil dat Zijn volk te weten komt eruit halen. {4SC10-12: 2.2.1}

In het tiende hoofdstuk van Openbaring lezen wij: “En ik nam dat boeksken uit de hand des engel, en ik at dat op; en het was in mijn mond zoet als honing; en als ik het gegeten had, werd mijn buik bitter.” (Openb. 10:10) KJV. Dit Schriftgedeelte is correct uitgelegd door het kerkgenootschap, als een volmaakt passende symbolische profetie te zijn van de onbeschrijflijke vreugde en de verbrijzelende teleurstelling van de Eerste Dag Advent beweging, die voorafgaand aan 1844, de waarheid van de ‘2300 dagen profetie verkondigde, waarvan de volgelingen geloofden wat zij predikten, alles verkochten van deze wereldse goederen, en de opbrengsten uitgaven aan de prediking van het Evangelie, zodat anderen tezamen met hen, gereed mochten zijn voor de komt van Christus in het jaar 1844. {4SC10-12: 2.2.2}

Vandaar dat de gedachte om een vlucht door de sterren hemel te nemen en door de paarlen poorten in te gaan, in de eeuwige stad van de Koning der koningen en de Heer der heren, waar er geen zorg, geen pijn, geen dood, is, zo een zoete gedachte voor hen was, als de honing voor de smaak van de tong is. Het voorval was symbolisch daarom aan Johannes voorgesteld door het eten van het kleine boek—het Woord van God—en door te zijn, in eerste instantie zo zoet als honing. Maar toen de aangegeven datum voorbij ging in de eeuwigheid, den de Heer, Die zij verwacht hadden te komen, niet verscheen, voelden zij, zoals John, zijn niet uit te drukken vreugde voelde, keren in het gal van verbittering. {4SC10-12: 2.2.3}

Verder nog, daar het vers, dat de ene volgt, verwijst naar de teleurstelling, zegt: “Gij moet wederom profeteren, voor vele volkeren, en natiën en talen en koningen.” (Openb. 10:11), bewijst het een accurate profetie te zijn van het inzicht en de ervaring van de beweging voorafgaand aan 1844, want zij dachten dat het Evangelie werk, was afgerond, en dat de genadetijd afgesloten was. De engel verkondigde daarom: “Gij moet wederom profeteren;” dat betekend, jullie hebben een fout gemaakt, en nu moeten jullie de prediking van jullie boodschap gaan herhalen. Vandaar dat het kerkgenootschap der Zevende Dag Adventisten, grotendeels bestaande uit diegene die Eerste Dag Adventisten waren, opgericht werd, om de hemelse opdracht te vervullen, terwijl sommige van de Eerste Dag Adventisten, hun eigen organisatie behielden, tot op deze dag. {4SC10-12: 2.2.4}

Nu wordt onze aandacht geroepen tot de meest belangrijke vraag: Zou het mogelijk kunnen zijn dat de Schriften, zo een volledige profetie voor de kerk tot 1844 zouden kunnen bevatten en totaal niets voor haar zouden bevatten vanaf toen? Iedereen moet eerlijk overeen komen, dat het onlogisch is en ook onmogelijk, om de kerk op welk tijdstip dan ook, uit de profetie te laten, want God heeft Zijn volk nooit in duisternis gelaten, en Hij zal dat zeker nu, op het meest belangrijke moment in de geschiedenis van de wereld niet doen. Waarom weet de kerk heden ten dage dan, zo veel over de profetieën van het verleden, en zo weinig van de profetieën betreffende hun eigen levenslot? {4SC10-12: 3.1.1}

Er zijn twee redenen voor dit grote mysterie. De voornaamste reden is gegeven door de apostel Petrus: {4SC10-12: 3.1.2}

“En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlicht, en de Morgenster opga in uw harten.” (2 Petrus 1:19) KJV {4SC10-12: 3.1.3}

Dit Schrift verklaart, dat profetie een zeer vast woord is, en dat het als licht schijnt in een donkere plaats, en dat wanneer het begrepen is, het, het onderwerp zo duidelijk maakt dat haar helderheid vergeleken wordt door Inspiratie als “een Morgenster,” in onze harten. De verzen die volgen zeggen echter: {4SC10-12: 3.1.4}

“Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging. Want de profetie der Schrift is voortijds niet voortgebracht, door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven, zijnde hebben ze gesproken;” dat wil zeggen, waren de Schriften door de wil van een mens tot stand gekomen, dan konden zij uitgelegd worden door de wil van een mens, zonder de hulp van de Geest. Maar het feit, dat “heilige mensen van God,” de Schriften ontvingen van de Geest van God, en daar het onmogelijk is voor de mens om de gedachten van de Heilige Geest te kennen, kan hij de Schriften, zonder de hulp van de Geest niet uitleggen—hij moet daarom, waarlijk geïnspireerd zijn, zoals diegenen aan wie de Schriften voor het eerst gegeven waren. {4SC10-12: 3.1.5}

Dit blijkt uit het feit, dat wij heden ten dage duizenden isme’s hebben die het resultaat zijn van duizenden uitleggingen van de Schriften, die bewijzen dat de mens, onafhankelijk van de Geest, de Schriften heeft uitgelegd, want de Geest der Profetie, geeft niet en kan niet, aan één persoon een uitlegging van de Schriften geven en aan een ander een andere uitlegging van hetzelfde Schrift. Bovendien, aangezien het waar is dat de Laodiceaanse kerk, de profetieën die betrekking op haarzelf hebben, niet kent, draagt het, het bewijs dat de Geest der Profetie niet langer actief is in haar midden. {4SC10-12: 3.1.6}

De tweede reden voor de onwetendheid van “het zeer vaste woord der profetie,” is dat zij zichzelf acht als te zijn “rijk en verrijkt met goederen,” en “geen behoefte aan niets hebbend,” terwijl de profetieën verklaren, dat zij “jammerlijk, en ellendig, en arm en blind en naakt” is en zij het niet weet. (Openb. 3:17) KJV. Vandaar, dat de profetieën betreffende haar “jammerlijke” geestelijke toestand, en het uiteindelijke resultaat (zou zij falen om haar geestelijke armoede te erkennen en te bekeren) in directe tegenstelling zijn, met haar veronderstelde voorspoed, die zij slechts gedeeltelijk begrijpt of misverstaat, verkeerd toepast, of volledig laat liggen. {4SC10-12: 3.2.1}

In de volgende hoofdstukken zullen wij trachten te bewijzen, dat de kerk heden ten dage, de fouten herhaald, die de kerk in het verleden begaan heeft. Bijvoorbeeld: zoals de Farizeeën vanouds de geïnspireerde uitleggingen van de Schriften verwierpen, en omdat zij vreesden dat het gewone volk hun fouten zouden zien, doodden zij de profeten en legden hen het zwijgen op. Als gevolg daarvan, werden zij in geestelijke duisternis gelaten, en daar zij eigenmachtig—zonder inspiratie—de Schriften uitlegden, begrepen en pasten zij de meest eenvoudige delen van het Woord van God, verkeerd toe, met het resultaat, dat zij precies Diegene kruisigden, voor Wie zij miljoenen dollars aan offers hadden besteed, en honderden jaren in ceremoniële diensten hadden gediend. {4SC10-12: 3.2.2}

“De kleine hoorn” van Daniel Zeven is een goed omschreven profetie van de Romeinse Hiërarchie. Deze profetie is voor vele jaren gepredikt, maar de Romeinen hebben het nooit geaccepteerd, hoewel zij nooit in staat zijn geweest om haar vervulling ergens anders aan te verbinden, noch om de tijd van haar toepassing te verwijderen. Net zoals de profetieën, die de daden van de Joodse en de Romeinse leiders niet aan prezen, door hen niet begrepen werden, evenzo worden de profetieën die de fouten van de Protestantse kerken aantonen, op dezelfde wijze beschouwd als grote mysteries. {4SC10-12: 3.2.3}

Het tekort aan inzicht is niet omdat de profetieën moeilijk te begrijpen zijn, maar omdat zij de feiten openbaren die de kerken niet alleen, niet gewillig zijn toe te geven, maar ook zeer ijverig zijn om ze te bedekken. Vandaar dat de aanhangers van, “het zeer vaste woord van profetie,” met tegenstand, haat en spot, tegemoet getreden worden, terwijl hun tegenstanders verkondigen dat de profetieën, slechts verzegelde mysteries zijn. Als gevolg daarvan, daarom, overheerst onwetendheid over de Schriften overal onder het volk. {4SC10-12: 3.2.4}

Aldus, terwijl aan de ene kant de profetieën de armoede, jammerlijk-heid en ellendigheid van de kerk heden ten dage openbaren, schept zij aan de andere kant op over haar veronderstelde hoge verworvenheden, en dat zij rijk en verrijkt is met goederen en aan niets gebrek heeft. Deze heerszuchtige toestand, maakt het onmogelijk dat zij “het zeer vaste woord der profetie,” correct begrijpt en accepteert.  Zo herhaalt zij de fouten van de Joden, de Romeinen en de Protestanten. {4SC10-12: 3.2.5}

Wij zullen nu zorgvuldig de stem van profetie vergelijken met de stem van de kerk. Volgens de profetieën, was het kerkgenootschap der Zevende Dag Adventisten de opdracht gegeven, om “wederom te profeteren, voor vele natiën, en tongen en koningen.” (Openb. 10:11). Het woord “vele” is een begrenst woord—het betekent niet alle. Dus verklaart de profetie in niet onzekere termen dat de Evangelie opdracht aan de Z.D.A. kerk, niet door gaat naar alle natiën, maar slechts naar “vele,” aantonend dat voordat het Evangelie verkondigt is aan alle natiën, er aan andere opdracht moet zijn. Dit feit is ook bewezen door de Geest der Profetie: {4SC10-12: 4.1.1}

“God roept voor een geestelijke opwekking en een geestelijke hervorming. Tenzij dit plaats vind, zullen diegene die lauw zijn, voortgaan nog afstotelijker te groeien tot de Heer, totdat Hij weigert hen als Zijn kinderen te erkennen. {4SC10-12: 4.1.2}

“Een opwekking en hervorming moet plaats vinden onder de geestelijke bijstand van de Heilige Geest. Opwekking en Hervorming zijn twee verschillende dingen. Opwekking betekent een vernieuwing van geestelijk leven, een verkwikking van de krachten van geest en hart, een opstanding van geestelijke dood. Hervorming betekent een reorganisatie, een verandering in ideeën en theorieën. Hervorming zal niet de goede vrucht van gerechtigheid voortbrengen, tenzij het verbonden is met de opwekking van de Geest.”—“Christ Our Righteousness.” p. 154. (schuingedrukte de onze) {4SC10-12: 4.1.3}

“Gekleed in de wapenrusting van Christus’ gerechtigheid, is de gemeente gereed voor haar laatste strijd. “Schoon als de blanke maan, stralend als de gloeiende zon, geducht als krijgsscharen”  is ze gereed om de wereld in te gaan, overwinnende om te overwinnen.”—Prophets and Kings,” p. 725. {4SC10-12: 4.1.4}

Terwijl de stem van profetie enerzijds verklaart dat er een “reorganisatie,” moet zijn, en dan een opdracht voor de kerk om naar alle natiën te gaan, roept de stem van de kerk luidkeels, zonder enige bevoegdheid meer te hebben van wat het zegt, dan de Zondag-vierders dat doen voor hun geloof, dat zondag de juiste dag is om te houden, dat de Zevende Dag Adventisten organisatie, “er door heen gaat,” en de leken, zoals de leken van de nominale kerken, vragen niet om bewijs, van “het zeer vaste woord der profetie,” maar roepen in plaats daarvan blindelings “amen,” uit voor de stem van mensen tegen de stem van God!. Tegelijkertijd, om ze in duisternis te houden, worden zij verteld, niet te luisteren naar welke andere stem dan ook, zodat zij niet misleid worden! {4SC10-12: 4.1.5}

Wij als het kerkgenootschap der Zevende Dag Adventisten, zijn opgedragen om naar “vele,” natiën te gaan, om de honderd vier en veertig duizend, de eerste vruchten te verzamelen, zoals duidelijk getoond is in Openbaring 11: 1, 2: “En mij werd een rietstok gegeven, een meetroede gelijk, en de engel stond en zei: Sta op en meet de tempel, Gods en het altaar, en degenen die daarin aanbidden. En laat het voorhof uit, dat van buiten de tempel is, en meet dat niet, want het is aan de heidenen gegeven.” {4SC10-12: 4.1.6}

De woorden, “meten,” en “tellen,” zijn synoniemen, want bete moet gepaard gaan met tellen. Bovendien, aangezien zij die daarin aanbidden mensen zijn, moeten zij gemeten worden door ze te tellen. Vandaar dat, vanaf 1844 tot aan de tijd van deze profetische, “hervorming en organisatie,” het meten is, of de tijd van het tellen—de verzameling van de 144.000, de eerste vruchten, de twaalf stemmen, of diegene die in de tempel aanbidden,– terwijl, “het voorhof, dat buiten is,” gevuld moet worden met heidenen—de tweede vruchten, een grote schare die niemand tellen kan—die verzameld moeten worden, nadat de voornoemde hervorming en reorganisatie tot stand is gebracht, precies zoals gesteld is in de Openbaring. De openbaarder zag de 144.000 verzegeld en daarna de grote schare. (Openb. 7: 3-9). {4SC10-12: 4.2.1}

De Geest der Profetie verklaart, dat “alleen zij die in de kracht van de Almachtige, verzoekingen hebben weerstaan en overwonnen, toegestaan zullen worden om deel te hebben in het verkondigen van deze boodschap, wanneer het zal zwellen tot de Luide Roep.” (R&H, 19 nov. 1908). Deze samenvatting draag duidelijk bewijs, dat wij nu niet in de tijd van de Luide Roep zijn, noch zijn wij er ooit geweest, want de Luide Roep moet alleen door diegene verkondigt worden, die verzoekingen hebben overwonnen, terwijl de boodschap door zowel onheilige en heilige predikanten is verkondigd en nu wordt verkondigt. Vandaar dat als de boodschap in de tijd van de Luide Roep verkondigd moet worden door alleen diegene die verzoekingen hebben overwonnen, moet er noodzakelijkerwijs een hervorming zijn, en het zal al de onheilige predikanten uitziften. (5T—p. 80; G.C. 424, 5) {4SC10-12: 4.2.2}

Het zeer vaste woord der profetie, schijnt groot licht op het onderwerp, door de “evangelie profeet.” Wij lezen: {4SC10-12: 4.2.3}

“Want met vuur en met Zijn zwaard zal de Heere, in het recht treden met alle vlees; en de verslagenen des Heren zullen veel zijn. En Ik zal een teken aan hen zetten, en uit hen die ontkomen zijn, zal Ik zenden tot de heidenen, naar Tarsis, Pul en Lud, de boogschutters naar Tubal en Javan tot de ver gelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien hebben, en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen. En zij zullen al hun broeders uit alle heidenen de Here tot spijsoffer brengen, op paarden, en op wagenen, en op rosbaren, en op muildieren, en op snelle lopers, naar Mijn heiligen berg toe, naar Jeruzalem, zegt de Here, gelijk als de kinderen Israels het spijsoffer in een rein vat brengen ten huize des Heren.” (Jes. 66:16,19,20) KJV {4SC10-12: 4.2.4}

De slachting van de Heer, hier aan het licht gebracht, moet in Zijn kerk plaatsvinden, want diegene die ontkomen, moeten Christenen zijn, goed bekend met de Heer, ander zouden zij Zijn faam en Zijn heerlijkheid niet kunnen verkondigen. Bovendien, daar de heidense natiën, zullen overblijven, nadat de slachting heeft plaats gevonden, en daar zij bevoorrecht zullen zijn om het Evangelie te horen, bewijst het dat deze slachting van de heer, zal plaatsvinden voor de afsluiting van de genadetijd. {4SC10-12: 4.2.5}

Verder schrijft de Geest der Profetie nog, dat wanneer de verzegeling van de 144.000 en de slachting van Ezechiël Negen, op het punt staat te gebeuren, de predikanten verraad zullen plegen aan hetgeen hun toevertrouwt is (5T 211), en daar de boodschap gepredikt moet worden door een zuivere bediening, bewijst het weer dat deze reiniging plaats moet vinden voor de aanvang van de Luide Roep, zodoende de afsluiting van het Evangeliewerk mogelijk makend, door een hervorming en reorganisatie beweging, met de opdracht om naar allen  te gaan in plaats van naar “vele.” {4SC10-12: 5.1.1}

Hoewel wij nauwelijks de profetieën, betreffende de kerk heden ten dage, aangeraakt hebben zien wij reeds dat zij even grondig zijn als de profetieën betreffende de kerk in het verleden, en dat de drie engelen boodschap, door zal gaan, maar dat zowel, dit organisatiesysteem, en diegene die niet acht slaan om verzoekingen nu te weerstaan, zullen verloren gaan in “de slachting van de Heer.”  {4SC10-12: 5.1.2}

Er zijn velen die niet de noodzaak zien van reorganisatie, hoewel zij de noodzaak van hervorming zien. Om deze reden zullen wij een paar woorden van uitleg toevoegen. {4SC10-12: 5.1.3}

Aangezien er geen noodzaak tot hervorming geweest zou zijn, als de kerk trouw was gebleven, zou er geen noodzaak tot reorganisatie zijn geweest, als de kerk op de juiste wijze georganiseerd was en zo gebleven was. Maar zoals de geest van de wereld de kerk overnam, zo nam de geest van de wereld ook de organisatie over, hetgeen onmiskenbaar bewezen is door het feit dat zowel de medische en educatieve departementen van het kerkgenootschap nu bestuurd worden volgens de standaarden van de wereld. Vandaar dat in plaats dat de kerk de wereld leidt, leidt de wereld nu de kerk; of in andere woorden, in plaats van dat de kerk het hoofd is, zoals God het ontworpen heeft, is zij nu de staart geworden; en in plaats dat de wereld deelachtig wordt aan de geest van de kerk, is de kerk deelachtig aan de geest van de wereld, en zodoende wordt de wereld bedrogen van het ontvangen van het hemelse licht, en veroorzaakt dat zijzelf in duisternis gaat, God onterend en de mammon erend. Vandaar de noodzaak voor hervorming en reorganisatie, want hoe kan God Zijn werk afronden, Zijn volk zegenen, en de wereld redden, met een kerkorganisatie, die zelf hulp zoekt van de wereld? {4SC10-12: 5.2.1}

De Heer die de koers zag die de kerk zou navolgen, heeft ten gunste van haar, de profetieën dusdanig geformeerd in een poging de kerk te ontwaken en haar volk te redden. Laat ons daarom acht slaan op het zeer vaste Woord der profetie daar het zegt: “Heden indien gij Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet.” (Heb. 4:7) KJV  {4SC10-12: 5.2.2}

————0———–

DE TEUGELS IN ZIJN EIGEN HANDEN NEMEN

Daar de meesten van onze mensen nauwelijks de betekenis begrijpen van wat de Geest der Profetie bedoelt met de verkondiging: “De Heer zal de teugels in Zijn Eigen Handen nemen,” (“Testimonies to Ministers,” p. 300), schrijven wij de volgende alinea’s. {4SC10-12: 5.2.4}

De voorgaande profetische verklaring openbaart twee vaststaande dingen. Ten eerste, dat de Heer nu niet de teugels in Zijn Eigen handen houdt, en ten tweede, dat Hij op een zekere tijd dat wel zal doen. Dat wil zeggen, aangezien God nu niet het kerkgenootschap bestuurt door haar huidige organisatie, Hij het moet beginnen te reorganiseren. Bovendien, is het aangegeven, dat God dit zal doen, door zulke simpele middelen, dat zelf “de arbeiders verrast zullen zijn;” dat wil zeggen, Hij zal niet beginnen het kerkgenootschap te reorganiseren, door iets groots, iets ingewikkelds, of iets wat de wereld wonderbaarlijk zal noemen, maar eerder door nederige middelen, ongemerkt, langzaam, gestadig, en zo natuurlijk als voorgesteld door de mosterdzaad (Matt. 13:31, 32), en evenals de niet op te merken klont gist, die in deeg werkt (vers 33), terwijl, de werkers nog steeds “het werk onder controle willen houden,” maar zij zullen verloren gaan, zoals het gras dat verstikt wordt door het tarwe. {4SC10-12: 5.1.5}

Aangezien God de teugelen in Zijn Eigen handen genomen heeft, gedemonstreerd is in het verleden, hoeft niemand onwetend te blijven over de methode die Hij nu zal gebruiken, om “Zijn werk in gerechtigheid te volmaken,” noch minder over het systeem, dat Hij zal gebruiken om over Zijn Eigen te heersen. {4SC10-12: 5.1.6}

In de dagen toen Farao over Gods volk heerste, stuurde de Heer geen groot leger, geleid door een generaal opgeleid in de scholen van de wereld, om hen te bevrijden en om Hem een kans te geven om over hen te heersen, maar Hij stuurde Mozes, het eenvoudige middel, met zijn herdersstaf. Voor Farao, scheen dit zo eenvoudig, zo klein, dat hij slechts weinig aandacht schonk aan datgene dat toen plaatsvond. Desalniettemin, toen hij het zuurdeeg in zijn koninkrijk zag werken, werd hij op zekere momenten overtuigd, dat hij Israël moest laten gaan, maar als hij naar het werk van Mozes keek, zo eenvoudig als het was, werd zijn hart verhard, en zei hij: “Ach het kan niet van God zijn, Ik zal Israël niet laten gaan.” Dit werd keer op keer herhaald. Toen tenslotte de genadeslag kwam door de dood van de eerstgeborenen, en er een groot geweeklaag door het land van Egypte ging, toen Israël uittrok. Maar aangezien Farao nog steeds niet overtuigd was, dat God de teugels in Zijn Eigen handen had genomen, gingen hij en zijn leger erop uit om hen terug te brengen. Daarom, gebruikte God de Rode Zee, als een middel om Zijn volk te beschermen, en als een middel om Farao en zijn leger te vernietigen. De Heer zal nu niet op een minder wonderbaarlijke wijze werken om Zijn volk te bevrijden van bestuurd te worden door wereldse organisaties. Hij zal Zelf het werk gebieden, op de zelfde wijze als Hij dat deed in de dagen van Mozes en David. {4SC10-12: 5.2.3}

Bovendien verklaart de profetische stem, dat “de kinderen Israëls vele dagen zullen zitten zonder koning,” en dat “daarna de kinderen Israëls, zich zullen bekeren en zoeken de Here hun God en David hun koning, en zij zullen vrezende komen tot de Here en tot zijn goedheid in de laatste dagen.”  Hos, 3: 4,5) KJV Dat wil zeggen, het oude Israël, zou verspreid worden onder de volkeren en zou “vele dagen,” geen koninkrijk meer zijn, maar na de “vele dagen,” zouden zij zich bekeren en weer een koninkrijk worden, en “zoeken de Heer hun God en David hun koning.” Aangezien wij leven in de tijd van het terugkeren van de 144.000, de twaalf stammen, is het duidelijk dat zij in deze tijd een koninkrijk zullen worden in de hand van de Heer God in plaats van bestuurt te worden door mensen door een gebruikelijke wereldse organisatie. {4SC10-12: 6.1.1}

In de dagen van Mozes en in de dagen van David, toen de Heer het werk in Zijn Eigen Handen had, sprak Hij tot het volk door Mozes en door David, en zodoende regeerde Hij. Op gelijke wijze zal Hij, in deze tijd, het werk besturen, wanneer Hij het bestuur in Zijn Eigen handen neemt. {4SC10-12: 6.1.2}

In profetie, openbaarde God aan Ezechiël, de ongerechtigheid die in de laatste dagen, onze tijd, gedaan zou worden aan Gods volk, door hun herders en zei: “En Ik zal een herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn knecht David, die zal ze weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. En Ik de Here zal hun tot God zijn, en Mijn knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen, Ik de Here heb het gesproken.” (Ezech. 34: 23,24). KJV Zo was Ezechiël ook verteld van het huidige systeem, een organisatie van vele herders, zal vervangen worden door een nieuwe en geleid worden, door een herder in plaats van door vele. {4SC10-12: 6.1.3}

Het volk, waarover de Heer het bestuur in Zijn Eigen handen neemt, zijn vanzelfsprekend, alleen diegene die deel uit zullen maken van Zijn koninkrijk. “En zij zullen niet meer een iegelijk zijn naaste en een iegelijk zijn broeder leren, zeggende : Kent den Here want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de Here, want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hunner zonder niet meer gedenken.” Vandaar dat het door de Heer nemen van het bestuur in Zijn eigen handen, het begin is van het oprichten van Zijn eeuwige koninkrijk, vlak voor Zij zichtbare komst op de wolken.  Daniel getuigde ook in visioen van dit feit en verklaarde aldus aan de koning: “ In de dagen van deze koningen, zal de God van de Hemel, een Koninkrijk opzetten, dat in de eeuwigheid niet vernietigd zal worden: en dat Koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden, maar het zal al die koninkrijken vermalen en te niet doen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan.” (Dan. 2:44) KJV {4SC10-12: 6.1.4}

Merk op dat het Koninkrijk niet na de “dagen van deze koningen,” wordt opgericht, maar in hun dagen, en dat die koninkrijken erdoor vernietigd zullen worden. Vandaar dat, hoewel in het begin en vóór de opstanding, het koninkrijk niet volledig met al haar onderdanen, zal zijn, het haar begin zal hebben vóór de tweede komst van Christus. {4SC10-12: 6.2.1}

Christus’ Zijn eigen gelijkenis, openbaart deze waarheid, want Hij zegt: “Wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid; en voor Hem zullen al de volken vergaderd worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt. En hij zal de schapen tot Zijn rechterhand zetten, maar de bokken tot Zijn linkerhand. Alsdan zal de Koning zeggen tot degene die tot Zijn rechterhand zijn: Komt gij gezegenden Mijns Vaders! Be-erft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. Dan zal Hij zeggen ook tot degenen die ter linkerhand zijn: Gaat weg van Mij gij vervloekten in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is.” (Matt. 25: 31-34,41) KJV {4SC10-12: 6.2.2}

Het is over het algemeen begrepen dat wanneer Christus zichtbaar verschijnt, de volkeren zullen sterven door de helderheid van Zijn komst, en aldus zullen de goddelozen, geen kans hebben noch voor de Heer om tot hen te spreken, of zij tot Hem. Verder, volgens het gelijkenis, zit Hij op de troon van Zijn heerlijkheid, in plaats van op de wolken zoals in 1 Thess. 4:17. Daarom is de troon van Zijn heerlijkheid, Zijn Koninkrijk, waar Hij zichtbaar voor de volkeren op de troon zit en alle natiën voor Zich verzameld, zoals vermeld door de profeet Jesaja die ook zegt: “En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het Huis des Heren, zal vastgesteld zijn op de top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot dezelve zullen de heidenen toevloeien.”(Jes.2:2) KJV {4SC10-12: 6.2.3}

De profeet Zacharia beschrijft de zaak van de goddelozen en de bekering van de rechtvaardigen in de volgende taal: “En het zal te dien dage geschieden dat Ik Jeruzalem stellen zal tot een lastige steen voor alle volken, allen, die zich daarmede beladen, zullen gewisselijk doorsneden worden; en al de volken der aarde zullen zich tegen haar verzamelen. Te dien dage, spreekt de Here, zal Ik alle paarden met schuwigheid slaan, en hun ruiters met zinneloosheid; maar over het huis van Juda zal Ik Mijn ogen openen, en alle paarden der volken zal Ik met blindheid slaan. Dan zullen de leidslieden van Juda in hun hart zeggen: De inwoners van Jeruzalem zullen mij een sterkte zijn in den Here der heirscharen, hun God. Te dien dage zal Ik de leidslieden van Juda stellen als een vurige haard onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven, en zij zullen ter rechter- en ter linkerzijde alle volken rondom verteren; en Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem. En de Here zal de tenten van Juda ten voorste behouden, opdat de heerlijkheid van het huis Davids, en de heerlijkheid der inwoners van Jeruzalem, zich niet verheffe tegen Juda. Te dien dage zal de Heere de inwoners van Jeruzalem beschutten; en die , die onder hen struikelen zou, zal te dien dage zijn als David; en het huis Davids zal zijn als God; als de Engel des Heren voor hun aangezicht. En het zal te dien dage geschieden, dat Ik zal zoeken te verdelgen alle heidenen; die tegen Jeruzalem aankomen. Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten de Geest van genade en van gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklage over een enigen zoon, en zij zullen over Hem bitter kermen, gelijk men bitter kermt over een eerstgeborene.” (Zach. 12: 3-10) KJV{4SC10-12: 6.2.4}

Het nemen van het bestuur in Zijn Eigen handen, is daarom in de tijd van de verzameling van Zijn volk van onder de natiën, door de stem: “Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt.” (Openb. 18:4) KJV {4SC10-12: 7.1.1}

Wanneer deze stem gehoord zal worden, die Gods volk roept, zullen er geen zondaren meer zijn in Zijn Koninkrijk, noch zullen de plagen daar vallen, want de heiligen worden ut Babylon geroepen, vanwege de zonden die daar zijn en omdat de plagen op allen daar zullen vallen. {4SC10-12: 7.1.2}

In Mattheus 13: 49 is de scheiding van de zondaren onder Gods volk, vastgelegd, want in die tijd zegt Christus, worden de goddelozen uit het midden der rechtvaardigen gehaald, terwijl door de stem opgenomen in de Openbaring, worden de rechtvaardigen uit het midden van de goddelozen gehaald—de methode van de ene scheiding is het tegenovergestelde van de andere—welk feit bewijst, dat de Heer het bestuur in Zijn Eigen handen neemt, voor de aanvang van de Luide Roep van Openbaring 18:4. {4SC10-12: 7.1.3}

Ons gevaar in de huidige tijd, licht niet in hetgeen wat God zegt dat Hij zal doen, want Hij is wel degelijk in staat om de situatie af te handelen, maar het grote gevaar licht in dat velen van ons in gevaar zijn verloren te gaan door alles in twijfel te trekken en te bekritiseren dat opkomt in het ontvouwen van de waarheid, het werk en de positie van anderen bekritiserend, iedere tak van het werk bekritiserend, waarin zij zelf geen deel hebben (“Testimonies for the Church,” Volume 5, p. 690) in plaats van tot de hulp van de Heer te komen. Ja, sommigen zullen trachten, “zelf te dicteren, welke bewegingen gemaakt moeten worden, wanneer het werk voortgaat onder de leiding van de engel, die zich toevoegt bij de derde engel in de boodschap die gegeven moet worden aan de wereld.”—“Testimonies to Ministers,” p. 300. Sommigen gaan nog verder door te zeggen aan het beloofde mondstuk van God: “Jij bent te ernstig, jij legt de Schriften niet op de juiste wijze uit. Laat mij je vertellen hoe je jou boodschap moet onderwijzen.”—“Testimonies to Ministers,” p. 475. {4SC10-12: 7.1.4}

Anderen, hoewel niet zo overheersend, zullen zichzelf niet overgeven aan de leiding van God, want Jezus voorzag de groep, die “Hem haatte,” en “stuurde een boodschap naar Hem, zeggende: Wij willen niet dat deze man over ons koning zij.” (Lucas 19: 14)KJV {4SC10-12: 7.1.5}

Vandaar dat, vanwege hun dienstweigering, Jezus duidelijk vertelde dat bij Zijn verschijning, Hij Zijn dienstknechten zal bevelen door te zeggen: “Doch deze Mijn vijanden, die niet hebben gewild, dat ik over hen koning zoude zijn, brengt ze hier en slaat ze hier voor Mij dood.” (Lucas 19:27) KJV {4SC10-12: 7.2.1}

Het gelijkenis maakt het duidelijk dat door een zeker man, Jezus al heersen vóór Zijn verschijning, en dat diegene die weigeren zichzelf over te geven aan de ene die Jezus heeft gekozen, om Hem te vertegenwoordigen, eeuwig verloren zullen gaan. {4SC10-12: 7.2.2}

Laat daarom niemand door niet actief zijn, of op welke ander wijze dan ook, de wens tonen, om het profetische woord van God te niet te doen, maar eerder bidden, voor een “Zo zegt de Heer God: Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israels verzocht worden, dat Ik het hun doe; Ik zal ze vermenigvuldigen van mensen als schapen.” (Ezechiel 36:37) KJV {4SC10-12: 7.2.3}

“Daarom moeten wij ons te meer houden aan hetgeen van ons gehoord is, opdat wij niet te eniger tijd doorvloeien. Want indien het woord, door de engelen gesproken vast is geweest, en alle overtreding en ongehoorzaamheid rechtvaardige vergelding ontvangen heeft; Hoe zouden wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? Dewelke begonnen zijnde verkondigd te worden door den Here aan ons bevestigd is geworden van desgene die Hem gehoord hebben.?”(Hebr. 2:1-3) Hierom heilige broeders, die der hemelse roeping deelachtig zijn, aanmerkt den Apostel e Hogepriester onzer belijdenis Christus Jezus: Die getrouw is Dengene, Die Hem gesteld heeft, gelijk ook Mozes in geheel zijn huis was. En weken heeft Hij gezworen, dat zij in zijn rust niet zouden ingaan, anders dan dengene die ongehoorzaam geweest waren. En wij zien, dat zij niet hebben kunnen ingaan vanwege hun ongeloof.” (Hebr. 3: 1,2,18,19)KJV. ”Laat ons dan vrezen, dat niet te eniger tijd, de belofte van in Zijn rust in te gaan nagelaten zijnde, iemand van u schijne achter gebleven te zijn.” (Hebr. 4:1) KJV “Ziet toe broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos, ongelovig hart, om af te wijken van den levende God. Maar vermaant elkander te allen dage, zolang als het heden genaamd wordt, opdat niet iemand uit u verhard worde door de verleiding der zonde. Want wij zijn Christus deelachtig geworden, zo wij anders het beginsel van deze vasten grond tot het einde toe vast behouden. Terwijl er gezegd wordt: Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet, gelijk in de verbittering geschied is. Want sommigen als zij die gehoord hadden, hebben Hem verbitterd, doch niet allen, die uit Egypte door Mozes uitgegaan zijn. Over welke nu is Hij vertoornd geweest veertig jaren? Wat het niet over degenen die gezondigd hebben welke lichamen gevallen zijn in de woestijn?” (Hebr. 3: 12-17) KJV {4SC10-12: 7.2.4}

“Weidt de kudde Gods, die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk, noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed. Noch als heerschappij voerende over het erfdeel der Heeren, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde. En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen. Desgelijks gij jongen, zijt den ouden onderdanig, en zijt allen elkander onderdanig; zijt met de ootmoedigheid bekleed; want God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade. Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te Zijner tijd. Werpt al uw bekommernissen op Hem, want Hij zorgt voor u.” (1 Petr. 5: 2-7) KJV {4SC10-12: 7.2.5}

————0————-

RAADGEVINGEN AAN OUDERS—DEEL III

De erge proporties herkennende, die het altijd aanwezige ouder-kind probleem heeft verworven te midden van  Tegenwoordige Waarheid gelovigen, laat “De Symbolische Code,” in jaar uitgave van juli 1937, het volgende alarm weerklinken: {4SC10-12: 8.1.1}

Ouders zijn blind voor de ware toestand van hun kinderen, die het gelukt is om hen volledig te misleiden. Maar zij die de controle over hun kinderen hebben verloren zijn niet blij wanneer anderen trachten om hen in de hand te hebben, of trachten hun gebreken aan te geven met het doel om hun te corrigeren.” — “Testimonies for the Church,” Vol. 4, pp. 193. {“Getuigenissen voor de kerk,” Deel 4. Blz. …} {4SC10-12: 8.1.2}

“Mogelijkerwijs zal Mt. Carmel met geen ander probleem zo vaak en zo hevig te worstellen hebben als die naar voren werd gebracht in de slotzin van het laatste citaat.” {4SC10-12: 8.1.3}

Zo gericht en ernstig, echter, als deze waarschuwende opmerking was, werd het tegen dove oren gezegd. Weinigen trokken er voordeel uit, met als resultaat dat vandaag de verhouding tussen ouders, kinderen, en instelling zichzelf als een veel meer ergerlijk en leed berokkenend probleem  voordoet dan toen het voor het eerst onder de aandacht werd gebracht. De zeer is in feite zo gezwollen en geïnfecteerd geworden, waardoor deze het hele lichaam heeft vergiftigd, en zelfs de amputatie van verschillende ongeneeslijk besmette leden  veroorzaakt heeft. Waarom deze ramp? Er is maar één antwoord, en dat is: velen die belijden de Tegenwoordige Waarheid te geloven, geloven en praktiseren niet met geheel hun hart datgene wat in de Code geschreven staat. Naar waarheid gesproken, twijfel en ongeloof in de Code zijn op verschillende niveaus onze gelederen overal aan het doordringen.  En slechts weinigen, “een handvol vergeleken met de stammen,” als het ware, verbinden noemenswaardigheid aan de verheven en ernstige bevestiging van deze “maandelijkse bezoeker” dat het duidelijk eist dat de voorlopers van ‘de grote en vreselijke dag des Heren,’ die onder zijn wettig gezag staan, volstrekt moeten instemmen met al de vereisten, aanwijzingen, en advies die het van tijd tot tijd tot hen brengt, niets toevoegend aan, of afdoen van de boodschap. Het zal hen die zijn hemelse gezag negeren niet aanmoedigen, want de kerk zal het licht der wereld zijn, ‘schoon als de maan, helder als de zon, en geducht als een leger met banieren.’” {4SC10-12: 8.1.4}

Ogenschijnlijk, echter, heeft noch een “zo zegt de Heer” noch een “er staat geschreven” veel uitwerking vandaag aan de dag op Tegenwoordige Waarheid gelovigen en op hun “ideeën en theorieën, gewoonten en praktijken” als dat de sentimenten: “Zij zeggen,” “Ik heb gehoord,” (T.M. 505), “Ik denk,” dat doen. {4SC10-12: 8.1.5}

Ouders en oudersympathisanten, in het bijzonder, leggen de meeste weerstand en ondoordringbare Laodiceïsme bloot in dit opzicht, zij zijn even onontvankelijk {ongevoelig} voor de raadgevingen, waarschuwingen, en dringende verzoeken van de boodschap, als een steen voor water. Bijvoorbeeld, aan u werd herhaaldelijk verteld dat, als ouders, uw wijzen van kinderen onderrichten en tuchtigen niet Gods wegen zijn; dat uw ideeën van liefde en vriendelijkheid vals en noodlottig zijn; dat uw blinde liefde niets anders dan sentimentalisme is, en uw toegeeflijke vriendelijkheid niets anders dan wreedheid is. Maar wie heeft geloofd wat er geschreven staat, en is in vreze en beving grondig aan het werk gegaan om te worden “bekeerd en genezen” van deze verkeerde ideeën en theorieën, gewoonten en praktijken, waarmee Satan de ziel bindt aan de wiel van zijn wagen? Wie, zoals David van ouds, toen tegen hem gezegd werd: “gij zijt de man,” hebben, met diepe, gedreven overtuiging beleden: “Ik heb tegen de Here gezondigd,” en is toen meteen en ernstig eraan begonnen om “vruchten voort te brengen die aan de bekering beantwoorden” door eerst “aan (uw) kinderen, (uw) onverstandige handelwijze in het grootbrengen van hen te belijden” (S.C., Vol. 3, Nrs. 8-10, p. 3), en dan door uw “volste medewerking (aan) de school” te geven? {4SC10-12: 8.1.6}

Hoe veel wijzer, edelen, en gelukkiger zouden u en uw kinderen kunnen zijn om uw zondige opstandigheid naar Gods licht en Zijn werk toe, te belijden, dan voort te gaan met u afzijdig te houden, denkbeeldige of zelf toegediende wonden te verplegen, wrok te koesteren, grieven aan te halen, en stenen te gooien naar alles wat u niet bevalt, en naar iedereen met wie u het niet eens bent in hun pogingen om uw kinderen op te voeden en te redden. {4SC10-12: 8.2.1}

Door uw onverstandig toegeven en uw slecht geïnformeerde genegenheid tonen, uw nalatigheid om te weerhouden en gebrek om te tuchtigen, hebt u reeds onschatbare schade aan uw kinderen toegediend, wat hen hun zielen moet kosten, en mogelijkerwijs u, de uwe, tenzij er een snelle, drastische, en grondige verandering van zaken plaatsvindt, zowel bij u als bij hen – tenzij, in finesse, uw ideeën  en theorieën over godsdienst, over opvoeding, over tuchtiging, over werk, en leefgewoonten en praktijken een onmiddellijke en drastische transformatie ondergaan, die u aan de kant van de Heer zullen plaatsen in de grote strijd tussen goed en kwaad. {4SC10-12: 8.2.2}

Als u, als een Tegenwoordige Waarheid ouder, degene bent die uzelf  en uw kinderen zou willen redden, zult u haast maken om, ten minste geestelijk, uzelf uit de verdoemde steden te begeven, wiens “trots, overvloed van brood, en overvloed van ledigheid,” uiteindelijk, slechts zullen eindigen in droefheid zoals het dat deed met de vrouw van Lot in Sodom van ouds – uw laatste onwerkelijke talmende gestaar in een zoutpilaar veranderend, als het ware. Dan, eenmaal vrij in de geest van de dodelijke handboeien van deze steden, zult u voortaan uw kinderen weghouden van openbare scholen en hen thuis instrueren, “hen opvoedend in de opvoeding en de raad van de Heer,” totdat zij voorbereid zullen zijn te worden ingeschreven de school van de Heer hier te Mt. Carmel. {4SC10-12: 8.2.3}

“Ouders begeven zich in drommen met hun gezinnen naar de steden, omdat zij zich inbeelden dat het daar makkelijker is om in hun levensonderhoud te voorzien dan op het platteland. De kinderen die niets te doen hebben wanneer zij niet op school zijn, krijgen een straatopvoeding. Van kwade slechte vrienden, leren zij gewoonten aan van misdaad en verkwisting. De ouders zien dit alles, maar het zal een offer eisen om hun dwaling te corrigeren, en zij blijven waar zij zijn, totdat Satan volledige overhand over hun kinderen heeft verkregen. Het is beter om welke wereldse overweging dan ook op te offeren, dan de kostbare zielen die aan uw zorg zijn overgelaten in gevaar te brengen. Zij zullen worden overvallen door verzoekingen, en zouden moeten worden geleerd om ze het hoofd te bieden; maar het is uw plicht om iedere invloed af te snijden, om iedere gewoonte op te breken, iedere band op te geven, die u ervan weerhoudt van de meest vrije, open, en hartgrondige overgave van uzelf en uw gezin aan God{4SC10-12: 9.1.1}

In plaats van de drukbevolkte stad, zoek een rustige omgeving waar uw kinderen zullen zijn, zo veel als mogelijk beschut van verzoeking, en vorm en voed hen daar op om bruikbaar te zijn. De profeet Ezechiël somt aldus de oorzaken op die leidden tot Sodoms’ zonden en vernietiging: ‘Trots, overvloed aan brood, en overvloed aan ledigheid was in haar dochters; ook versterkte zij de handen van de armen en hulpbehoevenden niet.’  Allen die zouden willen ontkomen aan de ondergang van Sodom, moeten de handelwijze schuwen die oordelen van God over die goddeloze stad brachten{4SC10-12: 9.1.2} 

“Mijn broeders, u misacht de meest heilige eisen van God, door uw nalatigheid om uzelf en uw kinderen aan Hem te wijden. Velen van u rusten in valse zekerheid, in beslag genomen door zelfzuchtige belangen, en aangetrokken door aardse schatten. U vreest geen kwaad. Het gevaar schijnt ver weg te zijn. U zult worden misleid, bedrogen, en dat tot uw eeuwige ondergang, tenzij, u opstaat, en met berouw en diepe vernedering terugkeert tot de Heer. {4SC10-12: 9.1.3}

De dodelijke slaperige toestand {ongeïnteresseerdheid} van de wereld is uw zinnen aan het verlammen. Zonde lijkt niet langer afstotend, omdat u verblind bent door Satan. De oordelen van God zullen spoedig over de aarden worden uitgestort. ‘Vlucht voor uw leven,’ is de waarschuwing van de engelen van God. Andere stemmen worden gehoord die zeggen: ‘raak niet opgewonden; er is geen oorzaak voor bijzondere zorgen.’ Zij die op hun gemak zijn in Sion roepen vrede en veiligheid, terwijl de hemel verklaart dat snelle vernietiging op het punt staat over de overtreders te komen. De jongere, de lichtzinnige, de liefhebber van genot beschouwen deze waarschuwingen als ledige sprookjes, en keren zich met een grap vanaf. Ouders zijn geneigd te denken dat hun kinderen gelijk hebben in deze zaak, en allen slapen op hun gemak voort. Zo was het bij de verwoesting van de oude wereld, en toen Sodom en Gomora door vuur werden verteerd. Lot werd uitgelachen om zijn zorgen en waarschuwingen. Maar het waren deze spotters die omkwamen in de vlammen. Diezelfde nacht werd de genadedeur voor altijd gesloten voor de goddeloze, onverschillige inwoners van Sodom. {4SC10-12: 9.1.4}

“Het is God die het lot van zielen in Zijn handen houdt. Hij zal niet altijd met Zich laten spotten; Hij zal Zich niet altijd lichtzinnig laten behandelen. Zijn oordelen zijn reeds in het land. Woeste en vreselijke stormen laten verwoesting en dood achter op hun spoor. Het verslindend vuur legt het verlaten bos en de drukbevolkte stad plat. Storm en schipbreuk wacht hen op die reizen over de diepte. Ongevallen en rampen bedreigen allen die over land reizen. Orkanen, aardbevingen, zwaard en hongersnood, volgen elkaar snel op. Toch zijn de harten der mensen verhard. Zij herkennen de waarschuwende stem van God niet. Zij zullen niet vluchten naar de enige toevlucht oord tegen de naderende storm. {4SC10-12: 9.2.1}

Velen die op de muren van Sion geplaats zijn geweest, om met arendsogen voor het naderen van gevaar, en de waarschuwende stem te verheffen, zijn zelf slapende.’ Juist degenen die meest actief en waakzaam zouden moeten zijn in dit uur van gevaar, verwaarlozen hun plicht, en brengen over zich het bloed van zielen. {4SC10-12: 9.2.2}

“Mijn broeders weest op uw hoede voor het boos hart van ongeloof. Het woord van God is duidelijk en nauwgezet in haar restricties {beperkingen}; het komt tussen beiden bij uw toegeeflijkheden; daarom geeft u er geen gehoor aan. De getuigenissen van Zijn Geest vestigen uw aandacht op de Schriften, geven uw karaktergebreken aan, en berispen uw zonden; daarom geeft u er geen gehoor aan. En om uw vleselijk gezinde, van gemak houdende wijze van handelen te rechtvaardigen, begint u te twijfelen als de getuigenissen wel van God zijn of niet. Als u hun leringen zou willen gehoorzamen, zou u ervan verzekerd zijn dat zij van hemelse oorsprong zijn. Onthoudt, uw ongeloof beïnvloeden hun waarheidsgetrouwheid niet.” – “Testimonies for the Church,” Vol. 5, pp. 232-234. {“Getuigenissen voor de Kerk,” Deel 5. …} {4SC10-12: 9.2.3}

“Elkeen van de kinderen van de Hebreeërs die gevonden werd in een Egyptische woonplaats, werd vernietigd{4SC10-12: 9.2.4}

“Deze ervaring van de Israëlieten werd opgetekend om hen te instrueren die in de laatste dagen zouden leven. Voordat de overvloeiende gesel over de bewoners der aarde zal komen {Jes. 28:15, 18}, roept de Heer allen op die inderdaad Israëlieten zijn om zich voor te bereiden op die gebeurtenis. Aan ouders zendt Hij de waarschuwende roep: Verzamel uw kinderen in uw eigen huizen; verzamel hen weg van hen die de geboden van God misachten, die het kwade leren en beoefenen. Gaat zo snel mogelijk uit de grote steden weg. Richt kerkscholen op. Geeft u kinderen het woord van God als het fundament van al hun onderricht. Dit is vol van prachtige lessen, en als leerlingen het tot hun studieonderwerp maken in hun lagere klas  beneden, zullen zijn voorbereid zijn voor de hogere klas boven. (…) {4SC10-12: 9.2.5}

“Waar zijn uw kinderen? Voedt u hen op om ‘de verderfelijkheden die in de wereld zijn door wellust,’ {2 Pet. 1:4} te onderscheiden en te vermeiden? Tracht u om hun zielen te redden, of bent u, door uw nalatigheid, aan het helpen in hun vernietiging?”—“Testimonies for the Church,” Vol. 6, p. 195. {“Getuigenissen voor de Kerk,” Deel 6{4SC10-12: 10.1.1} 

 Moeder en vader, broeder en zuster, is het echt uw bedoeling om te ontkomen aan “de overvloeiende gesel?”    Als u dat doet, dan zult u geen moment langer maar één lichtstraal negeren of veronachtzamen, maar zult u grondig de Codes opnieuw bestuderen en snel de ernstige lessen, voorschriften, uitdrukkelijke bevelen, berispingen, en waarschuwingen in werking doen treden, waar niet naar geluisterd werd zoals zij van tijd tot tijd gekomen zijn. Op die manier, en alleen op die manier, zult u uw gezinnen en levens ordenen {leiden} dat u en uw kinderen deel mogen hebben aan het bouwen van het “kamp” van de Heer en het vergaderen van de naties, en om  dan tenslotte de onuitsprekelijke en alles overtreffende vreugde te ervaren om in te gaan in de heerlijke ‘rust die nog rest voor het volk van God!’ {Heb. 4:9} {4SC10-12: 10.1.2}

—————-0————

 JALOEZIE EN HET VINDEN VAN FOUTEN VEROORDEELD

 Het doet mij zeer om te moeten zeggen dat er onhandelbare tongen onder kerkleden zijn. Er zijn valse tongen, die zich voeden met onrust {of kwaad}. Er zijn sluwe {geniepige of geslepen}, fluisterende tongen. Er is geklik, ongepaste bemoeizucht, behendige ondervraging. Onder de liefhebbers van geroddel, worden sommigen gedreven door nieuwsgierigheid, anderen door jaloezie, velen door haat tegen hen door wie God hen heeft berispt. Al deze dissonerende {of strijdige} elementen zijn werkzaam. Sommigen verbergen hun ware gevoelens, terwijl anderen ernaar verlangen alles te publiceren wat zij weten, of zelfs vermoeden, van het kwaad tegen een ander. {4SC10-12: 10.1.3}

“Ik zag dat de geest van meineed,  die waarheid in leugen, goed in kwaad, en onschuld in misdaad zou veranderen, nu werkzaam is. Satan verheugd zich over de toestand van Gods volk. Terwijl velen hun eigen ziel verwaarlozen, kijken zij gretig uit naar een gelegenheid om anderen te bekritiseren en te veroordelen. Allen hebben karaktergebreken, en het is niet moeilijk om iets te vinden die jaloezie kan verklaren tot hun schade.” ‘nu,’ zeggen deze aangestelde rechters, ‘wij hebben feiten. Wij zullen een beschuldigen aan hen bevestigen waarvan zij zich niet kunnen bevrijden.’ Zij wachten op een geschikte gelegenheid, en dan voeren zij hun pakket van laster aan, en brengen {dan} hun pikante nieuwigheid voort {4SC10-12: 10.1.4}

“In hun pogingen om een punt naar voren te brengen, zijn mensen die van nature een sterke fantasie hebben, in gevaar van zichzelf en anderen te misleiden. Zij verzamelen niet beveiligde uitdrukkingen van anderen, niet in overweging nemend dat woorden, op haastige wijzen geuit kunnen zijn en daarom niet de ware gevoelens van de spreker kunnen uit drukken. Maar deze onopzettelijke opmerkingen, vaak zo onbeduidend, dat zij niet opgemerkt moeten worden, worden gezien door satans vergrootglas, overdacht en herhaald, totdat molshopen, bergen worden. Afgescheiden van God, worden de kwaadsprekers het speelbal van verzoeking. Zij kennen nauwelijks de kracht van hun gevoelens of het gevolg van hun woorden. Terwijl zij de fouten van anderen veroordelen, laten zij zelf veel grotere fouten toe. Consistentie is een juweel.’” –” Testimonies for the Church,” Vol. 5, pp. 94,95. {4SC10-12: 10.1.5}

 “God heeft de wereld zo lief gehad, dat Hij Zijn enig geboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem geloofd niet verloren ga, maar eeuwig leven hebben zou.” (Johannes 3; 16) KJV {4SC10-12: 10.1.6}

 God houdt zoveel van ons, niet omdat wij goed zijn, en Hem geen kwaad hebben gedaan, maar omdat Hij een God van oordeel, waarheid, en gerechtigheid is. Er is geen grotere vijand tegen iemand, dan hij die andermans enige zoon, zou doden. De wereld kon geen groter letsel tegen God gedaan hebben, dan wat het deed, en toch heeft God toch genade over ons en behandelt ons als Zijn vrienden, in plaats van als Zijn vijanden. Geen grotere misdaad hebben wij tegen elkander begaan, dan de misdaad die wij tegen God begaan hebben. Vandaar dat wij als Christenen en onderdanen van Zijn Koninkrijk, zelf onze meest ergste vijand horen te behandelen zoals God ons behandelt, elkaar vergevend zoals Hij ons vergeeft, zodat wij niet gevonden worden onder die slechte dienstknechten die voorgesteld worden in het volgende gelijkenis: {4SC10-12: 10.2.1}

 Daarom wordt het Koninkrijk der hemelen vergeleken bij een zeker koning, die met zijn dienstknechten wilde afrekenen.

Als hij nu begon te rekenen, werd tot hem gebracht een, die hem schuldig was tien duizend talenten. En als hij niet had, om te betalen, beval zijn heer, dat men hem zou verkopen, en zijn vrouw en kinderen, en al wat hij had, en dat de schuld zou betaald worden. De dienstknecht dan, nedervallende, aanbad hem, zeggende: Heer! wees lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen.  En de heer van dezen dienstknecht, met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, heeft hem ontslagen, en de schuld hem kwijtgescholden. Maar dezelve dienstknecht, uitgaande, heeft gevonden een zijner mededienstknechten, die hem honderd penningen schuldig was, en hem aanvattende, greep hem bij de keel, zeggende: Betaal mij, wat gij schuldig zijt. Zijn mededienstknecht dan, nedervallende aan zijn voeten, bad hem, zeggende: Wees lankmoedig over mij, en ik zal u alles betalen.  Doch hij wilde niet, maar ging heen, en wierp hem in de gevangenis, totdat hij de schuld zou betaald hebben. Als nu zijn mededienstknechten zagen, hetgeen geschied was, zijn zij zeer bedroefd geworden; en komende, verklaarden zij hunnen heer al wat er geschied was. Toen heeft hem zijn heer tot zich geroepen, en zeide tot hem: Gij boze dienstknecht, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, dewijl gij mij gebeden hebt; Behoordet gij ook niet u over uw mededienstknecht te ontfermen, gelijk ik ook mij over u ontfermd heb? En zijn heer, vertoornd zijnde, leverde hem den pijnigers over, totdat hij zou betaald hebben al wat hij hem schuldig was. Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden.” (Matt. 18:23-35) KJV {4SC10-12: 10.2.2}

 Petrus was een zeer ijverige volgeling van Christus, maar toen Christus voor het gerecht was, verraadde Petrus Hem en om de menigte te laten geloven dat hij niet een volgeling van Christus was, vloekte en zwoor hij. Was Christus zoals sommige van ons, toen Hij Petrus na Zijn opstanding had ontmoet, zou Hij hem bijna vermoord hebben, maar in plaats daarvan had Christus medelijden met hem, en had hem lief met een grotere liefde dan voorheen. In plaats van fouten bij hem te vinden en zijn slechte daden aan anderen te verkondigen, zei Hij: Simon, zoon van Jonas, hebt Gij Mij meer lief dan deze? Hij zei tegen Hem, Ja Here: Gij weet, dat ik u liefheb, Hij zeide tegen hem: Voedt Mijn schapen.” (Johannes 21: 15) KJV {4SC10-12: 11.1.1}

Merk hier op wat Jezus wil dat wij doen. Hij eiste geen berouw van Petrus zoals sommige belijdende Christenen van hun medemens doen. Nog minder onthief Hij hem uit zijn dienst omdat hij tekort geschoten was. Diegene die bekentenis en berouw eisen, van diegene van wie zij veronderstellen verkeerd te zijn, volgen niet het voorbeeld van Christus, maar imiteren in de plaats daarvan Satan. Satan beschuldigde Job voor de Heer; Job beschuldigend met op verkeerde wijze volgen van de Heer, en om zijn jaloerse achterdocht te bewijzen als zijnde waar, vervolgde hij zijn wreedheid. (Job 1.) {4SC10-12: 11.1.2}

Zou de ene Christen verkeerd behandelt zijn door een ander, of als hij verondersteld dat de broeder verkeerd heeft gehandeld tegen de Heer, heeft hij niet het recht, een bekentenis en berouw te eisen van de ene waarvan hij denkt dat die fout is. Als hij de dwalende wenst te helpen, laat hij dat doen door liefde en vriendelijkheid. {4SC10-12: 11.1.3}

Als twee broeders een geschil hebben, zal de ene die wijs is en een ware volgeling van Christus, hoewel hij helemaal niet fout is, de dwalende om vergiffenis vragen, in plaats van met hem in discussie te gaan en te twisten om zichzelf rechtvaardig te bewijzen en de andere fout. Het volgende voorbeeld is een dat alle Christenen horen na te volgen: {4SC10-12: 11.1.4}

“Jaren geleden, toen het gezelschap gelovigen in de spoedige wederkomst van Christus nog heel klein was, kwamen de Sabbat houders te Topsham, Maine, bij elkaar voor aanbidding in de grote keuken in het huis van Broeder Stockbridge Howland. Een Sabbat morgen was Br. Howland afwezig. Wij waren verrast hierom, omdat hij altijd zo stipt is. Hij kwam spoedig binnen, zijn gezicht gloeiend, schijnend met de heerlijkheid van God. ‘Broeders,’ zei hij, ‘Ik heb het gevonden. Ik heb gevonden dat wij een manier van handelen kunnen navolgen, waarvan de garantie van Gods woord is: “Gij zult nimmer struikelen.”. Ik ga u daarover vertellen.’ {4SC10-12: 11.1.5}

“Hij vertelde ons toen dat het hem opgevallen was, dat een broeder, een arme visser, voelde dat hij niet zo hoog gerespecteerd werd als dat hij hoorde te worden, en dat Broeder Howland en andere zichzelf dachten dat zij boven hem waren. Dit was niet waar, maar het scheen waar voor hem; en hij had de bijeenkomsten verschillende weken niet bezocht. Dus ging Broeder Howland naar zijn huis, en knielde voor hem zeggende: ‘Mijn Broeder, vergeef mij. Wat is het dat ik u aangedaan heb? De man nam hem bij de hand en trachtte hem op zijn voeten te laten staan. ‘Nee,’ zei Broeder Howland, ‘wat heb jij tegen mij?’ ‘Ik heb niets tegen jou,’ ‘Maar u moet wat tegen mij hebben,’ zei Broeder Howland, ‘want eens konden wij met elkaar praten, maar nu praat u helemaal niet met mij, en ik wil weten wat er aan de hand is.’ {4SC10-12: 11.1.6}

“’ Sta op Broeder Howland,’ zei hij. ‘Nee,’ zei Broeder Howland, ‘Ik zal dat niet doen.’ ‘Dan moet ik omlaag komen,’ zei hij, en hij viel op zijn knieën en bekende hoe kinderachtig hij geweest was en hoe vele kwade vermoedens hij gekoesterd had. ‘En nu,’ zei hij, ‘zal ik ze allemaal wegzetten.’ {4SC10-12: 11.2.1}

Toen Broeder Howland dit verhaal vertelde, scheen zijn gezicht met de heerlijkheid van de Heer. Net toen hij beëindigd was, kwamen de visser en zijn familie binnen, en wij hadden een voortreffelijke bijeenkomst. {4SC10-12: 11.2.2}

“Stel je eens voor dat sommige van ons de handelswijze zouden navolgen die door Broeder Howland gevolgd is. Wanneer onze broeders kwade vermoedens hebben, wij naar hen toe zouden gaan, zeggende: ‘Vergeef mij als ik iets gedaan heb om u te beschadigen,’ kunnen wij de toverformule van satan verbreken en onze broeders vrij maken van hun verzoekingen. Laat niets tussen u en uw broeders komen. Als er iets is wat u kan doen een offer te brengen om de rotzooi van achterdocht op te helderen, doe dat. God wil dat wij van elkander houden als broeders. Hij wil dat wij medelijdend en hoffelijk zijn. Hij wil dat wij onszelf onderwijzen, te geloven, dat onze broeders van ons houden, en te geloven dat Christus van ons houdt. “Liefde verkrijgt liefde.”—“Testimonies for the Church,” Vol. 9, pp. 191-193. {4SC10-12: 11.2.3}

Vele jaren geleden, overleed een vriend die mij geld schuldig was, en terwijl de familie verdriet had, probeerde ik hen te helpen, en de moeder van de overleden jongen, vroeg aan mij of ik zo vriendelijk zou willen zijn om hun kennissen telegrafische te melden over de dood, en zij zou mij later betalen. Toen vroeg ik haar om mij de namen en adressen te geven. De meeste van de kennissen woonden ongeveer 2500 kilometers verder {4SC10-12: 11.2.4}

Vele maanden later, presenteerde ik de rekening voor betaling maar werd geweigerd. Wat echter het meest pijnlijke was, was dat ik hun vriendschap verloor en zij werden mijn vijanden in plaats van vrienden te blijven. Later belde ik de familie op die mij een lange tijd niet had gezien, en toen een van de dames de deur opende en mij zag, was zij stil en scheen ietwat verbouwereerd over wat zij moest doen, maar daar ik glimlachend en op een vriendelijke wijze, tegen haar zei, “Ik ben gekomen Zr.—— om te weten te komen hoe het met u gaat,’ etc, nodigde zij mij hoewel afstandelijk, uit naar binnen te komen. Nadat wij een kort gesprek samen hadden, zei ik tegen haar: “Ik ben gekomen om U te vragen mij te vergeven voor wat voor verkeerds ik gedaan mag hebben. Zij zei verrast: “Jij hebt niets gedaan.” Maar ik antwoorde: “Ik moet iets gedaan hebben, want wij waren goede vrienden, en zijn dat nu niet.” Daar ik erop stond om vergeven te worden, zei ze: ‘Wel u bent vergeven,” Wij spraken dan even vriendelijk als voor de barrière tussen ons kwam en onze vriendschap verduisterd, en ik sprak nooit over de schuld, nog vroeg zij mij om haar te vergeven, maar zij wilde weten over mijn zaken en toen ik het aan haar uitlegde, vroeg zij mij om haar literatuur toe te zenden. Voor het huis te verlaten, en met haar toestemming, offerde ik een gebed op en vroeg God de hele familie te zegenen. Hoe kan ik nu de schuld tegen haar houden, nadat de Heer mij vergeven heeft van een niet genoemde grotere schuld dan datgene wat zij mij schuldig was?

Christus zegt: “Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen.” (Math. 5: 44) Maar iemand kan zeggen: “Ik kan dit niet doen.” Heel goed, dan heeft diegene zichzelf onwaardig geoordeeld voor het koninkrijk en moet de naam van de Heer niet langer tevergeefs aannemen, door zichzelf een Christen te noemen.  (Zie Exodus 20:7)  {4SC10-12: 11.2.5}

Hoeveel goeds de literatuur haar zal doen, kan niemand nu nog zeggen, maar een ding is zeker, en dat is, als zij verloren gaat, kan zij niet naar mij in het oordeel komen en zeggen: “U was het die mij weggehouden heeft van het koninkrijk.” {4SC10-12: 12.1.1}

Ongeacht hoe rechtvaardig de een zichzelf mag achten en hoe onrechtvaardig de ander, beiden zijn gelijk, “want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid God.” Wanneer wij anderen veroordelen, veroordelen wij eigenlijk onszelf. “Oordeelt niet opdat gij niet geoordeeld worde, Want met de mate waarmee gij oordeelt, zult ook gij geoordeeld worden.” (Math. 7: 1, 2). KJV {4SC10-12: 12.1.2}

“Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen en Ik zal u in uw land brengen. {4SC10-12: 12.1.3}

“Dan zal ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een hart van vlees geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen.” (Ezech. 36: 24-27) KJV {4SC10-12: 12.1.4}

Aangezien de vervulling van dit Schriftgedeelte nog in de toekomst ligt, bewijst het dat in deze huidige tijd, ieder van ons onrein is, en dat geen van ons volgens Gods inzettingen wandelt en Zijn rechten houdt of doet, want nadat de Heer ons uit het midden van de heidenen haalt en in ons eigen land brengt, “dan,” zegt Hij, zal Hij onze harten reinigen en maken dat wij in Zijn inzettingen wandelen en Zijn rechten bewaren. Daarom, hoe kan iemand praten over de zonden van een ander zonder zichzelf te veroordelen? “Dit is mijn gebod, Dat gij elkander liefhebt, zoals Ik u lief heb gehad.” (Johannes 15: 12) KJV {4SC10-12: 12.1.5}

Omdat geen goede moeder over de slechte daden van haar kinderen praat en ze bekend maakt, zo moeten diegene die ware volgelingen van Christus zijn, niet praten over de slechte daden van hun broeders en die bekend maken. Dit is een makkelijke manier voor iemand om zichzelf te onderzoeken, en uit te vinden, of hij Christus’ geboden houdt of breekt. {4SC10-12: 12.2.1}

“Het is het doel van God, dat Zijn kinderen in eenheid zullen samensmelten. Verwachten zij niet om samen te wonen in dezelfde hemel? Is Christus verdeelt tegen Zichzelf? Zal Hij zijn volk succes geven, voordat zij de rotzooi van kwade vermoedens en verdeeldheid weg vegen, voordat de arbeiders, met eenheid van doel, toegewijd hart en verstand en kracht aan het werk dat zo heilig is, voor Gods aangezicht te doen? Eenheid brengt kracht; verdeeldheid zwakheid. Verenigd met elkaar, samen werken in harmonie voor de zaligheid van mensen, zullen wij daadwerkelijk ‘arbeiders tezamen met God zijn.’ Diegene die weigeren in harmonie te werken onteren God op een geweldige wijze. De vijand van zielen, verheugd zich om hun te zien werken in tegenstrijdige doelen met elkaar. Dezulken moet broederlijke liefde en tederheid van hart beoefenen met elkaar. Als zij het gordijn aan een kant konden schuiven, die de toekomst onthult, en het resultaat zien van hun verdeeldheid, zouden zij zeker geleid worden om berouw te tonen. {4SC10-12: 12.2.2}

“De wereld kijkt bevredigend toe naar de verdeeldheid onder Christenen. Ontrouw is zeer tevreden. God roept op voor een verandering onder Zijn volk. Eenheid met Christus en met elkaar is onze enige veiligheid in deze laatste dagen. Laat ons het niet mogelijk maken voor Satan om naar onze kerkleden te wijzen, zeggende: Ziet, hoe deze mensen, die onder de banier van Christus staan, elkaar haten. Wij hebben niets te vrezen voor hen, terwijl zij meer kracht besteden aan tegen elkaar vechten dan in oorlog te zijn met mijn krachten.’ {4SC10-12: 12.2.3}

“Na de neerdaling van de Heilige Geest, gingen de discipelen voort om de verrezen Verlosser te verkondigen, hun enige wens was de verlossing van zielen. Zij verheugden zich in de zoetheid van de gemeenschap met de heiligen. Zij waren teder, bedachtzaam, zelf verloochenend, gewillig welk offer dan ook te maken omwille van de waarheid… {4SC10-12: 12.2.4}

“Maar de prille Christenen begonnen naar de tekortkomingen in elkaar te kijken. Stilstaand bij fouten, plaats gevend aan onvriendelijke kritiek, verloren zij het zicht op de Verlosser, en van de grote liefde, die Hij geopenbaard had voor zondaren. Zij werden nog strenger met betrekking tot uiterlijke ceremoniën, meer buitensporig over de theorie van het geloof, strenger in hun kritiek. In hun ijver om anderen te veroordelen, vergaten zij hun eigen fouten. Zij vergaten de lessen van broederlijke liefde die Christus had geleerd. En het trieste van alles, zij waren onbewust van hun verlies. Zij beseften niet dat vreugde en blijdschap uit hun leven verdween, en dat spoedig zij in duisternis zouden wandelen, door de liefde van God uit hun harten te hebben gesloten.”—“Testimonies for the Church,” Vol. 8, pp. 240, 241. {4SC10-12: 12.2.5}

>