15 jun Deel 2 Tijdige Groeten Nrs. 43, 44
Ter Correctie
Tijdige Groeten
De enige gemoedsrust
Vol.2Nr.43
Plaatje
Een Dode Top, Een Zijtak Of Een Scheut—Welke?
GEBEDSVOORLEZING
Getrouwheid aan Principes
Voor onze overdenking zal ik vanmiddag lezen uit Getuigenissen, Deel 5, ; bladzijde 42, de eerste alinea: {2TG43: 2.1}
“Wij bezitten duidelijke voorbeelden van de ondersteunende kracht van vastberaden godsdienstige principes….De gapende leeuwenkuil kon Daniel niet van zijn dagelijkse gebeden afhouden, evenmin kon de vurige oven Sadrach en zijn metgezellen er toe brengen te buigen voor de afgod die Nebukadnesar had opgericht. Jongen mensen die standvastige principes hebben, zullen goedkoop amusement vermijden, pijn verdragen en zelfs eerder de leeuwenkuil en de vurige oven trotseren, dan God ontrouw te zijn. Let op het karakter van Jozef. Deugd werd zwaar op de proef gesteld, maar de overwinning was volledig. Op elk punt doorstond de edele jongeman de toets. Hetzelfde verheven en onbuigzame principe kwam bij elke verzoeken te voorschijn. De Heer was bij hem, en Zijn woord was wet.” Getuigenissen, Deel 5, blz. 42. {2TG43: 2.2}
Laten we nu bidden dat we de godsdienst van David, van Daniel, van Jozef zullen hebben. Deze mannen waren nog maar jeugdig toen ze hun respectievelijke carrières ingingen, toch waren ze vastberaden in hun overtuigingen als de naald van de kompas. Ze weken niet af van een enkele rechtvaardige taak of principe ongeacht de druk of omstandigheden. Hun onwankelbaar karakter en ijver om de wereld beter te maken, bracht de Heer ertoe hun koningen te maken. Nu horen wij te bidden dat wij geen dwarsliggers zijn maar dat we bouwers zijn aan de snelweg van de beschaving; dat in plaats van slechts plaats in te nemen, we vruchtbare takken zijn in Gods grote wijngaard. {2TG43: 2.3}
2
EEN DODE TOP, EEN ZIJTAK OF EEN SCHEUT—WELKE?
LEZING DOOR V. T. HOUTEFF
BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN
SABBAT, 1 Januari 1949
CARMEL KAPEL
WACO, TEXAS
Alle mensen door de eeuwen heen die ooit een frisse boodschap van God hebben omarmd werden gebrandmerkt als “zijtakken,”en werden als gevaarlijk beschouwt—iets waar men waakzaam voor moest zijn zodat men als het ware niet beschoten, gestoken, vertrapt of iets even slecht, of moeilijk te zeggen wat werd. {2TG43: 3.1}
Zoals u weet, worden ook wij als zodanig gebrandmerkt en worden beschuldigd van het verlaten van het kerkgenootschap, net zoals de apostelen beschuldigd werden voor het verlaten van het Judisme en het aannemen van het Christendom. In feite hebben de apostelen niet gelaten, want ze namen niet alleen ieder waarheid die het Judisme had met zich mee, maar ze gingen ook verder met de nieuwe Waarheid van God, terwijl het Judisme terug viel. De apostelen zouden bovendien in de synagoge gebleven waren als de Joden ze niet uitgedreven hadden. Om deze reden werden de apostelen “zijtakken,” en dergelijke genoemd. {2TG43: 3.2}
Op gelijke wijze hebben wij ons niet teruggetrokken van het kerkgenootschap, maar zijn uit onze respectievelijke kerken geworpen en gedwongen om onder een andere naam te gaan; Davidiaanse Zevende Dags Adventisten, — en dit alles om geen andere reden dan voor het omarmen van de
3
toegevoegde in de Hemel geboren Waarheid, die kracht en sterkte geeft aan de Advent boodschap (Early Writings, pg. 277), en die ons betere Zevende Dags Adventisten maakt dan we geweest waren of anders zouden kunnen zijn. {2TG43: 3.3}
Als wij nu “zijtakken,” zijn vanwege het wandelen in het licht dat de Hemel stuurt van tijd tot tijd om Gods volk te leiden op de weg van Waarheid en Gerechtigheid, dan zou ik willen weten wat onze broeders en zusters zelf denken dat ze zijn, want onder hetzelfde teken van logica is de moeder kerkgenootschap, de Zevende Dags Adventisten, zelf een zijtak van een andere kerkgenootschap. Bovendien is dit ook waar voor al de Protestantse kerkgenootschappen, want zij zijn de zijtakken van de Katholieke; en de Apostolische is een zijtak van de Joodse. Wie, is dan behalve de Joodse niet een zijtak? In feite, als we zo ver mogelijk teruggaan als de tijd van Abraham, zullen we ontdekken dat zelf de Joden een zijtak waren van iets voor hun tijd. Als zijtakken om die reden geweerd, gehaat en verafschuwd moeten worden, waarom zijn er dan überhaupt nog Christenen? En als dit een verrassing is voor hen die anders van zichzelf denken dan een zijtak, zouden zij nu zonder te dralen zich moeten aanmelden voor toegang tot de Synagoge, of zich anders als mannen Gods beginnen te gedragen. {2TG43: 4.1}
Ziet u, broeder, zuster dat als het niet om de “zijtakken,” was geweest, voor hen die van zichzelf moet hadden om op te komen voor de Tegenwoordige Waarheid, “voedsel op zijn tijd,” (Matt. 24: 45), zou geen van ons ooit de kans gehad hebben om een Christen, Protestant, Adventist of Davidian te worden. we zouden allen lid zijn geweest van de God verzakende Synagoge, als het dan van iets was. In feite
4
zouden we in het geheel geen Bijbelse Godsdienst hebben gehad, want de joden zelf zijn afgeweken van het weinige dat ze daarvan hadden bewaard 2000 jaren geleden. Zouden we dan niet dankbaar moeten zijn voor de getrouwheid van de zijtakken die ons zijn voorgegaan (als ze dat al waren) en waar Christus de eerste van was? Ik ben in ieder geval trots om met mijn Heer zijtak genoemd te worden. Ik ben daarom blij om een zijtak te zijn, maar zou het niet leuk vinden om een dode top te zijn. {2TG43: 4.2}
Onze vijandige broeders en zusters, noemen ons op onjuiste wijze “zijtakken.” We zouden op de juiste manier, “scheuten,”genoemd moeten worden, want dat is wat toegevoegde Waarheid doet voor de kerk en voor een ieder die het aanvaard. Een boom die geen scheut voortbrengt in het seizoen waarin het dat hoort te doen, gaat of dood of is al dood. Het is dan duidelijk, dat zonder,”scheuten,”de broeders en zusters geen kans zouden hebben om de Laodiceaanse kwaal te overleven, en geen kans om het Koninkrijk van heerlijkheid te bereiken. Ze zullen, terwijl ze stervende zijn, voor altijd dromen van rijk te zijn en verrijkt met goederen, hoewel de Heer zelf aantoont dat ze “ellendig en jammerlijk, en arm en blind en naakt zijn” (Openb. 3: 17) en het niet weten. Hoe dankbaar horen ze ons niet te zijn die hun vurige pijlen ten gunste van de Waarheid hebben weerstaan! {2TG43: 5.1}
In het twintigste hoofdstuk van Mattheus vinden vijf van zulke scheuten. Zou u willen weten welke deze scheuten zijn? Om de studie over hen te vergemakkelijken, heb ik deze kaart voorbereid, en nu is uw gelegenheid om er nauwkeurig naar te kijken en het getrouw in overweging te nemen. {2TG43: 5.2}
5
Deze kaart is een reproductie van het gelijkenis die gevonden wordt in het twintigste hoofdstuk van Mattheus, het gelijkenis waarin de Heer aantoont dat de Heer des Huizes, God, in de loop der tijd arbeiders huurde op vijf verschillende gelegenheden. {2TG43: 6.1}
6
Laten we nu het gelijkenis zelf lezen:{2TG43: 7.1}
Matt. 20: 1-7—“ Want het koninkrijk der hemelen is gelijk een heer des huizes, die met den morgenstond uitging, om arbeiders te huren in zijn wijngaard. En als hij met de arbeiders eens geworden was, voor een penning des daags zond hij hen heen in zijn wijngaard. En uitgegaan zijnde omtrent de derde ure, zag hij anderen, ledig staande op de markt. En hij zeide tot dezelve: Gaat ook gij heen in den wijngaard, en zo wat recht is, zal ik u geven. En zij gingen. Wederom uitgegaan zijnde omtrent de zesde en negende ure, deed hij desgelijks. En uitgegaan zijnde omtrent de elfde ure, vond hij anderen ledig staande, en zeide tot hen: Wat staat gij hier den gehele dag ledig? Z.ij zeiden tot hem: Omdat ons niemand gehuurd heeft. Hij zeide tot hen: Gaat ook gij heen in den wijngaard, en zo wat recht is, zult gij ontvangen.”
De eerste arbeiders, waren vanzelfsprekend de joden in de dagen van Mozes. Aangezien, de volgende, zij die gehuurd werden in het derde uur de Christenen waren, volgt het dat de dag (de twaalf zinnebeeldige uren van het gelijkenis waarin het huren feitelijk wordt uitgevoerd) een symbool is van een tijdsperiode. Het is de tijd waarin het geschreven Woord van God, de Bijbel, verschijnt en rechtstreeks schijnt naar de mensheid—de periode vanaf de dagen van Mozes. {2TG43: 7.2}
Voor zover de eerste arbeiders, de joden, diegene waren die “vroeg,” op de dag, werden gehuurd, de dag dat Mozes de Bijbel (het licht van God)begon te schrijven, en ervoor zorgde dat het op de wereld scheen, de dag bracht, het woord “vroeg,” geeft aan dat de periode die vooraf ging aan de
7
verschijning van de Bijbel de parabolische nacht is, toen er geen Bijbel op de aarde was. Er was geen rechtstreeks geestelijk licht, maar alleen indirect; maanachtig. Ten slotte, dan de periode voor Mozes en de periode na Mozes (de periode zonder de Bijbel en de periode met de Bijbel) completeren de cyclus van vierentwintig symbolische uren waarop de Heer Zijn gelijkenis heeft gebaseerd en waar deze kaart (blz. … ) een reproductie van is. {2TG43: 7.3}
We hebben nu gezien dat de afwezigheid van Bijbels licht voor de tijd van Mozes, maakte dat de tijd gesymboliseerd werd door de nacht, en de aanwezigheid van het Bijbels licht vanaf de tijd van Mozes, maakte dat die periode, dag genoemd werd. {2TG43: 8.1}
De joden die de eerste groep arbeiders waren, en de Christenen de tweede, tonen derhalve aan dat de volgende drie oproepen naar drie andere groepen in de Christelijke eeuw die opgedragen zijn om in de wijngaard te gaan. Daar moesten ze iets zo origineel prediken als het ceremoniële systeem van aanbidding welke Mozes predikte, was en ook even origineel als de kruisiging, de opstanding en de opstijging van Christus waar de apostelen over predikten, want de boodschap van de ene moest te vergelijken zijn met de boodschap van de ander, dat wil zeggen, als de eerste twee boodschappen origineel waren, moeten de laatste drie ook origineel zijn. De enige zodanige originele boodschap die gegeven was na de prediking van de apostelen is de 2300 profetische dagen van Daniel 8: 14. Het eerst gepredikt geweest door de Eerste dags Adventisten kort na 1820 na Chr. ( The Great Controversy, pg. 331), en de derde boodschap zijnde in de lijn van de parabolische oproepen om dienstknechten, toont aan dat op de parabolische tijdslijn, het zesde uur sloeg in 1820 na Chr. {2TG43: 8.2}
8
De volgende oproep om dienstknechten om iets net zo nieuw, en even origineel te prediken kwam in het jaar 1844. Het was de reiniging van het Heiligdom na de 2300 profetische dagen voor bij waren en werd gepredikt in verband met de sabbat van de zevende dag. Die groep dienstknechten noemde zichzelf Zevende dags Adventisten. Ze verkondigden, “Vrees God en geeft Hem eer, want de ure Zijns oordeels is gekomen; en aanbidt Hem, Die de hemel, en de aarde, en de zee, en de fonteinen der wateren gemaakt heeft.”Openb. 14: 7. {2TG43: 9.1}
Het negende parabolische uur, sloeg daarom met de opkomst van de Zevende dags Adventisen. Maar het feit dat er een andere oproep om dienstknechten, dat van het elfde uur, de laatste, is, toont aan dat na de boodschap van 1844 er nog een andere zodanig originele boodschap moet zijn, en ook een nieuwe groep dienstknechten om het te verkondigen. Deze boodschap, de boodschap van het elfde uur, zal bovendien een leken beweging zijn, want de arbeiders werden ledig gevonden en op zoek naar werk op de markt.{2TG43: 9.2}
De “markt,” waarvan gezegd wordt dat de Meester achter zulke zoekers naar arbeid aan is gegaan, is, vanzelfsprekend, de kerk, want de Heer kiest Zijn dienstknechten alleen uit tussen Zijn goed geïnformeerde volk. {2TG43: 9.3}
Moeten we keer op keer eraan herinnerd worden dat bij de introductie van iedere boodschap de heer des Huizes, genoodzaakt was nieuwe dienstknechten onder de leken te huren? En stonden de predikanten niet altijd afzijdig, alles wat zij konden doend om ander te behoeden om in contact te komen met de boodschap? Wat een belastende gedachte! Wat een verantwoordelijkheid
9
rust op de broeders die nu de kudde aan het hoeden zijn! {2TG43: 9.4}
De vraag, ‘Waarom staat u de hele dag ledig? Zegt duidelijk dat zij die gehuurd worden niet behoren tot zij die reeds aan het werk zijn, niet van de bediening. En het antwoord,”Omdat ons niemand gehuur heeft, “ maakt het onbetwistbaar dat de arbeiders van het elfde uur de getrouwe leken zijn, zij die verlangend wachten om de Here te dienen, maar die vroeger niet de gelegenheid gegeven werden.{2TG43: 10.1}
Over de ze laatste boodschap waarschuwt Inspiratie de kerkgenootschap door de regels die ik nu zal legen geregistreerd na te laten: {2TG43: 10.2}
“Ik zag: zegt zuster E. G. White, “engelen heen en weer snellen in de hemel, zag hen nederdalen naar de aarde, en wederom opstijgen naar de hemel, voorbereidselen makende voor de plaats hebben van de ene of andere belangrijke gebeurtenis. Toen zag ik een nadere machtige engel, die last kreeg om naar de aarde af te dalen, en zijn stem te voegen bij die van de derde engel, en kracht en nadruk aan diens boodschap bij te zetten….Deze boodschap schijnt een toevoeging aan de derde boodschap te zijn en er mede samen te gaan, gelijk het middernachtelijk geroep samenging met de boodschap van de tweede engel in het jaar 1844.”—Eerste Geschriften, blz. 332. En wat zou die boodschap zijn als het niet een dringende voorbereiding op het oordeel van de levende was? {2TG43: 10.3}
Wederom lees ik: {2TG43:10.4}
Laat de hemel leiden
“Profetie moet vervuld worden. De Heer zegt: {2TG43: 10.5}
10
“Zie, Ik zend u de profeet Elia eer dat die grote en die vreselijke dag des Heeren komen zal.’Iemand zal komen in de geest en kracht van Elia, en wanneer hij verschijn, zal men zeggen: U bent te ernstig, u legt de Schriften niet op de juiste wijze uit. Laat mij u vertellen hoe u uw boodschap moet verkondigen. Testimonies to Ministers, pg. 475. {2TG43: 11.1}
(Als u deze gelijkenis in al haar details wil bestuderen, kunt u dat doen door The Shepherd’s Rod, Vol 2, pp. 222-239te lezen.) {2TG43: 11.2}
Nu ziet u dat Christus zelf de zogenaamde “scheuten,” Gods dienstknechten noemt. We kunnen daarom oprechte en eerlijk vragen, kunnen de kerke en der wereld tot een overeenstemming komen met de impopulaire “scheuten?” Het antwoord is eenvoudig: als ze tot een overeenstemming waren gekomen zonder de dienstknechten van het eerste uur, en zonder de dienstknechten van het derde en zesde uur, en negende uur, dan zouden de kerk en de wereld ook zonder de dienstknechten ( de zogenaamde scheuten) van het elfde uur tot een overeenstemming zijn gekomen. Maar hoe zou de wereld in zo een trieste toestand zijn? {2TG43: 11.3}
Bovendien, aangezien de aankondiging van de scheiding van de heiligen van de zondaars begint met de dienstknechten van het elfde uur, en daar ze luidkeels moeten roepen en zeggen: Waak op, waak op, trek uw sterkte aan , O Sion! Trek uw sierlijke klederen aan, O Jeruzalem gij heilige stad, want in u zal voortaan geen onbesnedene noch onreine meer komen.” (Jes. 52: 1): en ook zeggen “ Ziet op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die vrede doet horen: vier uw vierdagen, o Juda!
11
Betaal uw geloften, want de Belialsman zal voortaan niet meer door u doorgaan, hij is gans uitgeroeid.” (Nah.1: 15); volgt het dat zonder de boodschap en dienstknechten van het elfde uur, de Kerk, Sion, voor altijd slapende gelaten zou worden, om nooit de voeten van hem te aanschouwen, die het goede boodschapt, van hem de vrede doet horen, en nooit haar sierlijke klederen aan te doen, nooit geschikt voor het Koninkrijk. {2TG43: 11.4}
Ik zeg dat indien gelaten in zo een ongelukkige en onheilige staat, de uitverkorenen voor altijd onrein en ongeheiligd zouden blijven—misleid! En daar de dienstknechten van het elfde uur, de Davidians, diegene zijn aan wie de boodschap van deze reiniging, “het oordeel van de levenden,”is toevertrouwd, dan zijn zij die om die redenen vijanden zijn, degenen, die alles wat zij kunnen eraan doen om het gewone volk onwetend van de Waarheid te houden en om Ermee in contact te komen, precies diegene die moeite doen om indien mogelijk “de uitverkorenen,”te misleiden,. Dank God dat het onmogelijk is. {2TG43: 12.1}
We zouden daarom, nu deze goede boodschappen van vrede moeten verkondigen zelf met grotere ijver dan voorheen, want de Heer beveelt: {2TG43: 12.2}
“Daarom zeg tot het huis Israels: Zo zegt de Heere HEERE… Want Ik zal Mijn groten Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten,dat Ik de Heere ben, spreekt de Heere HEERE als Ik in u voor hun ogen zal geheiligd zijn. Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven,
12
en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u, en Ik zal maken dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen. En gij zult wonen in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn.” Ezech. 36: 22-28. {2TG43: 12.3}
Het zal niet goed voor ons zijn om lichtelijk over deze verzen van de Schrift te gaan zoals wij en de hele kerkgenootschap tot nog toe hebben gedaan. We moeten allen nauwkeurig opmerken dat de Heer Zichzelf voor ons zal heiligen door Zijn uitverkorenen uit de heidenen te halen, en uit de landen, en hen te brengen in hun eigen land, in het land van hun vaderen.”Dan,” wanneer ze in het land van hun vaderen terugkeren, zegt de schrift, zal Hij rein water over hen sprengen, en zo zullen zei gereinigd worden van al hun onreinigheid en van al hun afgoden. Daar en dan zal ze een nieuw hart gegeven worden en een nieuwe geest, en zullen ze in Gods inzettingen wandelen en Zijn rechten houden. Aan dit voegt de Heer toe: {2TG43: 13.1}
“Ik doe het niet om uwentwil, spreekt de Heere HEERE, het zij u bekend! Schaamt u en wordt schaamrood van uw wegen, gij huis Israels. Alzo zegt de Heere HEERE: Ten dage, als Ik u reinigen zal van al uw ongerechtigheden, dan zal Ik de steden doen bewonen, en de eenzame plaatsen zullen bebouwd worden. En het verwoeste land zal
13
bebouwd worden, in plaats dat het en verwoesting was, voor de ogen van een ieder, die er doorging. {2TG43: 13.2}
“ En zij zullen zeggen: Dit land, dat verwoest was, is geworden als een hof van Eden; en de eenzame, en de verwoeste en verstoorde steden zijn vast en bewoond. Dan zullen de heidenen, die in de plaatsen rondom u zullen overgelaten zijn, weten, dat Ik, de Heere, de verstoorde plaatsen bebouw, en de verwoeste beplant. Ik de HEEre, heb het gesproken en zal het doen. {2TG43: 14.1}
“Alzo zegt de Heere HEERE: Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israels verzocht worden, dat Ik het hun doe; Ik zal ze vermenigvuldigen van mensen, als schapen. Gelijk de geheiligde schapen, gelijk de schapen van Jeruzalem op hun gezette hoogtijden, alzo zullen de eenzame steden vol zijn van mensenkudden; en zij zullen weten, dat Ik de Heere ben.” Ezech. 36: 32-38. {2TG43: 14.2}
Niemand durft te zeggen dat deze beloften plaats hebben gevonden, en niemand durft zeggen dat ze na de duizend jaar zijn. Overdenk ze en bestudeer ze opnieuw, broeder, zuster. Zet ze niet lichtelijk van u af, want ze zijn uw leven. Ze betekenen uw zaligheid, uw lot, uw eeuwigheid. Niemand jaar die niet deelneemt aan deze reiniging is geschikt om te leven en regeren met Christus gedurende de duizend jaar. {2TG43: 14.3}
Ten slotte ben ik er zeker van dat u nu duidelijk ziet, dat zij die ons uitwerpen, en die kwaad tegen ons spreken, zij die wanhopig vechten om de boodschap van de mensen te houden, precies diegene zijn die gebruikt worden door de opstandige leider om “indien mogelijk, zelf de uitverkorenen te misleiden” (Matt. 24: 24). Het zijn zij die ons uit de kerken werpen die
14
wij hebben helpen bouwen; zij die de leken bedreigen, hun verbieden de literatuur te lezen, en hen gebieden het aan de kachel toe te vertrouwen om ze onwetend te houden voor de boodschap van God voor dit uur. Al hun inspanningen, echter zullen zo waarlijk als de inspanningen van de leidende Joden tegen de eerste komst van Christus op niets uitlopen. {2TG43: 14.4}
Om deze voor de hand liggende reden kan de kerk het niet doen zonder ons “zijtakken,”of eerder “scheuten,”en toch gered worden voor de eeuwigheid. Laat mij nu Gods beloften en bemoedigingen voor ons allen lezen: {2TG43: 15.1}
“Hoort des HEEREN woord, gij die voor Zijn woord beeft! Uw broeders, die u haten, die u verre afzonderen, om Mijns Naams wil, zeggen: Dat de HEERE heerlijk worden! Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden.” (Jes. 66: 5) {2TG43: 15.2}
Zijn de Davidianen, hun Boodschap, en hun succes in de profetie?
Op deze vraag nu, zeg ik dat ze dat moeten zijn als God verantwoordelijk is voor hun tot stand koming. Gaat u met mij naar: {2TG43: 15.3}
Hos. 1: 10—“Nochtans zal het getal der kinderen Israels zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden, dat ter plaatse, waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet, tot hen gezegd zal zijn: Gij zijt kinderen des levenden Gods. En de kinderen van Juda, en de
15
kinderen Israels zullen samenvergaderd worden, en zich een enig Hoofd stellen, en uit het land optrekken; want de dag van Jizreël zal groot zijn.”
Hier ziet u dat de joden verworpen waren om God volk te zijn, en u weet goed dat dit tot stand kwam toen de Heer tot hen zei: “Ziet uw huis wordt u woest gelaten.” Matt. 23: 38. {2TG43: 16.1}
De profetie gaat niettemin verder en vormt een beeld van de tijd van inzameling, de tijd dat Gods berouwvolle volk een hoofd, een koning over zichzelf aanstelt. Dit zijn vanzelfsprekend niet de onbekeerde joden van vandaag, maar ze zijn de afstammelingen van zij die opgenomen zijn door de natien en door de Christelijke kerk, van zij die hun identiteit zijn kwijtgeraakt en die nu “als het zand der zee,” in getal zijn, maar die nu als heidenen (heidenen tot hun eigen en tot de werelds kortzichtige kennis) Christus hebben aanvaard. (U die mijn vorige studies over dit onderwerp hebt gemist, mag Tijdige groeten, deel 1, nr. 29 en traktaat nr. 8 de berg Zion ter elfde ure, pp. 7-17 lezen.) {2TG43: 16.2}
Wie is het aardse hoofd, de koning waarvan de Schriften zeggen dat het volk “aanstelt,” in de inzamelingstijd? – Laten wij lezen: {2TG43: 16.3}
Hos. 3: 4, 5—“Want de kinderen Israels zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod, en terafim. Daarna zullen zich de kinderen Israels bekeren, en zoeken den Heere, hun God,
16
en David, hun koning; en zij zullen vrezende komen tot den Heere en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen.”
In dit deel van de profetie, ziet u, worden we verteld dat nadat ze “vele dagen,”onder de heidenen hebben vertoeft, zonder een koning, en zonder een teken van identificatie (volledig uit het oog verloren als een natie en als een volk), zullen ze uiteindelijk de antitypische David hebben om over hen te regeren. Dit zal niet de vroegere David zijn, daar die reeds dood was toen deze profetie gemaakt werd. Nog minder kan dit de beloofde David, Christus Zelf zijn, want Christus is de zoon van David (Matt. 22: 42), niet David zelf, en als Hij bovendien op de troon van David zal zitten (Lukas. 1: 32) danmoet David een troon voor Hem hebben om op te zitten. {2TG43: 17.1}
Verder zult u opmerken dat Hosea 1: 11 de dag van Jizreël groot zal zijn. En wie is Jizreël?—Wel, in dit hoofdstuk vind u dat hij de eerstgeboren zoon is van Hosea in de zinnebeeldige voorstelling. In dat gedeelte van de zinnebeeldige voorstelling die behoort bij de Judeaanse stelsel, en die gevonden wordt in het eerste hoofstuk van Hosea, worden de namen van de twee jongere kinderen van een voorvoegsel “Lo,” voorzien. Maar in het deel van de zinnebeeldige voorstelling die van toepassing is op het Christelijke stelsel, de inzamelingstijd, zoals gezien in hoofdstuk 2, worden de woorden,”Lo,” weggelaten, evenals we zien dat de titel “joden,” weggelaten wordt door de Nieuw Testamentische kerk en de titel “Christenen,” in de plaats genomen wordt. U zult een gedetailleerde studie over deze hoofdstukken vinden in traktaat nr. 4. Het laatste nieuws van “Moeder.”) Het tweede hoofdstuk van Hosea begint met het gebod: {2TG43: 17.2}
17
Hos. 2: 1-4—“Zegt tot uw broederen Ammi, en tot uw zusteren Ruchama.Twist tegen ulieder moeder, twist omdat zij Mijn vrouw niet is, en Ik haar Man niet ben; en laat ze haar hoererijen van haar aangezicht, en haar overspelerijen van tussen haar borsten wegdoen. Opdat Ik zen iet naakt uitstrope, en zette ze als ten dage, toen zij geboren werd ja, make ze las een woestijn, en zette ze als een dor land, en dode ze door dorst; En Mij harer kinderen niet ontferme, omdat zij kinderen der hoererijen zijn. Want hunlieder moeder hoereert, die henlieden ontvangen heeft, handel schandelijk; want zij zegt: Ik zal mijn boelen nagaan, die mij mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas, mijn olie en mijn drank geven.”
Het is duidelijk dat God Jizreël opdraagt, de eerstgeborene van de drie kinderen, om te pleiten met zijn broer Ammi en tot zijn zuster Ruchama, die in de zinnebeeldige voorstelling een symbool zijn van de leken, zowel mannen als vrouwen. De moeder die ze opgedragen zijn te hervormen, is vanzelfsprekend een voorstelling van de bediening, van hen die bekeerlingen voortbrengen in de kerkelijke familie. Degene tot wie God spreekt (Jizreël), is daarom een voorstelling van een profeet. Hier ziet u duidelijk dat de “herleving en hervorming,” niet door de bediening (moeder) komt, maar door de leken, de kinderen, en dat de bediening (de moeder) zelf in grotere behoefte tot hervorming verkeerd dan de leken, want de moeder word beschuldigd van hoererij en wordt door de kinderen geadviseerd om zich te hervormen. Dit is inderdaad een leken beweging gedirigeerd door de Geest der Profetie, door Jizreëls door de hemel geïnspireerde pogingen en boodschap. {2TG43: 18.1}
Het feit dat de dag van Jizreël groot zal zijn, tezamen met het feit dat hij een symbool van een profeet is, bewijst dat niet alleen de Davidiaanse boodschap zelf in profetie is, maar dat ook haar succes en de behoefte tot hervorming daarin vastgelegd zijn. Hier ziet u dat de slechte pogingen van de Vijand om de boodschap te verpletteren en het werk van Jizreël krachteloos te maken tot niets zal uitlopen, want “groot zal de dag van Jizreël zijn,” zegt de Almachtige, wanneer Hij al Zijn volk uit het land brengt. (Hos. 1: 11). {2TG43: 18.2}
Ook de boodschap aan Laodicea is gericht aan de bediening, want de Heer zegt: {2TG43: 19.1}
Openb. 3: 14-16—“En schrijf aan den engel van de Gemeente der Laodicenzen: Dit zegt de Amen, de trouwe, en waarachtige Getuige, het Begin der Schepping Gods: Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; och, of gij koud waart, of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen.”
Ook hier, wordt de engel (de bediening) die de leiding heeft over de kerk, opnieuw berispt en duidelijk verzocht om te hervormen. {2TG43: 19.2}
Ezechiel is ook een getuige van deze “ontstellende openbaring,”want hij verkondigt dat de reiniging begint,”bij de oude mannen die voor het huis waren” (Ezech. 9: 6). Laat ons gaan naar Ezechiels profetie: {2TG43: 19.3}
Ezechiel 9: 1-10—“Daarna riep Hij voor mijn oren met luider stem, zeggende: Doet de opzieners der stad naderen, en elkeen met zijn verdervend wapen in zijn hand. En ziet, zes mannen kwamen van den weg der Hoge poort, die gekeerd is naar het noorden, en elkeen met zijn verpletterend wapen in zijn hand; en een man in het midden van hen was met linnen bekleed, en een schrijvers-inktkoker was aan zijn lenden; en zij kwamen in, en stonden bij het koperen altaar. En de heerlijkheid des Gods van
19
Israel hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den man, die met linnen bekleed was, die den schrijvers-inktkoker aan zijn lenden had. En de Heere zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al die gruwelen, die in het midden derzelve gedaan worden.
“Maar tot die anderen zeide Hij voor mijn oren: Gaat door, door de stad achter hem, en slaat, ulieder oog verschone niet, en spaart niet! Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe; maar genaakt aan niemand, op denwelken het teken is, en begint van Mijn heiligdom. En zij begonnen van de oude mannen, die voor het huis waren. {2TG43: 20.1}
En Hij zeide tot hen: verontreinigt het huis, en vervult de voorhoven met verslagenen; gaat hene uit. En zij gingen henen uit, en zij sloegen in de stad. Het geschiede nu, als zij hen geslagen hadden, en ik overgebleven was, dat ik op mijn aangezicht viel, en riep, en ziede: Ach Heere HEERE, zult Gij al het overblijfsel van Israel verderven, met Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem? {2TG43: 20.2}
“Toen zeide Hij tot mij: De ongerechtigheid van het huis van Israel en van Juda is gans zeer groot, en het land is met bloed vervuld, en de stad is vol van afwijking; want zij zeggen; De Heere heeft het land verlaten, en de HEERE ziet niet. Daarom ook, wat Mij aangaat, Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal hun weg op hun hoofd geven.” {2TG43: 20.3}
Niet in de wereld, maar in Judah en Israel, in de
20
kerk, is de ongerechtigheid, groot en neem de slachting plaats. Bovendien, is de menigte die de gruwelen uitbroed en koestert zich niet bewust dat ze handelen alsof de Heer de aarde verlaten heeft, alsof Hij het voor hen gelaten heeft om het te beheren en te doen met Zijn volk zoals ze willen. {2TG43: 20.4}
Hier ziet u wat het betekend om de Roede te horen, en wat het betekend om je oren ervoor te sluiten. {2TG43: 21.1}
De reiniging van de kerk (het oordeel der levenden) wordt door de profeet Daniel in hoofdstuk 7, vers 10 het oordeel genoemd, en in hoofdstuk 8, vers 14 wordt het de reiniging van het heiligdom genoemd. Christus echter, vergelijkt in een van Zijn gelijkenissen de reiniging met de oogst waarin het onkruid (zondaren) worden verbrand, en het tarwe (de heiligen) in een schuur ( in de gereinigde kerk – het Koninkrijk) worden geplaatst. Vervolgens vergelijkt Hij het met een net waar, nadat het naar de kust is gehaald, de slechte vissen (zondaren) worden uitgeworpen, en de goede vissen (heiligen) in vaten worden gezet. {2TG43: 21.2}
Wanneer zij die het teken niet hebben ontvangen, en dus niet verzegeld zijn, zijn weggezet, dan zal de kerk verschijnen,”schoon als de maan, en helder als de zon, en verschrikkelijk als een barnier” (Prophets and Kings, pg. 725), en “alleen zij die de verzoeking hebben weerstaan in de kracht van de Almachtige zullen toegestaan worden om een deel te hebben in het verkondigen ervan [De Drie Engelen Boodschap] wanneer het zal zwellen tot een luide roep.”—Review and Herald, Nov. 19, 1908. {2TG43: 21.3}
21
Laten we nu zien wat plaats vindt nadat de gruwelen liefhebbende menigte onder het slachtwapen van de engelen vallen; laten we zien wat gedaan wordt voor hen die worden achter gelaten. Om dit te zien gaan we wederom naar de profetie van Ezechiel: {2TG43: 22.1}
Ezech. 37: 16-28—“Gij nu mensenkind neem u een hout, en schrijf daarop: voor Juda, en voor de kinderen Israels, zijn metgezellen: en neem een ander hout, en schrijf daarop: Voor Jozeg, het hout van Efraim, en van het ganse huis Israels, zijn metgezellen.
“Doe gij ze dan naderen, het een tot het ander tot een enig hout; en zij zullen tot één worden in uw hand. En wanneer de kinderen uws volks tot u zullen spreken zeggende: Zult gij ons niet te kennen geven, wat u deze dingen zijn? {2TG43: 22.2}
“Zo spreekt tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal het hout van Jozef, dat in Efraims hand geweest is, en van de stammen Israels, zijn metgezellen, nemen, en Ik zal dezelve met hem voegen tot het hout van Juda, en zal ze maken tot een enig hout; en zij zullen één worden in Mijn hand. {2TG43: 22.3}
“De houten nu, op dewelke gij zult geschreven hebben, zullen in uw hand zijn voor hunlieden ogen.{2TG43: 22.4}
“Spreekn dan tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik zal de kinderen Israels halen uit het midden der heidene, waarhenen zij getogen zijn, en zal ze vergaderen van rondom, en brengen hen in hun land. {2TG43: 22.5}
“En ik zal ze maken tot een enig volk in het land, op de
22
bergen Israels; en zij zullen allen te zamen een enigen Koning tot koning hebben; en zij zullen niet meer tot twee volken zijn, noch voortaan meer in twee koninkrijken verdeeld zijn. {2TG43: 22.6}
“En zij zullen zich niet meer verontreinigen met hun drekgoden, en met hun verfoeiselen, en met al hun overtredingen: en Ik zal ze verlossen uit al hun woonplaatsen, in dewelke zij gezondigd hebben, en zal ze reinigen; zo zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun toe een God zijn.{2TG43: 23.1}
En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn; en zij zullen allen te zamen één Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen. {2TG43: 23.2}
“En zij zullen wonen in het land, dat Ik Mijn knecht Jakob gegeven heb, waarin uw vaders gewoond hebben; ja, daarin zullen zij wonen, zij en hun kinderen, en hun kindskinderen tot in eeuwigheid, en Mijn knecht David zal hunlieder Vorst zijn tot in eeuwigheid. {2TG43: 23.3}
“En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, het zal een eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal ze inzetten en zal ze vermenigvuldigen, en Ik zal Mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid. {2TG43: 23.4}
“En Mijn tabernakel zal bij hen zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.{2TG43: 23.5}
“En de heidenen zullen weten, dat Ik de Heere ben, die Israel heilige, als Mijn heiligdom in het midden van hen zal zijn tot in eeuwigheid.” {2TG43: 23.6}
23
Hier ziet u dat God niet alleen Zijn kerk (Juda en Israel) zal reinigen, door allen weg te halen die Zijn huis van gebed vervuilen, maar dat Hij daarna al de verstrooiden die afstammelingen zijn van beide Koninkrijken van Israel ( de tien stammen) en van het Koninkrijk van Juda (de twee stammen) zal vergaderen in Zijn gereinigde kerk—allen die nu uit zijn onder de volkeren, niet in de kerk van de Laodicianen. Hij zal ze tot één volk maken, waarover, voorafgaand aan de duizend jaar, hun koning, de antitypische David zal regeren. Ze zullen niet meer gekweld worden door de heiden; er zullen geen zondaren meer onder hen zijn; ze zullen niet meer gevoed worden door een menigte van herders, maar slechts door een—door Gods aangewezen herder. De dag van Jizreël zal inderdaad, groot zijn! Zijn inspanningen en de inspanningen van zijn mede arbeiders, de leken, zullen slagen of de moeder
(de bediening) hoort of nalaat. {2TG43: 24.1}
U ziet duidelijk dat de Davidianen, hun boodschap en hun succes in de profetie zijn. {2TG43: 24.2}
Is de literatuur van de Herdersstaf ook in profetie?
Op deze vraag antwoord de profeet Micha: {2TG43: 24.3}
Mich. 6: 9—“De stem des HEEREN, roept tot de stad (want Uw Naam ziet het wezen): Hoort de roede, en wie ze besteld heeft!”
U heeft nu God Zelf horen aanraden dat u naar de Staf moet luisteren—ja, De Herdersstaf, want vanaf de dagen van Micha is de Herderstaf de enige stad die gesproeken heeft, de enige staf gelezen en waar naar geluisterd kan worden. De verstandige zal haarnaam zien, en haar stem horen en ook Hem die hem heeft aangesteld. Ze zullen hun vaten vullen met extra “olie” (Matt. 25: 4), zegt de Heer. {2TG43: 24.4}
Aldus is te zien, dat de literatuur van de Roede niet alleen in profetie is, maar dat u geadviseerd wordt ernaar te luisteren. Als u deze gelegenheid negeert, zult u natuurlijk gevonden worden met de zondaren die de gruwelen in de kerke koesteren. Maar als u nu aandacht schenkt aan de Stem van God door de Roede, zult u Gods verzegelende goedkeuring ontvangen. {2TG43: 25.1}
Wat Zullen De Heiligen Doen Na De Scheiding?
Voor licht op dit onderwerp, gaan we naar de profeet Jesaja— {2TG43: 25.2}
Jes. 66: 15, 16, 19, 20—“Want ziet, de Heere, zal met vuur komen, en Zijn wagenen als een wervelwind: om met grimmigheid Zijn toorn hiertoe te wenden, en Zijn schelding met vuurvlammen. Want met vuur, en met Zijn zwaard zal de Heere in het recht treden met alle vlees, en de verslagenen des Heeren zullen vermenigvuldigd zijn….
“En Ik zal een teken aan hen zetten, en uit hen, die het ontkomen zullen zijn, zal Ik zenden tot de heidenen naar Tarsis, Pul, en Lud, de boogschutters, naar Tubal en Javan, tot de ver gelegen eilanden, die Mijn gerucht net gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien hebben; en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen. {2TG43: 25.3}
“En zij zullen al uw broeders uit alle heidenen den Heere ten spijsoffer brengen, op
25
paarden, en op wagenen, en op rosbaren, en op muildieren, en op snelle lopers, naar Mijn heiligen berg toe, naar Jeruzalem, zegt de Heere, gelijk als de kinderen Israels het spijsoffer in een rein vat brengen ten huize des Heeren.” {2TG43: 25.4}
Na de slachting van de zondaren die in hun hart zeggen dat de Heer Zijn komst vertraagt, en die eten en drinken met de dronkaards (Matt. 24: 48, 49), dan is het dat de Heer diegene zend die ontkomen zijn aan de slachting van de Heer op een zendingstoer: Merkt u op dat Hij ze zend, naar de heidenen, naar de natien die tot nu toe God en Zijn boodschap niet kennen. De ontkomenen brengen al hun broeders naar het huis van de Heer, allen die gered willen worden. Aldus wordt het evangelie werk beëindigd, en aldus wordt Gods volk gered en geroepen uit het antitypische Babylon (Openb. 18: 4) in een reine plaats waar er geen zonde is en geen gevaar dat de plagen van Babylon op hen vallen. {2TG43: 26.1}
Ik ben ervan verzekerd dat u nu duidelijk ziet waarom de Davidiaanse Zevende Dags Adventisten geen ‘zijtakken” zijn maar eerder “scheuten,”en dat wat het betekend om de Roede te horen en Hem Die Het aangesteld, heeft, evenals wat het betekend om het uw rug toe te keren. {2TG43: 26.2}
U kunt nu op verstandige wijze uw beslissing nemen voor wat betreft welke positie u wil innemen. U kunt of uw positie innemen met de tegenstanders tegen Waarheid en hervorming, of u mag uw positie innemen voor Gods Waarheid met Zijn boodschappers, en door uw eigen levens te hervormen, kunt u anderen er toe leiden om hetzelfde te doen. Wat u ook beslist, u zult weten dat het uw eigen keus is. God echter Die werkelijk weet wat het beste is in uw eigen belang, adviseert
26
u Hem te volgen om te doen wat Waarheid opdraagt. Ik hoop dat dit uw hartgrondige keuze zal zijn en dus de vreugde van uw leven, dat u nooit zult toestemmen om een “dode top,”te zijn, maar dat u verlangend beslist om een levende “scheut,”te zijn. Ik hoop ook dat geen van u toe zal staan dat de vijand van God u ompraat wat betreft deze geopenbaarde waarheden door deze door de mens verachte Schriftgedeelten, want u weet reeds dat de tegenstanders van de Waarheid niets officieels, niets bevoegd, en niets logisch of betekenisvol hebben om u aan te bieden boven deze tot nog toe niet geopenbaarde waarheden. Ja ik hoop dat u deze paarlen van waardevolle prijs, niet zult ruilen voor afval en stoppels. {2TG43: 26.3}
27
Ter Correctie
Tijdige Groeten
De enige gemoedsrust
Vol.2 Nr. 44
Plaatje
De Tekenen Van De Tweede Komst van Christus
Of De Tekenen Van Het Koninkrijk—Welke?
LEZING DOOR V. T. HOUTEFF
BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN
SABBAT, 22 Januari 1949
CARMEL KAPEL
WACO, TEXAS
Wij als studenten en evangelie onderwijzers zijn jarenlang zwaar bij de tekenen van Christus zijn tweede komst blijven stilstaan, maar helemaal niet bij de tekenen van het Koninkrijk. Als gevolg daarvan heeft de Christendom theoretisch de tekenen van het Koninkrijk samengevoegd met de tekenen van de tweede komst. {2TG44: 29.1}
Iets vergelijkbaar hieraan is wat de joden vanouds deden toen ze de eerste verschijning van de Messias verwachten. Volgens hun eigen opvatting bestudeerde ze de tekenen van de restauratie van het Koninkrijk diepgaand, maar niet zo veel de tekenen van de komt van de Messiah. Aldus wat het dat toen ze verteld werd dat de Messiah gekomen was maar niet de tijd om het Koninkrijk te herstellen, de leiders der joden, het als van zelf sprekend namen dat hun eigen (ongeïnspireerde) interpretatie van de Schriften onfeilbaar was, de boodschap voor die dagen verwierpen. Dan in een poging om hun invloed op het gewone volk te waarborgen en hen te onderwerpen aan hun manier van denken, kruisigden ze de Heer, hun Verlosser en Koning zoals ze ook de profeten doodden die voor Hem kwamen. Hun aandringen dat het Koninkrijk in hun dagen hersteld zou worden, leverde hun echter niets op. {2TG44: 29.2}
29
Het feit dat het Christendom zelf, verdeeld en in verwarring is, de geloofd een ding en de ander iets anders, is op zichzelf genoeg bewijs dat behalve in totale duisternis te zijn betreffende de tekenen van het Koninkrijk vanwege eigen interpretaties van de Schriften, Christendom net zo in duisternis moet zijn betreffende vele andere dingen. In zo een verwarde staat van geloof, wordt Christendom absoluut niet meer geleid door de Geest van Waarheid dan de opstandige Joden waren. Ervaringen uit het verleden leren, bovendien, dat om te trachten de menigte te overtuigen van dit feit, zou een even ontzagwekkende taak zijn als de joden tot op de ze dag te overtuigen dat Christus de Messiah is die zou komen. De moeilijkheid ligt natuurlijk in het feit dat bijna geen theoloog toestaat dat de mogelijkheid dat zijn opvatting van de Bijbel tenminste in enige mate fout kan zijn, en dat de Inspiratie bijna op ieder moment Zichzelf opnieuw mag manifesteren, de rol ontvouwen en tijdige Waarheid kan voortbrengen, “voedsel op zijn tijd,” en zodoende hun eigen brouwsels van zogenaamde waarheid ontmaskeren. {2TG44: 30.1}
Nu met alle respect en oprechtheid, met de bevoegdheid van de Schriften en op grond van de feiten voor mij, zeg ik dat het makkelijker zou zijn voor een kip om zijn nest in het donkerste der nacht te vinden, dan voor een ongeïnspireerde geest om de profetieën en de gelijkenissen te ontrafelen. Het verschil tussen de twee is dat de kip de nutteloosheid beseft van het proberen zijn nest na zonsondergang te vinden, maar de koppige man beseft niet dat hij met zijn eigen wil en zonder licht van boven de Waarheid niet kan ontsluieren. {2TG44: 30.2}
Wij als Christenen hebben kennelijk tekort geschoten om op te merken dat als de verborgen dingen van God, en het maakt niet uit hoe eenvoudig, ontzegeld
30
konden worden op ieder moment door iedereen, zou Inspiratie nooit in de eerste plaats ze verborgen hebben in symbolen en gelijkenissen.
Christendom is nog steeds blind voor het feit dat te trachten in te breken in de mysteries van God een poging zou zijn om Zijn bedoeling te verijdelen (overwinnen); ja, proberen in te breken in de Heilige code, is het onmogelijke proberen. Bijvoorbeeld, zelf toen de tijd aanbrak voor het verzegelde boek met de zeven zegels om ontzegeld (Openb. 4 en 5) te worden, was niemand in de hemel of op de aarde in staat het te doen, dan alleen “de Leeuw van de stam van Judah” die de zegel kon breken en kon kijken in de dingen de daarna getoond werden aan Johannes de Openbaarder. En hoewel Johannes ze schreef, kon hijzelf ze niet voor de tijd uitleggen. Hoe kunnen we dan iets dergelijks doen voor de tijd en zonder Inspiratie van dezelfde Geest Die ze heeft aangewezen? Het Woord van God waarschuwt duidelijk: {2TG44: 30.3}
2 Pet. 1: 19-21—“En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de Morgenster opga in uw harten. Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift is van eigen uitlegging. Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken.”
Niemand, zegt de Schrift, kan persoonlijk (zonder Inspiratie), de profetieën ontvouwen, want, beredeneert de Apostel, daar profetie niet tot stand kwam door eigen uitlegging—niet door de wil van mensen, maar door heilige mensen Gods geleid door de Heilige Geest. Bovendien, zelf
31
nadat profetie op deze wijze is uitgelegd, is de gave alleen aan de rechtvaardigen (de berouwvollen) gegeven het te verstaan (Dan. 12: 10). {2TG44: 31.1}
Daar wij als volk sommige van de tekenen kennen van de tweede komst van Christus, en geen van de tekenen van het Koninkrijk, kunnen we ons eerder nu concentreren op de tekenen van de laatste. {2TG44: 32.1}
Matt. 13: 24-30—“Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mens, die goed zaad zaaide in zijn akker. En als de mensen sliepen, kwam zijn vijand, en zaaide onkruid midden in de tarwe, en ging weg. Toen het nu tot kruid opgeschoten was, en vrucht voortbracht, toen openbaarde zich ook het onkruid. En de dienstknechten van den heer des huizes gingen en zeiden tot hem: Heere! Hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Van waar heeft hij dan dit onkruid? En hij zeide tot hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. En de dienstknechten zeiden tot hem: Wilt gij dan, dat wij heengaan en datzelve vergaderen? Maar hij zeide: Neen, opdat gij, het onkruid vergaderende, ook mogelijk met hetzelve de tarwe niet uittrekt. Laat ze beiden te zamen opwassen tot den oogst, en in den tijd des oogstes zal ik tot de maaiers zeggen: Vergadert eerst dat onkruid, en bindt het in busselen, om hetzelve te verbranden; maar brengt de tarwe samen in mijn schuur.”
Dit gelijkenis van het Koninkrijk, bevat, merkt u op, drie tijdsperioden: Eerst de periode van het zaaien van het zaad: de tijd van Christus zijn bediening; ten tweede de periode van groeien”de tijd van de ten hemel voering van Christus tot de oogst; ten derde, de tijd van de oogst: een korte
32
tijdsperiode, “het einde van de wereld” (Matt. 13: 49), de periode waarin de aarde verlicht wordt met de heerlijkheid van de engel (Openb. 18: 1), en waarin Gods gehele volk uit Babylon geroepen wordt (Openb. 18: 4). Dan zullen zij die niet gehoor gegeven hebben aan deze inzamelingsoproep uitroepen: De oogst is voorbij, de zomer is ten einde, en wij zijn niet gered.” Jer. 8: 20. De “oogst,” is daarom “het einde van de wereld.”Matt. 13: 49. Het begint in de kerk en eindigt in Babylon. {2TG44: 33.1}
Het werk van de oogst, is heel duidelijk, synoniem aan het Oordeel, dat beslist wie onkruid en wie tarwe is: wie verbrand en vernietigd moet worden als schadelijk onkruid, en wie als dierbaar tarwe toegelaten moet worden in “de schuur,” het Koninkrijk. Aldus is het dat het Oordeel de reiniging van het heiligdom is (Dan. 8: 14), “het huis van God,” de tempel waar de Heer plotseling naar toe komt en Zijn dienstknechten de Levieten reinigt. Dit is de manier zoals het volgende schrift gedeelte leest: {2TG44: 33.2}
“Mal. 3: 1-3, 5—“ Ziet, Ik zende Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot Zijn tempel komen die Heere, Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Denwelken gij lust hebt; ziet, Hij komt, zegt de Heere der heirscharen. Maar wie zal den dag Zijner toekomst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van een goudsmid, en als zeep der vollers. En Hij zal zitten, louterende, en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen, en Hij zal ze doorlouteren als goud, en als zilver; dan zullen zij den HEERE spijsoffer toebrengen in gerechtigheid…En Ik zal tot ulieden ten oordeel naderen; en Ik zal een snel Getuige zijn tegen de tovenaars, en tegen de overspelers, en tegen degenen, die
33
valselijk zweren, en tegen degenen, die het loon des dagloners met geweld inhouden, die de weduwe, en de wees, en den vreemdeling het recht verkeren, en Mij niet vrezen, zegt de HEERE der heirscharen.”
Hoeveel vruchtopbrengsten zal de oogst geven? – Als de 144.000 de “eerste vruchten” (Openb. 14: 4) zijn, dan moeten er “tweede vruchten,”zijn, want waar er geen tweede zijn kan er geen eerste zijn. Het woord “eerste vruchten,” maakt tweede vruchten absoluut noodzakelijk. {2TG44: 34.1}
Waar komen de eerste vruchten vandaan, en waar komen de tweede vruchten vandaan? We worden duidelijk verteld dat de eerste vruchten Israelieten zijn—allen van de twaalf stammen van Israeln (Openb. 7: 4-8). Israel staat zeker voor de lidmaten van de kerk in de tijd dat ze verzegeld zijn; de titel “Israel,” kan niet opgevat worden als dat het de wereld betekend. De eerste vruchten, worden daarom geoogst van uit de kerk zelf in de tijd dat de scheiding begint. Het woord, “verzegeld,” betekend geplaatst in een veilige plaats—verzegeld. Dit is precies wat de apostel Petrus zegt: {2TG44: 34.2}
1 Petr. 4: 17, 18—“Want het is de tijd, dat het oordeel beginne van het huis Gods; en indien het eerst van ons begint, welk zal het einde zijn dergene, die het Evangelie van God ongehoorzaam zijn? En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen?”
Nu, dan, als het oordeel eerst begint in het “huis van God,” in de kerk, dan zal het in de wereld eindigen, buiten de kerkcirkel. Het gelijkenis van het “net,
34
”en de Openbaring van Johannes brengt veel beter heel kort maar krachtig deze waarheid aan de oppervlakte. {2TG44: 34.3}
Matt. 13: 47-50—“ Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een net, geworpen in de zee, en dat allerlei soorten van vissen samenbrengt; Het welk wanneer het vol geworden is, de vissers aan den over optrekken, en nederzittende, lezen het goede uit in hun vaten, maar het kwade werpen zij weg. Alzo zal het in de voleinding der eeuwen wezen; de engelen zullen uitgaan en de bozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden. En zullen dezelve in den vurigen oven werpen; daar zal zijn wening en knersing der tanden.”
Het net is duidelijk een voorstelling van de evangelische kerk waarin zowel de huichelaar en de heilige zijn gevangen. Dienovereenkomstig, scheiden de engelen in de tijd van de oogst van de eerste vruchten ( het oordeel “in het huis van God”) “het einde van de wereld”(Matt. 13: 49), de bozen uit het midden van de rechtvaardigen, niet de rechtvaardigen uit het midden van de bozen. Maar in de oogst van de tweede vruchten (het oordeel van de wereld), de scheiding is het tegenovergestelde: de rechtvaardigen worden uit het midden van de bozen gehaald, niet de bozen uit het midden van de rechtvaardigen, zo zegt de Openbaring: “En ik hoorde een andere stem ui den hemel zeggende: Gaat uit van haar, Mijn volk, opdat gij aan haar zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt.” Openb. 18: 4. Het is duidelijk dat het oordeel “in het huis van God, de oogst is waarin de huichelaars als “onkruid,” verbrand worden, maar als slechte “vissen,” worden ze uitgeworpen. Bij het oordeel in Babylon, (in de wereld), echter, worden niet de slechten, maar de rechtvaardigen eruit gehaald en gebracht naar het gereinigde huis van God waar er geen zonde meer is en geen zondaar, en waar er geen gevaar voor de plagen. Deze zelfde waarheid betreffende het huis van God,
35
komt tot ons in deze woorden: {2TG44: 35.1}
Jes. 66: 15, 16, 19, 20—“ Want ziet, de Heere zal met vuur komen, en Zijn wagenen als een wervelwind; om met grimmigheid Zijn toorn hiertoe te wenden, en Zijn schelding met vuurvlammen. Want met vuur, en met Zijn zwaard zal de Heere in het recht treden met alle vlees; en de verslagenen des Heeren zullen vermenigvuldigd zijn. … En Ik zal een teken aan hen zetten, en uit hen, die het ontkomen zullen zijn, zal Ik zenden tot de heidenen naar Tarsis, Pul, en Lud, de boogschutters, naar Tubal, en Javan, tot de vergelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien hebben, en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen. En zij zullen al uw broeders uit alle heidenen den Heere ten spijsoffer brengen, op paarden en op wagenen, en op rosbaren, en op muildieren, en op snelle lopers, naar Mijn heiligen berg toe, naar Jeruzalem, zegt de Heere, gelijk als de kinderen Israels het spijsoffer in een rein vat brengen ten huize des HEEREN.”
Wederom zien wij hier dat zij die aan de slachten van de Heer ontkomen, “in het huis van God,” (kennelijk de eerste vruchten, “de dienstknechten van God”), gezonden worden naar de heidenen die God niet kennen, en waar vandaan ze al hun broederen, (tweede vruchten) brengen naar het gereinigde huis van God waar er noch zonde noch zondaar is, en waar de plagen van Babylon daarom niet vallen. {2TG44: 36.1}
We hebben nu gezien dat het volkomen waar is dat er eerste en tweede vruchten zijn, een van de kerk: de 144.000 zonen van Jakob; en een van alle volkeren (heidenen)—de grote schare die niemand tellen kan (Openb. 7: 9). {2TG44: 36.2}
36
Wie vergaderd de eerste vruchten als de eerste vruchten de tweede vruchten vergaderen? Laten we ons antwoord vinden door te lezen: {2TG44: 37.1}
Openb. 14: 14-19—“En ik zag, en ziet, een witte wolk en op de wolk was Een gezeten, des mensen Zoon gelijk, hebbende op Zijn hoofd een gouden kroon; en in Zijn hand een scherpe sikkel. En een andere engel kwam uit den tempel, roepende met een grote stem tot Dengene, Die op de wolk zat; Zend Uw sikkel en maai; want de ure om te maaien is nu gekomen, dewijl de oogst der aarde rijp is geworden. En Die op de wolk zat, zond Zijn sikkel op de aarde, en de aarde werd gemaaid. En een andere engel kwam uit den tempel, die in den hemel is, hebbende ook zelf een scherpe sikkel. En een andere engel kwam uit het altaar, die macht had over het vuur; en hij riep met een groot geroep, tot dengene, die de scherpe sikkel had, zeggende: Zend uw scherpe sikkel, en snijd af de druiftakken van den wijngaard, der aarde, want zijn druiven zijn rijp. En de engel zond zijn sikkel op de aarde en sneed de druiven af van den wijngaard der aarde, en wierp ze in den groten wijnpersbak des toorns Gods.”
Hier worden we verteld dat er twee oogsten zijn, een door des mensen Zoon, en een ander door een engel. De oogst door des mensen Zoon, gaat vooraf aan de oogst door de engel. “Des mensen Zoon,” vergadert daarom de eerste vruchten, en de engel vergadert de tweede vruchten. ( De druiftakken, niet de volledige rijpe druiven, gooit hij in de wijnpers.) Des mensen Zoon Zelf oogst kennelijk de eerste vruchten, omdat Zijn diensknechten, (figuurlijk de engel van de kerk der Laodicenzen) niet in staat zijn om zulk een werk te doen, want zij zijn zelf “ellendig en jammerlijk, en arm, en blind en naakt,”en weten het niet (Openb. 3: 14-18). {2TG44: 37.2}
37
Ziende op deze zelfde tijd, zei de Geest der Profetie in de dagen van Jesaja: {2TG44: 38.1}
“Jes. 63: 5—“En ik zag toe, en er was niemand die hielp; en Ik ontzette Mij, en er was niemand, die ondersteunde, daarom heet Mijn arm Mij heil beschikt, en Mijn grimmigheid heeft Mij ondersteund.”
Hier merkt u op dat toen de tijd daar was er niet eens onder Zijn dienstknechten iemand was, om het werk van de oogst “te ondersteunen,” en als gevolg daarvan deed de Heer Zelf het werk zonder hen. {2TG44: 38.2}
Voor de tweede oogst echter, gebruikt Hij Zijn onschuldige “dienstknechten” , “de eerste vruchten,” de 144.000, zoals voorgesteld door de engel met de scherpe sikkel (Openb. 14: 17, 18). En precies zoals er twee vruchten zijn en twee oogsten vanuit twee verschillende plaatsen, de kerk en de wereld, zijn er zoals eerder aangetoond, ook twee manieren van oogsten: bij de eerste worden de slechten uit het midden van de goeden uitgeworpen, en bij de laatste worden de goeden uit het midden van de slechten geroepen. {2TG44: 38.3}
Dit zijn sommige van de tekenen en gebeurtenissen die vooraf gaan aan het Koninkrijk in heerlijkheid, de tweede komst van Christus. Er zijn verder ook andere tekenen, het eerste dat te zien is vanuit de gelijkenis van Mattheus 25. {2TG44: 38.4}
Matt. 25: 1-12—“Als dan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien maagden, welke haar lampen namen, en
38
gingen uit den bruidegom tegemoet. En vijf van haar waren wijzen, en vijf waren dwazen. Die dwaas waren, haar lampen nemende, namen geen olie met zich. Maar de wijzen namen olie in haar vaten, met haar lampen. Als nu de bruidegom vertoefde, werden zij allen sluimerig, en vielen in slaap. En ter middernacht geschiede een geroep: Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet! Toen stonden al de maagden op, en bereidden haar lampen. En de dwazen zeiden tot de wijzen, Geeft ons van uw olie: want onze lampen gaan uit. Doch de wijzen antwoordden, zeggende: Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij; maar gaat liever tot de verkopers, en koop voor uzelven. Als zij nu heengingen om te kopen, kwam de bruidegom; en die gereed waren, gingen met hem in tot de bruiloft en de deur werd gesloten. Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heer, heer, doe ons open! En hij, antwoordende, zeide: Voorwaar zeg ik u: ik ken u niet.”
In deze parabel is het te zien dat de kerk vergeleken wordt met tien maagden, vijf die zichzelf niet voorzien met extra olie—speciale Waarheid voor deze tijd, dat is, deze vijf slaan geen acht op de waarheid van het oordeel der levenden, de scheiding of reiniging van de kerk. Wanneer de roep wordt gedaan, Ziet, de Bruidegom, gaat uit Hem tegemoet,” zien alle tien maagden dat het licht van hun lampen uitgaat; ze zien dat de boodschap van het oordeel der doden voorbij is. Heel snel, hervullen de vijf wijze maagden hun lampen met extra olie die ze in hun vaten hebben opgeslagen, en gaan uit om de Bruidegom te ontmoeten. Maar de vijf dwaze maagden, zij die dachten dat er geen noodzaak voor extra olie was, geen reden voor een extra boodschap, de boodschap van het
39
oordeel der levenden, bevinden zichzelf in grote duisternis. Ja, ze vinden zichzelf zonder het licht dat de boodschap van het oordeel der levenden ontvouwt. Bij het ontdekken van hun dwaas verzuim, haasten ze zich om de olie te verkrijgen licht op het onderwerp, maar in de tussentijd wordt de deur gesloten ( de genade tijd voor de maagden, de kerk, is gesloten). Wanneer ze roepen om toegelaten te worden, worden ze vriendelijk door de Heer Zelf verteld, “Ik ken u niet.” {2TG44: 39.1}
Het teken van de het toekomende Koninkrijk welke deze gelijkenis voortbrengt, is duidelijk de speciale boodschap ( de extra olie) die het oordeel der levenden aankondigt, de boodschap die de openhartige Waarheid zoeker doet ontwaken, en die haar tegenstanders verdoemt, de huichelaars en zij die lauw zijn in de kerk—zij de tevreden zijn en denken dat ze rijk en verrijkt zijn en aan geen ding gebrek (geen behoefte aan tijdige Waarheid) hebben, zij die nooit ontwaken tot het feit dat ze absoluut berooid zijn. Let op dit zijn niet mijn woorden, lees wat de Heer zegt tot Laodicea: {2TG44: 40.1}
Openb. 3: 14-18—“En schrijf aan den engel van de Gemeente der Laodicenzen: Dit zegt de Amen, de trouwe, en waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods: Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet, och of gij koud waart , of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen.Want gij zegt: Ik ben rijk en verrijkt geworden, en heb geens dings gebrek; en gij weet niet dat gij zijt ellendig, en jammerlijk en arm en blind, en naakt. Ik raad u dat gij van Mij koopt goud beproefd komende uit het vuur, opdat gij rijk moogt worden; en
40
witte klederen, opdat gij moogt bekleed worden en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worden; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt.”
Een andere visie op deze tragische waarheid wordt gegeven in: {2TG44: 41.1}
Lukas 14: 16-24—“Maar Hij zeide tot hem: Een zeker mens bereidde een groot avondmaal, en hij noodde er velen. En hij zond zijn dienstknecht uit ten ure des avondmaals, om den genoden te zeggen: Komt, want alle dingen zijn nu gereed. En zij begonnen allen zich eendrachtelijk te ontschuldigen. De eerste zeide tot hem: Ik heb een akker gekocht, en het is nodig, dat ik uitga, en hem bezie; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd. En een ander zeide: Ik heb vijf juk ossen gekocht, en ik ga heen, om die te beproeven; ik bid u, houdt mij voor verontschuldigd. Een een ander zeide: Ik heb een vrouw getrouwd, en daarom kan ik niet komen. En dezelve dienstknecht wedergekomen zijnde, boodschapte deze dingen zijn heer. Toen werd de heer des huizes toornig, en zeide tot zijn dienstknechten: Ga haastelijk uit in de straten en wijken der stad, en breng de armen en verminkten, en kreupelen en blinden hier in. En de dienstknecht zeide: Heere, het is geschied, gelijk gij bevolen hebt, en nog is er plaats. En de heer zeide tot den diensknecht; Ga uit in de wegen en heggen; en dwing ze in te komen, opdat mijn huis vol worde; Want ik zeg ulieden, dat niemand van die mannen, die genood waren, mijn avondmaal smaken zal.”
In deze gelijkenis worden twee tijdsperioden gezien. De eerste periode is terwijl het evangelie “velen uitnodigde,” (Lukas 14: 16) tot het bruiloftsmaal, de tijd van de Apostelen tot de tijd van zijn laatste dienstknecht met de laatste boodschap die God voor Zijn volk stuurt, de tijd dat alle dingen “gereed.”zijn. De volgende periode is de tijd waarin Zijn laatste dienstknecht diende (Lukas 14: 17) Deze dienstknecht wordt gezonden, zoals we verteld worden rond de
41
“tijd des avondmaals,” aan het einde van de dag, wat aangeeft dat hij de laatste boodschap draagt. Bovendien, wordt hij het eerst gestuurd naar hen die vooraf zijn “genodigd”; dat wil zeggen naar hen die reeds in de evangelie waarheid in de kerk waren. Bij het begin moet hij een klasse mensen opzoeken die geheel in beslag zijn genomen door de zorgen van het leven, en moet hen vertellen dat “alles dingen nu gereed zijn,” dat als ze wensen ze nu kunnen voorbereiden om naar de bruiloft te gaan, om daar te genieten van het banket van de Bruidegom. Dit is de laatste oproep voor het avondmaal. {2TG44: 41.2}
Maar wat gebeurt er?—Ze verontschuldigen zich om juist dan maar wat te doen te hebben met het banket. Sommigen geven de schuld aan hun beroep, terwijl andere de schuld geven aan het moeten onderhouden van de familie. Waarop de Heer van het huis toornig Zijn dienstknecht zendt tot de armen en de gekwelden, naar hen die hongerig zijn en niet te druk om acht te slaan, tot hen die niet zo beladen zijn met zaken en hun huizen dat ze Zijn roep niet kunnen beantwoorden. Precies dit vindt plaats in de “stad,” of eigenlijk de kerk. De armen, zij die beseffend at ze niet ‘rijk en verrijkt geworden met goederen,” zijn, komen binnen, maar nog is er plaats voor nog meer. {2TG44: 42.1}
Dan is het dat de Heer van die dienstknecht beveelt dat hij moet gaan naar hen die in de wegen en heggen zijn—diegene buiten de kerkcirkel, zelf tot de einden van de
42
aarde (de “heggen,”). Maar voordat de dienstknecht gaat naar de wegen en heggen voor zijn laatste opdracht, maakt de Heer hem nadrukkelijk bekend dat zij die genodigd waren en zichzelf verontschuldigd hebben om binnen te komen, volledig van het banket moeten worden uitgesloten; dat geen van hen toegestaan zal worden om zelf maar ook Zijn avondmaal te proeven; dat wil zeggen dat door geen gehoor te geven aan deze oproep, dezen hun eigen genadetijd hebben gesloten, en dat er nu niets is wat de situatie kan opheffen. Hierna gaat de onweerstaanbare smeekbede uit tot de heidenen en het huis van de Heer is gevuld, de bruiloft vindt plaats, en de Bruidegom bedient allen die in het huis zijn, maar niemand anders. {2TG44: 42.2}
Dezelfde gebeurtenis wordt weer gegeven vanuit een ander opzicht. Deze keer door de evangelieprofeet: {2TG44: 43.1}
Jes. 52: 1, 2—“Waak op, waak op, trek uw sterkte aan, o Sion! Trek uw sierlijke klederen aan, o Jeruzalem, gij heilige stad, want in u zal voortaan geen onbesnedene noch onreine meer komen. Schud u uit het stof, maak u op, zit neder, o Jeruzalem! Maakt u los van de banden van uw hals, gij gevangene dochter van Sion!”
Deze bijzondere profetie onthult dat terwijl de kerk, Jeruzalem en Sion, slaapt en naakt is met de onreinen in haar midden, en in gevangenschap onder de heidenen(weg van haar eigen land), een ontwakenende smeekbede, een boodschap, komt bij haar aandringend om te ontwaken en haar sierlijke klederen aan te doen, want de onbesnedene verkondigt de oproep, zal voortaan niet meer onder u zijn, want zullen volledig afgesneden worden. {2TG44: 43.2}
43
De tekenen van het Koninkrijk ziet u, zijn zelf nog belangrijker voor iemand om in acht te nemen dan de tekenen van Christus zijn komst. Als iemand de tekenen van het Koninkrijk zou missen, dan zou de kennis van de tekenen van de komst van Christus niet tot voordeel zijn, want al dezulken zullen bevreesd zijn bij Zijn verschijning en zeggen tot “de bergen en tot de steenrotsen: Valt op ons en verbergt ons van het aangezicht Desgenen, Die op den troon zit, en van den toorn des Lams. Want de grote dag Zijns toorns is gekomen en wie kan bestaan? Openb. 6; 16, 17. {2TG44: 44.1}
Worden de pogingen om een Koninkrijk voor de duizend jaar op te zetten—een gereinigde kerk—vergezeld door grote tekenen en wonderen, door lawaai en prachtvertoon? Op deze vraag antwoord de Heer— {2TG44: 44.2}
Matt. 13: 31-33—“ Een andere gelijkenis heeft Hij hun voorgesteld,zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan het mosterdzaad, hetwelk een mens heeft genomen en in zijn akker gezaaid; Hetwelk wel het minste is onder al de zaden, maar wanneer het opgewassen is, dan is ‘t het meeste van de moeskruiden en het wordt een boom, alzo dat de vogelen des hemels komen en nestelen in zijn takken. Een andere gelijkenis sprak Hij tot hen, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem, welken een vrouw nam en verborg in drie maten meels, totdat het geheel gezuurd was.”
Zach. 4: 6—“ Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest, zegt de Heere der heirscharen.”
Niet door een explosie of door gebulder, en ook niet door een overval, maar de heldere, rustige Waarheid Broeders , Zusters, is wat u red en het Koninkrijk tot stand brengt. {2TG44: 44.3}
44
Als wat is dit Koninkrijk voor de duizend jaar? En wat voor andere tekenen gaan aan haar oprichting vooraf? Het antwoord op deze vraag komt door Ezechiel.— {2TG44: 45.1}
Ezechiel 36: 23-28—“Want Ik zal Mijn groten Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten, dat Ik de Heere ben, spreekt de Heere HEERE als Ik in u voor hun ogen zal geheiligd zijn. Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen, en Ik zal u in uw land brengen. Dan zal ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u;en Ik zal maken dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen. En zij zult wonen in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn.”
Hier zijn toegevoegde tekenen, tekenen die vertoont worden binnen en buiten de man zelf: de littekens en tekortkomingen die de zonde op de lichamen van Gods volk hebben geschreven worden weg gewassen: ook het door de zonde verharde hart wordt uit hen gesneden en een nieuw teder hart dat zich verheugd in het houden van Gods inzettingen en rechte, wordt ingeplaatst. {2TG44: 45.2}
Wanneer vind dit plaats? – Nadat God Zijn heiligen haalt van “uit het midden van de heidenen,”
45
“uit alle landen,”en hen brengt in hun “eigen land,” zegt de Schrift. Zo zullen ze vertoeven in het land dat God van ouds aan hun vaderen gaf, en zo zullen ze Zijn volk zijn en Hij hun God. Hier ziet u dat niemand God van aangezicht tot aangezicht kan ontmoeten en eeuwig met Hem wonen zonder eerst deze lichaamsreinigende en hartveranderende ervaring te hebben ondergaan. {2TG44: 45.3}
Heel duidelijk is dat niemand die onwetend blijft betreffende deze tekenen van het komende Koninkrijk deze ervaring zal hebben en als gevolg daarvan nooit erin zal gaan, nooit geschikt om te leven en te heersen met Christus. {2TG44: 46.1}
Daar deze tekenen zo essentieel zijn voor de zaligmaking, moeten ze niet langer over het hoofd gezien worden, maar moeten ze als eerst in aanmerking genomen worden als we verwachten dat de tweede komst van Christus voor ons bestwil is, niet voor onze verdoemenis. Inderdaad, om deze duidelijke reden, is het omstreeks dit late uur dat deze belangrijke boodschap onder onze aandacht wordt gebracht. {2TG44: 46.2}
Deze grote Waarheid is wederom verzegd in de woorden van Zacharia: {2TG44: 46.3}
Zach. 12: 5-14; 13: 1-5—“Dan zullen de leidslieden van Juda in hun hart zeggen; de inwoners van Jeruzalem zullen mij een sterkte zijn in den HEERE der heirscharen, hun God. Te dien dage zal Ik de leidslieden van Juda stellen als een vurige haard onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven ; en zij zullen ter rechter- en ter linkerzijde alle volken rondom verteren: en Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem. En de Heere zal de tenten van
46
Juda ten voorste behouden, opdat de heerlijkheid van het huis Davids, en de heerlijkheid der inwoners van Jeruzalem, zich niet verheffe tegen Juda.
“Te dien dage zal de HEERE de inwoners van Jeruzalem beschutten, en die, die onder hen struikelen zou, zal te dien dage zijn als David, en het huis Davids zal zijn als God; als de Engel des HEEREN voor hun aangezicht. En het zal te dien dage geschieden dat Ik zal zoeken te verdelgen alle heidenen, die tegen Jeruzalem aankomen. Doch het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden: en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene. {2TG44: 47.1}
Te dien dage zal te Jeruzalem de rouwklage groot zijn, gelijk die rouwklage van Hadadrimmon, in het dal van Megiddon. En het land zal rouwklagen, elk geslacht van het huis van Nathan bijzonder, en hun vrouwen bijzonder;Het geslacht van het huis van Levi bijzonder, en hun vrouwen bijzonder, het geslacht van SimeÏ bijzonder en hun vrouwen bijzonder; Al de overige geslachten, elk geslacht bijzonder, en hunlieder vrouwen bijzonder…. {2TG44: 47.2}
“Te dien dage zal er een fontein geopend zijn voor het huis Davids, en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinigheid. En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik uitroeien zal uit het land de namen der afgoden, dat zij niet meer gedacht zullen worden; ja, ook de profeten, en den onreinen
47
geest zal Ik uit het land wegdoen. En het zal geschieden, wanneer iemand meer profeteert, dat zijn vader en zijn moeder, die hem gegenereerd hebben, tot hem zullen zeggen: Gij zult niet leven, dewijl gij valsheid gesproken hebt in den Naam des Heeren; en zijn vader en zijn moeder, die hem gegenereerd hebben, zullen hem doorsteken, wanneer hij profeteert. En het zal geschieden te dien dage, dat die profeten beschaamd zullen worden, een iegelijk vanwege zijn gezicht, wanneer hij profeteert; en zij zullen geen haren mantel aandoen, om te liegen. Maar hij zal zeggen: Ik ben geen profeet, ik ben een man, die het land bouwt; want een mens heeft mij daartoe geworden van mijn jeugd aan.” {2TG44: 47.3}
De herleving en hervorming die hierin wordt gepresenteerd—rouwklagen en het onderzoeken van het hart veroorzaakt door waardering van God grote genade en goedheid—zal in de dagen zijn dat de regeerders van Juda zeggen: “De inwoners van Jeruzalem zullen mij een sterkte zijn,” in de dagen dat de Heer maakt dat zelf de meest zwakke onder hen als David is en het huis Davids als God, als de engel van de Heer. {2TG44: 48.1}
Wanneer deze grondige hervorming plaat vindt dan zal de reinigende fontein geopend zijn voor het gehele huis van David. In die dagen zullen de slechten afgesneden worden en uit het huis van David weerhouden worden, en de valse leraren,” profeten,” zullen zich beschaamd voelen het ooit gedacht hebben van hun eigen persoonlijke uitlegging van de Schriften. Dan zal de mens ten volle beseffen dat hoewel ze door de mens onderricht konden worden om vee te houden, toch niemand ze kon leren om te profeteren, dat dit ambt afgezonderd is voor de Geest der Profetie, dat geen enkele profetie van de Schriften voor eigen persoonlijke uitlegging is.
48
Is deze reiniging, voor de hemel geschikt makend Koninkrijk voor de duizend jaar, opgezet in de genade tijd? – Om ons antwoord te vinden zullen we gaan naar de profetie van Micha: {2TG44: 48.3}
Micha 3: 12; 4: 1, 2—“Daarom, om uwentwil, zal Sion als een akker geploegd worden, en Jeruzalem zal tot steenhopen worden, en de berg dezes huizes tot hoogten eens wouds….Maar in de laatste der dagen zal het geschieden, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen; en hij zal verheven zijn boven de heuvelen, en de volken zullen tot hem toevloeien. En vele heidenen zullen henengaan, en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, en ten huize van den Gods Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem.”
Hier worden we verteld dat in de laatste dagen, in onze tijd, het oude Koninkrijk dat vernietigd was opnieuw zal worden vastgesteld en verheven boven alle andere Koninkrijken. Dan zullen mensen ernaar “toevloeien,”omdat de “uit Sion de wet zal uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem.” Het evangeliewerk daarom, zal afgesloten worden terwijl haar hoofdkwartieren staan in het Heilige Land. Zo wordt het Koninkrijk opgezet in de genade tijd, in de tijd van zaligmaking en gerechtelijke reiniging, want nadat het is opgezet vloeien andere mensen van vele natien ertoe. {2TG44: 49.1}
Dit is wat de Bijbels zegt, en zeker is dat
49
dit het is wat zal zijn, want zelf de Duivel kan Gods plan niet verslaan of Zijn volk bedriegen. Oh ja, de Duivel zal proberen wat deze Schrift gedeelten zeggen weg te beredeneren, maar hij kan nooit maken dat ze iets anders zeggen dan wat ze echt zeggen. En buitendien, iedereen die eerder het woord van de Duivel neemt boven Gods woord, verdient de beloning van de Duivel, en ik weet zeker dat hij het zich niet afhandig zal laten maken. {2TG44: 49.2}
Daar deze tekenen des tijds, behalve de anderen, van veel groter belang zijn dan de “aardbeving van Lissabon,” “de donkere dag,”en “de vallende sterren, kunnen we beter ontwaken voor de opdracht die zij ons opleggen, en welke beslist zijn om ons geschikt te maken voor de tweede komst van Christus en voor een thuis in Zijn Koninkrijk als we acht daarop hebben geslagen. Maar als deze tekenen ons niet kunnen wakker maken, dan is het zeker dat ze zullen maken dat we neer glijden in de put des afgronds terwijl wij dromen van rijk en verrijkt te zijn met goederen, nergens behoefte aan hebbend, veronderstellend te zijn op de weg naar het heerlijke land. Wat een teleurstelling en wat een geween en geknars van tanden zal dat zijn! {2TG44: 50.1}
Wie zal de heidenen het land uitdrijven? – Het antwoord is in: {2TG44: 50.2}
Zach. 1: 14-17, 20, 21—“En de Engel, Die met mijn sprak, zeide tot mij: Roep uit, zeggende: Alzo zegt de HEERE, der heirscharen; Ik ijver over Jeruzalem en over Sion met een groten ijver. En Ik ben met een zeer groten toorn vertoornd tegen die geruste heidenen: want Ik was een weinig toornig, maar zij hebben ten kwade geholpen. Daarom zegt de HEERE alzo: Ik ben tot Jeruzalem wedergekeerd met ontfermingen; Mijn huis zal daarin gebouwd worden, spreekt de HEERE der
50
heirscharen, en het richtsnoer zal over Jeruzalem uitgestrekt worden. Roep nog, zeggende: Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Mijn steden zullen nog uitgespreid worden vanwege het goede; want de HEERE zal Sion nog troosten, en HIJ zal Jeruzalem nog verkiezen….En de HEERE toonde mij vier smeden? En Hij sprak, zeggende: Dat zijn de hoornen, die Juda verstrooid hebben, zodat niemand zijn hoofd ophief; maar deze zijn gekomen om die te verschrikken, om de hoornen der heidenen neder te werpen, welke den hoorn verheven hebben tegen het land Juda, om dat te verstrooien.
Het is duidelijk dat een deel van de heidense natien tegen het deel dat in het Heilige land is zullen komen, om hen weg te jagen zodat ze plaats maken voor God volk. Dan zullen de voeten van de Heer staan op de Olijfberg en de Berg zal in tweeën splijten en daarin een grote vallei maken. Zo zal de Heer de weg openen voor Zijn volk om naar de “vallei,”te vluchten waar de voeten van de Heer staan, en al de heiligen met hen. (Zach. 14: 4, 5). {2TG44: 51.1}
Deze waarheid ziet u, neemt de plaats in van alle waarheden, want zonder deze zullen uw andere waarheden u niet ten voordeel zijn, zullen u niet in het Koninkrijk brengen. Het is de laatste mijl van alle mijlen van geloof door het leven dat ons Thuis brengt. We zijn zover al gegaan; laten we, daarom blijven voortgaan tot aan het heerlijke land, die niet langer voorbij de horizon is. De mijl die voor ons ligt is inderdaad de laatste mijl die ons Thuis zal brengen. {2TG44: 51.2}
51