fbpx

Deel 2 Tijdige Groeten Nrs. 31, 32

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrust

Vol.2Nr 31

Plaatje

De Restoratie En De Tijd

GEBEDSVOORLEZING

Doe Uw Werk; Laat Het Resultaat Aan God Over

Ik zal lezen uit Lessen uit het leven van Alledag, bladzijde 35, beginnend met de vierde alinea: {2TG31: 2.1}

“ Het werk van de zaaier is een werk van geloof. Het geheim van het ontkiemen en de groei van het zaad kan hij niet doorgronden, maar hij stelt vertrouwen in de krachten waardoor God de planten doet groeien. Als hij zijn zaad zaait, gooit hij naar het schijnt een kostbare graan dat brood voor zijn gezin zou kunnen verschaffen, weg. Maar hij geeft slechts het goede wat hij bezit om er meer voor terug te krijgen. Hij zaait het zaad in de verwachting dat het een overvloedige oogst zal opleveren. Zo moeten Christus’ dienstknechten werken met de verwachting dat zij zullen oogsten wat zij gezaaid hebben….In ons levenswerk weten wij niet wat voorspoedig zal zijn, dit of dat. Maar wij hoeven die vraag ook niet op te lossen. Wij moeten ons werk doen en de resultaten overlaten aan God.” {2TG31: 2.2}

Laten we bidden voor geloof, en dan opgewekt de wijngaard ingaan en het zaad zaaien waar de Heer zo genadevol in voorzien heeft,  Zijn belofte onthoudend dat Zijn Werk niet ledig tot Hem zal wederkeren, maar dat het zal doen datgene waartoe Hij het gezonden heet. We moeten ook onthouden, dat geloof de eerste trede van de ladder is tot zaligheid, en dat zonder geloof we Gode niet welgevallig kunnen zijn. {2TG31: 2.3}

2

HET HERSTEL EN DE TIJD

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 13 Maart 1948

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Onze tekst wordt gevonden in het derde hoofdstuk van Handelingen: {2TG31: 3.1}

Handelingen 3: 19-21—“Betert u dan, en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden; wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heeren. En Hij gezonden zal hebben Jezus Christus, Die u tevoren gepredikt is; Welken de hemel moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen, die God gesproken heeft door den mond van al Zijn heilige profeten van alle eeuw.”

Hier wordt ons verteld dat de hemel de Heer moet ontvangen, niet voor eeuwig, maar tot de tijd “der wederoprichting aller dingen.” Hij zal, daarom, tegen de tijd van de wederoprichting naar de aarde terug keren. {2TG31: 3.2}

Zal deze terugkeer onverwacht zijn? Of zal de Heer eerst iemand sturen om Zijn weg voor te bereiden? En als er iemand zal vooraf gaan aan Zijn komst, wie zal het zijn? – “En Hij antwoordende, zeide tot hen: Elias zal wel eerst komen, en alles wederoprichten.” Marc. 9: 12. Bovendien verkondigt de Heer door de profeet Maleachi: {2TG31: 3.3}

Mal. 3: 1; 4: 5—“Zie Ik zende, Mijn engel, die voor Mijn aangezicht den weg bereiden zal; en snellijk zal tot zijn

3

tempel komen die Heere, Dien gijlieden zoekt, te weten de Engel des verbonds, aan Den welken gij lust hebt; ziet, Hij komt, zegt de Heere der heirscharen….Ziet, Ik zende ulieden den profeet Elia, eer dat die grote en die vreselijke dag des Heeren zal komen.”

Hier tonen de Schriften aan dat iemand in de geest en kracht van Elia de profeet eerst zal verschijnen, en niet alleen de weg zal voorbereiden, maar tevens alle dingen zal herstellen. Het is duidelijk dat de boodschap van Elia alle dingen op de grote en vreselijke dag des Heren zal herstellen, de dag van herstel, de dag dat de Heer naar Zijn tempel, de Kerk komt. De geest van Elia was een geest tegen afgoderij, en zijn kracht was een kracht om hen die tot afgoderij leiden te vernietigen, en reinheid tot stand te brengen. {2TG31: 4.1}

Mal. 3: 2, 3—“Maar wie zal den dag Zijner toekomst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van een goudsmid, en als zeep der voller. En Hij zal zitten, louterende, en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen, en Hij zal ze doorlouteren als goud, en als zilver; dan zullen zij den Heere spijsoffer toebrengen in gerechtigheid.”

Bij deze komst zak Hij Zijn heiligen niet meenemen naar de herenhuizen boven, maar Hij zal de zonen van Levi reinigen—de predikanten; Hij zal de leiders van de afgodendienst vernietigen. Daar de reiniging van Zijn dienstknechten eerst hersteld dienst te worden, neemt het herstel, daarom een aanvang in de kerk. Aldus zal de Edense staat van vrede en veiligheid hersteld zijn, want ons wordt verteld dat— {2TG31: 4.2}

Jes. 11: 6-9—“En de wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf, en de jonge leeuw, en het

4

 mestvee te zamen, en een klein jongske zal ze drijven. De koe en de berin zullen te zamen

Weiden, haar jongen zullen te zamen nederliggen, en de leeuw zal stro eten, gelijk de os. En een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder; en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken in den kuil van den basilisk. Men zal nergens leed doen noch verderven op den gansen berg Mijner hieligheid; want de aarde zal vol van kennis des Heeren zijn, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken.” 

Zo was het in Eden, en zo moet het weer zijn als alle dingen hersteld moeten zijn, en als deze profetieën vervuld moeten worden. {2TG31: 5.1}

Jes. 11: 10—“Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar den Wortel van Isaï, Dei staan zal tot een banier der volken zullen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn.”

“In die dagen”—dat is , in de dagen dat deze Edense vrede en veiligheid zijn hersteld—dan, niet daarna, zal het Koninkrijk van Juda en Israel hersteld zijn (Ezech. 37: 16-28) en gemaakt worden om te staan als een banier. De heidenen zullen haar zoeken. Dit herstel van Juda en Israel, neemt daarom plaats in de genade tijd, want de heidenen zullen de “banier” zoeken. Het is duidelijk dat de heidenen dan nog steeds zullen staan als de Edense vrede en veiligheid hersteld zal zijn voor Gods volk gedurende de grote en vreselijke dag. {2TG31: 5.2}

“Daarom om uwentwil, zal Sion als een akker geploegd worden, en Jeruzalem zal tot steenhopen worden, en de berg des huizes tot hoogten eens wouds…. Maar in de laatste der dage zal het geschieden, dat de berg van het huis des Heeren zal vastgesteld zijn op den top der bergen; en hij zal verheven zijn boven

5

 de heuvelen, en de volken zullen tot hem toevloeien. En vele heidenen zullen henengaan, en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des Heeren, en ten huize van den Gods Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des Heeren woord uit Jeruzalem. Mich. 3: 12; 4: 1, 2. {2TG31: 5.3}

Het is duidelijk dat na de verstrooiing van de Joden, en na de vernietiging van het Oude Jeruzalem, in de Christelijke eeuw, de laatste dagen, dat het dan is dat het herstel van alle dingen plaats vind; en het feit dat vele mensen dat zich bij de Heer zullen aansluiten, het herstel vind daarom plaats in de genadetijd, op de grote en vreselijke dag. De “banier,” zal dan ook staan en alle heidenen zullen ernaar zoeken. De dag zal groot zijn voor de rechtvaardigen en verschrikkelijk voor de zondaren. {2TG31: 6.1}

Zach. 14: 4, 5—“En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des Bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden. Dan zult gijlieden lieden door de vallei Mijner bergen (want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden gelijk als gij vloodt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Judah, dan zal de Heere, mijn God, komen en al de heiligen met U. o HEERE!”

“Op die dag.” Welke dag? – Op de dag dat alle natiën zich vergaderen tegen Jeruzalem dat nu is, en haar ten val brengen van de heidense overheersing. Op die dag zullen de Heer zijn voeten staan op de Olijfberg. De Olijfberg zal

6

door midden splijten tegen het oosten en tegen het westen, en er zal een grote vallei zijn: en de helft van de berg zal wijken naar het noorden en de helft naar het zuiden.” Zach. 14: 4. De komst van de Heer voor de duizend jaar, zal ook gelijk hieraan zijn. Zie Early Writings, pp. 51, 52. {2TG31: 6.2}

De dienstknechten des Heren zullen dan vluchten naar de vallei van de bergen, waar de voeten van de Heer zullen staan, en al de heiligen met hen; dat betekend, de “voeten,”van de Heer zullen de weg openen voor het herstel van het Koninkrijk, en voor het vergaderen van het volk daarin. {2TG31: 7.1}

Jes. 11: 11-14—“ Want het zal geschieden te dien dage, dat de Heere ten anderen male Zijn hand aanleggen zal om weder te verwerven het overblijfsel Zijns volks, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrie, en van Egypte, en van Pathros, en van Morenland, en van Elam, en van Sinear, en van Hamath, en van de eilanden der zee. En Hij zal een banier oprichten onder de heidenen, en Hij zal de verdrevenen van Israel verzamelen, en de verstrooiden uit Juda vergaderen, van de vier einden des aardrijks. En de nijd van Efraim zal wegwijken, en de tegenpartijders van Juda zullen uitgeroeid worden; Efraim zal Juda niet benijden en Juda zal Efraim niet benauwen. Maar zij zullen den Filistijnen op den schouder vliegen tegen het westen, en zij zullen te zamen die van het oosten beroven; aan Edom en Moab zullen zij hun handen slaan, en de kinderen Ammons zullen hun gehoorzaam zijn.”

Hier zien wij dat er vrede zal zijn “in de vallei der bergen,”—vrede tussen beest en beest, en ook tussen mens en mens, want de leeuw zal het lam geen kwaad doen, en Juda zal niet boos zijn op Efraim, en Efraim zal

7

Juda niet benijden. Juda en Efraim zullen niettemin in conflict zijn met de landen die het land omringen, want ze zullen vliegen op de schouders van de Filistijnen, en hun handen slaan op Edom en Moab. De Ammonieten, echter zullen hen gehoorzamen. {2TG31: 7.2}

Jes. 11: 15—“  Ook zal de Heere den inham der zee van Egypte verbannen, en Hij zal Zijn hand bewegen tegen de rivier, door de sterkte Zijns winds; en Hij zal dezelve slaan in de zeven stromen, en Hij zal maken, dat men met schoenen daardoor zal gaan.”

Ja, de Heer zal de weg openen voor de vergaderen van Zijn volk. De Exodus van vandaag, zal daarom zijn als de Exodus van gisteren, alleen op grotere schaal. Gods volk in de laatste dagen zal vergaderd worden van uit ieder land, niet van het land Egypte. {2TG31: 8.1}

Jes. 11: 16 –“En er zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns volks, dat overgebleven zal zijn van Assur, gelijk als Israel geschiedde ten dage, toen het uit Egypteland optoog.”

Aldus zal het koninkrijk van Juda en Israel hersteld worden, en vrede en overvloed aan velen gegeven worden. {2TG31: 8.2}

Mich. 4: 4 –“Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok, en onder zijn vijgeboom, en er zal niemand zijn, die ze verschrikke; want de mond des HEERE der heirscharen heeft het gesproken.”

En dit nu is Gods licht en dit is Zijn smeekbede” {2TG31: 8.3}

Jes. 2: 5—“Komt, gij huis van Jakob, en laat ons wandelen in het licht des HEEREN.”

De boodschap van Elia die alle

8

 dingen hersteld is inderdaad een toevoeging aan de Drie Engelen Boodschap, en het zal zeker zwellen tot een luide roep. Het zal Gods volk vergaderen uit de vier hoeken van de aarde, en hen uit Babylon voeren wanneer de aarde verlicht wordt door de heerlijkheid van de engel (Openb. 18: 1-4). (Zie Early Writings, pg. 277.) {2TG31: 8.4}

Zoals de ark van Noah, ieder levend ding behield, dat de aarde zou bewonen na de overstroming, op gelijke wijze zal het Koninkrijk van Judah en Israel ieder levend ding dat de nieuwe aarde zal bewonen, vergaderen en behouden van de plagen; het herstelde Koninkrijk zal de ark in onze dagen zijn, en haar volk zal duizend jaren met Christus (Openb. 20: 4) leven en heersen, en uiteindelijk terugkeren wanneer de aarde nieuw is gemaakt. {2TG31: 9.1}

Jes. 65: 17, 18, 25—“Want ziet, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden, en zullen in het hart niet opkomen. Maar weest gelieden vrolijk, en verheugt u tot in der eeuwigheid in het geen Ik schep; want ziet, Ik schep Jeruzalem een verheuging, en har volk een vrolijkheid….De wolk en het lam zullen te zamen weiden, en de leeuw zal stro eten als een rund, en stof zal de spijze der slang zijn;zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijn gansen heiligen berg, zegt de HEERE.”

Het is duidelijk dat zij die deze ark willen ingaan voor veiligheid met Christus gedurende de duizend jaar zullen leven en regeren, en zij die het afwijzen ademloos zullen liggen in de “

put des afgronds,” tot de opstanding na de duizend jaar, om slechts tot schande en eeuwigdurende verachting te verrijzen, onderhevig om de tweede dood te sterven. {2TG31: 9.2}

Hoe belangrijk dan niet dat we niet een dutje doen, maar dat we opstaan en het bruiloftskleed

9

aan doen, zodat wij ons zelf niet wenend en tandenknarsend vinden, of zelf erger dan de mensen voor de vloed buiten de ark, toen de regen kwam en de donder en bliksem door de hemel sloegen toen de fonteinen van de diepte openbraken. {2TG31: 9.3}

We hebben nu gezien dat het herstel van “alle dingen,” begint met de vergadering van de het volk tot Juda, en dat het Koninkrijk kompleet is wanneer de aarde nieuw is gemaakt. Laten we daarom doen wat we kunnen om de ark te helpen bouwen en er in te gaan met zoveel mogelijk zielen, want  de Inspiratie eigen openbaring van deze Waarheid toont aan dat we de dag van herstel van alle dingen naderen, dat dit de boodschap van het uur is. {2TG31: 10.1}

10

Plechtige Gedachte

Oh, wat een plechtige gedachte ! en kan het zijn

Dat het uur des oordeels nu gekomen is,

Die spoedig onze lot zal bepalen,

En de angstige noodlot van de zondaar zal verzegelen?

Ja , het is zo; het oordeelsuur

Haast zich snel naar haar einde;

Dan zal de Rechter in Machtige kracht,

Neerdalen in toorn op Zijn vijanden.

Hij die naar de aarde kwam om te sterven,

Als een offer voor de zonde van mensen

En toen weer opsteeg ten hemel,

En die over enige tijd zal wederkeren,

Staat nu voor de ark,

En de genade troon en cherubim,

Om met Zijn bloed te pleiten voor zondaren, en de

Laatste herinnering maken voor hun zonde.

Het plechtige moment is aangebroken

Wanneer wij die Zijn naam hebben beleden,

Elkeen moet staan voor zijn eigen lot,

En de uiteindelijke en onderzoekende test moet dorostaan.

Jezus! We hopen op U alleen;

Zie in genade op ons neer,

Belijd onze namen voor de troon,

En wis onze zonden uit Uw boek.

O Gezegende Verlosser! Mogen wij voelen

De volledige ernst van dit uur.

Inspireer onze harten met uw heilige zegel,

En help ons door Uw Geestelijke Kracht,

Dat wij in Uw Kracht sterk mogen zijn,

En heldhaftig de strijd mogen behalen;

Om dan op de Berg Sion, te mogen inhaken op het lied

En de overwinningsnoten mogen aanzwellen.

–R. F. Cottrell

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrust

Vol.2Nr.32

                                                                                                                

Plaatje

Als Een Mens Sterft, Hoe Zal Hij Weer Leven? En Hoe Zal Hij Zijn?

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 20 Maart 1948

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

“Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook god degenen, die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem. Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij die levend overblijven zullen tot de komst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen, die ontslapen zijn. Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan. Daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. Zo dan, vertroost elkander met deze woorden.” 1 Thess. 4: 14-18. {2TG32.12.1}

Hier zien wij dat zij die opkomen in de eerste opstanding, niet alleen weer zullen leven, maar niet meer zullen doodgaan. {2TG32.12.2}

Nu vinden we ons antwoord op de vraag: Hoe zal de mens zijn als hij weer leeft? We zullen eerst keren naar het boek Genesis: {2TG32.12.3}

Gen. 2: 7—“En de Heere God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.”

12

In dit schrift gedeelte wordt ons verteld dat God de mens formeerde uit de stof der aarde. Toen werd de adem des levens in zijn neusgaten geblazen, en zo werd hij een levende ziel, want de adem en het lichaam tezamen zijn wat het tot een ziel maakt. Het ontwikkelingsproces is hetzelfde als het maken van ijs—een lage temperatuur en water maken ijs precies zoals het lichaam en de adem de ziel maken. Vandaar dat wanneer de adem het lichaam verlaat, de mens niet langer een levende ziel is—nee, niet meer dan het ijs, ijs is als het weer water wordt. De mens heeft duidelijk geen bestaande ziel nadat de adem zijn lichaam verlaat, want het lichaam en de adem tezamen maken de ziel. {2TG32.13.1}

“Ik weet,” zegt de wijze man, “dat al wat God doet, dat zal in der eeuwigheid zijn, en er is niet toe te doen, noch is er af te doen; en God doet dat, opdat men vreze voor Zijn aangezicht.” Pred. 3: 14. {2TG32.13.2}

Pred. 9: 5, 6—“Want de levenden weten, dat zij sterven zullen, maar de doden weten niet met al; zij hebben ook geen loon meer, maar hun gedachtenis is vergeten. Ook is  alrede hun liefde, ook hun haat, ook hun nijdigheid vergaan; en zij hebben geen deel meer in deze eeuw in alles, wat onder de zon geschiedt.”

Pred. 3: 18-21—“Ik zeide in mijn hart vand de gelegenheid der mensenkinderen, dat God hen zal verklaren, end at zij zullen zien, dat zij als de beesten zijn aan zichzelven. Want wat den kinderen der mensen wedervaart, dat wedervaart ook den beesten; en enerlei wedervaart hun beiden; gelijk die sterft, alzo sterft deze, en zij allen hebben enerlei adem, en de uitnemendheid der mensen boven de beesten is geen; want allen zijn zij ijdelheid. Zij gaan allen naar één plaats; zij zijn allen uit het stof, en zij keren allen weder tot het stof. Wie merkt,

13

 dat de adem van de kinderen der mensen opvaart naar boven, en de adem der beesten nederwaarts vaart in de aarde?”

Inspiratie, ziet u, verteld ons hoe de mens geschapen werd en hoe hij is, dan vraagt hij bot: “Wie merkt dat de adem van de kinderen der mensen opvaart naar boven, en de adem der beesten nederwaarts vaart in de aarde?” – Het enige antwoord dat gegeven kan worden, is dat niemand dat weet behalve God. En aangezien Hij ons verteld heeft dat het lichaam en de ziel tezamen, niet apart, de ziel maken, dan is het duidelijk dat een dode mens geen ziel heeft, dat het lichaam tot stof wederkeert, en de adem terugkeert naar de adem, tot wind. Bovendien, wat het beest overkomt, hetzelfde overkomt de mens. Ze hebben beiden een adem, verklaart Inspiratie, en de een heeft geen superioriteit boven de ander. {2TG32.14.1}

Dit is wat God zegt over de ziel, en we moeten Hem geloven in plaats van onszelf voor de gek te houden met ongeïnspireerde theorieën van mensen, die veronderstellend zeggen dat de ziel nooit sterft, alhoewel God zegt: “De ziel die zondigt, zal sterven.”Ezech. 18: 4.

Vandaar dat wanneer de mens sterft, zijn ziel verdwijnt zoals het ijs dat doet, wanneer de temperatuur boven het vriezen stijgt. {2TG32.14.2}

Om vervolgens uit te vinden hoe de mens eruit zal zien, wanneer hij gemaakt is om een zondeloos leven te lijden, moeten wij zien hoe de mens eruit zag voordat hij zondigde: {2TG32.14.3}

Gen. 3: 6-8—“En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij  nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at. Toen werden hun beider ogen geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt waren; en zij

14

hechtten vijgeboom bladeren samen, en maakten zich schorten. En zij hoorden de stem van den HEERE God, wandelende in den hof, aan den wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van den HEERE God, in het midden va het geboomte des hofs.”

Meteen nadat Adam en Eva gegeten hadden van de verboden vrucht, vond een verbazingwekkende verandering plaats. Ze bemerkten meteen dat het licht des levens en de schoonheid waarmee ze bekleed waren verdwenen was, en ze zagen zichzelf naakt, lelijk, en schandelijk voor het oog. Als gevolg daarvan probeerden ze zichzelf te bedekken met bladeren en te schuilen tussen de bomen. Het bedekking met bladeren echter, was niet gepast, en daarom maakte de Heer, “mantels van vellen” voor hen. {2TG32.15.1}

Hoe zal de mens zijn als hij weer leeft? – Zeker niet minder dan hij was in het begin, want alles dat verloren was, moet hersteld worden. Nog minder zal hij verbeterd worden, want alles wat de Heer maakte, verkondigde Hij Zelf “heel goed.” Gen. 1: 31. En dus als een mens weer leeft, zal hij precies zijn wat Adam was voordat hij zondigde. {2TG32.15.2}

Voor het antwoord nu op de vraag: “Hoe zal hij weer leven?” zullen we gaan naar Ezechiel— {2TG32.15.3}

Ezech. 37: 1-10—“De hand des Heeren was op mij en de Heere voerde mij uit in den geest, en zette mij neder in het midden ener vallei; dezelve nu was vol beenderen. En Hij deed mij bij dezelve voorbijgaan geheel rondom; en ziet, er waren zeer vele op den grond der vallei; en ziet, zij waren zeer dor. En Hij zeide tot mij; Mensenkind! Zullen deze beenderen levend worden? En ik zeide Heere Heere, Gij weet het! Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen,

15

en zeg tot dezelve: Gij dorre beenderen! Hoort des Heeren woord. Alzo zegt de Heere HEERE tot deze beenderen: Ziet, Ik zal den geest in u brengen, en gij zult levend worden. En Ik zal zenuwen op u leggen, en vlees op u doen opkomen, en een huid over u trekken, en den geest in u geven, en gij zult levend worden; en gij zult weten dat Ik de Heere ben.

 “Toen profeteerde ik, gelijk mij bevolen was, en er werd een geluit, als ik profeteerde, en ziet een beroering! En de beenderen naderden, elk been tot zijn been. En ik zag, en ziet, en er werden zenuwen op dezelve, en er kwam vlees op; en Hij trok een huid boven over dezelve maar er was geen geest in hen. En Hij zeide tot mij: Profeteer tot den geest; profeteer, mensenkind! En zeg tot den geest: Zo zegt de Heere HEERE; Gij geest! Kom aan van de vier winden, en blaas in deze gedoden, opdat zij levend worden. En ik profeteerde, gelijk als Hij mij bevolen had. Toen kwam de geest in hen en zij werden levend en stonden op hun voeten, een gans zeer groot heir.” {2TG32.16.1}

Hier leren we dat het proces van doen herrijzen hetzelfde is als het proces van schepping: eerst het raamwerk van de mens, dan het organisme, het vlees, de huid, en als laatst de adem, en wederom wordt hij een levende ziel. De ziel of geest van de mens, ziet u, is niet naar beneden geroepen uit de hemel, of uit de hel, geen ziel in het geheel, maar de wind van de vier hoeken van de aarde vult zijn longen op Gods bevel, en zodoende wordt hij weer een levende ziel. Verder ook, het materiaal waar de mens oorspronkelijk uit bestaat, van hetzelfde zal hij weer gemaakt worden, want been tot been komt weer tezamen. Wanneer hij alzo herschapen of herrezen is, echter, moet hij de kennis en het geheugen weer verkrijgen welke hij

16

 bij zijn dood had, anders zou de mens die herrezen is niet de mens zijn die dood was,  en als zulks niet het geval was, dan zou de ervaring verkregen in dit leven verloren zijn gegaan. {2TG32.16.2}

Het volgende aandachtspunt zou zijn om op te merken dat er twee opstandingen zijn, duizend jaar van elkaar gescheiden (Openb. 20: 5, 6). Laat ons naar het boek Romeinen gaan: {2TG32.17.1}

Rom. 8: 10, 11—“En indien Christus in ulieden is, zo is wel het lichaam dood om der zonden wil; maar de geest is leven om der gerechtigheid wil. En indien de Geest Desgenen, Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken, door Zijn Geest Die in u woont.”

Zij die sterven met de Geest van Christus in hun, zijn degenen die in de opstanding van de rechtvaardigen opkomen. Maar zij in wie de Geest van Christus niet woont, zullen in de opstanding van de onrechtvaardigen opkomen, duizend jaar na de opstanding van de rechtvaardigen. {2TG32.17.2}

Openb. 20: 6—“ Zalig en heilig is hij, die deel heeft in de eerste opstanding; over deze heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen heersen duizend jaren.”

Als deze verzen menen wat ze zeggen betreffende de rechtvaardigen, dan zeggen ze betreffende de slechten: {2TG32.17.3}

“Vervloekt en onheilig is hij die geen deel heeft aan de eerste opstanding; waarover de tweede dood kracht heeft; ze zullen geen priesters van God en van Christus zijn, en zij zullen niet met Hem als koningen

17

 heersen duizend jaren.” {2TG32.17.4}

Als wij Gods Woord aanvaarden zoals Inspiratie Het aan ons geeft, en als we daders van Zijn Woord zijn, zullen we weer leven, en het volmaakte beeld van God zijn, zoals Adam en Eva waren. We zullen inderdaad terugkeren naar de Tuin van Eden. De tuin, zal ook zoals voorheen bloeien, en de boom des levens zal iedere maand haar vruchten dragen. En zo, ziet u, zal de mens aldus weer leven, en voor eeuwig leven. {2TG32.18.1}

“En God zal tranen van hun ogen afwissen; en de dood zal niet meer zijn; noch rouw, noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn; want de eerste dingen zijn weggegaan. En Die op de troon zat, zeide: Ziet, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en getrouw. En Hij sprak tot mij: Het is geschied. Ik ben de Alfa en de Oméga, het Begin en Het Einde. Ik zal den dorstige geven uit de fontein van het water des levens voor niet. Die overwint, zal alles beërven; en Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij een zoon zijn.” Openb. 21: 4-7. {2TG32.18.2}

“ Doch wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, te niet gedaan worden. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overlegde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was. Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu ken ik ten dele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben. En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde.” 1 Cor. 13: 10-13. {2TG32.18.3}

18

 

>