fbpx

Deel 1 Tijdige Groeten Nrs. 42, 43

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrust

Vol.1 Nr.42

                                                                                                              

Plaatje

Sions Beloning En Gods Machtige Inspanning

GEBEDSVOORLEZING

Ik zal lezen uit: “Gedachten van de berg der Zaligsprekingen,” beginnend op bladzijde 126, de laatste alinea: {1TG42: 2.1}

“ De enige hoop voor ons wanneer we willen overwinnen is onze wil te verenigen met de wil van God, en met Hem samen te werken, uur na uur, dag na dag. We kunnen niet ons eigen-ik behouden en nochtans het koninkrijk Gods binnengaan. Indien wij ooit de heiligheid bereiken, zal dat zijn door zelfverloochening en door het aannemen van de geest van Christus. Trots en zelfgenoegzaamheid moeten gekruisigd worden. Zijn wij gewillig, de prijs te betalen die ons gevraagd wordt? Zijn we gewillig, onze eigen wil in volmaakte overeenstemming met de wil van God te laten brengen? Pas wanneer we dat willen, kan de hervormende genade van God over ons geopenbaard worden.” {1TG42: 2.2}

We zullen nu knielen en bidden voor verstand dat onze hoop op het hebben van een tehuis in Gods Koninkrijk afhangt van onze wil verenigen met Zijn wil, en van arbeiden in samenwerking met Hem; dat heiligheid afhangt van het verloochenen van het eigen-ik en het aanvaarden van Christus; dat trots geen plaats heeft in het Christelijke hart; dat de verandering van de genade van God verkregen wordt door ons schikken naar Zijn Woord. {1TG42: 2.3}

2

SIONS BELONING EN GODS MACHTIGE INSPANNING

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 24 MEI 1947

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Deze middag zullen het twee en zestigste hoofdstuk van Jesaja, bestuderen.  Het eerste wat we van dit hoofdstuk moeten weten is of het speciaal voor de mensen van vandaag of speciaal voor de mensen van gisteren is geschreven en of haar boodschap gegeven moet worden aan de kerk of aan de wereld. Om dit te weten te komen zullen we het elfde vers lezen: {1TG42: 3.1}

“Ziet de Heere heeft doen horen, tot aan het einde der aarde; zegt der dochter van Sion: Zie, uw Heil komt; zie, Zijn loon is met Hem, en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht.” Jes. 62: 11. {1TG42: 3.2}

“Ziet.” Zegt de Here,” Ik heb doen horen, tot aan het einde der aarde,” niet tot aan een andere tijd. Deze Heilige afkondiging, is daarom voor hen die leven in de tijd van het einde. Voor hen wordt dit hoofdstuk nu ontzegeld, en hun opdracht is om het te brengen tot de dochter van Sion, tot de kerk. U kunt het zich daarom niet veroorloven om uzelf te verontschuldigen van deze dienstoproep. {1TG42: 3.3}

Jes. 62: 1—“Om Sions wil zal ik niet zwijgen, en om Jeruzalems wil zal ik niet stil zijn; totdat haar gerechtigheid voortkome, als een glans, en haar heil als een fakkel, die brandt.”

3

Hier worden we verteld dat de Heer zal doorgaan zo te spreken, niet omwille van de wereld, maar omwille van de kerk, zodat ze uiteindelijk kan staan op de berg Sion met het Lam; dat Hij daarom zal doorgaan “totdat haar gerechtigheid voortkomt, als een glans, en haar heil als een fakkel, die brandt.” {1TG42: 4.1}

Dit geeft aan dat de gerechtigheid van Zijn volk bij de afkondiging van dit hoofdstuk, als het er zelf is, slechts schemerig voort komt, en dat “haar heil” nu niet is als een lamp die brand, maar als een lamp waarvan het licht uitgegaan is. Zijn machtige inspanning is niettemin om een grote verandering teweeg te brengen: De gerechtigheid van Christus zal zo helder als de zon voort schijnen. De slotsom is dan dat zonder deze toegevoegde boodschap. De kerk nooit zijn doel zal bereiken, een ieders onverschillige houding met betrekking tot deze ernstige dienstoproep zal zeker zijn ondergang brengen. Gods ware volk moet, daarom ontwaken en de oproep omarmen. Tot hen als kerk zegt de Heer: {1TG42: 4.2}

Jes. 62: 2—“En de heidenen zullen uw gerechtigheid zien, en alle koningen uw heerlijkheid; en gij zult met een nieuwen naam genoemd worden, welken des Heeren mond uitdrukkelijk noemen zal.”

    De gerechtigheid van Sion zal zo uitgesproken worden dat de heidenen erdoor aangetrokken zullen worden, en al haar koningen door haar heerlijkheid. Om deze reden is het dat de naam van de tegenwoordige kerk haar dan niet meer geschikt zal zijn. {1TG42: 4.3}

Zoals u weet, zijn er nu honderden kerknamen in de wereld,– net zoveel namen als er leerstellingen zijn, allen genoemd door de mond van de mens, hoewel God slechts één kerk erkend. Vele van de namen suggereren een Heilige Rivaliteit voor. Bijvoorbeeld maken de namen: “Kerk van Christus,” en “Kerk

4

van God,” Christus en God niet tot rivalen? {1TG42: 4.4}

Wat de “nieuwe naam,”ook mag zijn, het zal de kerk in haar gerechtigheid zoals ze hier weer gegeven is, volkomen passen. {1TG42: 5.1}

We leven nu in een verwarde wereld. Sommigen zijn van Paulus en sommigen van Apollos, of van Kefas, Petrus, Johannes, en Jakobus, sommigen van God en sommigen van Christus. Op deze wijze kibbelen en ruziën Christenen onder elkaar, de ene het geloof van de ander tegensprekend, en tegelijkertijd proberen allen de niet Christelijke wereld te bekeren tot Christus! Wat een duisternis! Tot de kerk die God nu aan het scheppen is, zegt Hij: {1TG42: 5.2}

Jes. 62: 3—“En gij zult een sierlijke kroon zijn in de hand des Heeren, en een Koninklijke hoed in de hand uws Gods.”

De kerk hier weergegeven zal alleen opgemaakt worden uit rechtvaardige door de Geest gevulde mensen, haar nieuwe naam zal ongetwijfeld dit feit uitdrukken. Fantastisch inderdaad, om “de sierlijke kroon,” van de Heer te zijn en Zijn “Koninklijke hoed.” U kunt het zich niet veroorloven om deze heerlijkheid van u weg te laten gaan. Handel vandaag. {1TG42: 5.3}

Jes. 62: 4—“Tot u zal niet meer gezegd worden: De verlatene, en tot uw land  zal niet meer gezegd worden; het verwoeste; maar gij zult genoemd worden: Mijn lust is aan haar! En uw land: Het getrouwde; want de Heere heeft een lust aan u, en uw land zal getrouwd worden.”

Omdat de Heer Zich in haar verlustigt, en ook omdat haar land met haar getrouwd zal worden zal ze ook Hephzibah, en haar land Beulah genoemd worden. De kerk is in vroegere tijden een paar keren verlaten geweest—eens in Egypte, dan in Babylon, in Rome, en ga zo voort—maar ze zal nooit meer verlaten worden, en

5

 haar land zal nooit meer verwoest worden. {1TG42: 5.4}

Jes. 62: 5—“Want gelijk een jongeling een jonkvrouw trouwt, alzo zullen uw kinderen u trouwen; en gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzo zal uw God over uw vrolijk zijn.”

 Het huwelijk betekent een eeuwigdurende verbinding. Evenzo heeft de kerk de belofte dat haar thuisland nu voor altijd van haar zal zijn en haar zonen (bekeerlingen), zullen nooit meer van haar scheiden. {1TG42: 6.1}

Jes. 62: 6,7—“O Jeruzalem, Ik heb wachters o uw muren besteld, die geduriglijk al den dag en al den nacht niet zullen zwijgen. O gij, die des Heeren doet gedenken, laat geen stilzwijgen bij ulieden wezen!”En zwijgt niet stil voor Hem, totdat Hij bevestige, en totdat Hij Jeruzalem stelle tot een lof op aarde.”

Niet dat Hij zal stellen, maar dat Hij reeds wachters heeft besteld, die nooit, nacht noch dag hun taak zullen verwaarlozen.  En ook zo hoort u die nu de Heer bekend maakt niet zwijgen, maar Hem prijzen en spreken van Zijn fantastische liefde en Waarheid. Nu is uw gelegenheid om Zijn zaak te bevorderen, om het uw hoofd zaak te maken, uw belangrijkste interesse, uw hoogste vreugde. Nu is de tijd om te zeggen: “Indien ik u vergeet, O Jeruzalem! Zo vergete mijn rechterhand zichzelve! Mijn tong kleve aan mijn gehemelte, zo ik aan u niet gedenke, zo ik Jeruzalem niet verheffe boven het hoogste mijner blijdschap.” Psalm 137: 5,6. Bidt en werk voor dit doel. Geef Hem geen rust totdat Hij Jeruzalem stelt tot een lof “op aarde.” Laat dit uw lust zijn zoals u Zijn lust bent. {1TG42: 6.2}

Jes. 62: 8, 9—“De Heere heeft gezworen bij Zijn rechterhand, en bij den arm Zijner sterkte: indien Ik uw koren meer zal geven tot spijs voor uw vijanden, en indien de

6

 vreemden zullen drinken van uw most, waaraan gij gearbeid hebt! Maar die het inzamelen zullen, die zullen het eten, en zij zullen den Heere prijzen; en die hem vergaderen zullen, zullen hem drinken in de voorhovern Mijns heiligdoms.”

Gods volk is steeds weer beroofd, en de meest buitensporige en onredelijke beroving die ze geleden hebben is geweest en wordt nog steeds gedaan door hun eigen broeders en zusters in het geloof! Hoe? – Bij iedere opwaartse stap in de Waarheid door de kerkgeschiedenis heen en tot op deze dag, zijn zij die nieuwe onpopulaire waarheden hebben omarmd, in alle gevallen uit de kerk gegooid waaraan zij zelf hebben helpen bouwen. Dit is alleen gebeurd omdat enerzijds de meerderheid altijd leidt, en anderzijds slechts een minderheid altijd ontvankelijk is voor tegenwoordige Waarheid, voor “voedsel op zijn tijd.” De tijd is echter nabij, waarin alle soorten beroving zal eindigen. Aan hen die uitgeworpen worden, wordt dit bemoedigende advies en deze belofte gegeven: {1TG42: 7.1}

“Hoort des Heeren woord, gij die voor Zijn woord beeft! Uw broeders, die u haten, die u verre afzonderen, om Mijns Naams wil, zeggen: Dat de Heere heerlijk worde! Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde, zij daar en tegen zullen beschaam worden.” Jes. 66: 5. {1TG42: 7.2}

Jes. 62 10—“Gaat door, gaat door, door de poorten, bereidt den weg des volks; verhoogt, verhoogt een baan, ruimt de stenen weg, steekt een banier omhoog tot de volken!

De Heer vraagt nu herhaaldelijk aan iedereen binnen het gehoor van Zijn Stem om zonder vrees door de poorten van Sion te gaan en tot haar te zeggen:” Zie, uw Hiel komt; zie , Zijn loon is met Hem, en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht.” {1TG42: 7.3}

7

We kunnen daarom niet anders doen dan erdoor heen gaan, want het is onze God gegeven taal om de weg voor te bereiden voor de mensen. We moeten een gebaande weg bouwen, een weg waarover ze naar het licht van God en dus naar Zijn Koninkrijk kunnen komen. We moeten iedere hindernis die in de weg staat weghalen en het standaard voor de mensen verhogen, een standaard die ze kunnen zien en kunnen volgen als het vooruit leidt. Wat kan de standaard zijn? –Het absolute standaard dat de mensen horen te zien en te volgen is Jezus en Zijn Waarheid. {1TG42: 8.1}

Jes. 62: 11—“Ziet, de Heere heeft doen horen, tot aan het einde der aarde; zegt der dochter van Sion: Zie, uw Hiel komt; zie , Zijn loon is met Hem, en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht.

Dit vers leert zoals we aan het begin van onze studie hebben geleerd, verduidelijkt twee dingen: Ten eerste, dat dit hoofdstuk beslist een boodschap voor de kerk rond het einde van de wereld bevat; ten tweede dat aangezien het bewijst dat dit hoofdstuk nu voor de eerste keer wordt ontzegeld en onder onze aandacht wordt gebracht, we met een boodschap naar de kerk worden gestuurd, en absoluut aantoont dat we aan de tijd van  het einde zijn gekomen, de tijd waarin door de mens gemaakte instellingen voor altijd zullen voorbijgaan. {1TG42: 8.2}

Het woord, ”Zie” geeft aan dat we het nu moeten opmerken en in staat moeten zijn te zien dat onze verlossing komt en dat terwijl Zijn beloning met Hem is, Zijn werk nog steeds voor Hem is. Wat is Zijn beloning? Wat anders kan het zijn dan het eeuwig leven? Zo zal het zijn dat de eerste vruchten, de 144.000, de dienstknechten van God, die spoedig op de Berg Sion zullen staan met het Lam, de eerste zullen zijn die beloond zullen worden. Als dienstknechten van God zullen ze het werk dat “voor Hem,”is voortzetten, het werk van het inzamelen van de tweede vruchten. Zoals voortgebracht door Jesaja de profeet: {1TG42: 8.3}

8

“En Ik zal een teken aan hen zetten, en uit hen, die het ontkomen zullen zijn, zal Ik zenden tot de heidenen van Tarsit, Pul, en Lud, de boogschutters, naar Tubal, en Javan tot de ver gelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien hebben; en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen. En zij zullen al uw broeders uit alle heidenen den Heere ten spijsoffer brengen, op paarden en op wagenen, en op rosbaren, en op muildieren, en op snelle loper, naar Mijn Heiligen berg toe, naar Jeruzalem, zegt de Heere, gelijk als de kinderen Israëls het spijsoffer in een rein vat brengen ten huize des Heeren. “Jes. 66: 19, 20. De keuze is nu aan u, om of u op te stellen met Gods Waarheid voor deze tijd, Zijn verlossing te aanvaarden en voor te bereiden op het werk dat voor Hem is, voor het inzamelen van Zijn heiligen, of om afstandelijk te blijven en uitgespuugd te worden. {1TG42: 9.1}

Laten we nu de betere keus maken voordat we ons elf spoedig in uiterste duisternis bevinden, om daar te wenen en onze tanden te knarsen. {1TG42: 9.2}

Jes. 62: 12—“En zij zullen hen noemen het heilige volk, de verlosten des Heeren; en gij zult genoemd worden de gezochte, de stad, die niet verlaten is.”

Als u alles doet wat de Geest van God u beveelt te doen, zult u behoren tot “het heilige volk, de verlosten van de Heer,” “gezocht,” “niet verlaten.” {1TG42: 9.3}

En nu ter samenvatting: De studie opent met de woorden, “ Ziet, de Heere heeft doen horen, tot aan het einde der aarde, “de kerk van vandaag. Ze moet moet de “sierlijke kroon,”van de Heer zijn, en Zijn “Koninklijke hoed.” Ze zal niet veel langer “Verlaten,”genoemd worden, nog minder zal haar land “Verwoest,” genoemd worden; dat deze titels respectievelijk verandert zullen worden in Hephzibah en

9

Beulah, wat betekent God zal lust hebben in Zijn volk en hun land;  dat God zich zal verheugen over Zijn kerk als een bruidegom zich verheugt over Zijn bruid; dat Hij nu wachters heeft besteld op de muren van Jeruzalem, die hen taak nooit zullen verwaarlozen; dat ze niet zullen zwijgen, maar de Heer zullen prijzen en ijverig datgene zullen doen in de voortzetting van Zijn Koninkrijk; dat Hij heeft gezworen bij Zijn rechterhand, en bij de arm van Zijn kracht, dat Hij het vlees van Zijn kinderen niet aan de vijand zal geven, dat vreemdelingen hun niet meer zullen beroven van datgene waar zo voor gewerkt hebben, dat wat ze produceren inderdaad hun eigendom zal zijn; dat Zijn volk keer op keer beroofd zijn geworden van hun geestelijk licht; dat toen het licht van God tot hen kwam, de vijanden het licht ten minste voor een tijdje voor hen verhinderden; dat we nu aangemoedigd worden om “het Woord des Heren, “te horen waarom de broeders en zusters (mede kerkleden) ons zo haten dat ze ons vanuit hun midden uitwerpen. Dit doen ze in de naam van de Heer, maar ze zullen “beschaamd” worden, wanneer Hij verschijnt tot onze vreugde en tot hun schande; dat we bevolen worden om door de poorten van Laodicea te gaan en de weg voor het volk voor te bereiden, om een gebaande weg op te zetten, om de obstakels te verwijderen, om een standaard voor het volk te verheffen, om het te laten zien dat de Heer “aan het einde der aarde” heeft doen horen, en te vertellen aan “de dochter van Sion,” dat haar verlossing komt, dat Zijn beloning bij Hem is, en Zijn werk voor Hem; dat zij die aan de slachting van de Heer ontkomen, gezonden zullen worden naar alle volkeren en tot de eilanden van de zee, tot de mensen die niet van de Verlosser hebben gehoord, dat ze al hun broeders en zusters in het huis van de Heer zullen brengen. {1TG42: 9.4}

U ziet nu zeker Sion’s beloning en Gods machtige inspanning om u over deze Waarheid te informeren. U zult zeker alles doen wat u kunt om aan Gods wraak te ontsnappen en u te voegen bij deze lekenbeweging voor de inzameling van het volk. {1TG42: 10.1}

10

 

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrustVol.1 Nr.43 

                                                                                                              

Plaatje

Het Jaar Van de Verlosten—Het Teken Van De Dag Van Wraak

HET JAAR VAN DE VERLOSTEN—HET TEKEN VAN DE DAG VAN WRAAK

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 31 MEI 1947

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

We gaan het drie en zestigste hoofdstuk van Jesaja bestuderen. In dit hoofdstuk vinden we een profetisch gesprek tussen drie personen opgetekend: de profeet, de Heer en een persoon levend in de tijd dat de profetie van dit hoofdstuk is vervuld. De onderwerpen van het gesprek zijn Edom, oud Israel, hun bevrijding uit Egypte, en de verlossing van het volk in de dagen dat dit schrift gedeelte is vervult. Het gedeelte dat voor ons het meest van belang moet zijn, is de tijd te weten.  Om deze informatie te verkrijgen, zal ik vers 16 lezen. “Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet, en Israel kent ons niet: Gij, o Heere! Zijt onze Vader, onze Verlosser van ouds af is uw Naam.” Jes. 63: 16. {1TG43: 11.1}

De woorden van de persoon die spreekt namens het volk dat van aangezicht tot aangezicht is gebracht met de openbaring van dit hoofdstuk, openbaart dat hij en zijn volk onbekend zijn aan Abraham. Daar Abraham wel het ontstaan van het oude Israel kende, maar praktisch niets begreep van het ontstaan van de Christenen, moeten dan de Christenen het volk zijn waar hij niets van weet. De waarheid onderscheidt zich dan duidelijk dat dit hoofdstuk zijn vervulling vindt in de Christelijke eeuw. Om nu te weten te komen of het de Christenen in het begin of van de laatste dagen betreft, zullen

11

 we de verzen 18 en 19 lezen: tevens Jesaja 64: 10, 11, want het onderwerp van hoofdstuk 64 is slechts een voortzetting van hoofdstuk 63: {1TG43: 11.2}

“Uw heilig volk heeft het maar een weinig tijds bezeten: onze wederpartijders hebben Uw heiligdom vertreden. We zijn geworden als die, over welke Gij van ouds niet hebt geheerst, en die naar Uw naam niet zijn genoemd.” Jes. 63: 18, 19. {1TG43: 12.1}

“Uw heilige steden zijn een woestijn geworden, Sion is een woestijn geworden, Jeruzalem een verwoesting. Ons heilig en ons heerlijk huis, waarin onze vaders U loofden, is met vuur verbrand; en al onze gewenste dingen zijn tot woestheid geworden. Jes. 64: 10, 11. {1TG43: 12.2}

Hier is te zien dat het verlangen van het volk is naar het herstel van de tempel, en voor om het beloofde land opnieuw te bezitten. Het feit nu dat de

“tempel,”en het “land,”nog in de handen van de Arabieren en ongelovige Joden (zij die nooit bij Zijn naam genoemd werden, nooit Christenen genoemd werden) is, is positief bewijs dat de hoofdstukken 63 en 64 in het latere gedeelte van de Christelijke eeuw worden vervuld, het deel waarin de tijd van de heidenen in het beloofde land wordt vervuld. Dat deze hoofdstukken bovendien nu voor ons ontsluierd worden, en ook het feit dat de boodschap van vandaag ons heeft doen roepen tot de Heer voor precies zo een bevrijding, zijn de feiten dat de tijd voor de vervulling van de profetie die in deze hoofdstukken is al nabij is. {1TG43: 12.3}

Aangezien u nu positief weet dat deze hoofdstukken u en mij betreffen, zijn we gereed de studie van de hoofdstukken, vers na vers te beginnen—{1TG43: 12.4}

Jes. 63: 1—“Wie is Deze, Die van Edom komt met besprenkelde klederen, van Bozra? Deze, Die versierd is in

12

 zijn gewaad?  Die voortrekt in Zijn grote kracht ? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreekt, Die machtig ben te verlossen.”

De profeet zal in een visioen iemand met een bloed bevlekt kleed haastig terugkerend van Edom en Bozrah. Op de vraag van de profeet: “ Wie is Deze, Die van Edom komt, met besprenkelde klederen van Bozra? Kwam het antwoord: “Ik ben het, die in gerechtigheid spreekt, Die machtig ben te verlossen.” {1TG43: 13.1}

Wie anders kan deze persoon zijn dan de Heer Zelf, De Verlosser van de wereld, de Machtige om te verlossen. {1TG43: 13.2}

Wederom vraagt de profeet: {1TG43: 13.3}

Jes. 63: 2—“Waarom zijt Gij rood aan Uw gewaad, en Uw klederen als van een, die in de wijnpers treedt ?”

Het antwoord op deze vragen leidt een reeks van plechtige gebeurtenissen in, de gebeurtenissen zijn vastgelegd in: {1TG43: 13.4}

Jes. 63: 3-5—In heb de pers alleen getreden, en er was niemand van de volken met Mij; en Ik heb hen getreden in Mijn toorn, en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid; en hun kracht is gesprengd op Mijn klederen, en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld. Want de dag der wraak was in Mijn hart, en het jaar Mijner verlosten was gekomen. En Ik zag toe, en er was niemand die hielp; en Ik ontzette Mij, en er was niemand, die ondersteunde; daarom heeft Mijn arm Mij heil beschikt, en Mijn grimmigheid heeft Mij ondersteund.”

De verklaring: “Ik heb de pers alleen getreden,” “Ik zag toe, en er was niemand die hielp; en Ik

13

ontzette Mij en er was niemand die ondersteunde,” (allemaal in de verleden tijd) toont de ijver en vastbeslotenheid van de Verlosser om Zijn misleidde volk te redden bij Zijn eerste advent, hoewel er niemand was om Hem te helpen; dat wil zeggen, al de priesters en religieuze leiders—de Generale Conferentie in Zijn dagen (de Sanhedrin) waren tegen Hem in plaats van Hem te helpen met Zijn werk. Maar de verklaring, “Ik heb hen getreden in Mijn toorn, en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid; en hun bloed is gesprengd om Mijn klederen, en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld. Want de dag der wraak was in Mijn hart, en het jaar Mijner verlosten was gekomen. En Ik zag toe, en er was niemand die hielp; en Ik ontzette Mij, en er was niemand, die ondersteunde; daarom heeft Mijn arm Mij heil beschikt, en Mijn grimmigheid heeft Mij ondersteund” (allemaal in de toekomende tijd)—toont de huidige toestand van kerk, die niet alleen even slecht is als bij Zijn eerste komst, maar zelf nog erger. Hoe waarachtig dat de geschiedenis zich herhaalt! Terwijl de dag van toorn nadert, worden zij die verondersteld worden om het verlossingswerk te ondersteunen en te helpen, de predikanten en godsdienstige leiders, het antitypische Sanhedrin van vandaag (de Generale Conferentie), gezien tegenwerkend,  staande in Zijn weg om uit te reiken naar het volk. Zodoende halen ze Zijn ongenoegen op de hals en Hij gordt Zichzelf noodzakelijkerwijs om, om Zijn volk te verlossen uit de handen van ontrouwe herders. Ze zorgen ervoor dat Hij Zijn klederen bevlekt met hun bloed wanneer Hij ze vertreedt in Zijn toorn. {1TG43: 13.5}

Jes. 63: 6—“En Ik heb de volken vertreden in Mijn toorn, en Ik heb hen dronken gemaakt in Mijn grimmigheid; en Ik heb hun kracht ter aarde doen nederdalen.”

De Heer Zijn korte uitleg van de situatie wordt aangevuld door de profeet Ezechiel. Hij zegt: {1TG43: 14.1}

“Daarna riep Hij voor mijn oren met luider stem, zeggende: Doet de opzieners der stad naderen, en elkeen met zijn verdervend wapen

14

in zijn hand. En ziet, zes mannen kwamen van den weg der Hoge poort, die gekeerd is naar het noorden, en elkeen met zijn verpletterend wapen in zijn hand; en een man in het midden van hen was met linnen bekleed, en een schrijvers inktkoker was aan zijn lenden; en zij kwamen in, en stonden bij het koperen altaar. En de heerlijkheid des Gods van Israel hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel; van het huis; en Hij riep tot den man, die met linnen bekleed was, die den schrijvers inktkoker aan zijn lenden had. En de Heere zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden, die zuchten en uitroepen over al die gruwelen, die in het midden derzelve gedaan worden. Maar tot de anderen zeide Hij voor mijn oren: Gaat door, door de stad achter hem, en slaat, ulieder oog verschone niet, en spaart niet. Doodt ouden, jongelingen, en maagden en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe; maar genaakt aan niemand, op denwelken het teken is, en begint van Mijn heiligdom. En zij begonnen van de oude mannen die voor het huis waren.”

Ezech. 9: 1-6. {1TG43: 14.2}

De profetie van Ezechiel openbaart duidelijk dat dit reinigende werk plaats vindt in de kerk (in Jeruzalem), in de tijd dat de ontrouwen gescheiden worden van de getrouwen, de tijd om het “onkruid” ( Matt. 13: 30)te vernietigen, de slechte vissen ( Matt. 13: 47-49) uit te werpen, om de kerk te reinigen (“Testimonies,” Vol 5, pg. 80), om de predikanten te zuiveren (Mal. 3: 1-3); het heiligdom te reinigen (Dan. 8: 14)–het oordeels werk voor de levenden. De Geest der Profetie heeft in onze dagen dit te zeggen: {1TG43: 15.1}

“… Maar de dag waarin de kerk gezuiverd wordt, nadert. God zal een rein en getrouw volk hebben. In de grote zifting, die spoedig zal plaatsvinden, zullen wij beter in staat zijn om de kracht van Israel te meten.

15

De tekenen openbaren dat de tijd nabij is waarin de Heer zal laten zien dat Hij de wan in Zijn eigen hand heeft en de dorsvloer grondig zal reinigen… {1TG43: 15.2}

“Hier zien wij dat de gemeente—Gods heiligdom—de eerste was die de uitwerking van Gods toorn zal voelen. De oudsten, zij aan wie God veel licht had gegeven en die de wachters waren over de geestelijke belangen van de mensen, hadden het vertrouwen beschaamd dat in hen gesteld was. Zij hadden zich op het standpunt gesteld dat wij geen wonderen en duidelijke manifestaties van Gods kracht hoefden te verwachten, zoals in vroeger tijden; de tijden zijn veranderd. Deze woorden versterken hun ongeloof en zij zeggen: De Heer zal nog goed, noch kwaad doen. Hij is te genadig om Zijn volk met een oordeel te treffen. Zo is “vrede en rust,”de roep van mannen die nooit meer hun stem als een bazuin zullen verheffen, om Gods volk op hun overtredingen te wijzen en het huis van Jacob op hun zonden. Deze stomme honden, die niet willen blaffen, zijn zij die rechtvaardige wraak van een beledigde God zullen ervaren. Mannen, vrouwen en kleine kinderen zullen samen ten onder gaan.”—“Testimonies,” Vol. 5, pp. 80, 211. “Getuigenissen voor de gemeente,” Deel 5, pp. 173. {1TG43: 16.1}

En de apostel Petrus voegt toe: “Want het is de tijd, dat het oordeel beginne van het huis Gods; en indien het eerst van ons begint, welk zal het einde zijn dergenen die het Evangelie van God ongehoorzaam zijn? En indien de rechtvaardige nauwelijks zalig wordt, waar zal de goddeloze en zondaar verschijnen.”1 Petr. 4: 17, 18. {1TG43: 16.2}

Aangezien Gods volk van vandaag, niet in het land van Edom zijn, ten zuiden van Palestina, maar over de hele aarde verstrooit zijn, en aangezien de Heer hun vijanden moet slachten om hen te bevrijden, is de waarheid duidelijk: Dit is het antitypische Edom en Bozrah. {1TG43: 16.3}

Nadat Ezau in de oude tijd zijn

16

 geboorterecht had verkocht voor een hoeveelheid soep, werd hij Edom genoemd; en de naam Bozrah betekend “schaapskooi.” Het is dan duidelijk dat de Edomieten van Jesaja 63: 1 diegene zijn die in onze dagen hun geboorterecht hebben verkocht, en die tegelijkertijd als het ware, hen vervolgen (zoals Ezau, Jakob vervolgde) die het gekocht hebben. Zo is het dat, zoals Gods volk bevrijd moest worden van het Sanhedrin in de dagen van Christus, zij nu bevrijd moeten worden van de Generale Conferentie, de antitypische Edomitische broeders en zusters, om geleid te kunnen worden in de hele Waarheid, en in het land van hun vaderen. {1TG43: 16.4}

De woorden, “het jaar van Mijn verlosten is gekomen,”en “de dag der wraak was in Mijn hart, “ zegt duidelijk dat het vreemde werk van de Heer in Edom en Bozrah, de dag van wraak is en een teken voor de terugkeer van het antitypische Israel ( de gereinigde kerk) naar hun vaderland. {1TG43: 17.1}

Jes. 63: 7-10—“Ik zal de goedertierenheden des Heeren vermelden, den veelvoudigen lof des Heeren, naar alles, wat de Heere ons heeft bewezen, en de grote goedigheid aan het huis van Israel, die Hij hun bewezen heeft, naar Zijn barmhartigheden, en naar de veelheid Zijner goedertierenheden. Want Hij zeide: Zij zijn immers Mijn volk, kinderen, die niet liegen zullen? Alzo is Hij hun geworden tot een Heiland. In al hun benauwdheid was Hij benauwd, en de Engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen verlost en Hij nam hen op en Hij droeg hen al de dagen van ouds. Maar zij zijn wederspannig geworden, en zij hebben Zijn Heiligen Geest smarten aangedaan; daarom is Hij hun in een vijand verkeerd, Hij Zelf heeft tegen hen gestreden.”

Het getuigenis van deze persoon openbaart dat er een volkomen transformatie heeft plaatsgevonden in hem, dat hij een visioen heeft opgevangen van de goedheid van de Heer, van Zijn lijdzaamheid en van Zijn tedere barmhartigheid—hij is ervan

17

overtuigd dat de Heer de schuldigen niet zal vrijspreken. Uit dit getuigenis is ook te zien dat de Heer geen wrede, groffe persoon is, die zoekt om te doden en te vernietigen, maar dat Hij vriendelijk en barmhartig, geduldig en rechtvaardig is, en dat Hij waardig is om geprezen te worden. Deze persoon doet moeite om dit aan anderen te bewijzen, door aandacht te vragen voor de aanpak van de Heer met Zijn vroegere volk, aantonend dat Hij ze lang verdragen heeft, en dat Hij ze slechts voor hun eigen bestwil bestraft heeft—om hen terug te brengen tot Hem, en weg van afgoderij en eeuwige vernietiging. {1TG43: 17.2}

Bovendien toont dit schriftgedeelte duidelijk aan dat de behoefte tot bevrijding heden ten dage gelijk is aan dat in de dagen van Mozes. {1TG43: 18.1}

Jes. 63: 11-15—“Nochtans dacht Hij aan de dagen van ouds, aan Mozes en Zijn volk; maar nu, waar is Hij, Die hen uit de zee opgebracht heeft, met de herders Zijner kudde? Waar is Hij, Dei Zijn Heiligen Geest in het midden van hen stelde? Die den arm Zijner heerlijkheid heeft doen gaan aan de rechterhand van Mozes; Die de wateren voor hunlieder aangezichten kliefde opdat Hij Zich een eeuwigen Naam maakte? Dei hen leidde door de afgronden; als een paard in de woestijn, struikelden zij niet. Gelijk een beest, dat afgaat in de velleien, heeft hun de Geest des Heeren rust gegeven. Alzo hebt Gij Uw volk geleid, opdat Gij U een heerlijken Naam zoudt maken. Zie van de hemel af, en aanschouw van uw heilige en Uw heerlijke woning; waar zijn uw ijver en Uw mogendheden, het gerommel Uws ingewands en Uwer barmhartigheden? Zij houden zich tegen mij in.”

Aangezien er in de profetie een roep om bevrijding is gelijk als die te zien was in de tijd van Mozes, is het feit duidelijk: De kerk is in ballingschap geleid en moet nu bevrijd worden. Jaren geleden waarschuwde Inspiratie van te voren: {1TG43: 18.2}

18

“De kerk heeft zich afgewend van het volgen van Christus als Leider en is weer op de terugtocht naar Egypte. Toch zijn enkelen gealarmeerd of verbaasd door hen eigen gebrek aan geestelijke kracht. Twijfel en zelf ongeloof in de Getuigenissen van de Geest van God doortrekt overal onze gemeenten. Dit is Satans opzet. Predikanten die zichzelf prediken in plaats van Christus willen dat zo. De Getuigenissen worden niet gelezen en niet gewaardeerd. God spreekt tot u. Licht schijnt vanuit Zijn woord en de Getuigenissen, en beide worden veracht en veronachtzaamd. Het gevolg is duidelijk te zien in het gebrek aan reinheid en toewijding en oprecht geloof onder ons.”—“Testomonies,” Vol. 5, pg. 217; “Getuigenissen voor de gemeente,” Deel 5, blz. 178. {1TG43: 19.1}

Jes. 63: 16, 17—“Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet, en Israel kent ons niet, Gij , o Heere! Zijt onze Vader, onze Verlosser van ouds af is Uw Naam. Heere! Waarom doet Gij ons van Uw wegen dwalen, waarom verstokt Gij ons hart, dat wij U niet vrezen? Keer weder om Uwer knechten wil, de stammen Uws erfdeels.

Het volk dat schreeuwt om bevrijding zijn diegene die Abraham niet kende en die het Israel van vandaag (de kerkgenootschap) niet erkend. Dat wil zeggen, zoals in het begin van de studie reeds is getoond, Abraham wist niets van de Christenen en het volk dat uitroept om bevrijding van de vervulling van deze profetie worden niet door het antitypische Israel (de kerkgenootschap) erkend als zodanig. Zo is het dat hoewel Abraham van oudsher ons niet kent, en hoewel de kerkgenootschap ons niet erkend, weten we toch dat God ons een boodschap heeft gegeven, en dat er een verandering in ons heeft plaatsgevonden; dat we niet langer tevreden zijn, lauw, en dat we niet langer onbewust zijn van onze Laodiceaanse ellendigheid, jammerlijkheid, armoede,

19

blindheid en naaktheid. We weten dat dit het werk van God is in onze haren, dat we werkelijk “opnieuw geboren,” zijn, geboren door de Heilige Geest—dat we nu betere Zevende dags Adventisten waren dan we voorheen waren. We kunnen daarom overtuigt zeggen: Zonder twijfel Gij zijt onze Vader, onze Verlosser, Uw Naam is Eeuwig, hoewel we voortdurend en op sarcastische wijze door onze broeders en zusters worden verteld: Neen, jullie zijn geen Zevende-dags Adventisten.” {1TG43: 19.2}

Jes. 63: 18, 19—“Uw heilig volk heeft het maar een weinig tijds bezeten; onze wederpartijders hebben Uw heiligdom vertreden. Wij zijn geworden als die, over welke gij van ouds niet hebt geheerst, en die naar Uw Naam niet zijn genoemd.”

Het is waar, onze voorouders waren in het land en genoten een aantal jaren  van de heiligdomsdienst, toch overwegend dat ze het voor altijd zouden bezitten is de verklaring: “Uw heilig volk heeft het maar een weinig tijds bezeten,” helemaal waar. Arabieren en onbekeerde Joden die nu het land bezitten zijn geen Christenen, ze worden en zijn nooit bij Christus Zijn Naam genoemd. {1TG43: 20.1}

Jes. 63: 17—“ Waarom doet Gij ons van Uw wegen dwalen, waarom verstokt Gij ons hart, dat wij U niet vrezen? Keer weder om Uwer knechten wil, de stammen Uws erfdeels.”

Hier is er iemand die erkend dat het volk van God dwaalt— niet Gods weg volgt en Hem niet vreest. De smeekbede van de boodschapper is, daarom dat God tot hen terugkeert, en hun niet voor altijd verlaat. {1TG43: 20.2}

Het gebed van hoofdstuk drieënzestig

20

vervolgt via hoofdstuk vierenzestig, en geeft een goed voorbeeld van waarover onze gebeden moeten gaan juist in deze tijd. Laten we het doorlezen. {1TG43: 20.3}

Jes. 64: 1-12—“Och dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt, dat de bergen van Uw aangezicht vervloten; Gelijk een smeltvuur brandt, en het vuur de wateren doet opbobbelen, om Uw Naam aan Uw wederpartijders bekend te maken! Laat alzo de heidenen voor Uw aangezicht beven. Toen Gij vreselijke dingen deedt, die wij niet verwachtten; Gij kwaamt neder, van Uw aangezicht vervloten de bergen.

“Ja van ouds heeft men het niet gehoord, noch met oren vernomen, en geen oog heet het gezien, behalve Gij, o God! Wat Hij doen zal dien, die op Hem wacht. Gij ontmoet den vrolijke, en die gerechtigheid doet, degene, die Uwer gedenken op Uw wegen; zie, Gij waart verbolgen, omdat wij gezondigd hebben; in dezelve is de eeuwigheid, opdat wij behouden wierden. {1TG43: 21.1}

“Doch wij allen zijn als een onreine, en al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed; en wij allen vallen af als een blad, en onze misdaden voeren ons henen weg als een wind. En er is niemand, die Uw Naam aanroept, die zich opwekt, dat hij U aangrijpe; want Gij verbergt Uw aangezicht voor ons, en Gij doet ons smelten, door middel van onze ongerechtigheden. {1TG43: 21.2}

“Doch nu Heere! Gij zijt onze Vader; wij zijn leem, en Gij zijt onze pottenbakker, en wij allen zijn Uwer hander werk. Heere wees niet zo zeer verbolgen, en gedenk niet eeuwiglijk der ongerechtigheid; zie, aanschouw toch, wij allen zijn Uw volk. Uw heilige steden zijn een woestijn geworden, Jeruzalem een verwoesting. Ons heilig en ons heerlijk huis, waarin onze

21

vaders U loofden, is met vuur verbrand; en al onze gewenste dingen zijn tot woestheid geworden. Heere! zoudt Gij U over deze dingen inhouden, zoudt Gij stilzwijgen, en ons zozeer bedrukken?” {1TG43: 21.3}

Nu is het onze gelegenheid; nu is het ons voorrecht om dit ons eigen persoonlijk gebed te maken. Nu kunnen wij verstandig zeggen: Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiedde op de aarde alsook in de hemel. Nu kunnen we met ons hele hart uitroepen: “Hoe zouden we een lied des Heeren zingen in een vreemd land? Indien ik u vergeet, o Jeruzalem! Zo vergete mijn rechterhand zichzelve! Mijn tong kleve aan mijn gehemelte, zo ik aan u niet gedenke, zo ik Jeruzalem niet verheffe boven het hoogste mijner blijdschap! Heere! Gedenk aan de kinderen van Edom , aan den dag van Jeruzalem, die dar zieden: Ontbloot ze, ontbloot ze, tot haar fondamenten toe!” Psalm 137: 4-7. {1TG43: 22.1}

Nu we duidelijk de tekenen en de tijd van onze verlossing zien en de dag van Gods toorn tegen de onbelijdende zondaren snel naderend, wordt u aangespoord om u gereed te maken, te zuchten en te weeklagen tegen de walgelijkheden, om het teken van bevrijding te ontvangen, om onder de eerste vruchten te zijn. Nu kunt u vrolijk en verstandig het Koninkrijk van de Hemel en Haar gerechtigheid zoeken en zeker weten dat de materiele zaken van het leven niet mogen overheersen over de geestelijke, dat ze aan U toegevoegd zullen worden (Matt. 6: 25-34).  De hemel verwacht daarom van u dat u zonder oponthoud vastbesloten en openlijk uw standpunt aan de kant van de Waarheid moet nemen. Nu het jaar van Zijn verlosten is gekomen, dat de tekenen van de dag van zijn toorn hier is, nu is het geschikte moment om uw besluit te nemen. U kunt het zich niet veroorloven te dralen want zegt de Geest van alle Waarheid: “Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijn stem hoort. Zo verhardt uw harten niet, gelijk het geschied is in de verbittering, ten dage der verzoeking, in de woestijn. Alwaar uw vaders verzocht hebben; zij hebben Mij beproefd, en hebben Mijn werken gezien, veertig jaren lang. Daarom was Ik

22

vertoornd over dat geslacht, en sprak; Altijd dwalen zij met het hart, en zij hebben Mijn wegen niet gekend. Zo heb dan gezworen in Mijn toorn; zij zullen in Mijn rust niet ingaan! Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos, ongelovig hart, om af te wijken van den levenden God; Maar vermaant elkander dagelijks, zolang als het heden [niet gisteren, niet in de dagen van Miller of van zuster White] genaamd wordt, opdat niet iemand uit u verhard worde door de verleiding der zonde. Want wij zijn Christus deelachtig geworden, zo wij anders het beginsel van dezen vasten grond tot het einde toe vast houden. Terwijl er gezegd wordt: Heden, indien gij Zijn stem hoor, zo verhardt uw harten niet, gelijk in de verbittering geschied is. Want sommigen, als zij die gehoord hadden, hebben Hem verbitterd,doch niet allen, die uit Egypte door Mozes. Over welke nu is Hij vertoornd geweest veertig jaren? Was het niet over degenen, die gezondigd hadden, welker lichamen gevallen zijn in de woestijn? En welken heeft Hij gezworen , dat zij in Zijn rust niet zouden ingaan, anders dan dengenen, die ongehoorzaam geweest waren? En wij zien, dat zij niet hebben kunnen ingaan vanwege hen ongeloof.” Heb. 3: 7-19. {1TG43: 22.2}

23

>