fbpx

Deel 1 Tijdige Groeten Nrs. 21, 22

Openingscommentaar en Gebed

  Ik zal lezen uit The Mount of Blessings, p. 175 {“Gedachten van de Berg der Zaligsprekingen,” bladzijde 106,107}, de laatste alinea. {1TG21: 2.1}

MB,p175–“In het visioen van de profeet Ezechiël was er een verschijning van een hand onder de vleugels van de cherubs. Dit is bedoeld om Zijn dienstknechten te leren, dat het goddelijke kracht is, die hun succes geeft. Zij, die God te werk stelt als Zijn boodschappers, mogen niet het gevoel hebben, dat Zijn werk van hen afhankelijk is. Deze last van ver­antwoordelijkheid wordt niet aan sterfelijke wezens overgelaten. Hij die niet sluimert, Die voortdurend werkt voor de verwezenlijking van Zijn bedoelingen, zal Zijn eigen werk voorwaarts doen gaan. Hij zal de plannen van boze mensen verijdelen, en zal de beraadslagingen van hen, die kwaad beramen tegen Zijn volk in verwarring brengen. Hij die de Koning is, de Here der heerscharen,is gezeten tussen de cherubs, en temidden van de strijd en het gewoel der natiën waakt Hij nog steeds over Zijn kinderen. Hij die heerst in de hemelen is onze Verlosser. Hij meet iedere beproeving, Hij ziet toe op het vuur in de oven dat iedere ziel moet beproeven. Wanneer de vestingen van koningen omver geworpen zullen worden, wanneer de pijlen des toorns de harten van Zijn vijanden zullen doorboren, zal Zijn volk veilig zijn in Zijn handen.” {1TG21: 2.2}

   Waarvoor zullen wij nu dan bidden? Ik denk dat wij zouden moeten bidden om te weten dat God, niet de mens, aan het hoofd staat van het werk; om te weten dat geen mens uit zichzelf Gods werk kan bevorderen of dwarsbomen;  dat alleen God Zelf beiden kan doen; dat wij niet hoeven te gevoelen dat Gods werk van ons afhankelijk is; dat als wij dit altijd blijven gedenken, wij dichterbij met Hem zullen wandelen. Dit is, wat ik geloof, waarvoor wij vandaag zouden moeten bidden. {1TG21: 2.3}

2

—-0—-          

1 TIJDIGE GROETEN 21

 ” DE KERK, BINNENGAANDE, EN IN DE PERIODE VAN DE OOGST “

 LEZING DOOR V.T. HOUTEFF,

BEDIENAAR DER D. ZEVENDE-DAGS ADVENTISTEN

 SABBAT, 28 DECEMBER, 1946

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS.

Ongeacht hoe groot en hoe effectief een herleving en hervorming die zelfs God Persoonlijk in Zijn kerk op gang mag brengen , maken de Schrif­ten het duide­lijk dat zowel de zondaren als de heiligen in de kerk zullen zijn tot de oogst. Niemand hoeft op te scheppen dat de leden van zijn kerk allemaal heiligen zijn, dat zij allen eensgezind zijn. Als zij werkelijk eensgezind zijn, dan moet het zo zijn dat zij allemaal onkruid zijn, dat er geen heilige onder hen is; die kerk is voorzeker niet de kerk waarvan Chris­tus spreekt in Zijn Woord. Als er iets  duidelijk in de Bijbel is {beschreven}, dan is dit het wel. Laat ons nu keren naar het dertiende hoofd­stuk van Matteüs. {1TG21: 3.1}

Matt.13:24,25–“Nog een gelijkenis hield Hij hun voor, zeggende: Het Koninkrijk der hemelen wordt vergeleken met iemand, die goed zaad gezaaid had in zijn akker. Doch terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid tussen het tarwe, en ging zijns weegs.”

   De gegeven reden waarom het onkruid zich tussen het tarwe bevindt, is dat “de mensen sliepen.” Het is dan vanzelfsprekend dat, als de mens wakker was gebleven, dan zou de vijand het onkruid niet hebben gezaaid. Om nu zeker te stellen wat het betekent dat de mensen wakker zijn, zullen wij lezen uit het derde hoofdstuk van Matteüs. {1TG21: 3.2}

Matt.3:5,6–“Toen liep Jeruzalem en heel

3

Judea, en de gehele Jordaanstreek tot hem uit, en zij lieten zich in de rivier, de Jordaan, door hem dopen, onder belijdenis van hun zonden.”

   Deze tekst maakt duidelijk dat Johannes velen doopte, en dat degenen die hij doopte al­leen degenen waren die hun zonden beleden. {1TG21: 4.1}

Matt.3:7,8–“Maar toen hij vele van de Farizeeën en Sadduceeën tot zijn doop zag komen, zeide hij tot hen: O adderengeslacht, wie heeft u gewaarschuwd­ om de komende toorn te ontgaan? Brengt dan vruchten voort, die aan de bekering beantwoordt.”

   Hoewel dezen de populaire groepen waren in Johannes’ dagen, weigerde hij niet alleen om hen te dopen, maar gaf hen ook duidelijk en vriendelijk te kennen dat de doop niet iets is om zonden te bedekken, maar iets waarmee ze worden weggewassen. Hij maakte duidelijk dat hij zich niet bezig hield met het maken van huichelaars. Johannes liet geen twijfel achter in hun verstand dat God hen niet nodig had, maar dat zij Hem nodig hadden. De Farizeeën en Sadduceeën gingen toen weg  met de volle wetenschap dat die grote, waakzame spreker van de dag niet onder de indruk was van hun populariteit, en nog minder van hun af­komst. Met het oog op de vastberadenheid van Johannes, en het feit dat de Heer zei dat er geen grotere profeet dan hij ooit was opge­staan, weten wij dat Johannes klaarwakker was, en zo zouden alle predi­kers­ moeten zijn. {1TG21: 4.2}

   Ook wij als leden van de kerk, zouden zo wakker moeten zijn als Johan­nes, en zo vastberaden als Job, te kunnen zeggen: “Ook al dood Hij mij, toch zal ik op Hem blijven vertrouwen…”Job 13:15{K.J.V.}. {1TG21: 4.3}

Matt.22:9-12–“Gaat daarom naar de hoofdwegen en nodigt allen, die gij vinden kan, tot de bruiloft. En

4

 die slaven gingen naar de hoofdwegen en verzamelden allen, zovelen als zij vonden, zowel slechten als goeden; en de bruiloftszaal werd vol met gasten.”

   “Toen de Koning binnentrad om de gasten te overzien, zag Hij daar een mens, die geen bruiloftskleed aanhad. En Hij zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen zonder bruiloftskleed? En hij was sprakeloos.” {1TG21: 5.1}

   Hoewel Gods dienstknechten wakker zijn en hun werk goed doen, toch kunnen sommige leden falen om het bruiloftskleed aan te doen. Een kleed is, zoals u weet, iets om aan de buitenkant van het lichaam aan te doen. Daarom stelt het kleed een dagelijkse Christelijk gedrag voor–de gerechtigheid van Christus­ in ie­mands dagelijks leven. {1TG21: 5.2}

   Het feit dat de man in de gelijkenis sprakeloos was toen hem werd ge­vraagd:”Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen zonder bruiloftskleed?” toont aan dat hij schuldig was aan nalatigheid, en niet aan onwetendheid! Hij had geen verontschuldiging, en hij wist het. {1TG21: 5.3}

   Laat ons teruggaan naar: {1TG21: 5.4}

Matt.25:1-5–“Dan zal het Koninkrijk der hemelen vergeleken worden met tien maagden, die haar lampen namen en uittrokken, de bruidegom tegemoet. En vijf van haar waren wijs en vijf waren dwaas. Zij die dwaas waren namen hun lampen, en namen geen olie met hen; doch de wijze namen olie in haar kruiken, met haar lampen. Terwijl de bruidegom uitbleef, sluimerden zij allen en sliepen in.”

   Wederom is het duidelijk te merken dat de leden in de kerk zijn verdeeld in twee klassen, de wijze en de dwaze. De wijze neemt geen risico’s; zij zoeken voortdurend

5

 naar olie (Waarheid) en vullen hun kruiken hiermee bij de eerste gelegenheid. De dwazen, echter, zien de noodzaak niet voor meer dan wat in hun lampen is; zij zijn tevreden met wat zij reeds hebben. {1TG21: 5.5}

   De olie, een substantie die iemands pad voortverlicht, is vanzelfspre­kend een symbool voor profetische Waarheid, Waarheid die het hart verlicht door de toekomst te openbaren. Concreet gesproken, duidt de met olie gevulde lamp de reservoir van Waarheid van de individu in werking aan, Waarheid die aan zijn behoefte beantwoordt slechts voor die bestemde tijd. De extra olie in de kruiken stelt daarom toegevoegde Waarheid voor, Waarheid dat doorgaat waar de oude Waar­heid eindigt. Met andere woorden, de olie in de lampen en de olie in de kruiken stellen twee geopenbaarde waarheden voor, die zijn geopenbaard op twee verschillende tijden, de een volgend op de ander. Bijvoorbeeld, terwijl het Oordeel voor de Doden  Waarheid in werking is, is het Oordeel voor de Levenden Waarheid die in werking zal treden zodra het Oordeel voor de Doden voorbij is. {1TG21: 6.1}

   Vanzelfsprekend is olie dat reeds is verbruikt, zoals de olie in de lampen van de maagden, een voorstelling van vroegere Waarheid, Waarheid dat haar doel heeft bereikt; maar de olie in de kruiken stelt Waarheid voor dat klaar staat om in werking te treden en om onmiddellijk te doen schijnen nadat de olie in de lampen is verbruikt. Aangezien de tien maagden de kerkleden voorstellen gedurende het Oordeel voor de Doden, stelt de olie in de lampen duidelijk de waarheid van het Oordeel voor de Doden voor. De extra olie die in de “kruiken” is, moet daarom een voorstelling zijn van de waarheid van het Oordeel voor de Levenden, de toegevoegde Waarheid (E.W.,p.277/{E.G.,blz 331,332}).Het is  dan duidelijk dat de leeggeraakte lampen een voorstelling zijn van het voorbijgaan van het Oordeel voor de Doden, en de olie in de kruiken is een voorstel­ling van het in werking treden van de Waarheid van het Oordeel voor de Leven­den. {1TG21: 6.2}

6

  Aangezien  alle tien olie in de lampen hadden, maar alleen de helft van hen de olie in de kruiken had, onthult het symboliek duidelijk, zoals altijd, de kerkleden niet als geheel de boodschap van het Oordeel voor de Levenden hebben aanvaard. De dwaze maagden waren tevreden met de Waar­heid die zij verkregen hadden toen zij zich bij de kerk voegden, die de boodschap droeg van het Oordeel voor de Doden, maar verzuimden om zich in kennis te stellen van de toegevoegde boodschap-de boodschap van het Oordeel voor de Levenden. Uiteindelijk, nadat de noodzaak Ervoor verplicht werd, begonnen zij Ernaar te zoeken, maar Het had voor hen geen nut , want zij waren te laat in  het verkrijgen Ervan. {1TG21: 7.1}

   Dezen werden met het onkruid buitengesloten alleen omdat zij de duivel zaden van dwaasheid in hun harten  lieten zaaien, zaden van tevreden­heid (lauwheid) met de eerste waarheden waardoor  zij zich bij de kerk hadden aangesloten; aldus gevoelden zij per vergissing geen behoefte aan toegevoegde licht van de Heer. Maar toen profetie in vervulling begon te gaan buiten hun bereik van Goddelijk geopenbaarde kennis, en toen zij zagen dat de gebeurte­nissen van het evangelie zich ontwikkelden in tegen­stelling tot hun verwachtingen, raakten zij verontrust en in de war, en zagen zichzelf in duisternis. {1TG21: 7.2}

   De les is niet mis te verstaan:  Zij die zich voor altijd  “rijk, en met goederen verrijkt ” voelen, en “aan niets” meer “gebrek hebben”, zullen niet op tijd bij de “deur” aankomen. {1TG21: 7.3}

   Naast het onkruid tussen de tarwe, zijn er ook leeglopers, niet aktieve volk, die uitgeworpen en vernietigd zullen worden samen met het onkruid. Laat ons lezen: {1TG21: 7.4}

Matt.25:14-30–“Want het Koninkrijk der hemelen is als een mens, reizende naar een ver land, die zijn eigen dienstknechten riep en hun Zijn goederen toever­trouwde. En

7

 aan één gaf Hij vijf talenten, aan een ander twee, en aan een derde één; aan een ieder mens naar zijn verscheiden bekwaamheid; en Hij verreisde terstond.

   “Toen ging hij, die de vijf talenten ontvangen had, heen, en handelde daarmee, en hij won er vijf andere talenten. En evenzo gewon ook hij, die twee talenten had, er twee anderen bij. Maar hij, die één ontvangen had, ging heen en groef  in de aarde en verborg het geld van zijn Heer. {1TG21: 8.1}

  “Na een lange tijd kwam de Heer van die dienstknechten en hield afrekening met hen. En hij die de vijf talenten ontvangen had, kwam en bracht vijf andere talenten, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd: zie, ik heb naast hen vijf talenten erbij gewonnen. Zijn Heer zeide tot hem: Wel gedaan, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig dingen zijt gij getrouw geweest, over veel dingen zal ik u heerser maken; ga in tot de vreugde van uw Heer.  {1TG21: 8.2}                                                                                            

 “Ook hij  die twee talenten had ontvangen kwam en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij toevertrouwd; zie, ik heb er twee talenten bij gewonnen. Zijn Heer zeide tot hem: Welgedaan, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig dingen zijt gij getrouw geweest, over veel dingen zal ik u heerser maken; ga in tot de vreugde van uw Heer. {1TG21: 8.3}                                                                                                                                              

“Toen kwam ook hij, die het ene talent ontvangen had, en zeide: Heer, ik wist van U dat Gij een hard mens zijt, maaiende, waar gij niet gezaaid hebt, en bijeenbrengt, waar gij niet uitgestrooid hebt; en ik was bevreesd, en ging heen en verborg Uw talent in de aarde; zie, hier hebt gij wat van U is. Zijn Heer antwoordde en zeide tot hem: Gij godd­eloze en luie dienstknecht; gij wist, dat Ik maai, waar Ik niet gezaaid heb en bij­eenbreng, waar Ik niet heb uitgestrooid;  gij behoordet

8

daarom Mijn geld aan de bankiers te hebben geven; dan zou Ik bij Mijn komst Mijn eigendom met rente ontvangen hebben. Neemt hem daarom het talent af en geeft het aan hem, die tien talenten had. Want aan een ieder, die had, zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar van hem die niet had, ook dat wat hij had, zal hem weggenomen worden. En werpt gij de nutteloze dienstknecht uit in buiten­ste duisternis. Daar zal geween zijn en het tandengeknars.” {1TG21: 8.4}

   Uit deze gelijkenis is te zien dat wanneer een Christen in slaap valt, Satan langskomt en zaden van ledigheid in zijn hart zaait om zodoende te veroorzaken dat hij uitgeworpen wordt met het onkruid. Daarom zal, aan het begin van de oogst, deze klasse van onkruid de eerste zijn die zodanig blijken­ te zijn. Het wordt hoog tijd om te leren dat godsdienst geen opiaat {slaap­wekkend middel} is. {1TG21: 9.1}

Er is nog een klasse van kerkleden  die op een andere manier het slachtoffer worden met het onkruid. Dit zullen wij merken uit:  {1TG21: 9.2}

 

Matt.25:31-46–“Wanneer dan de Zoon des mensen komt in Zijn heerlijkheid en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon Zijner heerlijk­heid. En alle natiën zullen voor Hem verzameld worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, zoals een herder zijn schapen scheidt van de bokken;  en Hij zal de schapen zetten aan Zijn rechterhand en de bokken aan Zijn linker­hand.

   “Dan zal de Koning tot hen, die aan Zijn rechterhand zijn, zeggen: Komt, gij gezegenden Mijns vaders, beërft het Koninkrijk, dat voor u bereid is van de grondlegging der wereld af. Want Ik was hongerig en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik was dorstig en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij binnengelaten; naakt en gij hebt Mij gekleed;Ik was ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij kwam

9

tot Mij. {1TG21: 9.3}

  

“Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Here, wanneer zagen wij U hongerig en voedden wij U, of dorstig en gaven wij U te drinken? Wanneer zagen wij U als vreemdeling en lieten U binnen, of naakt, en kleedden U? Of wanneer zagen wij U ziek of in de gevangenis en kwamen tot U? {1TG21: 10.1}

   “En de Koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze Mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het aan Mij gedaan. Dan zal Hij ook tot hen, die aan Zijn linkerhand zijn zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is. Want Ik was hongerig en gij gaf Mij niet te eten; Ik was dorstig en gij gaf Mij niet te drinken; Ik was een vreemdeling  en gij liet Mij niet binnen­, naakt en gij kleedde Mij niet;  ziek en in de gevangenis en gij bezocht Mij niet. {1TG21: 10.2}

 

   “Dan zullen ook zij Hem antwoorden, zeggende: Here, wanneer zagen wij U hongerig , of dorstig, of als een vreemdeling, of naakt, of ziek, of in de gevangenis, en hebben wij U niet gediend? Dan zal Hij hun antwoorden, zeggende: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze minsten niet gedaan hebt, hebt gij het ook aan Mij niet gedaan. En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven.” {K.J.V.} {1TG21: 10.3}                                                                                                  

    De meest opmerkelijke zonde van de klasse bokken, van belijdende gelovigen, is dat zij alleen aan zichzelf denken en niet aan anderen. De klasse scha­pen zijn het tegenovergestelde in karakter. Aangezien zij die liefdadig­heidswerk doen geen vertoning ervan moeten maken – de linkerhand niet laten weten wat de rechterhand doet (Matt.6:3) – en aangezien het systeem van zulk een welda­digheidswerk duidelijk is weergegeven in de Hebreeuwse economische stelsel, zouden wij er goed aan doen om daar ernaar

10

te zoeken: “Om de bijeenkomsten van het volk voor godsdienstige vergaderingen te bevorderen, en ook om voor de armen te zorgen, werd een tweede tiende van alle inkomsten vereist. Betreffende de eerste tiende had de Here verklaard: “Ik heb de kinderen van Levi al de tienden in Israël gegeven.” Maar aangaande de tweede droeg Hij op­: “Gij zult voor het aangezicht van de Here, uw God, in de plaats die Hij verkiezen zal om zijn naam daar te plaatsen, eten de tiende van uw koren, van uw most {ongegiste wijn} en van  uw olie, en de eerstelingen van uw runderen en van uw kleinvee; opdat gij moogt leren de Here, uw God, altijd te vrezen.” Deze tiende, ofwel een gelijkwaardig bedrag in geld, moesten ze twee jaar ach­tereen brengen naar de plaats waar het heiligdom was gevestigd. Na het aanbieden van een dankoffer aan God, en een gespecificeerd aandeel aan de priesters, moesten de offeraars de rest besteden aan een godsdienstige feest, waaraan de Leviet, de vreemdeling, de vaderloze en de weduwe moest deelnemen. Zo werd er voorziening getroffen voor de dankoffers en de feesten bij de jaarlijkse festiviteiten , en werden de mensen getrokken tot de gemeenschap van de priesters en Levieten, dat zij onderricht en bemoediging in het dienen van God konden ontvangen.” -Patriarchs and Prophets, p.530/{Patriarchen en Profe­ten, blz. 481}. Om dit werk systematisch uit te voeren door de schatkamer van de Heer door gaven en vrijwillige offers, soms ook tweede tiende genoemd, kunnen wij niets anders dan hetzelfde doen als wij in de gunst willen staan bij God. Nu, terug naar: {1TG21: 10.4}

Matt.13:44–“Wederom, het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker, de welke toen een mens haar had gevonden, verborg, en in zijn blijdschap erover heengaat en al wat hij heeft verkoopt, en die akker koopt.”

Matt.13: 45,46–“Wederom  is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, zoekende {naar}mooie parels: Die, toen hij een parel van grote prijs gevonden had, heenging, en al wat hij had verkocht, en het kocht.”

11

Deze gelijkenissen geven duidelijk aan dat zij die niet erom geven om, indien nodig, alles wat zij bezitten te investeren om het Koninkrijk te verkrijgen, uitgeworpen zullen worden met het onkruid. {1TG21: 12.1}

Matt.13: 47,48-“Wederom is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een sleepnet, dat in de zee was geworpen, en van iedere soort bijeenbracht; welke, toen het vol was, zij op de oever trokken en neerzaten, en het goede in vaten verzamelden, maar het slechte­­ wegwierpen.”

   Een net dat in de zee is geworpen vangt natuurlijk  goede en slechte, kleine en grote vissen. Maar, net als alle andere levende wezens, bewegen vissen zich in scholen voort, ieder soort bij zijn aard, en zo vangt de net, iedere keer als het wordt neergelaten, scholen van vissen. En zo is het dat ook het evangelie-net in vele gevallen natuurlijk gezinnen en verwanten binnenbrengt in één vangst: dat wil zeggen, wanneer ouders het evangelie van Christus aanvaarden, worden vaak met hen de kinderen, en zelfs verwanten­ en vrienden, meegebracht. {1TG21: 12.2}

   De slechte vissen stellen degenen voor, die zonder een echte kennis, overtui­ging en bekering van zichzelf, maar door emotie en de invloed van anderen zich bij de kerk aansluiten. Zo is het dat zij die nooit onderzoe­kend, van ganser harte en ijverig beslag leggen op de beginselen van Christus, worden uitgeworpen, om daar om te komen met het onkruid. Allen die te lui zijn om te studeren, en die de Duivel een kans geven om duivelse zaden in hun harten te zaaien, hen doen geloven dat de prediker of de bedienaar hen zal leiden naar de Paarlen Poorten,  geen ervaring van zichzelf hebbend, zijn verstoken van {het} eeuwig leven; zij krijgen in plaats daarvan {de}eeuwige dood. {1TG21: 12.3}

   Waar genoeg, maakt Gods Geest dat mensen één ding worden, en maakt de geest van Satan dat zij iets anders worden, maar het verschil is alleen

12

waarneembaar wanneer de oogsttijd nadert — wanneer de Waarheid van de oogst is geopen­baard. {1TG21: 12.4}

   Uit deze eenvoudige gelijkenissen komt het feit dat Satan onkruid kweekt in de kerk en altijd zijn uiterste best doet om hen daarin te houden. Waarom? -Laat ons het antwoord vinden in Openbaring 12: {1TG21: 13.1}

Openb.12:13–En toen de draak zag, dat hij op de aarde was geworpen, ver­volgde hij de vrouw, die het mannelijk kind had voortgebracht.” {K.J.V.}

   Toen de Duivel zag dat hij niet langer toegang kreeg tot de hemel, ging hij heen om  de kerk te vervolgen, nadat zij “het mannelijk kind,” Christus, had voortgebracht. Daarom, zal de draak de kerk in haar Christelijke periode vervolgen. {1TG21: 13.2}

Openb.12:14–“En aan de vrouw werden twee vleugels van een grote arend gegeven, dat zij de woestijn in mocht vliegen, naar haar plaats, waar zij gevoed wordt voor een tijd, tijden en een halve tijd, weg van het gezicht van de slang.”

   Vanwege de vervolging, werd aan de kerk het middel gegeven waarmee zij haar vlucht kon nemen van het beloofde land (de wijngaard) naar het land der heidenen (de woestijn). {1TG21: 13.3}

Openb.12:15–“En de slang wierp uit zijn bek water als een vloed achter de vrouw, dat hij mocht veroorzaken haar te laten wegvoeren door de vloed.”{K.J.V.}

   In het begin vervolgde de slang de kerk, maar toen hij zag, dat de kerk bleef groeien en voorspoedig was, veranderde hij zijn tactieken {werkwijzen}, en begon in plaats daarvan de heidenen te vervolgen die zich niet bij de kerk wilden aanslui­ten, en deed bedienaren opstaan door wie hij een stroom van onbekeerden

13

binnenbracht, door welke de kerk heidens werd gemaakt, zodat zij hen niet tot Christenen kon maken. {1TG21: 13.4}

Openb.12:16–“En de aarde kwam de vrouw te hulp en de aarde opende haar mond, en verzwolg de vloed, die de draak uit zijn bek wierp.”

    Aldus wordt de kerk gereinigd en aldus wordt het onkruid vernietigd. Als onkruid worden  zij verbrand; als nutteloze werkers worden  zij uitgeworpen in buitenste duister­nis om daar te wenen en hun tanden te knarsen; als ongeschikte gasten voor de bruiloft worden zij gebonden aan handen en voeten en uitgeworpen in bui­tenste duisternis; als dwaze maagden wordt hun de toegang geweigerd; als bokken worden zij ingestuurd naar de eeuwige straf; als vloed van de draak worden zij verzwolgen door de aarde. Maar wat er werkelijk met hen allen gezamenlijk gebeurt, wordt volledig beschreven in Ezechiëls profetie, hoofdstuk 9. Laat ons ernaar keren: {1TG21: 14.1}

Ezech.9:1-11–“Ook riep Hij in mijn oren met een luide stem, zeggende: Maak dat zij die verantwoording hebben over de stad nader treden, namelijk iedere man met zijn ver­nietigingswapen in zijn hand. En zie, zes mannen kwamen van de weg van de  hogere poort, die in de richting van het noorden ligt, en iedere man een slachtwapen in zijn hand; en een man onder hen was met linnen bekleed, met een schrijvers-inktko­ker aan zijn zijde; en zij gingen naar binnen, en stonden naast het koperen altaar.

    “En de heerlijkheid van de God van Israël was zich opgestegen van de cherub waarop Hij was, naar de dorpel van het huis. En Hij riep tot de man met linnen bekleed, die de schrijvers-inktkoker aan zijn zijde had; en de Here zeide tot hem: Ga door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en maak een teken op de voorhoofden van de lieden die zuchten en die uitroepen over al de gruwelen die in het midden daarvan gedaan

14

worden. {1TG21: 14.2}

   “En tot de anderen zeide Hij te mijnen aanhoren: Gaat gij achter hem door de stad en slaat neer: Laat uw ogen niet ontzien, en hebt gij ook geen medelijden: Dood volkomen oud en jong, zowel maagden als kleine kinderen, en vrouwen; maar nadert tot niemand op wie het teken is; en begin bij Mijn heiligdom. Toen begonnen zij bij de oudsten, die voor het huis waren. En Hij zeide tot hen: Verontreinigt het huis, en vult de voorhoven met gedoden. Gaat gij heen. En zij gingen uit, en sloegen in de stad.  {1TG21: 15.1} 

    “En het geschiedde, terwijl zij hen aan het doden waren, en ik was achtergebleven, dat  ik op mijn aangezicht viel, en riep, en zei: Ach, Here God, zult Gij al het overblijfsel van Israël verdelgen door het uitgieten van Uw grim­migheid over Jeruzalem?  {1TG21: 15.2} 

    “Toen zeide Hij tot mij: De ongerechtigheid van het huis Israëls en van Juda is uitermate groot, en het land is met bloed vervuld, en de stad vol van verdorvenheid; want zij zeggen: de Here heeft de aarde verla­ten, en de Here ziet het niet. En ook wat  Mij betreft, Mijn ogen zullen niet ontzien, noch zal Ik medelijden hebben; maar Ik zal hun weg op hun hoofd vergelden. En zie, de man die met linnen gekleed was, die de schrijvers-inktkoker aan zijn zijde had, bracht bericht, zeggende: Ik heb gedaan zoals Gij mij bevolen hadt.” {1TG21: 15.3} 

   De belofte om Jeruzalem, Juda en Israël, te reinigen, staat net zo vast als iedere belofte in het Woord. De termen Jeruzalem, Juda en Israël kunnen, zoals u weet, op niets anders toegepast worden dan de kerk, de plaats waar iedereen zou moeten zuchten en uitroepen tegen gruwelen. Zij die niet zuchten en uitroepen zullen achterblijven zonder het teken, en dan zullen de engelen die belast zijn met de kerk een ieder van hen doden – “oud en jong,

15

zowel maagden als kleine kinderen, en vrouwen.” Alleen zij die het teken hebben zullen achterblijven. Zij zijn het overblijfsel. De enge­len zullen aldus zorg dragen voor zowel het tarwe als het onkruid. {1TG21: 15.4} 

   Ja, er zal een totale verwijdering zijn van ieder soort van onkruid zoals er vroeger een totale verwijdering was van alle eerstgebore­nen in de huisgezinnen die verzuimden om de deurpost met het offerbloed te bestrijken op de avond van het Pascha in het land Egypte. Zo zal het zijn bij de aanvang van de oogst, in de reiniging van de kerk: De engelen zullen iedereen neerslaan die de gruwelen “in het midden daarvan” koeste­rt. {1TG21: 16.1} 

   Wanneer zal deze grondige reiniging plaatsvinden? Laat ons voor het antwoord keren naar Zefanja, hoofdstuk 1. {1TG21: 16.2} 

Zef.1:2,3–” Ik zal alles van de aardbodem volkomen wegvagen, zegt de Here. Ik zal wegvagen mens en dier, Ik zal wergvagen het gevo­gelte des hemels, en de vissen der zee, en de struikelblokken met de goddelozen; en Ik zal de mensen afsnijden van het land, zegt de He­re.”

 Hier is een belofte dat de Heer het land grondig zal reinigen, en ik ben er zeker van dat niemand van u zal zeggen dat deze profetiën ooit zijn vervuld. {1TG21: 16.3} 

Zef.1:4,5–“Ik zal ook Mijn hand uitstrekken tegen Juda en tegen alle inwoners van Jeruzalem, en ik zal uit deze plaats afsnijden het overblijfsel van Baal en de naam  van de Chemarims {afgodendienaren} met de priesters; en hen die op de daken der huizen het heer des hemels aanbidden; en zij die aanbidden en die zweren bij de Here, en die zweren bij Malcham {Moloch}.”

16

Niet alleen het land, maar ook de mensen die het huis van Juda zullen samenstellen zullen worden gereinigd. Er zal zowel een rein land als een rein volk zijn. {1TG21: 17.1} 

Zef.1:6–“En zij die van de Here zijn afgekeerd, en zij die de Here niet hebben gezocht, noch naar Hem vroegen.”

   De afvallige en de onverschillige, zij die onstabiel zijn en zij die God niet nodig achten, zullen samen omkomen met het onkruid. {1TG21: 17.2} 

Zef.1:7–“Zwijg voor de aanwezigheid van de Here God, want de dag des Heren is nabij; want de Here heeft een offer bereid; Hij heeft Zijn gasten uitgenodig­d.”

  Dit is de lang verwachte grote en vreselijke dag des Heren. {1TG21: 17.3} 

Zef.1:8–“En het zal geschieden ten dage van het offer des Heren, dat Ik de vorsten zal straffen en de koningskinderen,en al dezulken die bekleed zijn met vreemde kleding.”

Vers 9-11–“Op dezelfde dag zal Ik ook allen straffen die over de drempel springen, die de huizen hunner heren vullen met geweld en bedrog. En het zal geschieden te dien dage, zegt de Here, dat er een geluid van een geroep zal zijn van de Vispoort, en een gehuil van de tweede, en een groot gekraak van de heuvels. Huilt, gij inwoners van Maktesh, want al het volk van koophandel is neergesneden; zij allen die zilver{geld}dragen zijn afgesneden.”

   Het grote gekraak zal komen van zowel de Vispoort als van de heuvels – van land en van zee. Beiden, de dienstknechten die geweld en bedrog over

17

hun meesters huizen brengen, en de goddeloze meesters zelf, zullen gestraft worden.

Zef.1:12-18–“En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Jeruzalem met lampen zal doorzoeken, en de mannen straffen die dik geworden zijn op hun droesem; en die in hun hart zeggen: De Here zal geen goed doen, noch zal Hij kwaad doen. Daarom zullen hun goederen een buit worden, en hun huizen een verwoesting; Ook zullen zij huizen bouwen, maar ze niet bewonen; en zij zullen wijngaarden planten, maar de wijn daarvan niet drinken. De grote dag des Heren is nabij, het is nabij, en zeer haastende, namelijk de stem van de dag des Heren; de held zal daar bitter schreeuwen. Die dag is een dag der wrake, een dag der benauwdheid en angst, een dag van vernieling en verla­tenheid, een dag van duisternis en somberheid, een dag van wolken en dikke duisternis, een dag van de bazuin en ontsteltenis tegen de versterkte steden, en tegen de hoge torens. En Ik zal de mensen benauwen, zodat zij als blinden zullen lopen, omdat zij tegen de Here hebben gezondigd; en hun bloed zal worden uitgestort als stof en hun vlees als de drek. Noch hun zilver, noch hun goud zal in staat zijn hen te verlossen ten dage van de verbolgenheid des Heren. Maar het gehele land zal worden verslonden door het vuur van Zijn naijver; want Hij zal  een snelle verwijdering tot stand brengen van allen die in het land wonen.”

De tijd van de dag des Heren wordt benadrukt met toenemende “wraak,””benauwdheid”, “angst”, “vernieling”, “verlatenheid”, “duisternis”en “somberheid”, –een tijd waarin niemand weet wat te doen om de ramp af te wenden, een tijd van zoveel angst, zelfs bij de steden die het best versterkt zijn. Voor zover ik weet is er nog nooit zulks geweest. De toestand van de wereld van vandaag is de enige toestand die beantwoordt aan de uitdaging van deze profetiën. Aangezien dit waar is, dan is dit de dag waarop

18

de Here Jeruzalem zal doorzoeken met lampen. Dit is de dag waarop Hij Zijn volk zal reinigen van zonde en zondaren. Het is “de grote en vreselijke dag des Heren.” {1TG21: 18.1} 

Mal. 3:1-5–“Zie, Ik zal Mijn boodschapper zenden, en hij zal de weg voor Mij berei­den; en de Here, Die gij zoekt, zal plotseling tot Zijn tempel komen, namelijk de boodschapper van het verbond in wie gij zich verlustigt: zie, hij zal komen, zegt de Here der heerscharen. Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal standhouden, wanneer Hij verschijnt? Want Hij is als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen, Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid een offer kunnen brengen. Dan zal het offer van Juda en Jeruzalem de Here aangenaam zijn als in de dagen van ouds, en als in vroege­re jaren. En Ik zal tot u ten gerichte naderen; en Ik zal een snelle getuige zijn tegen de tovenaars, en tegen de echtbrekers, tegen hen, die vals zweren, en tegen hen die het loon van de huurling {dagloner} drukken, de weduwe en de vaderloze verdrukken, en de vreemdeling terzijde dringen van zijn recht, maar Mij niet vrezen, zegt de Here der heer­scharen.”

   Zouden wij onszelf nu niet als de meest bevoorrechte mensen in de wereld achten daar wij deze dingen van tevoren weten? Zullen wij niet blij en dankbaar moeten zijn dat wij van tevoren zijn gewaarschuwd dat wij bijna geko­men zijn tot de tijd van de oogst, en dat ons de gelegenheid is gegeven om ons erop voor te bereiden? Zullen wij niet blij zijn dat wij niet in duisternis zijn gelaten, en dat ons duidelijk is getoond dat deze de afsluitings-uren zijn van de periode voor de oogst, dat de oogst spoedig zal beginnen?  {1TG21: 19.1}

19

Openb.18:1–“En na deze dingen zag ik een andere engel, hebbende grote macht, nederda­len uit de hemel, en de aarde werd met zijn heerlijkheid verlicht.”

   De vervulling van dit schriftgedeelte is wat wordt genoemd de Luide Roep van de Derde Engel-Boodschap. Maar merk op dat de hele aarde wordt verlicht met zijn heerlijkheid. Laat ons nu aandacht schenken aan wat er gebeurt nadat de Drie Engelen-Boodschap de aarde  doordringt, nadat de aarde aldus is verlicht met de heerlijkheid van de engel. {1TG21: 20.1}

Openb.18:2–“En hij riep krachtig met sterke stem, zeggende: Babylon de grote is gevallen, is gevallen, en is geworden een woonplaats van duivelen, en de bewaarplaats van iedere onreine geest en een kooi van iedere onrein en hatelijk gevogelte.” {K.J.V.}

   Aha! Nadat de aarde is verlicht, dan gebeurt het dat Babylon valt. Het is dan duidelijk, dat Babylon feitelijk nog niet is gevallen. In feite is Babylon zelfs nog niet tot stand gekomen, want zij moet het beest (de wereld) nog berijden (erover heersen). Zie Openbaring 17 en Tract #12, “ The World Yesterday, Today, and Tomorrow.” {1TG21: 20.2}

Openb.18:4–“En ik hoorde een andere stem uit de hemel zeggen: Komt uit van haar, mijn volk, opdat gij geen deelhebbers zijt van haar zonden en dat gij niet ontvangt van haar plagen.”

    Deze stem uit de hemel komt, zoals u ziet, tot Gods volk nadat de aarde is verlicht met de Luide Roep van de engel. De last van de Stem is dat Gods volk uit Babylon moet komen zodat zij geen deelhebber is van haar zonden, en niet van haar plagen ontvangt. Als zij om deze reden uit Babylon moeten komen, dan moet het zijn dat de plaats waar zij naartoe geroepen zijn om te komen, vrij is van zonden en aldus vrij van gevaar van

20

de plagen. En waar kan dat zijn dan in het gereinigd land en {de} kerk van God, waar er geen zonde meer is en geen zondaren meer zijn om de vrede van Gods volk in gevaar te brengen? Zinloos inderdaad, zou het zijn, als het volk werd geroe­pen uit een plaats van zonde en gebracht naar een andere plaats van zonde. Zo helder als kristal is het dat de zuivering van de kerk (“reiniging” – Dan.8:14 {K.J.V.}; Oordeel der Levenden – 1 Pet.4:17) plaatsvindt voordat de Luide Roep van de Derde Engel-Boodschap in de wereld begint, voordat Gods volk wordt geroepen uit Babylon.  {1TG21: 20.3}

   “De boodschap van de derde engel zal de aarde verlichten met haar heerlijkheid; maar alleen zij die verzoeking hebben doorstaan in de kracht van de Machtige zullen worden toegestaan om deel te nemen in het verkondigen ervan, wanneer het zal zijn aangezwollen tot de luide roep.” –-The Review and Herald, 19 nov.,1908. {1TG21: 21.1}

   De meeste christenen weten dat er twee klassen zijn in de kerk – tarwe en onkruid – maar weinigen, als er enigen zijn, schijnen zich daarover zorgen te maken. Wij echter, als hervormers, kunnen het ons niet veroorloven om onver­schillig te zijn, in het bijzonder daar dit groot licht op het onderwerp aan ons is gegeven. Wij kunnen nu op verstandige wijze kiezen om “tarwe” te zijn of  kiezen om “onkruid” te zijn. Als sommigen, na deze Waarheid te kennen, verkiezen om “onkruid” te zijn, dan zullen zij vanzelfsprekend niets gewonnen hebben en behoeven niet verrast te zijn wanneer zij in de hel belanden. {1TG21: 21.2}

   In een tijd waarbij arbeid en kapitaal in strijd zijn tegen elkaar, dan is het dat  Jeruzalem (de kerk) doorzocht zal worden, als het ware, met lampen. Dus, de mannen, die zich in hun huizen hebben gevestigd, zij die handelen alsof de Here de aarde heeft verla­ten, zullen hun straf ontvangen.  {1TG21: 21.3}

  Wij zien en voelen niet alleen de dag van de Here naderen, maar horen zelfs de Stem Ervan. {1TG21: 21.4}

21

—-0—-

GEBEDSGEDACHTE

Ik zal lezen uit “Thoughts from The Mount of Blessings,” p. 177 {“Gedachten van de Berg der Zaligsprekingen,” bladzijde 108,109}. Wij beginnen nu met een nieuw hoofdstuk, getiteld: “Niet Oordelen Maar Doen.” Het is gebaseerd op het schriftgedeelte dat zegt: “Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt.” {1TG22: 22.1}

M.B., p. 177 — “De poging om verlossing te verdienen door iemands eigen werken, leidt de mens er onvermijdelijk toe, menselijke buitensporige eisen op te hopen als schans tegen de zonde. Immers, wanneer zij zien, dat zij falen om de wet te houden, zullen zij regels en verordeningen van zichzelf bedenken om zichzelf te dwingen {daaraan} te gehoorzamen. Dit alles doet de gedachten afkeren van God naar het eigen ik. Zijn liefde  sterft weg uit het hart, en daarmede gaat ook de liefde voor hun medemensen ten onder. (…) De atmosfeer van zelfzuchtige en bekrompen kritiek verstikt de edele, milde gevoelens, en maakt dat de mensen egocentrische rechters en bekrompen spionnen worden. {1TG22: 22.2}

   (…) “Oordeel niets voor de tijd, totdat de Here komt, Die zowel de verborgen dingen der duisternis aan het licht zal brengen, als de beraadslagingen der harten openbaar zal maken.” {1 Kor.4:5.} Wij kunnen het hart niet lezen. Daar wij zelf gebreken hebben, zijn wij niet de bevoegd om rechter te spelen over anderen. Sterfelijke mensen kunnen slechts oordelen naar de uiterlijke schijn. Slechts aan Hem, die de geheime bronnen van handeling kent, en die teder en ontfermend handelt, is het gegeven over de zaak van iedere ziel te beslissen. (…)” {1TG22: 22.3}

   Wat een wonderbaarlijke les houdt deze lezing in voor alle christenen, en in het bijzonder voor onszelf. Laat ons dan nu bidden dat God ons helpt om anderen niet te oordelen; om niet naar fouten te zoeken, om niet van molshopen bergen te maken, en om niet te bekritiseren. Om onszelf niet als maatstaf te stellen. Laat ons bidden dat we mogen weten dat God ons heeft geroepen om de Waarheid te onderrichten, en niet om mensen in haar te zwepen. Neen, niet meer dan om hen uit haar te verdrijven. God heeft een ieder gevraagd om een wachter te zijn slechts over zijn eigen daden. Als wij dit doen, dan zullen wij onze handen vol hebben, en geen ruimte hebben voor meer. De enige wachter die God ooit heeft geplaatst zijn Zijn profeten, onder Zijn Eigen toezicht. {1TG22: 22.4}

22

—0—

1″TIJDIGE GROETEN” 22

“DE GEHATE JODEN VAN VANDAAG

NIET DE BEWONDERDE JODEN VAN MORGEN”

LEZING DOOR V.T. HOUTEFF,

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE  ZEVENDE-DAGS ADVENTISTEN

SABBAT, 4 JANUARI, 1947

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS.

   Wij zijn hier om Zefanja 2 te bestuderen, te beginnen met het eerste vers. {1TG22: 23.1}

Zef. 2:1, 2 — “Komt gij tezamen, ja, komt tezamen, o ongewenste natie, voordat het decreet {bevel} tot uitvoering komt — voordat de dag als het kaf voorbijgaat — voordat de brandende toorn des Heren over u komt, voordat de dag van de toorn des Heren over u komt.” {KJV.}

   Van al de verzen in dit hoofdstuk, zijn deze twee het moeilijkst te plaatsen. Enige jaren geleden hoorde ik een predikant een uiteenzetting geven van de eerste drie verzen, waarbij hij ze afzonderde van de rest van het hoofdstuk en in verband bracht met andere gedeelten uit de Schriften. Hij gaf een uitstekende preek en poogde aan te tonen dat de “natie” vermeld in vers 1 Gods kerk is en dat “het decreet” dat van het tweehoornig beest is van Openbaring 13:15-17. De studie was goed gepresenteerd en de gedachten die hij naar voren bracht leken aannemelijk genoeg, maar daar wij nu weten dat de Schriften niet goed begrepen kunnen worden als zij van hun verband worden afgezonderd, moeten wij deze verzen eerst bestuderen in verband met het hoofdstuk zelf. {1TG22: 23.2}

   Laat ons opmerken dat de natie in kwestie tezamen

23

zal komen; dat zij niet gewenst is; dat de toorn des Heren op haar zal vallen; en dat zij zich zal verzamelen voordat het decreet tot uitvoering komt en voordat de toorn des Heren op haar valt. {1TG22: 23.3}

   Wat maakt dat deze natie zich verzamelt? — Zeker niet het decreet en niet de toorn des Heren, want dezen zullen over haar komen nádat ze zich verzamelt. Het “decreet” kan zeker niet het decreet van het beest zijn, want er is zelfs niet een gedachte in het schriftgedeelte die dat aldus zou {willen} aangeven; maar het geeft zeker aan, dat het decreet geen ander is dan het decreet van de Heer — de brandende toorn des Heren op de dag die voorbijgaat als kaf. {1TG22: 24.1}

   Volgens het vers dat volgt, is het tezamen komen van deze ongewenste natie wegwijzer voor Gods volk,  bij hen erop aandringend voort te gaan het des te meer te zoeken: {1TG22: 24.2}

Zef. 2:3 — “Zoekt gij de Here, al gij nederigen der aarde, die zijn verordening hebt volbracht; zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid; misschien zult gij verborgen worden op de dag van de toorn des Heren.” {KJV.}

   Wanneer deze aan {het} Oordeel gebonden natie zich begint te verzamelen, dan is het,  dat de zachtmoedigen der aarde, als nooit tevoren, zachtmoedigheid moeten zoeken. {1TG22: 24.3}

   De zachtmoedigen der aarde zijn zij die de oordelen van de Heer tot stand hebben gebracht, die de boodschap van de grote en geduchte {vreselijke} dag des Heren hebben verkondigd. Zij zijn Zijn volk, Zijn kerk. De natie die niet gewenst is, is daarom één volk, en de zachtmoedigen van de aarde, de kerk, zij die verborgen zijn op de dag van de toorn des Heren, zijn een ander volk. De een verzamelt zich, de ander zoekt zachtmoedigheid. De “natie” van de verzen 1 en 2 is dan vast

24

en zeker niet Zijn kerk, maar het volk van vers drie is Zijn volk, Zijn kerk. {1TG22: 24.4}

   Laat ons nu de verzen 1 en 2 lezen gekoppeld aan vers 4 en 5, vers 3 overslaand, het vers welke betrekking heeft op de kerk. {1TG22: 25.1}

Zef. 2:1, 2, 4, 5 — “Komt gij tezamen, ja, komt tezamen, o ongewenste natie, voordat het decreet {bevel} tot uitvoering komt — voordat de dag als het kaf voorbijgaat — voordat de brandende toorn des Heren over u komt, voordat de dag van de toorn des Heren over u komt. Want Gaza zal verlaten, en Askelon tot een woestenij zijn; zij zullen Asdod op de middag verdrijven, en Ekron zal ontworteld worden. Wee de inwoners der zeekust, de natie der Keretieten! Het woord des Heren is tegen u, o Kanaan, het land der Filistijnen, Ik zal u namelijk verdelgen, zodat er geen inwoner meer zal zijn.” {KJV.}

   Het vierde vers geeft duidelijk aan dat de “natie” zich zal verzamelen in de steden van Gaza, Askelon, Asdod, en Ekron, in het land van de Filistijnen, in het land van Kanaan — in Palestina. {1TG22: 25.2}

   Met het oog op het feit dat dit schriftgedeelte nu wordt ontvouwd, en ook het feit dat er maar een volk is, een natie (de afstammelingen van de vroegere schriftgeleerden, priesters en Farizeeën die de Heer verwierpen en die Hem zelfs tot op deze dag niet hebben aangenomen, zij die haast nergens ter wereld gewenst zijn) die nu alles doet wat zij kan om zich te verzamelen in Palestina, — met het oog op dit alles, zijn de Joden van deze tijd dié ongewenste natie. Op haar zal Daarom de toorn des Heren vallen als zij doorgaat met het ontkennen van Christus. Ja, de universeel gehate Jood is de enige natie dat is verstrooid geweest over de heidense wereld, en is de enige natie die zich nu verzamelt in Palestina.. {1TG22: 25.3}

25

   Bovendien komen in deze verzen twee waarheden duidelijk naar voren: (1) dat de Joden tevergeefs trachten om zich te vestigen in het Beloofde Land; (2) dat wij die de boodschap van de grote en geduchte dag des Heren dragen worden aangeraden om zachtmoedigheid en gerechtigheid te zoeken, want alleen op die wijze zullen wij “verborgen worden op de dag van de toorn des Heren,” dat wil zeggen,  het louter kennis dragen van de boodschap zal ons niet redden, dit zou gepaard moeten gaan met de daarmee overeenkomende daden. {1TG22: 26.1}

   Laat ons nu vers 3 verbinden met vers 6 en 7, de verzen die van toepassing zijn op Gods volk, de zachtmoedigen. {1TG22: 26.2}

Zef. 2:3, 6, 7 — “Zoekt gij de Here, alle zachtmoedigen des lands, gij die zijn verordening hebt volbracht; zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid: misschien zult gij verborgen worden op de dag van de toorn des Heren. En de zeekust zal woonplaatsen en hutten zijn voor de herders en kooien voor kudden. De kust zal voor het overblijfsel van Juda zijn; daarop zullen zij weiden; in de huizen van Askelon zullen zij zich des avonds legeren, want de Here, hun God, zal hen bezoeken, en hun gevangenschap wenden.” {KJV.}

   Het feit nu dat de Heer alle inwoners in het land der Filistijnen zal vernietigen (Zef. 2:5), en tezelfdertijd het tot woonplaatsen zal maken voor “herders, en kooien voor kudden,” toont aan dat Hij eerst alle goddelozen uit het land zal verdrijven, allen die geen zachtmoedigheid zoeken, vervolgens zal Hij het “huis van Juda” erin oprichten. {1TG22: 26.3}

Zef. 2:8 — “Ik heb gehoord het verwijt van Moab en het gesmaad der kinderen van Ammon, waarmede zij Mijn volk hebben verweten en zich verhieven tegen hun grensgebied.” {KJV.}

26

   Niet alleen de ongelovige Joden, maar ook de ongelovige Arabieren die zich tegen de zachtmoedigen verzetten, zullen uit het land worden weggevaagd. {1TG22: 27.1}

Zef. 2:9 — “Daarom, zo waar Ik leef, zegt de Here der heerscharen, de God van Israël, Moab zal zeker als Sodom zijn, en de kinderen van Ammon als Gommora, namelijk een voortbrengsel van brandnetels, een gedurige woestenij; de rest van Mijn volk zal hen plunderen, en het overblijfsel van Mijn volk zal hen bezitten.” {KJV.}

   Terwijl Moab en Ammon worden als Sodom en Gommora, ophouden te bestaan, wordt de gevangenschap van Gods volk gewend. Zij worden een onafhankelijke natie en bezitten alle rijkdom van de volken die hen omringen. {1TG22: 27.2}

Zef. 2:10 en 11 — “Dit zullen zij hebben voor hun hoogmoed, want zij hebben gesmaad en zich verheven tegen het volk van de Here der heerscharen. Geducht {vreselijk} zal de Here tegen hen wezen: want Hij zal alle goden der aarde doen wegteren; en de mensen zullen voor Hem aanbidden, een ieder uit zijn plaats, zelfs alle eilanden der heidenen.” {KJV.}

Zef. 2:12 en 13 — “Ook gij, Ethiopiërs, gij zult door Mijn zwaard gedood worden. En Hij zal Zijn hand tegen het Noorden uitstrekken, en Assyrië verwoesten; en zal Nineve tot een wildernis maken, en droog als een woestijn.” {KJV.}

Zef. 2:14 — “En kudden zullen in het midden van haar [in Nineve] neerliggen, al het gedierte der natiën: zowel aalscholver als de roerdomp zullen overnachten op de bovenste dorpels ervan; hun geluid zal weergalmen in de vensters; verwoesting zal op de drempels zijn: want Hij zal het cederwerk ontbloten.” {KJV.}

   Wie wil de waarheid ontkennen dat deze toestanden

27

beslist vóór het millennium zijn? Bovendien tonen deze profetieën aan dat de vernieuwing van het oude koninkrijk van Juda iets zal zijn wat echt is, niet iets denkbeeldigs. Haar onderdanen zullen echte mensen zijn en geen geesten {of spoken}. Nu kunnen wij inzien dat de algemene uitdrukking: “naar de hemel gaan,” eerst naar het Beloofde Land gaan betekent, om daar geschikt gemaakt te worden voor de leefgemeenschap der reinen en eeuwigen. {1TG22: 27.3}

Zef. 2:15 — “Dit is de vreugde bedrijvende stad, die onbezorgd woonde, die in haar hart zeide: Ik ben, en er is naast mij niemand anders. Hoe is zij tot een woestenij geworden, een plaats voor gedierte om daarin neer te liggen! Ieder die haar voorbijgaat, zal fluiten, en met zijn hand schudden.” {KJV.}

   De hoofdstad van Assyrië (de macht die het volk overheerst) zal een woestenij worden. Dit Nineve is klaarblijkelijk het antitype van het oude Nineve, zoals het Babylon van de Openbaring een antitype is van het oude Babylon. {1TG22: 28.1}

   De samenvatting van dit hoofdstuk luidt als volgt: De gehate Joden van vandaag zullen niet de bewonderde Joden van morgen zijn. De middelen die de Joden nu gebruiken om toegang te verkrijgen tot Palestina zijn niet de middelen die hen voor eeuwig daar zouden doen vestigen, ook al zou het hen gelukken om daar te komen. De enige Joden en Arabieren die in het land mogen verblijven zullen degenen zijn die de Here zoeken, de God van Mozes. {1TG22: 28.2}

   En het enige volk dat daar zal komen zijn degenen die daar zullen blijven. Het land is gereserveerd voor het koninkrijk van het antitypische Juda. De natie en het koninkrijk dat haar niet zullen dienen “zullen omkomen; ja, die natiën zullen volledig verwoest worden.” Jes. 60:12. {KJV.} {1TG22: 28.3}

   Aangezien wij nu duidelijk en direct worden

28

 aangeraden om zachtmoedigheid en gerechtigheid te zoeken, durven wij het niet onze kans te veronachtzamen. Bovendien zijn wij niet achtergelaten om te gissen naar wat er van ons wordt verwacht, teneinde voorbereid te zijn op de grote en geduchte dag des Heren. Maar laat ons gedenken dat als wij onze eigen hindernissen bedenken, voorschriften waarmee wij onszelf automatisch dwingen om gehoorzaam te zijn aan het Woord in overeenstemming met onze eigen vooropgezette meningen, wij dan niets minder zouden uitwerken dan onze eigen gerechtigheid. Wij moeten niet als de Farizeeërs van vroegere zijn, en moeten anderen niet beoordelen naar van onze voorgeschreven menselijke maatstaven. Wij mogen de oordeels zetelen niet bestijgen en geen inbreuk maken op het geweten van een ander, niet een ander oordelen in zaken die tussen de ziel en God liggen. Het enige waartoe wij geroepen zijn te doen, is om de Waarheid voor vandaag te leren en in praktijk te brengen, om de mensen zelf te laten beslissen om voor of tegen Haar te zijn.  Wij zullen hen nergens toe dwingen. {1TG22: 28.4}

   Laat ons gedenken dat het juist om zulk een geest en handelwijze gaat van inbreuk plegen op het geweten van anderen waarvan Jezus zei: “Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld worde” (Matt. 7:1). Wij hebben niet het recht om onze meningen en onze zienswijzen aan anderen op te dringen. Alleen omdat anderen niet voldoen aan onze verwachtingen en idealen, is in geen geval een goede reden om hen te veroordelen teneinde hen te helpen. Het zij verre daarvan. “Daarom, oordeelt niets voor de tijd, totdat de Here komt, Die zowel de verborgen dingen der duisternis aan het licht zal brengen, als de beraadslagingen der harten openbaar zal maken. En dan zal elk mens lof hebben van God.” 1 Kor.4:5. {KJV.} {1TG22: 29.1}

   “(…)Hun leven moest de macht verheerlijken {grootmaken} van een verlosser die hen door Zijn gerechtigheid kon rechtvaardigen. {1TG22: 29.2}

   “Maar geleidelijk aan kwam er een verandering. De gelovigen begonnen naar gebreken in anderen leven te zoeken. Door stil te staan bij fouten, en door ruimte te geven aan onvriendelijke kritiek, verloren ze de Verlosser en Zijn liefde uit het oog. Ze legden meer

29

 en meer de nadruk op uiterlijke vormen, meer in het bijzonder op de theorie dan op de praktijk van het geloof. In hun ijver anderen te veroordelen zagen ze hun eigen dwalingen over het hoofd. Ze verloren de broederliefde die Christus bevolen had, en het droevigste van alles, zij waren zich onbewust van hun verlies. Ze beseften niet dat geluk en vreugde uit hun leven verdwenen en dat ze, door de liefde van God buiten hun hart te sluiten, spoedig in het duister zouden wandelen (…). {1TG22: 29.3}

   “Het is niet de tegenstand van de wereld die de gemeente van Christus het meest in gevaar brengt. Het is het kwade dat in de harten der gelovigen wordt gekoesterd dat hun grootste verschrikkelijke ramp bewerkt, en het zekerst de vooruitgang van de zaak van God vertraagt. Er is geen weg zekerder om het geestelijk leven te verzwakken dan door het koesteren van afgunst, verdenking, het zoeken naar fouten, en kwaad denken. {boze vermoedens}.” — “Acts of the Apostles,” pp., 548, 549. {“Van Jeruzalem tot Rome,” blz. 400, 401.} {1TG22: 30.1}

    Behalve Ezechiël (Gods mondstuk) gebiedt God geen ander om een wachter te zijn van het volk: {1TG22: 30.2}

“Mensenzoon, Ik heb u tot een wachter over het huis Israëls aangesteld: hoort daarom het woord uit mijn mond, en geeft hen waarschuwing van Mij. Wanneer Ik tot de goddeloze zeg: Gij zult zeker sterven; en gij geeft hem geen waarschuwing noch spreekt om de goddeloze te waarschuwen van zijn goddeloze weg, om zijn leven te redden; zal dezelfde goddeloze {mens} in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. Doch als gij de goddeloze waarschuwt, en hij bekeert zich niet van zijn goddeloosheid, noch van zijn goddeloze weg, dan zal hij in zijn eigen ongerechtigheid sterven: maar gij hebt uw ziel gered. Wederom, wanneer een rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrechtvaardigheid begaat, en Ik een struikelblok voor hem neerleg, dan zal hij sterven: omdat gij hem niet gewaarschuwd hebt, zal hij in zijn zonde sterven, en zijn gerechtigheid

30

die hij gedaan heeft, zal niet gedacht worden; maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. Niettemin als gij de rechtvaardige waarschuwt, opdat de rechtvaardige niet zondige, en hij zondigt niet, dan zal hij zeker leven, omdat hij gewaarschuwd is; ook hebt gij uw ziel gered.” Ez. 3:17-21. {KJV.} Kortom, wij zullen de troon “op de berg (…) in de zijden van het noorden” niet begeren. Jes. 14:13. {KJV.} {1TG22: 30.3}

   En gedenk altijd dat als de Waarheid zelf de zondaar niet kan overtuigen om tot berouw te komen, dan zullen geweld en menselijke inspanning minder goed en veel kwaad doen. Onze tijd is te kort en ons werk te omvangrijk ( te groot) om bezig te zijn met zaken die buiten onze taak staan. Wij kunnen het ons niet veroorloven om onze kracht te verspillen aan het zoeken naar fouten in anderen. Laten wij ons gereedmaken voor het koninkrijk, want er is een kerk en een wereld om te redden, en God verlangt ernaar dat wij zeer snel ter zake komen als wij onder de bewonderde Joden van morgen zullen zijn en in volmaakte vrede leven onder eeuwige veiligheid. {1TG22: 31.1}

— 000 —

31

Ps. De tussen punthaakjes — {…} — geplaatste tekst is ter verduidelijking door de vertalers aan de tekst toegevoegd.

Bijvoorbeeld: {KJV.}; dit staat voor King James Vertaling.

{De KJV is de vertaling waardoor de Heer tot zijn volk sprak bij het ontstaan van de Adventbeweging. Om de profetische boodschappen en juiste uitleg van de Bijbel goed te kunnen begrijpen, doen wij er goed aan om deze meest accurate, vanuit de grondtekst vertaalde Bijbelvertaling, ter harte te nemen.

   De vertalers van deze Tegenwoordige Waarheid Bijbelstudies hebben het daarom, onder leiding van Gods Geest,  nodig geacht om (daar waar het noodzakelijk was) de geciteerde Bijbelteksten zo letterlijk mogelijk te vertalen vanuit de Engelse King James Bijbel. Zou deze procedure niet zijn toegepast, dan zou de uitleg die (door br. V. T. Houteff) gegeven is van de Bijbelteksten, afwijken van de geciteerde teksten uit de andere Bijbelvertalingen.}

   Deze kleine wekelijkse boekjes, waaraan er geen kosten voor u zijn verbonden, zijn van onschatbare waarde voor u. Leest ze en bewaart ze in uw boekenverzameling, want er zal zeker een tijd komen dat u dankbaar zult zijn, dat u uw exemplaar bewaard heeft. Als u één wilt weggeven aan uw Adventistische vrienden of kennissen, kunt u extra kopieën aanvragen of u kunt hun namen en adressen opsturen voor onze post- of correspondentielijst.

The Davidian Seventh-day Adventists Association

P.O. Box 23738, Waco, TX 76702

+1-254-855-9539

www.gadsda.com

>