20 apr Deel 1 Tijdige Groeten Nrs. 19, 20
Ter Correctie
Tijdige Groeten
De enige gemoedsrust
Vol 1.Nr. 19
Plaatje
Het lot van Jeruzalem, de uitroep van haar toekomstige inwoners
2
HET LOT VAN JERUZALEM, DE UITROEP VAN HAAR TOEKOMSTIGE INWONERS
– Zacharia 14 –
LEZING DOOR V. T. HOUTEFF
BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN
SABBAT, 14 DECEMBER, 1946
CARMEL KAPEL
WACO, TEXAS
Deze middag zullen we Zacharia 14 bestuderen. {1TG19: 3.1}
Zach. 14: 1—“Ziet, de dag komt de Heere, dat uw roof zal uitgedeeld worden in het midden van u.”
Zoals u weet, begint het onderwerp dat dit hoofdstuk beheerst eigenlijk in hoofdstuk twaalf en gaat door in hoofdstuk veertien. Om vast te stellen, wie naar verwezen wordt door het voornaamwoord,”u” in dit vers, moeten we terug gaan naar hoofdstuk dertien. Daar zien we dat “u” verwijst naar Jeruzalem. Het is roof van Jeruzalem, dan, dat uitgedeeld zal worden in haar midden. {1TG19: 3.2}
Vers 2—“Want Ik zal alle heidenen tegen Jeruzalem ten strijde verzamelen; en de stad zal ingenomen, en de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen geschonden worden; en de helft der stad zal uitgaan in de gevangenis; maar het overige des volks zal uit de stad niet uitgeroeid worden.”
Met het oog op het feit dat Jeruzalem beschermd zal worden door een muur van vuur (Zach. 2:5) wanneer het huis van Juda daar regeert, is het onbetwistbaar dat de strijd die hier beschreven wordt, gevochten moet worden voordat het huis van Juda is bevestigd. In de strijd zullen de natiën de heersers van het Beloofde Land verslaan. Dan is het dat het
3
huis van Juda begint opgezet te worden. {1TG19: 3.3}
Aangezien de oorlogvoerende natiën de stad bestormen, en de huizen plunderen, en ook de vrouwen te schenden, zijn het in geen geval rechtvaardige natiën, maar daar niet al de inwoners in gevangenschap gaan, en aangezien niet allen uitgeroeid worden in de stad, moet het zijn dat de slechten meegenomen worden en de rechtvaardigen achter gelaten worden om zich aan te sluiten bij het huis van Juda. {1TG19: 4.1}
Verzen 3,4—En de Heere zal uittrekken, en Hij zal strijden tegen die heidenen, gelijk ten dage als Hij gestreden heeft, ten dage des strijds. En Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten en naar het westen, zodat er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des Bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden.
Tegen de tijd dat Jeruzalem, dat nu is, ondergaat, zullen de voeten des Heren staan op de Olijfberg en een hele grote vallei daar maken; dat is, het verwijderen van obstakels en hindernissen en zodoende het land voorbereiden voor de terugkeer van Zijn volk. Dan is het dat de profetie van Zacharia 10:8 – dat de Heer Zijn volk zal “toesissen” zijn vervulling zal hebben bereikt. {1TG19: 4.2}
Vers 5—“Dan zult gijlieden vlieden door de vallei Mijner bergen (want deze vallei der bergen zal reiken tot Azal), en gij zult vlieden, gelijk als gij vloodt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, den koning van Juda; dan zal de Heere, mijn God, komen, en al de heiligen met U, o Heere!
Aldus de weg geopend te hebben voor de her-bevestiging van het huis van Juda, zal Zijn volk, die hiervan
4
vooraf op de hoogte zijn gesteld, door tegenwoordige Waarheid, zo snel alsof ze aan het vluchten waren voor een aardbeving, vluchten naar de vallei naar waar de Heer Zijn voeten staan en al de heiligen daarna zullen hen achtervolgen. Er zijn verschillende feiten in dit schrift gedeelte zelf, die bewijzen dat deze gebeurtenis vóór de duizend jaar is: (1) Merk op dat de Heer Zijn voeten staan op de berg in de dagen van oorlog waarin Jeruzalem door de slechte natiën wordt meegevoerd. (2) Zij die naar de vallei vluchten, dalen niet van de hemel af. (3) Zij kunnen niet de slechten zijn, want zij vluchten niet weg van de Heer, maar vluchten naar Hem toe, naar waar Zijn voeten staan. (4) Al de heiligen volgen achter hen na. “Eerste Geschriften,” blz. … , maakt een dubbele toepassing van dit schrift gedeelte, een ná de duizend jaar. {1TG19: 4.3}
“Te dien dage, spreekt de Heere, zal ik alle paarden met schuwighied slaan, en hun ruiters met zinneloosheid; maar over het huis van Juda zal Ik Mijn ogen openen, en alle paarden der volken zal Ik met blindheid slaan.” Zach. 12: 4. Dat wil zeggen, God verwart de slechten, op een verrassende wijze, zodat ze zich beginnen te gedragen als gekken mannen. Wanneer de Heer dit laat geschieden, beschermd Hij het huis van Juda. {1TG19: 5.1}
“Te dien dage zal Ik de leidslieden van Juda stellen als een vurige haard onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven; en zij zullen ter rechter- en ter linkerzijde alle volken rondom verteren; en Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem.” Zach. 12: 6. {1TG19: 5.2}
Wanneer de Heer de legermachten van de natiën slaat, maakt Hij ook de leiders van Juda tot een vurige haard onder het hout. Zo zullen zij met het “eeuwige evangelie”al de heidenen rondom hun verslinde, en zo zal Jeruzalem veilig bewoond worden door Gods getrouwe volk. {1TG19: 5.3}
Zo is het dat “in de dagen van deze koningen [niet na
5
hun dagen], de Gods des hemels een Koninkrijk zal verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal worden verstoord; en dat Koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; maar Het zal al die koninkrijken vermalen, en te niet doen, maar zelf zal Het in alle eeuwigheid bestaan.” Dan.2 : 44. {1TG19: 5.4}
Dan zal het geschieden dat “vele heidenen zullen heengaan, en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des Heeren, en ten huize van de God Jakobs, opdat Hij ons leere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des Heeren woord uit Jeruzalem.’ Micha 4: 2. {1TG19: 6.1}
Verzen 6, 7—“En het zal te dien dage geschieden, dat er niet zal zijn het kostelijk licht, en de dikke duisternis. Maar het zal een enige dag zijn, die de Heere bekend zal zijn; het zal noch dag, noch nacht zijn; en het zal geschieden, ten tijde des avonds, dat het licht zal wezen.”
Deze verzen impliceren dat tot hier toe verschillende condities, “helder”en “donker”, zijn verkregen, maar het zal niet langer zo zijn. Want voor het woord “helder,” merkt u op, wordt in de kantlijn “kostbaar” en voor het woord “donker,” geeft het “dikte,” wat aangeeft dat het licht niet beurtelings spaarzaam en dan overvloedig, dik en dun, licht en donker is. In plaats daarvan zal het stabiel, constant zijn. Het schrift gedeelte, spreekt vanzelfsprekend van geestelijk licht—het Licht der Waarheid, kennis van God. Bijvoorbeeld, in de dagen voor de eerste advent van Christus, was er geestelijke duisternis. Toen gaf Zijn aanwezigheid voor een tijdje licht, waar na de Duistere Middeleeuwen van het geloof volgden. Later, begon het licht door de Reformatie heen, weer te schijnen, maar spaarzaam. Toen begon het licht helderder te worden door de verkondiging van de Eerste, Tweede en Derde Engelen Boodschap. Rond deze tijd, echter, belooft de Heer door de profeet Zacharia constant en voldoende licht. {1TG19: 6.2}
6
Vers 8—“ Ook zal het te dien dage geschieden, dat er levende wateren uit Jeruzalem vlieten zullen, de helft van die naar de oostzee, en de helft van die naar de achterste zee aan; zij zullen des zomers en des winters zijn.”
De “levende wateren” moeten levende kennis vertegenwoordigen, levende Waarheid—dat is, zij die Ervan het drinken, zogezegd, zullen nooit sterven. {1TG19: 7.1}
De ‘bergen”in het noorden en in het zuiden, zorgen dat de “wateren” alleen oost en west van Jeruzalem vloeien. Zo zal het zijn, zolang als het zomer en winter is—zolang deze oude en uitgeputte wereld bestaat. {1TG19: 7.2}
Daarom zal Jeruzalem, de plaats waar de voeten van de Heer zullen staan, een groot internationaal en geestelijke scheidslijn zijn voor het eeuwige evangelie. Vanuit het Jeruzalem in de vallei van de bergen, zal de engel wederom met een luide stem verkondigen,” Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van Zijn oordeel
[voor de levenden]
is gekomen: en aanbid Hem die de hemel en de aarde, en de zee, en de fonteinen der wateren gemaakt heeft.” Openb. 14 : 7 . Dan begint de inzameling van het volk met het verzoek: {1TG19: 7.3}
“Komt uit van haar [Babylon die dan op het beest rijdt—regeert de wereld], Mijn volk, opdat gij aan har zonden geen gemeenschap hebt, en opdat gij van haar plagen niet ontvangt. Zo zal de aarde “verlicht” zijn met de heerlijkheid van de engel, en zo zullen de heiligen verzameld worden van de vier hoeken van de aarde. {1TG19: 7.4}
Vers 9—“En de Heere zal tot Koning over de ganse aarde zijn; te dien dage zal de Heere één zijn, en Zijn Naam één.”
7
De Heer heerst eerst over Jeruzalem, en ten slotte nadat de heiligen van de vier hoeken der aarde zijn verzameld, heerst Hij over de hele aarde. {1TG19: 8.1}
Verzen 10, 11—“Dit ganse land zal rondom als een vlak veld gemaakt worden, van Geba tot Rimmon toe, zuidwaarts van Jeruzalem; en zij zal verhoogd en bewoond worden in haar plaats; van de poort van Benjamin af, tot aan de plaats van de eerste poort, tot aan de Hoekpoort toe; en van den toeren van Hanáneël, tot aan des konings wijnbakken toe. En zij zullen daarin wonen, en er zal geen verbanning meer zijn; want Jeruzalem zal zeker wonen.”
Deze verzen hebben geen commentaar nodig, behalve dat het oude populaire idee, van het bevestigen van het Koninkrijk, zoals u nu kunt zien, niet Gods idee is. We kunnen beter Zijn idee nemen en afstand doen van de onze. {1TG19: 8.2}
Omdat de tijd ons niet toelaat om vandaag, het hele hoofdstuk te behandelen, zullen we de resterende verzen laten voor volgende week, zo de Heer dat wil. {1TG19: 8.3}
Voordat we eindigen, echter, laten we in een paar woorden samenvatten wat we deze middag hebben bestudeerd. Vlak voordat het koninkrijk van Juda is bevestigd in Jeruzalem, zal de stad worden belegerd, de huizen geplunderd en de vrouwen geschonden. Niet allen, zullen echter in gevangenschap gaan. Het overblijfsel wordt niet uitgeroeid uit de stad, en wordt blijkbaar een deel van het huis van Juda. Rond die tijd, wanneer Jeruzalem is gevallen en de Heer alle obstakels en hindernissen heeft verwijderd voor het verzamelen van Zijn volk, dan is het dat het huis van Juda wordt herbevestigd. Gods volk zal zo snel vluchten naar de “vallei”, alsof ze vluchten voor een aardbeving. De Heer, slaat de legers van de natiën, terwijl hij tegelijkertijd Zijn eigen volk beschermt en verhoogd. {1TG19: 8.4}
8
Door de profeet Zacharia, beloofd God aan Zijn volk in onze dagen, voldoende en constant geestelijk licht. Vanuit Jeruzalem zal er in die dagen de levende Waarheid voortvloeien. Dan is het dat “vele natiën zullen komen en zeggen, Komt laat ons opgaan naar de berg van onze Heer.” Wat een vooruitzicht! En wat een drama als om het even wie van ons zou tekort schieten om ons deel te doen om te dienen op die heerlijke dag. {1TG19: 9.1}
DE WET VAN DE LIEFDE
Graaf kanalen voor de stromen van liefde,
Waar ze uitgebreid kunnen stromen,
En liefde overvloeiende stromen heeft
Om iedereen ermee te vullen.
Maar als gij op welke tijd dan ook te kort schiet
Om van zulke kanalen te voorzien,
Zal precies de bron van liefde op zich zelf
Gauw verdorren en uitdrogen;
Want gij moet delen als gij wilt houden
Dit goede ding van boven.
Houden we op te delen, houden we op met te hebben-
Zo is de wet van de Liefde.
–Trench
Ter Correctie
Tijdige Groeten
De enige gemoedsrust
Vol 1.Nr. 20
Plaatje
Het Koninkrijk van Juda, het ziften van de volkeren.
GEBEDSVOORLEZING
Ik zal lezen van “Gedachten van de berg der zaligsprekingen,” p. 105, beginnend met de eerste alinea. De titel van deze lezing is, “Uwer is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid.” {1TG20: 10.1}
GBZ., p. 105—“Evenals de eerste zin wijs ook de laatste zin van het gebed des Heren op onze Vader als Een, Die boven alle macht en gezag en boven iedere naam die genoemd wordt, staat… Temidden van nationale strijd en ondergang, zouden de wegen van de discipelen vol gevaren zijn, en dikwijls zou hun hart benauwd van vrees zijn. Zij zouden Jeruzalem als een woeste plaats zien, de tempel weggevaagd, de eredienst daarin voorgoed ten einde, en Israel verstrooid over alle landen, als schipbreukelingen op een verlaten strand. Jezus zeide: “ Ook zult gij horen van oorlogen en van geruchten van oorlogen.” “Volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen nu hier, dan daar , hongersnoden en aardbevingen zijn. Doch dit alles is het begin der weeën.”Matt 24: 6-8. Toch behoefden de volgelingen van Christus niet te vrezen dat hun hoop verloren was, of dat God de aarde verlaten had. De macht en de heerlijkheid behoren Hem, Wiens grote bedoelingen verder onverhinderd naar hun vervulling zullen gaan. In het gebed, dat hun dagelijkse behoeften onder woorden brengt, werden de discipelen van Christus erop gewezen heen te zien over alle macht en kracht van de boze, op de Here hun God, Wiens koninkrijk heerst over alles, en Die hun Vader en eeuwige Vriend is.” {1TG20: 10.2}
De discipelen verwachtten dat Jeruzalem in hun tijd de hoofdstad van Gods grote Koninkrijk zou worden. Maar in tegenstelling tot hun verwachtingen, verkondigde Jezus dat Jeruzalem een verwoesting zou worden en de tempel een bouwval! Zo worden we keer op keer weer geleid te zien, dat wij eindige mensen nooit Gods plannen kennen. Inderdaad, moeten we bidden voor Zijn Geest om ons steeds te leiden, en ons de juiste weg aan te wijzen bij elk keerpunt als we voorwaarts reizen naar de Eeuwigheid. Laten we nu bidden dat de kennis van deze waarheden ons precies zal maken wat we horen te zijn. {1TG20: 10.3}
10
HET KONINKRIJK VAN JUDA EN DE ZIFTING VAN DE VOLKEREN
LEZING DOOR V. T. HOUTEFF
BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN
SABBAT, 21 DECEMBER, 1946
CARMEL KAPEL
WACO, TEXAS
Vorige Sabbat hebben we onze studie beëindigd met het elfde vers van Zacharia 14, en nu zullen we ten einde de studie van vandaag met die van vorige sabbat te verbinden, kort terugblikken naar de gebeurtenissen met betrekking tot Jeruzalem, zoals voorspelt in de eerste elf verzen van het zelfde hoofdstuk. {1TG20: 11.1}
De eerste gebeurtenis voorspelde een oorlog tegen Jeruzalem, waar in alle volkeren deel namen. In die oorlog gaat een deel van het volk van Jeruzalem in gevangenschap, maar de rest blijft in de stad. Bovendien, staan te dien dage de voeten van de Heer op de Olijfberg, en de berg splijt naar het oosten en naar het westen, een grote vallei makend. Dan, vlucht het volk van God zo haastig als of het van een aardbeving vluchtte, naar deze vallei van de bergen, naar de plaats waar de voeten van de Heer staan. Zodoende zal Jeruzalem opnieuw bewoond worden door Gods Eigen volk. Klaarblijkelijk zullen zij die niet uitgeroeid zijn, zij die achtergebleven zijn in Jeruzalem, de getrouwen moeten zijn die daarin gevonden worden. Maar zij die vluchten naar de vallei, naar waar de Heer zijn voeten staan—vluchten naar Hem, niet weg van Hem- moeten de getrouwen zijn van ergens anders. Zonder meer, zal Jeruzalem een grote verzamelplaats worden voor Gods volk. {1TG20: 11.2}
Dit zijn een paar van de dingen welke onze laatste Sabbat studie, het eerste deel van Zacharia 14,
11
in zicht had gebracht en ieder Bijbel student, moet meteen inzien, dat ze voor de duizend jaar zijn: De mensen komen niet vanuit de Hemel, maar vluchten in plaats daarvan in de vallei. Zij kunnen daarom niet de slechten zijn, want ze vluchten naar Hem, niet weg van Hem. Laat ons nu vervolgen met het twaalfde vers. {1TG20: 11.3}
Zach. 14: 12—“ En dit zal de plage zijn, waarmede de Heere al de volken plagen zal, die tegen Jeruzalem krijg gevoerd zullen hebbe: Hij zal een iegelijks vlees, daar hij op zijn voeten staat, doen uitteren; en een iegelijks ogen zullen uitteren in hun holen en eens iegelijks tong zal in hun mond uitteren.”
In een van de voorgaande verzen wordt aan ons verteld dat de Heer zal vechten tegen allen die tegen Jeruzalem vechten. En nu in dit vers wordt aan ons verteld welke middelen de Heer zal aanwenden in die strijd. Hij zal geen door mensen gemaakte wapens gebruiken, maar plagen. {1TG20: 12.1}
Zach.14: 13—“Ook zal het te dien dage geschieden, dat er een groot gedruis van de Heere onder hen zal wezen, zodat zij een ieder zijns naasten hand zullen aangrijpen, en eens ieders hand zal tegen de hand zijns naasten opgaan.”
Naast de plagen, zal er een grote tumult zijn—een verwarring en opwinding die iedere man zal keren tegen zijn buurman. Zo zal de Heer de vijanden van Zijn volk verslaan {1TG20: 12.2}
Zach. 14: 14—“En ook zal Juda te Jeruzalem strijden; en het vermogen aller heidenen rondom zal verzameld worden, goud en zilver en klederen in grote menigte.”
Gedurende deze strijd van de volkeren, zal het Koninkrijk van
12
Juda hersteld worden. Ze zal ook vechten te Jeruzalem, en zal tot zichzelf de rijkdom van de heidenen vergaren. {1TG20: 12.3}
Zach. 14: 15—“ Alzo zal ook de plage der paarden, der muildieren, der kemelen en der ezelen en aller beesten zijn, die in diezelve heirlegers gewest zullen zijn, gelijk gener plagen geweest is.”
De plagen vallen op beiden mannen en beesten die gevonden worden in de tenten van de ongelovigen. {1TG20: 13.1}
Zach. 14: 16—“En het zal geschieden, dat al de overgeblevenen van alle heidenen, die tegen Jeruzalem zullen gekomen zijn, die zullen van jaar tot jaar optrekken om aan te bidden den Koning, de Heere der heirscharen, en om te vieren het feest der loofhutten.”
Dit zinsdeel van de Schrift, doelt er nadrukkelijk op dat allen die op het beslissende moment weigeren om tot de Heer bekeerd te worden, zullen vergaan; alleen zij die de Heer te Jeruzalem aanbidden, bij het loofhutten feest, zullen gespaard worden. {1TG20: 13.2}
Zach. 14: 17—“En het zal geschieden, zo wie van de geslachten der aarde niet zal optrekken naar Jeruzalem, om de Koning, de Heere der heirscharen, te aanbidden, zo zal er over henlieden geen regen wezen.”
De “regen” zal onthouden worden aan allen die niet dan de Koning aanbidden, de Heer der heirscharen, zodat ze ten volle hun fout mogen beseffen. Bovendien, zullen niet allen zij die tegen Jeruzalem vechten, maar ook al de families op aarde zullen gezift worden. {1TG20: 13.3}
Zach. 14: 18 – “En indien het geslacht der Egyptenaren, over de welke de regen niet is, niet zal optrekken noch komen, zo zal de plage over hen zijn, met de welke de Heere die heidenen plagen zal, die niet optrekken
13
zullen om te vieren het feest der loofhutten.”
Als de droogte er niet in slaagt om hen wakker te schudden, dan zullen de plagen ten slotte hun nemen. Aldus zullen allen die de boodschap niet gehoord hebben de gelegenheid gegeven worden om het te horen. Als het hun niet kan redden, zal het hen uiteindelijk vernietigen. {1TG20: 14.1}
We zien nu dat deze gebeurtenis, (de Heer staand op de berg en de heiligen vluchtend naar de vallei) niet alleen voor de duizend jaar is, maar zelf voor de genadetijd; dat het begint met de her -bevestiging van het huis van Juda ; dat het de weg voorbereid voor het verlichten van de aarde met de heerlijkheid van de engel, (Openb. 18: 1); dat het ten slotte het einde voor de zondaars zal brengen. {1TG20: 14.2}
Zach. 14: 19—“Dit zal de zonde der Egyptenaren zijn, mitsgaders de zonde aller heidenen, die niet optrekken zullen, om te vieren het feest der loofhutten.”
Wederom zien we de noodzaak om onze vooroordelen betreffende het afsluitingswerk van het evangelie op te geven. Nee, de Heer zal niet op de wereld vallen als een complete verassing uit de hemel. Hij zal eerst Zijn woord, Zijn macht en Zijn gerechtigheid en Zijn kerk of volk verheerlijken. Hij zal ook als het ware hebben, een ark tot veiligheid, waarin Hij zijn uitverkorenen zal verzamelen en beschermen. Al deze feiten, ziet u, worden helder uitgedragen in deze profetie. {1TG20: 14.3}
Zach. 14: 20 – “ Te dien dage zal op de bellen der paarden staan: DE HEILIGHEID DES HEEREN. En de potten in het huis des HEEREN zullen zij als de sprengbekkens voor het altaar.”
Bellen op paarden hebben geen ander doel dan om hun meesters te helpen hun te lokaliseren. Zo zal het zijn dat alleen die dienstknechten wiens “bellen” (stemmen) klinken ”Heiligheid des Heeren” de Heer kan lokaliseren en verzamelen als De
14
Zijne. {1TG20: 14.4}
Zach. 14: 21—“Ja, al de potten in Jeruzalem en in Juda zullen den Heere der heirscharen heilig zijn, zodat allen, die offeren willen, zullen komen en van de zelve nemen, en in dezelve koken; en er zal geen Kanaäniet meer zijn, in het huis der Heeren der heirscharen, te dien dage.”
Dit vers legt zichzelf uit, het heeft geen commentaar nodig. {1TG20: 15.1}
Zo is het te zien dat met de bevestiging van het Koninkrijk van Juda de zifting van de volkeren begint. Het moet zo zijn dat we op de rand staan van getuige zijn van de vervulling van deze profetieën, anders zou de boekrol niet zo ver ontvouwd zijn geworden om het in deze tijd te ontzegelen—zeker niet als de Geest der Waarheid alleen leidt in al de Waarheid, en als de Heer “voedsel op zijn tijd geeft.” Met het oog hierop, laten we met geheel ons hart Gods bevelen uitvoeren en oprecht ons geloof uitdragen in Zijn nimmer falende Woord. {1TG20: 15.2}
15