fbpx

Deel 1 Tijdige Groeten Nrs. 15, 16

1″TIJDIGE GROETEN”15

VOORLEZING:

Ik zal lezen uit “Gedachten van de Berg der Zaligsprekingen,” bladzijde 101 (Mount of Blessings, page 168), beginnend waar wij de laatste sabbat zijn gestopt. {1TG15: 2.1}

“Het enige wat noodzakelijk is voor ons om de vergevende liefde van God te ontvangen en {aan anderen} mede te delen, is te kennen en te geloven de liefde die Hij jegens ons heeft. {1 Joh. 4:16.} Satan werkt door ieder bedrog waarover hij kan beschikken, opdat wij die liefde niet zullen waarnemen. Hij zal ons ertoe brengen te denken dat onze fouten en overtredingen zo ernstig zijn geweest, dat de Here geen aandacht aan onze gebeden zal schenken, en ons niet zal zegenen en behouden. In onszelf kunnen wij niets dan zwakheid zien, niets dat ons aanbeveelt bij God, en Satan vertelt ons dat het geen zin heeft; wij kunnen onze karakterfouten niet hestellen. Wanneer wij trachten tot God te komen, zal de vijand fluisteren: Het heeft geen zin dat u bidt; hebt u dat kwaad niet begaan? Hebt u niet tegen God gezondigd, en uw eigen geweten geweld aangedaan? Maar wij kunnen de vijand zeggen, dat ‘het bloed van Jezus Christus Zijn Zoon ons reinigt van alle zonde.’ {1 Joh.1:7.} Wanneer wij gevoelen dat wij gezondigd hebben en niet kunnen bidden, dàn is het de tijd om te bidden. We kunnen beschaamd zijn, en diep vernederd; maar wij moeten bidden, en geloven (…).” {1TG15: 2.2}

Hier wordt gezien dat het Satans vastbesloten doel is om ons te ontmoedigen, om ons te laten denken dat God ons niet lief heeft, en dat Hij ons niet van onze zonden kan redden. Wij moeten daarom weerstand bieden tegen de fluisteringen van de Vijand. Wanneer wij onszelf als zondaars zien, dan is het juist  de tijd voor ons om tot God te komen, om Zijn liefde te aanvaarden en volledig in Hem te geloven. {1TG15: 2.3}

Wij zullen nu bidden voor een absoluut besef dat het Gods aangelegenheid is om zondaars te redden, waarvan wij de voornaamste zijn. Dat het niet uitmaakt hoe diep wij in de zonde mogen verkeren, als wij ons maar afscheiden van het kwade en verkiezen om het goede te doen, dan zal Hij ons gaarne vergiffenis schenken. {1TG15: 2.4}

2

— 0 —

1 “TIJDIGE GROETEN” 15

“HET GELOOF DER JODEN EN DER CHRISTENEN IN DE PROFETEN”

LEZING DOOR V.T.HOUTEFF
BEDIENAAR DER D. ZEVENDE-DAGS ADVENTISTEN
SABBAT, 16 NOVEMBER 1946
MT. CARMEL KAPEL
WACO, TEXAS

Laat ons gaan naar de geschriften van de evangelie – profeet die de Joden zo wreedaardig door midden hebben gezaagd. {1TG15: 3.1}

Jes. 1:18, 19 — “Komt toch en laat ons tezamen richten, zegt de Here; al zijn uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al zijn zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol. Als gij gewillig en gehoorzaam zijt, zult gij het goede des lands eten.” {KJV.}

Met deze Goddelijke aanbeveling voor Gods belijdend volk, werd de evangelie – profeet opgedragen om zijn boek in te leiden. En nu wij leven in de hedendaagse toepassing van zijn profeties, wagen wij het niet om het na te laten om overeenkomstig Inspiraties’ degelijke en duidelijke aanbeveling te handelen. Onze eerste stap zal zijn om eerlijk en onbevooroordeeld de successen en de mislukkingen van hen die ons zijn voorgegaan te overdenken. {1TG15: 3.2}

Laat ons allereerst onze geheugen opfrissen met de houding van de Joden tegen de profeten: In plaats van tot hen te naderen met het doel om te leren en te redeneren, gingen de Joden tot de profeten met bevooroordeelde gedachten, met kwaadwilligheid, met haat in hun harten, en met werktuigen van wreedheid. (Wij moeten dit niet doen.) Deze kwade geest heerste onder de Joden door hun geschiedenis heen. Het manifesteerde zich zelfs tegen Mozes ondanks

 3

Dat hij de Hebreeuwse schare veertig jaren lang met Goddelijke tekens en wonderen al de weg had geleid van de steengroeven van Egypte tot aan de grenzen van het beloofde land. {1TG15: 3.3}

Het overblijfsel doorkruiste uiteindelijk de Jordaan alleen omdat zij van ganser harte geloofden dat Mozes Gods mondstuk was, en omdat zij ophielden met klagen, bevelen aannamen en gehoorzaamden. De Hebreeuwen koesterden daarna voor altijd innig zijn geschriften, en deze eerbiedige inachtneming van de Pentateuch {de vijf boeken van Mozes} ging door onder de Joden zelfs tot in de dagen van Christus. Als een man Gods en als de bevrijder van het volk en grondlegger van haar heilige ceremoniën, werd Mozes door allen hoog geacht. {1TG15: 4.1}

Ironisch genoeg, toch werden de profeten die na Mozes volgden door de gehele Joodse natie verworpen. Zij die de Babylonische ballingschap overleefden hadden wel de profeten Haggai en Zacharia geaccepteerd, alleen omdat zij de grondleggers waren van de beweging die toen op handen was zoals Mozes die was in zijn dagen. {1TG15: 4.2}

De Joden waren, in overeenstemming met hun eigen manier van redeneren, alhoewel blind, oprecht in de conclusie dat zij geen profeten nodig hadden, want zoals zij dat zagen, waren Mozes’ geschriften compleet, er ontbrak niets aan hen: zij behelsden zowel de burgerlijke als de religieuze wetten. Zij zagen daarom de noodzaak niet voor groter licht, en geen noodzaak voor een andere profeet. Door hun ongeloof in de profeten, verzuimden zij om in te zien dat hun koninkrijk slechts een type was van *een grotere die in de toekomst lag, zij verzuimden om te zien dat Gods Waarheid progressief {voortschrijdend} en zich altijd ontvouwt, dat elke generatie toegevoegde Waarheid moet hebben dat speciaal is aangepast om in hun byzondere behoeften te voorzien. Hun blindheid hiervoor was hun fundamentele zonde die leidde tot hun ondergang. {1TG15: 4.3}

Terwijl de Joden zich roemden in hun geloof in Mozes’

4

geschriften, berispte Jezus hen door te zeggen: “(…) indien gij Mozes geloofdet, zoudt gij ook Mij geloven, want hij heeft van Mij geschreven.” Joh.5:46 Hij verwees naar — {1TG15: 4.4}

Deut. 18:15 — “Een Profeet uit uw midden, uit uw broederen, zoals ik ben, zal de Here, uw God, u verwekken; naar Hem zult gij luisteren.”

Over de komende Messias schreef ook Zacharias: {1TG15: 5.1}

Zach. 9:9 — “Verheugt u zeer, gij dochter van Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw Koning komt tot u: hij is rechtvaardig en heeft verlossing; nederig, en rijdende op een ezel, op een ezelshengst, een ezelinnenjong.”

Hoewel zij beleden te geloven in zowel Mozes als in Zacharia, schonken zij toch geen aandacht aan geen van deze schriftgedeelten, en sindsdien rustte een vloek op hen. {1TG15: 5.2}

Door de profeten te verwerpen dachten de Joden dat zij zich zeker vrij hielden van misleiding, en dachten dat zij daardoor feitelijk trouw waren aan Mozes’ geschriften en dus ook aan God. Dit geloofden zij net zo sterk in Jezus’ dagen als dat  Israël dat geloofde in Elia’s dagen. {1TG15: 5.3}

Laat ons nu opmerken dat zij ten onder gingen alleen omdat zij weigerden om te luisteren naar de profeten die werden gezonden om een hervorming teweeg te brengen in hun levenswandel, om hun verkeerde interpretaties {verklaringen} van Mozes’ geschriften te corrigeren en om het pad van hun voeten te verlichten op de verdere weg — helder tot het Paradijs. Door zichzelven te beroven van de gave van de Geest der Profetie door middel van het uit de weg ruimen van de profeten, verbraken zij volledig de hemelse communicatielijn en werden {zij} aldus in grote duisternis gelaten en geleid tot dwaling, fanatisme en misdaad.

5

Zij werden zelfingenomen, trots, pocherig en hoogmoedig. Zij voelden zich rijk, en met goederen verrijkt, en aan niets meer gebrek hebbende. {1TG15: 5.4}

Aldus was het dat hun verdraaiing van de Schriften door hun ongeïnspireerde verklaringen ervan veroorzaakte dat zij de weg kwijtraakten, en uiteindelijk hun eigen langverwachte Verlosser verwierpen en zelfs kruisigden. {1TG15: 6.1}

De Joden maakten van Mozes’ geschriften een machtig wapen tegen Christus en de profeten van die dagen. Zij werden echter op een gegeven moment gedwongen om te erkennen dat hun overleden vaderen schuldig waren aan het bloed van de profeten. Hetzelfde is waar vandaag. Velen geven toe dat de sektegeest gedijt op ongeïnspireerde verklaringen van de Schriften, en toch verwachten zij geen geïnspireerde verklaarders voor deze tijd. Aldus verwerpen zij de antitypische profeet Elia zelfs vóór zijn verschijning hoewel de Schriften beslist zijn komst voorspellen voor de grote en geduchte dag des Heren, voordat het Oordeel der Levenden begint. {1TG15: 6.2}

Als wij de raad van Inspiratie aanvaarden om te komen en tezamen te richten {redeneren}, terwijl wij onze eigen houding tegenover de profeten onderzoeken, dan is het een uitstekende plaats om te beginnen: {1TG15: 6.3}

Gen. 49:10 — “De scepter zal van Juda niet wijken, noch  een wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt; en tot hem zal de verzameling der volken zijn (KJV).”

Hier schreef Mozes dat het verzamelen van de volken tot Juda zal zijn, en dat wanneer Silo komt, Juda haar eigen koning en wetgever zal hebben. Geloven wij als Zevende-dags Adventisten in dit byzondere gedeelte uit Mozes’ geschriften? Zo niet, dan staan wij niet beter achter Mozes dan de Joden dat deden. {1TG15: 6.4}

6

Om onze houding tegenover de andere profeten te onderzoeken, hoeven wij niet af te wijken van het onderwerp dat Mozes heeft ingeleid in het vooraf geciteerde schriftgedeelte. Merk op dat tussen de geschriften van Mozes en van Jesaja, de Bijbel historische verslagen bevat: de rechters (richteren) en de koningen. Daarom is Jesaja de volgende profeet na Mozes waartoe wij zullen gaan. {1TG15: 7.1}

Jes. 2:1, 2 — “Het woord, dat Jesaja, de zoon van Amoz, aanschouwd heeft over Juda en Jeruzalem. En het zal geschieden in het laatste der dagen: dat de berg van het huis des Heren zal vastgesteld zijn op de top der bergen, en zal verheven zijn boven de heuvelen; en alle natiën  zullen derwaarts heenstromen.”

Niet tot Takoma Park, niet tot Mt. Carmel Centrum, niet tot een andere plaats, maar tot het huis van Juda en Jeruzalem zullen de laatste bekeerlingen uit alle volkeren heenstromen. Zoals u duidelijk kunt zien, bevestigt Jesaja absoluut dat de verzameling van de volken tot Juda zal zijn. Ziet u dit wel? {1TG15: 7.2}

Daar Jeremia de volgende profeet is na Jesaja, zullen wij lezen: {1TG15: 7.3}

Jer. 31:6 — “Want er zal een dag zijn, dat de wachters zullen roepen op het gebergte van Efraïm: staat gij op, laat ons opgaan naar Sion, tot de Here, onze God!”

Het “gebergte van Efraïm” is, zoals u weet, de locatie van het oude tien-stammen koninkrijk, Israël. Volgens dit schriftgedeelte zal het koninkrijk van Israël, dat nog steeds verloren is onder de natiën, op een dag opkomen uit de vier hoeken der aarde en zich blijmoedig aansluiten bij het koninkrijk van Juda. Zo zal de verzameling der volken zijn. {1TG15: 7.4}

Jer. 31:7, 8 — “Want zo zegt de Here: Jubelt van vreugd

7

over Jakob, juicht temidden van het hoofd der volkeren, verkondigt, looft en zegt: O Here, verlos Uw volk, het overblijfsel van Israël. Zie, Ik zal hen brengen uit het Noordenland en hen verzamelen van de einden {uithoeken} der aarde; en met hen de blinden en de lammen, de zwangere vrouw en de barende vrouw tezamen; een groot gezelschap zal hierheen terugkeren.”

Jeremia openbaart dat de verzameling tot Juda zal komen uit de vier hoeken der aarde. Inderdaad, Jeremia, Mozes en Jesaja, alle drie, spreken op dezelfde wijze over het onderwerp. De vraag is: Gelooft u wat zij zeggen? Zo niet, bent u dan beter dan de Joden? {1TG15: 8.1}

Vervolgens zullen wij onze houding tegenover de profeet Ezechiël op de proef stellen. {1TG15: 8.2}

Ezech. 36:17-27 — “Mensenzoon, toen het huis Israëls  in hun land woonden, hebben dat verontreinigd door hun eigen wegen en door hun doen en laten. Hun weg was voor Mijn aangezicht als de onreinheid van een afgezonderde vrouw zo was hun wandel in mijn ogen. Daarom stortte Ik mijn grimmigheid over hen uit vanwege het bloed dat zij in het land vergoten hadden, en omdat zij het land verontreinigd hadden door hun afgoden. En Ik verstrooide hen onder de heidenen, en zij werden over de landen verspreid; overeenkomstig hun wegen en overeenkomstig hun doen en laten oordeelde Ik hen. En toen zij tot de heidenen kwamen, waarheen zij gingen, ontheiligden zij Mijn heilige naam, doordat men van hen zeide: Dezen zijn het volk des Heren, en zijn uit Zijn land weggegaan. Maar Ik had medelijden wegens Mijn heilige naam, die het huis Israëls ontheiligd had onder de heidenen waar zij heengingen.

“Daarom, zeg tot het huis Israëls: Zo zegt de Here God: niet om uwentwil doe Ik het, o huis

8

 Israëls, maar terwille van Mijn heilige naam, die gij ontheiligd hebt onder de volken waarheen gij ging. Ik zal Mijn grote naam die onder de heidenen ontheiligd was, die gij te midden van hen ontheiligd hebt, heiligen; en de heidenen zullen weten, dat Ik de Here ben, luidt het woord van de Here God, wanneer Ik Mij voor hun ogen geheiligd zal zijn. Want Ik zal u weghalen uit de heidenen en u bijeenvergaderen uit alle landen, en Ik zal u brengen naar uw eigen land; dan zal Ik rein water over u sprengen, en gij zult rein zijn: van al uw vuiligheid en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; ook een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste leggen; het stenen hart zal Ik uit uw vlees wegnemen en Ik zal u een hart van vlees geven. En Ik zal Mijn Geest leggen, en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en gij zult  Mijn verordeningen {rechten} onderhouden {bewaren} en ze doen.” {1TG15: 8.3}

   Wat zou Inspiratie nog meer kunnen zeggen om het onderwerp duidelijker te maken? God heeft duidelijk en plechtig beloofd  het vroegere koninkrijk te herscheppen en te herbouwen, {en} het op te richten in haar eigen land. Dit zal Hij doen nadat Juda en Israël zijn verstrooid onder de heidense naties, en zijn opgegaan in hen — nadat zij hun raciale identiteit hebben verloren — dan zal Hij hen als Christenen, niet als Joden, verzamelen uit de vier hoeken van de aarde en hen brengen naar hun eigen land. (En bovendien leren de Schriften dat zij als het zand der zee in menigte.) Dit zal Hij doen, zoals u merkte, niet omdat zij het waardig zijn, niet omdat zij goed zijn geweest vóór of tijdens hun verstrooiing onder de heidenen, maar omdat Hij ernaar verlangt Zijn eigen Naam te heiligen onder de heidenen. {1TG15: 9.1}

Verder nog, nadat Hij hen heeft verzameld uit alle landen en nadat Hij hen terugbrengt naar hun eigen land, dàn is het dat Hij belooft hen voor eeuwig te reinigen van

9

hun veiligheid en van hun afgoderij — om alle gebreken te verwijderen die de zonde in hen heeft gewrocht {tot stand heeft gebracht}. Dan gebeurt het dat Hij aan hen een nieuw hart geeft, Zijn Geest op hen legt en hen in staat stelt dat zij onvermijdelijk Zijn verordeningen onderhouden. Merk zorgvuldig op dat al deze dingen, ongeacht onze ideeën en meningen, plaatsvinden nadat Gods volk terugkeert naar hun vaderland. {1TG15: 9.2}

De 144.000 afstammelingen van Jakob, wiens vaderen werden opgenomen door de heidense volkeren en aldus door de eeuwen heen hun raciale identiteit hebben verloren, zijn de eerste vruchten, de eersten die verzameld zullen worden tot Juda. Zij zijn degenen die staan op “de Berg Sion met het Lam.” Openb.14:1. De getrouwe afstammelingen van de Joden die de vroegere Christelijke kerk vormden, en die ook hun nationale identiteit verloren door zichzelf Christenen te noemen (Hand.11:26), zullen ook van overal verzameld en tot Juda gebracht worden. {1TG15: 10.1}

Tenslotte, als deze profetieën niet vervuld zullen worden, zoals de engel van de Laodiceaanse kerk veronderstelt, en als Gods volk niet zal terugkeren naar hun thuisland, hoe zullen zij dan ooit van hun onreinheden gereinigd worden aangezien de reiniging alleen dààr zal plaatsvinden? Hoe zullen zij ooit hun hartren veranderd krijgen? En wat zal hen dan in staat stellen om Zijn inzettingen en verordeningen te onderhouden tenzij, zoals beloofd is, zij van tevoren Zijn Geest ontvangen in het Beloofde Land? Inderdaad, als deze profetieën falen, hoe zal Gods volk dan ooit instaat zijn te staan voor een reine en heilige God? En hoe zullen zij ooit onsterfelijkheid verkrijgen en op schema {op tijd} zijn voor verandering als zij niet overeenstemmen met de profetieën, met Zijn uitgesproken wil en plan voor Zijn volk? En als zij deze profetieën negeren, waarvan de vervulling zal zijn gedurende het Oordeel der Levenden, de oogst, de inzamelingstijd, wat voor kans maken zij dan om die grote en geduchte dag des Heren te overleven? {1TG15: 10.2}

10

Om specifieker te zijn, als het kerkgenootschap verzuimt om deze beloften te erkennen en te accepteren, waartoe zullen dan de leken geleid worden van nu aan? Voorzeker niet tot het Koninkrijk als hun leiders niet in Het geloven. Gelooft u nu wel in Mozes, in Jesaja, en Ezechiël? Of gelooft u eerder nog steeds in verzinselen die zijn bedacht door mensen? {1TG15: 11.1}

Volgend op Ezechiël is de profeet Daniël. Laten wij overigens, om te beginnen, onszelf eraan herinneren, dat Daniël niet tot de Joden profeteerde, maar tot de Chaldeeën en tot de Meden en Perzen. De Joden accepteerden hem alleen als Gods dienstknecht toen zij zijn profetieën in vervulling zagen gaan. De grote vraag voor ons echter, is: Geloven wij wel volledig in de geschriften van de profeet Daniël? Laat ons zien. {1TG15: 11.2}

Dan. 2:44, 45 — “Maar in de dagen van deze koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, dat nooit vernietigd zal worden, en het koninkrijk zal niet aan andere volken worden overgelaten, maar het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en verteren, en het zal eeuwig standhouden. juist zoals gij gezien hebt, dat zonder {toedoen van mensen} handen een steen van de berg werd uitgesneden, en het ijzer, het koper, het leem, het zilver en het goud verbrijzelde. De grote God heeft de koning bekendgemaakt wat hierna zal geschieden; de droom is gewis en de  uitlegging ervan zeker.”

Naar Daniëls eigen woorden is de steen een symbolische voorstelling, niet van iets anders, maar van het Koninkrijk, hetgeen in de gelijkenis van de tarwe en het onkruid door Jezus de “schuur” wordt genoemd, de plaats waarin Hij de tarwe (de heiligen) zal plaatsen nadat het is gescheiden van het onkruid (Matt. 13:30). Merk nu zorgvuldig op dat volgens Daniëls verklaring, de steen het Koninkrijk voorstelt, hetgeen God zal oprichten, niet na de dagen van deze koningen, maar in hun dagen, en dat het stenen Koninkrijk Zelf, niet

11

iets anders, het grote beeld zal verbreken. Als onze verklaring van de steen in strijd is met Daniëls verklaring ervan, dan verwerpen wij niet alleen Daniëls inspiratie, maar interpreteren wij ook het Woord van God verkeerd! Wij kunnen dit beter niet doen. Wij komen nu bij de profeet Hosea. {1TG15: 11.3}

Hosea 1:11; 3:5 — “Dan zullen de kinderen van Juda en de kinderen van Israël bijeengeschaard worden en één hoofd over zich stellen, en zij zullen optrekken uit het land; want groot zal de dag van Jizreël zijn (…) Daarna zullen de kinderen Israëls terugkeren, en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning; en zullen de Here en Zijn goedheid vrezen, in de laatste dagen.” (KJV.)

Kan *iemand Hosea geloven aangaande dit onderwerp van het Koninkrijk als hij niet gelooft in de vorige profeten die precies hetzelfde leerden als hij? – Natuurlijk niet. {1TG15: 12.1}

Nu zijn wij bij Joëls profetieën. {1TG15: 12.2}

Joël 3:1, 2 — “Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik de gevangenschap van Juda en Jeruzalem zal wenden, zal Ik ook alle volken verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, welke zij onder de natiën verstrooid, en Mijn land gedeeld hebben.”

Wanneer God de antitypische kinderen van Juda en van Jeruzalem, de kerk van vandaag, bevrijdt,  en hen terug brengt naar hun eigen land, dan is het, zoals u merkt dat Hij alle volken verzamelt in het dal van Josafat. Daar zal Hij hen oordelen  – om de goeden van de slechten te scheiden (Matt.13:47,48), de schapen van de bokken (Matt. 25:32). En dit werk, moet u weten, is het werk van het Oordeel voor al de levenden. Zullen wij

12

Joël verwerpen samen met de profeten vóór hem, en dus ook de boodschap van het Oordeel voor de Levenden nadat wij gedurende meer dan een eeuw het Oordeel voor de Doden hebben verkondigd? Overpeinst wat de Schriften zeggen en neemt u aldus voor om alle andere stemmen te verzaken. En hoe staat het met uw geloof in de profeet Amos? Laat ons lezen: {1TG15: 12.3}

Amos 9:9-15 — “Want zie, Ik zal bevel geven, en Ik zal ziften het huis van Israël onder alle natiën, zoals koren in een zeef wordt gezift, toch zal niet de minste graankorrel ter aarde vallen. Al de zondaren van Mijn volk zullen door het zwaard sterven, welke zeggen: Het kwade zal ons niet overvallen noch verhinderen. Te dien dage zal Ik oprichten de tabernakel {tent} van David die gevallen is, en de scheuren daarvan dichten; en Ik zal zijn ruinen oprichten, en Ik zal het bouwen als in de dagen van ouds; opdat zij bezitten het overblijfsel van Edom en van al de heidenen die naar Mijn naam zijn genoemd, zegt de Here, Die dit doet. Zie, de dagen komen, zegt de Here, dat de ploeger de maaier zal overvallen en de druiventreder hem die het zaad strooit; dan zullen de bergen zoete wijn doen druipen en al de heuvelen zullen versmelten. En Ik zal de gevangenschap van Mijn volk Israël wenden, verwoeste steden herbouwen, en ze bewonen; en zij zullen wijngaarden planten en de wijn ervan drinken; zij zullen ook tuinen aanleggen en de vrucht daarvan eten. En Ik zal hen planten in hun land, en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land die Ik hun gegeven heb, zegt de Here, uw God.” {KJV.}

Aangezien Amos met nog grotere nadruk dezelfde getuigenis uitdraagt als al de andere profeten vóór hem, en aangezien de taal over het onderwerp kristalhelder is zoals de taal van al de andere profeten vóór hem dat is, zodanig dat het geen commentaar nodig heeft, wat zullen wij dan met hem doen? Wij zullen nu lezen: {1TG15: 13.1}

13

Obad. 1:15-18 — “Want nabij is de dag des Heren over alle heidenen; zoals gij gedaan hebt, zal u gedaan worden, uw vergelding zal op uw eigen hoofd terugvallen. Want zoals gij gedronken hebt op mijn heilige berg, zullen alle heidenen zonder ophouden drinken; ja, zij zullen drinken en inslikken, en zij zullen zijn als waren zij nooit geweest. Maar op de berg Sion zal er uitredding zijn, en daar zal heiligheid wezen; en het huis van Jakob zal zijn bezittingen bezitten. En het huis van Jakob zal een vuur zijn, en het huis van Jozef een vlam, en het huis van Esau als stoppels: zij zullen hen in brand steken en verteren, en van het huis van Esau zal er geen overblijfsel; want de Here heeft het gesproken.” (KJV.)

In overeenstemming met al de profeten vóór hem, en in volkomen duidelijkheid, legt  Obadja, ook, het verband dat op de dag dat de Heer de heidenen vernietigt, op de dag van de oogst, of oordeel, ook wel genoemd het reinigen van het Heiligdom (Dan. 8:14) en de zuivering van de kerk (Mal. 3:1-3), en ook de grote en geduchte dag des Heren, er uitredding {ontkoming} zal zijn op de berg Sion, en het huis van Jakob zal de rijkdommen van de heidenen bezitten. Gelooft u nu wel in het getuigenis van Jezus door Zijn profeten? Zo niet, hoe kunt u dan zeggen dat u spreekt volgens de “wet en tot de getuigenis” (Jes. 8:20)? Gedenk altijd dat de wet en de getuigenis altijd hand in hand gaan. {1TG15: 14.1}

De profeet Jona is de volgende, maar wij zullen zijn profetieën bespreken wanneer wij bij de profeet Nahum komen. {1TG15: 14.2}

Nu zullen wij zien wat er gedaan moet worden met de profeet Micha. {1TG15: 14.3}

Micha 3:12; 4:1, 2 — “Daarom zal Sion om uwentwil als een akker worden omgeploegd, en Jeruzalem zal worden

14

tot hopen, en de berg van het huis als de hoge plaatsen van het woud. (…) Maar het zal geschieden in de laatste dagen: dat de berg van het huis des Heren za; gevestigd zijn op de top der bergen, en het zal verheven zijn boven de heuvelen. En volkeren zullen derwaarts heenstromen. En vele natiën zullen optrekken en zeggen: Komt, en laat ons opgaan naar de berg des Heren, en naar het huis van de God Jakobs, en Hij zal ons leren van Zijn wegen en wij zullen in Zijn paden wandelen. Want de wet zal uitgaan uit Sion en het Woord des Heren van Jeruzalem.”

Net zo nadrukkelijk als al de profeten vóór hem, verklaart Micha dat na de vernietiging van Gods vroegere “berg” (het koninkrijk), de herbevestiging ervan plaatsvindt in de laatste dagen, en dat volkeren en natiën daarheen zullen stromen omdat de Wet en het Woord des Heren zal uitgaan van Sion en van Jeruzalem. Zult u nu uw oren en ogen sluiten voor deze belofte? of bent u als dientknechten van God van plan om daar te komen met de eerste vruchten? Ik hoop dat het laatstgenoemde  het geval is. Wij komen nu tot de profetie van Nahum: {1TG15: 15.1}

Nah. 1:12, 13, 15 — “(…) Al heb Ik u doen lijden, Ik zal u niet meer doen lijden, want nu zal Ik zijn juk van u afnemen en verbreken, en uw banden zal Ik verscheuren( …) Zie, op de bergen de voeten van hem die goede berichten brengt, die vrede publiseert {verkondigt}. O Juda, onderhoudt uw plechtige feesten, voer uw geloften uit! Want de goddeloze zal niet meer door u heentrekken, hij is geheel en al afgesneden.” {KJV.}

Nahums last betreft het herstel, en de val van Assyrië, de machten die over hen heersen op de dag dat Hij het Koninkrijk der laatste dagen van Juda herstelt; op de dag dat Hij het Assyrische juk verbreekt, op de dag dat Hij de banden verscheurt die Zijn volk vastbinden. Op die

15

dag zendt Hij Zijn boodschapper om goede berichten aan Zijn volk over te brengen, berichten van vrede, terwijl de wereld verstoord wordt door oorlogen. Door Zijn boodschapper dringt Hij bij Zijn volk eropaan om hun geloften ten uitvoer te brengen, want Hij zal de goddeloze uit hun midden wegnemen. Assyrië zal ontruimd worden om plaats te maken voor Juda. “Want door de stem des Heren zal de Assyriër neergeslagen worden, die met een roede sloeg.” Jes.30:31. {KJV.} Nu pleit Hij: {1TG15: 15.2}

“Bekeert u tot Hem, van Wie de kinderen Israëls diep hebben gewalgd. Want te dien dage [in de dagen dat Assirië ten val komt] zal ieder van u zijn afgoden van zilver en zijn afgoden van goud wegwerpen, die uw eigen handen u hebben vervaardigd, tot een zonde. Dan zal de Assiriër vallen met het zwaard niet van een machtige man, en het zwaard, niet van een geringe man, zal hem verslinden; maar hij zal voor het zwaard vlieden en zijn jongelingen zullen in verwarring {in verlegenheid} gebracht worden. En hij zal van schrik overgaan tot zijn vesting, en zijn vorsten zullen bevreesd zijn voor de banier — luidt het woord van de Here, Wiens vuur in Sion is, en Wiens oven in Jeruzalem is.” Jes. 31:6-9. {KJV.} {1TG15: 16.1}

De zuivering (het Oordeel), zoals u hier ziet, wordt geleid vanuit Sion en Jeruzalem. En door Maleachi vraagt de Geest: “Doch wie kan de dag van Zijn komst verdragen, en wie zal standhouden wanneer Hij verschijnt? Want Hij is als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers. Hij zal zitten, als een verfijner en reiniger van zilver. Hij zal de zonen van Levi [de bediening] reinigen, en hen louteren als goud en zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid een offer brengen.” Mal.3:2, 3. Accepteert u Nahum? En aangezien Jona’s profetie een tegenhanger {bijbehorend deel} is van die van Nahum, dan verwerpt u, als u Nahum verwerpt, ook Jona. {1TG15: 16.2}

Tot de profeet Habakuk werd gezegd: “Schrijf het gezicht op en zet het duidelijk op tafelen, dat hij die het leest

16

kan lopen.” {KJV.} {1TG15: 16.3}

Hab. 2:3 — “Want het gezicht is nog voor een bestemde tijd, maar aan het einde zal het spreken en niet liegen; hoewel het uitblijft, wacht erop, want komen zal het zeker; uitblijven zal het niet.” {KJV.}

Toen bad Habakuk, zeggende: {1TG15: 17.1}

Hab. 3:12, 13 — “In gramschap doorschreed Gij het land, in toorn dorste Gij de heidenen. Gij trokt uit tot redding van Uw volk, namelijk voor redding met Uw gezalfde. Gij verwonde het hoofd uit het huis van de goddeloze, door het blootleggen van het fundament tot aan de nek. Sela” {KJV.}

Kunnen wij in geloof voor hetzelfde bidden als Habakuk bad? — Dat de Heer uitgaat tot redding van Zijn volk, dat het gezicht vervuld wordt zonder uitstel, en dat wij voortsnellen om de goede berichten te verkondigen? Indien niet, dan versmaden wij waarlijk ook Habakuk. {1TG15: 17.2}

Laat ons zien wat Sefanja heeft te zeggen betreffende het huis van Juda in de laatste dagen — de berg des Heren. {1TG15: 17.3}

Zef. 2:5-7 — “Wee u, bewoners van de zeekust, de natie der Keretieten! Het woord des Heren is tegen u, o Kanaän, land der Filistijnen, Ik zal zelfs u verdelgen, zodat er geen inwoner zal zijn. En de zeekust zal tot woonplaatsen en hutten voor herders en tot kooien voor kudden zijn. De kust zal voor het overblijfsel van het huis van Juda zijn; daarop zullen zij weiden; in de huizen van Askelon zullen zij zich des avonds neerleggen, want de here, hun God, zal hun bezoeken en hun gevangenschap afwenden.” {KJV.}

17

Aangezien Sefanja’s profetie ook duidelijk is {in het feit} dat de Heer het koninkrijk van Juda zal heroprichten, en aangezien het ook geen commentaar nodig heeft, zullen wij snel overgaan tot Zacharia’s profetie. {1TG15: 18.1}

Zach. 1:20, 21 — ” En de Here toonde mij vier timmerlieden. Toen zeide ik: Wat komen dezen doen? En Hij sprak, zeggende: Dit zijn de horens welke Juda zo verstrooid hebben, zodat niemand zijn hoofd ophief; maar dezen zijn gekomen om hen te verschikken, om uit te werpen de horens van de heidenen, die hun horen hebben verheven over het land Juda, om het te verstrooien” {KJV.}

Eens richtte God “horens”, natiën, op, om Zijn volk te verstrooien over de heidense natiën, maar die “horens” blijken in het herstel van “alle dingen”, “timmerlieden” te zijn geworden, zodat, terwijl zij als horens uiteindelijk de heidenen uitwerpen uit het beloofde land, zij als timmerlieden voor Juda zullen bouwen. Aldus profeteert Zacharia, zoals al de profeten voor hem dat doen, over het herstel van het koninkrijk van Juda. Nu zullen wij lezen uit Maleachi, de laatste der Oud-Testamentische profeten. {1TG15: 18.2}

Mal. 3:1-3 — “Zie, Ik zal Mijn boodschapper zenden, en hij zal de weg voor Mij bereiden: en de Here, Die gij zoekt, zal plotseling tot Zijn tempel komen, namelijk de boodschapper van het verbond in wie gij zich verlustigd: zie, hij zal komen, zegt de Here der heerscharen. Doch wie kan komst verdragen, en wie zal standhouden, wanneer Hij verschijnt? Want Hij is als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen, Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid offer brengen.”

18

Als, ondanks de duidelijke en onbetwistbare leringen van al de profeten, wij als Zevende-dags Adventisten verzuimen om aandacht te schenken aan de waarheid van de Reiniging van de kerk (het Koninkrijk waarover het hier gaat), de boodschap van het Oordeel voor de Levenden en van het herstel van het koninkrijk van Juda — het heiligdom voor de gereinigden, — dan zullen anderen voorzeker onze plaats moeten innemen in het verkondigen ervan. Dan zullen wij samen met de Joden de schuld moeten dragen van het verwerpen van al de profeten vanaf de wereld begon. Waarom? — Omdat, tenzij wij werkelijk geloven in alles wat zij hebben geschreven, het louter doen van ons alsof wij in hen geloven net zo veel betekent voor de Hemel als het geloof van de Joden in Mozes’ geschriften betekende voor de Heer. Wat! Het evangelie van het Koninkrijk verkondigen maar het Koninkrijk Zelf verloochenen! {1TG15: 19.1}

Tot slot zal ik lezen uit “Early Writings” {“De Eerste Geschriften”}, uit het hoofdstuk getiteld “The Loud Cry” {“De Luide Kreet” of “Luide Roep”}. {1TG15: 19.2}

“Deze boodschap [dat is, de boodschap die de Luide Roep maakt] scheen een toevoeging aan de derde boodschap te zijn en er mede samen te gaan, gelijk het middernachtelijk geroep samenging met de boodschap van de tweede engel in het jaar 1844.” — Early Writings, p. 277 {Eerste Geschriften, blz. 332}.  En in bladzijde 118 {E.G., blz. 135, 136} lezen wij: – “Toen zag ik de derde engel. Mijn begeleidende engel sprak: ‘Zijn werk is vreselijk. Zijn zending is schrikwekkend. Hij is de engel, die de tarwe van het onkruid moet scheiden, en de tarwe voor de hemelse schuur moet verzegelen of binden.’ Deze dingen moeten al de gedachten, de gehele aandacht bezighouden.” {1TG15: 19.3}

De schrijfster van deze citaten maakt duidelijk dat de Luide Roep niet tot stand komt door veel lawaai, maar door een toegevoegde boodschap, en dat de derde engel boodschap aan {of nabij} het einde van de wereld, niet het einde zelf, de tarwe van het onkruid scheidt. Wie onder u zou dwaas genoeg

19

zijn om zijn ogen en oren te sluiten voor het getuigenis van de profeten, en uiteindelijk in ontsteltenis uitroepen: “Voorbij is de oogst, ten einde de zomer, en wij zijn niet gered!” Jer.8:20. {KJV.} {1TG15: 19.4}

Als wij nu als kerk zelfs niet eens zoveel als een toegevoegde boodschap verwachten, naast het verwerpen van de vorige profeten, hoeveel beter is dan onze houding tegenover God en Zijn profeten, van vandaag zowel als die van gisteren? {1TG15: 20.1}

De Joden wilden hun eigen koninkrijk, een koninkrijk van deze wereld (met heilige en zondaar erin). Ja, zij wilden een koninkrijk op aarde, maar geen in de hemel. Wat nog meer is, zij wilden het tweeduizend jaar vóór de vastgestelde tijd. Nu neemt het kerkgenootschap, ironisch genoeg, in de periode van het herstel van het Koninkrijk, een tegenovergestelde houding aan: Het wil een Koninkrijk in de Hemel, maar geen op aarde. Inderdaad, het wil aan boord gaan in de “wagen” van uit Takoma Park {een vroegere locatie van onze kerk in de V.S.}. En daarnaast, terwijl de Heer zegt dat Hij volkeren zal redden, zegt het kerkgenootschap: “Hij zal alleen 144.000 levende zonen van Jacob redden,” en dus geen van de zonen van andere natiën! {1TG15: 20.2}

De Joden wilden niets anders dan wat zij wilden, en niets is precies wat zij kregen. Zo zal het ook gaan met het kerkgenootschap als deze scherp omlijnde en extra Bijbelse Waarheid, en het voorbeeld van de Joden haar niet helpt om in te zien dat zij afgedreven is “naar de zee, zonder kaart of kompas.” – Christ Our Righteousness p. 37, 1941 edition {Christus Onze Gerechtigheid, p.37, uitgave 1941}. Als zij doorgaat met niets anders te willen dan wat zij wil, dan is het zeker dat niets datgene is wat zij kan verwachten. {1TG15: 20.3}

Toe, zeg eens, wat kan men nog meer verwachten te krijgen van een gedeeltelijk geloof in de profeten, van eigenmachtige menselijke interpretatie van de Schriften, van een systeem

20

dat de Schriften wegredeneert, dat simpele schriftgedeelten tot mysteries maakt door het gebruiken van onbekende manuscripten en sektarische vertalingen? Laten wij ons houden aan “het boek des Heren” wat Zijn mond heeft geboden, en welke Zijn “Geest (…) samenbracht (…)” Jes. 34:16. {KJV.} {1TG15: 20.4}

U kunt alles wat u wenst zeggen tegen de Joden, maar mijn studie zegt mij dat wij als Zevende-dags Adventisten hen in het kwade overtreffen. {1TG15: 21.1}

Bovendien wordt er nu gezien dat onze studie van deze middag een samenvatting is van de boodschap aan de Laodiceërs, die menen dat zij rijk zijn en zich met goederen verrijkt zijn, en niets meer nodig hebben, hoewel zij van alles nodig hebben. Zij kunnen beter wakker worden om hun armoede in te zien. {1TG15: 21.2}

Weliswaar schijnt de huidige stand van zaken wel somber te zijn. Laat ons toch, daar deze donkere en bewolkte dag vooruitziet op een toekomst van onovertreffelijke heerlijkheid, met de profeet Habakuk zeggen: “Alhoewel de vijgeboom niet zal bloeien, noch vrucht aan de wijnstokken zijn, de arbeid van de olijfboom zal falen; en de akkers geen spijs opleveren, de kudde afgesneden zijn van de kooi, en er geen vee in de stal zal zijn, nochtans zal ik juichen in de Here, ik zal jubelen in de God van mijn verlossing.” Hab. 3:17, 18. {KJV.} Aldus, net zoals de apostelen de vijand van de kerk in hun dagen versloegen, zullen wij op dezelfde wijze hem verslaan in onze dagen. {1TG15: 21.3}

21

— 000 —

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrust

Vol 1. Nr. 16

                                                                                                             

Plaatje

De Exodus van vandaag

DE EXODUS VAN VANDAAG

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 23 NOVEMBER, 1946

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Vanmiddag zullen we Zacharia 8 bestuderen. Het eerste wat we dienen te weten in de studie van dit hoofdstuk is of haar beloften gemaakt zijn aan het volk in de tijd van Zacharia of aan het volk in onze tijd. Om dit te ontdekken, is het nodig dat we een paar verspreidde verzen lezen. We zullen beginnen met {1TG16: 22.1}

Zach. 8: 7,8—“ Alzo zegt de Heere der heirscharen; Ziet, Ik zal mijn volk verlossen uit het land des opgang, en uit het land des neergang der zon. En Ik zal hen herwaarts brengen, dat zij in het midden van Jeruzalem wonen zullen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, in waarheid en in gerechtigheid.”

In deze verzen zien we dat God beloofd Zijn volk te redden, niet van het land van het oude Babylon, waar Zacharia toen was, maar van het oosten en van het westen, om hen te brengen naar Jeruzalem. Zij zullen Zijn volk zijn, niet door de deugd van hun voorouders, of door een ander, maar in Waarheid en Gerechtigheid. Aangezien, nu de belofte van deze verzen nog niet in vervulling is gegaan in de dagen van Zacharia, en ook niet op geen enkele tijd daarna, spreekt het vanzelf dat het zijn vervulling ergens in de toekomst zijn vervulling zal hebben. Laten ons lezen— {1TG16: 22.2}

Zach. 8: 13—“ En het zal geschieden, gelijk als gij o huis van Juda! En gij, o huis Israels! Geweest zijt een vloek onder de heidenen, alzo al Ik u lieden behoeden, en gij zult een zegening wezen; vreest niet, laat uw handen sterk zijn.”

Behalve te beloven Zijn volk te redden vanuit het oosten en vanuit het , westen, beloofd de Heer ook om het huis van Juda en het huis van Israel te redden, beide van de verstrooide koninkrijken van ouds. U bent wel op de bekend met het feit, dat het huis Israel deel uitmaakte van het tien stammen koninkrijk. En daar deze twee koninkrijken nog nooit zijn verenigd en terug gebracht zijn naar Jeruzalem, is er slechts een logische conclusie te bereiken: De beloften van dit hoofdstuk zullen vervuld worden in de tijd van de “verzameling van het volk” vanuit de vier hoeken van de aarde. Met het oog op dit grote en gewichtige werk, verwacht de heer dat onze handen “sterk” zullen zijn. Vervolgens zullen we lezen— {1TG16: 23.1}

Zach. 8: 20-22—“Alzo zegt de Heere der heirscharen: Nog zal het geschieden, dat de volken en de inwoners van vele steden komen zullen; en de inwoners der ene stad zullen gaan tot de inwoners der andere, zeggende: Laat ons vlijtig heen gaan , om te smeken het aangezicht des Heeren en om de Heere der heirscharen te zoeken; ik zal ook heen gaan. Alzo zullen vele volken, en machtige heidenen komen, om de Heere der heirscharen te Jeruzalem te zoeken, en om het aangezicht des Heeren te smeken.

Daar we weten dat geen andere natie behalve de Joodse in de dagen van Zacharia ging om de Heere te zoeken en Hem te aanbidden in Jeruzalem, is er geen alternatief, dan opnieuw toe te geven dat de beloften van Zacharia 8 behoren bij een volk in de tijd van de uiteindelijke oogst, in de tijd van verzameling. {1TG16: 23.2}

Onze analyse over de tijd dat dit hoofdstuk in vervulling gaat, afgerond te hebben, ben ik ervan overtuigd, dat wij nu de profetie zelf kunnen bestuderen met veel grotere interesse dan we anders zouden kunnen. Laten we beginnen met {1TG16: 23.3}

23

Zach. 8:1-3—“ Daarna geschiedde het woord des Heeren der heirscharen tot mij, zeggende: Alzo zegt de Heere der heirscharen: Ik heb geijverd voer Sion met een groten ijver; ja met grote grimmigheid heb Ik over haar geijverd. Alzo zegt de Heere: Ik ben wedergekeerd tot Sion, en Ik zal in het midden van Jeruzalem wonen: en Jeruzalem zal geheten worden een stad der warheid, en de berg des Heeren der heirscharen een berg der heiligheid.”

Ja, geweldige dingen worden hier gesproken over Zion en Jeruzalem. Eens heeft de Heer de stad verlaten en het volk verstrooid. Maar in de tijd dat deze schriftgedeelten geopenbaard worden, keert Hij terug om Zijn gekozenen te verzamelen, en hen te brengen naar Zion en Jeruzalem. Wanneer dit grote werk zal zijn tot stand gebracht, zal Jeruzalem dan “een stad der Waarheid,…de heilige berg” genoemd worden—een volk goed bedreven in Gods gehele Waarheid, zonder een zondaar in hun midden. Dit grote werk neemt duidelijk plaats gedurende het Oordeel der Levenden, de rechtvaardigen worden meegenomen,terwijl de slechten gebonden worden in bundels,om vernietigd te worden. En terwijl de Heer in Zion vertoefd, zal Zijn Waarheid dan voortvloeien uit Zion en Jeruzalem. Dan is het dat “vele volken en machtige heidenen komen zullen om de Heere der heirscharen te Jeruzalem te zoeken, en om het aangezicht des Heeren te smeken.” Nu is onze grootste kans om te werken en de bidden “Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiedde in de hemel alsook op de aarde.” {1TG16: 24.1}

Zach. 8: 4,5—“Alzo zegt de Heere der heirscharen: ER zullen nog oude mannen en oude vrouwen zitten op de straten van Jeruzalem; een ieder zal zijn stok in zijn hand hebben vanwege de veelheid der dagen. En de straten der stad zullen vervuld worden met knechtjes en meisjes, spelende op haar straten.”

Jeruzalem zal ook een stad van vreugde zijn. Er zal

24

geen vrees zijn voor ongelukken; zelf de kinderen zullen veilig in de straten spelen. Er zullen geen “lange gezichten,”zijn en geen bezorgde blikken. Zo zal het zijn voor beiden, jong en oud. {1TG16: 24.2}

Zach. 8: 6—“ Alzo zegt de Heere der heirscharen: Omdat het wonderlijk is in de ogen van het overblijfsel dezes volks in deze dagen, zou het daarom ook in Mijn ogen wonderlijk zijn? Spreekt de Heere der heirscharen.

Alleen omdat de vervulling van deze profetie te wonderbaarlijk en onmogelijk mag lijken, moet het noodzakelijkerwijs ook onmogelijk lijken voor de Heer? – Inderdaad niet. {1TG16: 25.1}

Zach. 8: 7,8—“Alzo zegt de Heere der heirscharen: Ziet Ik zal Mijn volk verlossen uit het land des opgang, en uit het land des neergang der zon. En Ik zal hen herwaarts brengen, dat zij in het midden van Jeruzalem wonen zullen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, in waarheid en gerechtigheid.”

Zacharia voorspeld de verzameling van de heiligen uit al de natiën in Gods gereinigde en Waarheid gevulde kerk, het Koninkrijk, net zoals de gelijkenis van de oogst leert, alleen het tarwe moet in de schuur, de kerk geplaatst worden. Er zal geen gemengd gezelschap van heiligen en zondaren in de “heilige berg van de Heer” zijn. {1TG16: 25.2}

Zach. 8: 9—“ Alzo zegt de Heere der heirscharen: Laat uw handen sterk zijn, gijlieden die in deze dagen deze woorden gehoord hebt uit de mond der profeten, die geweest zijn ten dage, als de grond van het huis des Heeren der heirscharen gelegd i, dat de tempel gebouwd zou worden.”

God adviseert ons hier dat we onze handen sterk en stabiel moeten laten zijn. {1TG16: 25.3}

25

Wij moeten ook de woorden van de profeten horen, en alhoewel wij de tempel die zij bouwden, niet aan het bouwen zijn, is dat toch de enige manier waarop ons werk voorspoedig kan zijn. We kunnen het ons niet veroorloven om onze oren te sluiten voor wat de profeten zeggen, of om in een onbekommerde houding te zitten. {1TG16: 26.1}

Zach. 8:10-12—“Want vóór die dagen kwam des mensen loon te niet, en het loon van het vee was geen; en de uitgaande en de inkomende hadden geen vrede vanwege de vijand, want Ik zond alle mensen, een iegelijk tegen zijn naaste. Maar nu zal Ik aan het overblijfsel dezes volks niet wezen, gelijk in de vorige dagen, spreekt de Heere der heirscharen. Want het zaad zal voorspoedig zijn, de wijnstok zal zijn vrucht geven, en de aarde zal haar inkomen geven, en de hemelen zullen hun dauw geven; en Ik zal het overblijfsel dezes volks dit alles doen erven.”

Hoe dankbaar en blij horen wij niet te zijn dat de dagen van onze kwelling bijna tot een einde zijn, dat als wij nu Zijn profeten horen, en onszelf vastklampen aan het werk, de Heer ons verzekert van vrede en voorspoed. Dit kan de onze zijn als we ons maar standvastig vastklampen aan de Waarheid, en aldus aan de Heer. {1TG16: 26.2}

Zach. 8: 13—“ En het zal geschieden, gelijk als gij, o huis van Juda! En gij o huis Israels, geweest zijt een vloek onder de heidenen, alzo zal Ik u

lieden behoeden, en gij zult een zegening wezen; vreest niet, laat uw handen sterk zijn.”

Hoewel we grote zondaren geweest waren, en een grote vloek onder de heidenen, zullen onze zegeningen zelf nog groter zijn als we Hem ze aan ons laten geven. Onze handen zouden sterk moeten zijn om die blijde dag te verhaasten. {1TG16: 26.3}

Zach. 8: 14,15—“Want alzo zegt de Heere der heirscharen: Gelijk als Ik

26

 gedacht heb u lieden kwaad te doen, toen Mij uw vaderen grotelijks vertoornden, zegt de Heere der heirscharen; en het heeft Mij niet berouwd; alzo denk Ik wederom in deze dagen goed te doen aan Jeruzalem, en aan het huis van Juda; vreest niet !”

Keer op keer worden we verzekerd dat zo groot als Zijn volks bestraffing was, net zo groot zal hun vreugde en vertroosting zijn nu in de tijd van de verzameling. {1TG16: 27.1}

Zach. 8: 16—“ Dit zijn de dingen, die gij doen zult: spreekt de waarheid, een ieder met zijn naaste; oordeelt de Waarheid en een oordeel des vredes in uw poorten.”

Een ieder van ons wordt aangespoord om de Waarheid aan zijn naaste te leren, om te doen wat zijn handen vinden te doen. We moeten een oordeel van de Waarheid ten uitvoer brengen, in plaats van onze adem en tijd te verspillen aan het praten over de zonden van anderen, zodat we te kort schieten om de vastgebonden “balk” in onze eigen ogen te zien. Laten wij, zoals dit schrift gedeelte instrueert, de Waarheid spreken, een oordeel des vredes in onze huizen en in ons midden uit oefenen. Nooit moeten we ons bezig houden met de aangelegenheden van andere mensen. We zullen er goed aan doen als we onze eigen (aangelegenheden)beheren. {1TG16: 27.2}

Zach. 8: 17—“ En denkt niet de een des anderen kwaad in uw hart; en hebt een valse eed niet lief; want al deze zijn dingen die Ik haat, spreekt de Heere.”

Van alle dingen die Christenen behoren te leren, is dit ene ding het meest dringend. Dat ze eerlijk zijn tegen zichzelf en tegen anderen, dat ze altijd de waarheid spreken, dat ze stoppen met kwaad bedenken tegen elkaar. Onthoudt, wanneer je herhaalt wat je hebt horen-zeggen, ben je hoogst waarschijnlijk onwaarheid aan het verkondigen, of helemaal of gedeeltelijk. Je kunt het je niet veroorloven om dit te doen, want “in haar zal niet inkomen[de stad], iets dat….een leugen spreekt” Openb. 21: 27. Kwaad spreken en kwade vermoedens

27

zijn dingen die de Heer haat. {1TG16: 27.3}

Zach. 8 : 18,19—“Wederom geschiedde het woord des Heeren der heirscharen tot mij, zeggende: Alzo zegt de Heere der heirscharen: het vasten der vierde, en het vasten der vijfde en het vasten der zevende, en het vasten der tiende maand, zal den huize van Juda tot vreugde, en tot blijdschap, en tot vrolijke hoogtijden wezen; hebt dan de waarheid en de vrede lief.”

Dit oude vasten in type zal gekeerd worden in antitypische feesten van vreugde en blijdschap. {1TG16: 28.1}

Zach. 8: 22—“Alzo zullen vele volken, en machtige heidenen komen, om de Heere der heirscharen te Jeruzalem te zoeken, en om het aangezicht des Heeren te smeken.”

Het is interessant om een voorstelling te maken van de uitbreiding van Gods Waarheid zoals die in dit hoofdstuk is samengevat: Eerst spreekt een persoon de Waarheid tot een andere persoon. Dan communiceert één stad Het aan een andere stad. Ten slotte, nodigt een sterke natie een andere natie om zich met de Heer te verbinden. Aldus zal de oogst voortgaan, totdat het evangelie werk is beëindigd, totdat Gods getrouwe volk aan de rechterzijde ( in het Koninkrijk) van de Heer staat, en de huichelaars met de heidenen aan Zijn linkerkant (in de veroordeelde heidense wereld dat gereed is om verloren te gaan) staan. {1TG16: 28.2}

Zach. 8: 23—“ Alzo zegt de Heere der heirscharen: Het zal in die dagen geschieden, dat tien mannen, uit allerlei tongen der heidenen, grijpen zullen, ja, de slip grijpen zullen van een Joodsen man, zeggende: wij zullen met u lieden gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u lieden is.”

Het is een logische gevolgtrekking dat de tien mannen die al de talen van de natiën in beslag nemen, in de tijd van deze grote inzameling een figuurlijke voorstelling  zijn van een groep mensen (de kerk bevrijd van onkruid in de tijd van de

28

oogst), net als de tien maagden (Matt. 25:1) een figuurlijke voorstelling zijn van de kerk terwijl het onkruid nog steeds vermengd is met het tarwe. De tien dienstknechten (Lukas 19: 13), en de tien hoornen (Openb.12: 3; 17: 3) zijn getallen van universeelheid. Deze tien mannen zullen al de talen spreken zoals de Apostelen dat deden op de Pinksterdag. {1TG16: 28.3}

De “Jood” wiens slip de mensen willen grijpen, moet klaarblijkelijk die ene zijn door wie de Heer werkt om Zichzelf en Zijn Waarheid aan het volk te openbaren. Dit feit ontdekt hebbend, zullen ze vanzelfsprekend zeggen: We zullen met u gaan: want we hebben gehoord, dat God met u is.” Deze speciale Jood, is natuurlijk niet een van de hedendaagse geïdentificeerde  Joden, mar hoogstwaarschijnlijk een afstammeling van de Christelijke Joden.,–wellicht een van hen, die in de apostolische eeuw hun identiteit verloor door zichzelf Christen (Hand. 11: 26) te noemen. Hij, kan ook een nakomeling zijn van elk van de Joden die verdreven werden van hun vaderland, verspreid onder de natiën, en opgenomen door hen en dan bekeerd tot de Christelijkheid. {1TG16: 29.1}

“Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar de Wortel van Isaï, die staan zal tot een banier der volken, zullen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn. Want het zal geschieden te dien dage, dat de Heere ten anderen male Zijn hand aanleggen zal om weder te verwerven het overblijfsel Zijns volks, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrië, en van Egypte, en van Pathros, en van Morenland, en van Elam, en van Sinear, en van Hamath, en van de eilanden der zee. En Hij zal een banier oprichten onder de heidenen, en Hij zal de verdrevenen van Israel verzamelen, en de verstrooiden uit Juda vergaderen, van de vier einden der aardrijks…En er zal een gebaande weg zijn voor het overblijfsel Zijns volks, dat overgebleven zal zijn van Assur, gelijk als Israel geschiedde ten dag, toen het uit Egypte land optoog.”Jes. 11: 10-12,16,

29

Zo zal de verzameling van het volk zijn in de eind uittocht van vandaag. {1TG16: 29.2}

Dit beëindigd het achtste hoofdstuk van Zacharia, en nu zullen we in een korte samenvatting een paar van de dingen die we geleerd hebben in deze studie overdenken: {1TG16: 30.1}

Ten eerste en het meest belangrijkste van allen, hebben we geleerd dat de beloften opgenomen in de profetie van Zacharia vervult zullen worden in onze dagen en dat heel spoedig wonderbaarlijke dingen zullen gebeuren; dat op een gegeven moment de Heer, Jeruzalem moest opgeven en Zijn volk over de wereld moest verstrooien, maar nu keert Hij terug en verzamelt Zijn gekozenen van de vier hoeken van de aarde; dat Jeruzalem een stad van Waarheid en van vreugde genoemd zal worden—geen angst, geen ongelukken, geen zorgen daar; dat Gods volk zullen genieten van vrede en voorspoed; dat ze goed zullen spreken van een ieder, dat ze niet langer hun adem of tijd zullen verspillen aan het praten van de zonden van anderen; dat ze zich niet zullen bezighouden met de aangelegenheden van andere mensen; dat ze hun eigen moeten beheren, en oordeel en vrede moeten uitoefenen in hun eigen huizen; dat Gods Waarheid zich snel zal uitbreiden: eerst een individu die de Waarheid spreekt tegen een andere; dan een stad die Het communiceert aan een andere stad; uiteindelijk een sterke natie die een andere natie uitnodigt om zich bij de Heer te voegen.  {1TG16: 30.2}

Ik ben het met u eens, dat deze beloften ongeloofwaardig en zelf bizar lijken. Maar hoe meer ze zo lijken, hoe helderder het vooruitzicht, want God doet niet wat mogelijk schijnt voor de mens, maar Hij doet de dingen die in het geheel onmogelijk voor hen lijken. Denk aan Gods wonderbaarlijk werk in het Exodus Beweging: Hij leidde ze uit Egypte, terwijl ze marcheerden door de Rode Zee, door de woestijn en door de Jordaan. Hij bracht manna neer van de hemel, en ging door met dit te doen, veertig jaar lang. Probeer het u in te beelden als u kan, de slaven van

30

 Farao die stenen maakten, werden profeten, priesters en koningen! De drie Hebreeën die comfortabel staan in het midden van de vurige oven; en van Daniel in de leeuwen kuil; van de overwinning van Mordecai over Haman; van David zijn overwinnen over de reus; van Jozef die de wereld voedde; van Mozes die de Nijl overleefde; van Samson die de tempel met zijn blote handen omver trok. Ontelbaar zijnd e wonderen van Gods machtige kracht door de eeuwen heen. Al deze bevrijdingen en vele anderen waren volstrekt onmogelijk bij de mens, maar heel erg mogelijk voor God. Deze machtige wonderen brengen ons van aangezicht tot aangezicht met het feit dat God in zaken is om  het “onmogelijke” dat strijdig is “mogelijk” te maken. “Laten” daarom “uw handen sterk zijn, u die in deze dagen deze woorden van de Heer hoort.” {1TG16: 30.3}

31

>