10 feb Deel 1 Tijdige Groeten Nrs. 07, 08
1
Gedachte ter overdenking.
Ik zal lezen uit The Mount of Blessings p. 155, 156 {Gedachten van de Berg der Zaligsprekingen blz. 93} te beginnen bij de tweede alinea.
G.B.Z. blz 93. — “ De allereerste stap, in het naderen tot God naderen, is te weten en te geloven de liefde, die Hij voor ons heeft; want het is door het getrokken worden door Zijn liefde dat wij ertoe geleid worden tot Hem te komen” {1TG7: 2.1}
“Het verstaan van Gods liefde werkt de verzaking van de zelfzucht. Door God onze Vader te noemen, erkennen we al Zijn kinderen als onze broeders {en zusters}. We maken allen deel uit van het grote web der mensheid, allen leden van één gezin. In onze smeekbeden moeten we evengoed onze naasten als onszelf gedenken. Niemand bidt op de juiste wijze, die alleen een zegen voor zichzelf zoekt. {1TG7: 2.2}
“‘Die in de hemel zijt.’ Hij, naar Wie Christus ons vraagt te kijken als ‘onze Vader,’ ‘is in de hemelen; Hij heeft gedaan al wat Hem behaagt.’ In zijn hoede kunnen wij veilig rusten, zeggende: ‘Ten dage dat ik vrees, zal ik op u vertrouwen’” {1TG7: 2.3}
Waar instrueert de lezing ons toe om voor te bidden? — Voor het op prijs stellen van Gods liefde en voor een beter begrip van Hem; voor het juiste begrip van wat het betekent om het Onze Vader te bidden; voor wijsheid om te weten waarom wij God aanspreken als onze Vader, waarom we leden zijn van één familie, broeders {en zusters} uit één gezin; voor genade om te gedenken om te bidden, niet alleen voor onszelf, maar ook voor onze buren, en zelfs voor onze vijanden. {1TG7: 2.4}
2
—
1 TIJDIGE GROETEN 7
“WAT MAAKT IEMAND VERKIESBAAR?”
Lezing door V.T.Houteff
Bedienaar der Davidiaanse
Zevende-Dags Adventisten
Sabbat, 21 September 1946
MT.Carmel Kapel
Waco, Texas
Van tijd tot tijd hebben een aantal broeders naar mij geschreven, die wilden weten wat hen verkiesbaar {geschikt} maakt om het Zegel van God te ontvangen. Sommigen willen weten of zij verzegeld zullen worden door dit te doen of door dat te doen. Anderen willen weten als zij zonder het zegel achter gelaten zullen worden door dit niet te doen of door het andere niet te doen. {1TG7: 3.1}
De vragen zijn inderdaad tijdig en prijzenswaardig. Zulke vitale {van levensbelang zijnde} vragen verdienen antwoorden die even concreet zijn als de vragen zelf. En wie kunnen een concreter antwoord geven dan degenen die ons zijn voorgegaan, degenen wiens plichten gelijkvormig waren aan de onze, degene die een gelijksoortige ervaring doorstonden, degenen die dezelfde weg bewandelden dat wij aan het bewandelen zijn, degenen die zichzelf aan het voorbereiden waren voor het koninkrijk zoals wij dat doen. {1TG7: 3.2}
In wie vinden wij zulk een vergelijking? — In niemand anders dan degenen die Egypte verlieten en vertrokken naar het beloofde land. Nee, in geen anderen. Zij zijn onze enige type. Inspiratie zegt: “Nu zijn al deze dingen hun overkomen tot voorbeelden; en zij zijn opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der wereld gekomen is”. (1 kor.10:11, {KJV}.) Daarom zijn hun plichten, onze plichten, en hun mislukkingen zouden onze opstapstenen tot succes moeten zijn. Vandaar dat de daden van degenen die het beloofde land binnengingen onze daden moeten
3
zijn, en als wij verzegeld zullen worden, moeten wij de daden van degenen die faalden om daarin binnen te gaan even volledig en even snel schuwen als dat wij een leeuwenkuil zouden schuwen. {1TG7: 3.3}
We zullen nu ontdekken waarom sommigen van hen het beloofde land binnengingen, en waarom anderen niet {binnen gingen}, want dit is hetgeen Inspiratie ons beveelt om te doen. Dit schriftgedeelte duidt aan dat indien de ervaringen van het oude Israël niet tot voorbeelden waren geweest, zij nooit zouden zijn opgetekend geweest. Hoe belangrijk is het dan dat wij ze ijverig bestuderen. Ja, teneinde te weten wat wij moeten doen of niet moeten doen om het zegel te ontvangen en het Beloofde Land binnen te gaan, moeten wij de daad onderzoeken van zowel degenen die er binnengingen, als die van degenen die er buiten werden gelaten. {1TG7: 4.1}
Laat ons onze onderzoek beginnen met Mozes, met het menselijke werktuig, de zichtbare leider van de beweging. Groot gebracht in de hoven van Farao, ontving hij de hoogste opvoeding die de wereld toen aanbood. En toen hij begreep dat hij degene was om zijn broeders te bevrijden van de Egyptische slavernij, vond hij zichzelf bekwaam genoeg voor het werk. {1TG7: 4.1}
U herinnert zich nog het verhaal van hoe hij aanving om hen te verlossen, alhoewel hem nog niet was verteld dat te doen. Hij doodde een Egyptenaar, had een onenigheid met één van de Hebreeuwen, en vluchtte toen voor zijn leven. Aldus geschiede het dat hij aan werk kwam in Midian, werd een herder, en trouwde met de dochter van zijn werkgever. Gedurende die veertig jaren van het herdersleven vergat hij de Egyptische taal, en daarmee de Egyptische lering. In plaats daarvan leerden hij echter de schapen goed te hoeden. Daarom zette hij het idee uit zijn hoofd om ooit het volk van God van hun Egyptische slavernij te bevrijden. Toen geschiedde het dat God zag dat hij sterk en bekwaam was, en beval hem om terug te gaan naar Egypte om Zijn zuchtende
4
volk eruit te leiden. U herinnert zich dat Mozes protesteerde tegen het plan en voerde aan dat hij gefaald had bij zijn eerste poging, ten tijde dat hij jong en goed geïnformeerd was en dat hij op dat late uur van zijn leven het niet opnieuw zou proberen, dat hij zelfs de taal niet meer kon spreken. Na een langdurige conversatie nam God zijn bezwaren weg door te beloven hem zijn broer, Aäron, te geven om zijn woordvoerder te zijn, en Mozes stemde uiteindelijk in om terug te gaan naar Egypte. {1TG7: 4.3}
Daar verrichtte hij met zijn herdersstaf vele tekenen en wonderen voor zowel de Egyptenaren als de Hebreeuwen. En u herinnert zich wat er gebeurde in de nacht van het Pascha, de voordat zij Egypte verlieten: Mozes had door het gehele land heen bekendgemaakt dat in iedere woning waar er geen bloed aan de deurposten gevonden werd, dat {er} in diezelfde nacht de eerstgeborene in ieder dergelijke woning zou sterven. {1TG7: 5.1}
Degene die ongehoorzaam waren aan het Goddelijke bevel, waren, de volgende dag, bezig hun doden te bejammeren en te begraven, terwijl degene die dit bevel gehoorzaamden vreugdevol en ordelijk uit de steden marcheerden. Ja, alleen degenen die in staat waren bevelen op te volgen werden bevrijd van slavernij. Het is, daarom, een eerste vereiste dat we leren om bevelen op te volgen als we het zegel van God op onze voorhoofden zullen ontvangen. {1TG7: 5.2}
Laat ons echter niet vergeten, dat de kinderen van Israël Egypte met grote ijver en hoge verwachtingen verlieten. Maar toen zij de Rode Zee voor zich zagen, en Farao’s leger achter hen, werden zij met ontsteltenis vervuld. Zij zagen zichzelf in een dodelijke valstrik, alhoewel zij aan de rand van een andere wonderbaarlijke uitredding stonden. Toen keerden zij zich tegen Mozes en beschuldigden hem ervan hen naar de zee te brengen, waardoor vluchten voor hun vijanden volstrekt onmogelijk was. {1TG7: 5.3}
5
De Situatie op menselijke wijze bekijkend, bevonden zij zich in een hachelijke situatie. Op dat moment vergaten zij de wonderbaarlijke uitredding {uit de handen} van Faraos’ opzichters en waren hun ogen gesloten voor de wonderbare wolk overdag en de vuurkolom ‘s nachts die hen de gehele weg geleid hadden. Zoals zij het zagen, was het bewijs tegen Mozes’ bekwaamheid om hen veilig te leiden, overweldigend. Voor zover het hen betrof bleek de gehele onderneming tot falen gedoemd. Hun verwachtingen om vooruit of zelfs achteruit te gaan liet hen in de steek, — en dat alles, omdat ze dachten dat Mozes, niet God, hun bevrijder was! Hoe kortzichtig, onstandvastig, dubbelzinnig en vergeetachtig zijn menselijke wezens! Ervaringen in het evangeliewerk heeft mij geleerd dat Gods volk van vandaag tegen dezelfde verleider strijden, en gelijksoortige verzoekingen te overwinnen hebben, indien zij het zegel van God zullen ontvangen. {1TG7: 6.1}
Wat een groot verschil zou het hebben uitgemaakt als de Israëlieten slechts hadden geloofd dat God, niet Mozes, hun Leider was, dat hetgeen hun dodelijke valstrik scheen te zijn, hun deur van hoop was. Laat hun ervaring ons leren te gedenken dat God ons, of helemaal leidt, of helemaal niet, dat Zijn wegen niet onze wegen zijn, en hetgeen dat onze grootste obstakel mag toeschijnen, kan in feite onze grootste zegen blijken te zijn. {1TG7: 6.2}
Wij zien nu, dat Israëls’ grootste gevaar niet zat in hetgeen wat Mozes deed, maar in hun ongeloof dat God de teugels in Zijn handen had, in het niet weten dat Zijn wegen onnaspeurlijk zijn {Rom. 11:33} — in tegenstelling tot die van ons. Zij faalden om in te zien dat God keer op keer wonder op wonder kon verrichten om hun te verlossen uit de hand van hun vijanden, dat Hij de oceaan net zo makkelijk kon droogleggen als dat Hij de aarde kon laten overstromen. {1TG7: 6.3}
Nu wij hun mislukkingen voor ons hebben, zouden wij hen
6
tot onze opstapstenen naar het succes moeten maken. Laat ons daarom met geheel ons hart geloven dat God belast is met onze verlossing, van onze levens en ook met onze doden. Dat Hij bij machte is om ons in veiligheid te brengen, zelfs wanneer de aarde uit de ruimte zou vallen, dat we niet kunnen sterven als Hij ons levend wil hebben, en dat wij niet kunnen leven als Hij ons dood wil hebben. Laat ons altijd in gedachte houden dat wij uit ons zelf niets weten over Gods plannen behalve zoals verteld door Zijn aangewezen knechten, de profeten, en zoals wij dag aan dag getuige van hen zijn. Als wij dagelijks met God wandelen, als wij alles aan Hem overlaten, dan is alle verantwoordelijkheid voor Hem. {1TG7: 6.4}
God, bracht, in Zijn wijsheid, Israël naar de Rode Zee voor hun bestwil, en hoewel zij het niet op Zijn manier konden zien, scheidde Hij desondanks om Zijn Naams wil de zee, nam ze veilig naar de overkant, en tegelijkertijd, vernietigde Hij, door hetzelfde wonder, hun vijanden! {1TG7: 7.1}
Was Mozes net zo onzeker geweest van Gods macht en leiderschap als het volk dat met hem was dat was, dat was, wat voor uitwerking zou zijn staf hebben gehad toen hij de zee ermee sloeg? — Helemaal geen. Als het Oordeel van de Onbegrensde hetzelfde was als het oordeel van de begrensde, dan zou het leger van Farao, of Israël doden, of opnieuw tot slaaf maken. {1TG7: 7.2}
Hun machtige verlossingen zouden daarom voor altijd ons vertrouwen in God moeten bevestigen, en zouden als eeuwige gedenkstenen moeten staan, dat de wijsheid van de mens dwaasheid is bij God, en dat geloof in Hem feitelijk ook bergen en zeeën verzet. {1TG7: 7.3}
Ondanks deze voorbeelden echter, verwacht men nog steeds dat God in overeenstemming met hun oordeel werkt, en daarom gebruikt Hij soms kinderen in
7
Zijn werk in plaats van wijze en beleidvolle mannen. {1TG7: 7.4}
De Hebreeuwse menigte wist heel goed dat ze naar de zee werden geleid door het volgen van de wolk overdag en de vuurkolom bij nacht. Toch schenen geen van deze wonderen enige blijvende indruk op hen gemaakt te hebben. Er is een gevaar dat ook wij de wijze waarop de Here ons heeft geleid kunnen vergeten. {1TG7: 8.1}
Nadat Israël de zee had doorkruist, en nadat de zee zich sloot om hun vijanden, zongen zij allen en gaven zij eer aan God, maar ondanks het leger van Farao en de zee geen voorwerpen van vrees meer waren maar van belangstelling, waren hun beproevingen, twijfels en angsten nog niet tot een einde gekomen; nagenoeg direct nadat zij de zee achter hen en de woestijn voor hen zagen, begonnen zij Mozes te beschuldigen dat hij ze in de woestijn had gebracht om daar te versmachten door gebrek aan water en voedsel. Het kwam nooit in hun gedachten op dat indien God de zee kan doen opdrogen, Hij zeker de woestijn kan bevloeien en doen bloeien als een roos. Ondanks hun twijfels en geklaag, verrichtte God opnieuw een nog groter wonder: Hij zorgde ervoor dat er water uit de rots stroomde en bracht manna uit de Hemel! {1TG7: 8.2}
Vandaag zijn, net als in de dagen van Mozes, velen de zonden van dat volk aan het dupliceren: sommigen de ene dag volledig in vuur en vlam, en zijn de andere dag zo koud als ijs. Anderen loven God met luide stem terwijl hun schip kalm vaart, maar wanneer de zee woest wordt en de golven beginnen te slaan tegen hen, dan zien ze slechts een mens aan het roer, en in plaats van van God te verwachten de zee te kalmeren, beginnen zij naar een plek te zoeken om eraf te springen. Weer anderen proberen zichzelf voortdurend aan te prijzen door voortdurend gebreken te zoeken bij hen die het gehele gewicht van de last dragen. Dus onder ons vandaag zijn: anti-typische twijfelaars, klagers,
8
positiejagers, muggenzifters, de ene dag een grote waarheid erkennend, en haar de volgende dag vergetend — en toch verwachtend verzegeld te zijn met het zegel van God en te staan met het Lam op de berg Sion! {1TG7: 8.3}
De Here voedde Zijn volk van vroeger met engelenvoedsel, het soort dat hun werk en klimaat vereiste. Hij bezorgde het dagelijks vers, en het koste hen geen cent. Alles wat zij moesten doen was het in hun tenten brengen en het eten. Maar zij hielden niet van het manna, en wensten dat ze weer in Egypte waren, etende van haar vleespotten, “de prei, en de uien, en de knoflook.” In hun ogen, was Mozes de grootste der zondaars, en ze gaven hem de schuld van elke beproeving van hun geloof. Had God hen iets anders dan het manna gegeven, zouden zij net zo ontevreden ermee zijn geweest, omdat een boze geest in hun was. Laten we blijmoedig en met dankzegging eten en drinken wat de Here ons geeft en wanneer Hij het aan ons geeft. {1TG7: 9.1}
U herinnert zich, dat door naar vleesspijze te verlangen zij de situatie voor Mozes ondraaglijk maakten. Dus vulde, tot hun grote verbazing, vulde kwakkels het kamp, en de menigte droeg ze hun tenten binnen. Maar tegen wat voor een prijs! Duizenden van hen stierven zelfs terwijl het vlees nog tussen hun tanden was. Toen begrepen ze dat het manna het betere voedsel was. Het was een grote, maar een duurzame les. Hoe staat het met ons Vegetariërs? {1TG7: 9.2}
Hun geklaag echter, hield zelfs toen niet op. Zij vonden iets anders om over te klagen. Zij werden jaloers op Mozes en Aaron. “Ze nemen teveel op zichzelf,” klaagden de positiezoekers. ”We zijn evenveel begunstigd door God als Mozes en Aaron dat zijn. God spreekt evenveel met ons als dat Hij met hen spreekt” zeiden ze. En wie waren de voornaamste klagers? De vorsten der natiën, de
9
mannen die het meest bekwaam waren, juist degenen die beter zouden moeten hebben geweten. Degene die de grootste hulp konden zijn geweest voor Mozes, werden de grootste hindernis voor hem. Zij wilden Aarons’ ambt; ze wilden Mozes’ ambt. Ze weigerden genoegen te nemen met alles wat minder was. De Here Zelf kwam nergens met hen. Het enige wat Hij kon doen, was maken dat de aarde hen verzwolg. Aldus vielen in één dag duizenden — praktisch al de zogenaamde wijzen — in het “binnenste” der aarde. Zijn ook wij naar positie aan het jagen om daardoor het eigen ik te verhogen, en zijn wij ook aan het pogen onszelf de zetel van de Geest der Waarheid aan te matigen? {1TG7: 9.3}
Uiteindelijk, kwamen de vrijgemaakte kinderen van Israël aan de grenzen van het beloofde land aan. En ofschoon zij aldoor getuigen waren van grote wonderen, geloofden zij toch niet dat God het land voor hen beschikbaar kon stellen! Zij hadden gezien dat Hij in staat was hun te verlossen van Farao’s steengroeven, hun droogvoets door de zee te leiden, hun vijanden te vernietigen, hun eten en water te geven in de woestijn waar er niets te vinden was, toch geloofden zij niet dat Hij instaat was om het land voor hen te veroveren en dat Hij hetgeen Hij begonnen was kon voleindigen! {1TG7: 10.1}
Vandaag zijn er duizenden die feitelijk hetzelfde doen wanneer zij zeggen: “Jesaja hoofdstuk 2, Micha hoofdstuk 4, Jeremia hoofdstuk 31 en Ezechiël de hoofdstukken 36 en 37 zullen nooit in vervulling gaan.” Het waren degene, die meerderjarig waren, degene die beter zouden moeten hebben geweten, die begonnen met de bal bergafwaarts te doen rollen tot de vernietiging. Vanzelfsprekend moest de jeugd het geklaag van hun ouderen hebben herhaald, maar de Here neemt het hun niet kwalijk. En teneinde de jeugd te redden, moest God al hun klagende ouders begraven met uitzondering van de twee getrouwe, vertrouwende op mannen, die protesteerden tegen het boos verslag van de andere tien verspieders. Let u op, iedere volwassene
10
die Egypte verliet, met uitzondering van Kaleb en Jozua, moest begraven worden voordat de jeugd de Jordaan kon oversteken! Waarom? — Omdat alhoewel God hun met gemak uit Egypte haalde, kon Hij Egypte niet uit hen halen. Bent u zich nog steeds aan het verwonderen waarom de profeet Elia: “het hart der vaderen tot de kinderen, en het hart der kinderen tot hun vaderen” moet “terugvoeren”? (Mal. 4:6) {1TG7: 10.2}
Christenen denken vaak dat de Israëlieten zeer goddeloze en onhandelbare mensen waren, maar na hun ervaringen te hebben om daaruit profijt te trekken, overdenk hoe veel slechter wij zouden zijn als wij doen zoals zij deden! Als wij het niet beter doen dan hun, hoe kunnen wij verwachten om verkiesbaar te zijn voor het zegel en voor het Koninkrijk aangezien zij niet verkiesbaar waren? {1TG7: 11.1}
In het prille begin van het leven dacht Mozes dat hij bekwaam was om de kinderen van Israël te verlossen. Maar Voorzienigheid zei: ”U bent niet geschikt voor het werk, kom uit en Ik zal u geschikt maken.” En Mozes ging uit. {1TG7: 11.2}
Hij had Farao’s training niet nodig teneinde Gods werk te doen. Het was een hindernis voor hem! Waarom? Omdat het hem zelfgenoegzaam, onafhankelijk van God maakte. Zo’n persoon zou de juiste zijn om Gods volk weg van Hem, en in zonde te leiden, maar de verkeerde om ze tot God, en weg van zonde te leiden. {1TG7: 11.1}
Hoe waar is de verklaring van Testimonies, Vol. 5 p. 80: “(…) In het laatste plechtige werk zullen weinig mannen van naam betrokken zijn. Ze zijn zelfgenoegzaam, onafhankelijk van God, en Hij kan ze niet gebruiken. De Here heeft getrouwe dienstknechten, die in de tijd van schudding en toetsing, toonbaar gemaakt zullen worden.” {1TG7: 11.1}
God kan alleen hun helpen die weten dat zij niet opgewassen zijn voor hun taak, die weten dat ze Zijn hulp nodig hebben. Dan zijn degenen die dus denken dat zij wonderen kunnen verrichten, juist degenen die niets anders
11
kunnen dan kwaad stichten. {1TG7: 11.5}
Zonder meer zullen degene die God zal gebruiken in Zijn laatste werk, in de tijd van het einde, niet zijn als de Egyptische kroonprins, niet iets als de geleerde Mozes. Degenen die kunnen leren om schapen goed te hoeden en te voeden en bereidwillig bevelen op- volgen, zijn degenen die geleerd kunnen worden hoe Gods volk te voeden en te hoeden. {1TG7: 12.1}
De vrouw van Mozes was de enige Ethiopische in het gehele gezelschap. Om deze reden dachten sommigen dat zij verheven waren boven haar. Zij dachten dat Mozes de onvergeeflijke zonde had begaan, door {iemand} buiten zijn natie te huwen, alsof ras iets te maken had met het verheffen of minder maken van mensen. Mozes eigen zuster, Miriam, werd op die zonde betrapt. Daar was ze, proberende om zijn gezin stuk te maken, toch bad Mozes voor haar herstel toen zij door melaatsheid werd getroffen. {1TG7: 12.2}
Wie ging het beloofde land binnen? — Allen behalve de klagers. Veronderstelt u dat u dezelfde geest van jammeren en klagen kunt koesteren, en ondanks dat verwachten het zegel te ontvangen? — Wat een dwaze gedachte! Hoe oneerlijk zou het zijn voor een rechtvaardige God om de ongehoorzame van die dag te vernietigen, maar de ongehoorzame van vandaag te redden. {1TG7: 12.3}
Wat maakte de ene groep verkiesbaar om over de Jordaan te gaan? — Het was hun vertrouwen in God, wetende dat Hij hun Voornaamste Leider was met hen. Zij erkenden Mozes en Jozua als degenen door wie God aan het communiceren was. Ze keken niet naar hen als zijnde wie dan ook anders dan dat zij werkelijk waren. Ze waren tevreden met hun lot. Zij volgden bevelen op zoals de bevelen werden gegeven. Dus geschiedde het dat zij de enigen waren die het land binnengingen. {1TG7: 12.4}
12
Nu we deze voorbeelden voor ons hebben, deze aanschouwelijke beschrijving om mee te werken, kan ik vol vertrouwen zeggen als ik afsteven op het Koninkrijk, of als ik afsteven op de “Schoot” der aarde (Openb. 12:16). En ik ben er zeker van, dat u ook kunt zeggen welke weg u opgaat. De Here vereist niet meer of minder van ons dan dat Hij van onze typen verlangde. Er bestaat daarom geen geheimenis betreffende wat wij moeten doen, en wat wij niet moeten doen om het zegel van God te ontvangen. {1TG7: 13.1}
We hoeven niet te gaan in een land van verwondering, behoeven het idee niet te koesteren dat we een mysterieus gevoel moeten hebben, opgewonden emotie, behoeven niet te wentelen in het stof of tot het plafon te springen. Nee, wij behoeven niet de dwaas uit te hangen. Alles wat wij moeten doen is ons zelf zijn. Weest kalme, fatsoenlijke, respectabele, op-de-hemel-gelijkende wezens, trachtende Gods wil op aarde te doen zoals het wordt gedaan in de hemel. We behoeven geen toonbeeld te maken van onszelf, maar we moeten ons bezig houden met onze door-God-gegeven zaak, en onze neuzen uit andermans zaken houden. {1TG7: 13.2}
Alleen als wij alles hebben gedaan wat we kunnen om te voldoen aan de eisen van de boodschap voor vandaag, niet van gisteren, zullen we verzegeld worden en staan met het Lam op de berg Sion. {1TG7: 13.3}
Zouden wij niet blij moeten zijn dat terwijl wij worden uitgenodigd tot het Koninkrijk, {het} ons ook wordt verteld hoe daar te komen? Na dit alles gezien te hebben, moeten wij ons vertrouwen in God nooit laten tanen {afnemen}. We behoren stabiel, vastberaden in alles te zijn, aan niets gebrek hebbend. Gods knechten van het elfde uur, zegt Inspiratie, zullen zijn: ”een groot en sterk volk; er is van ouds desgelijks niet geweest, noch zal er na haar desgelijks zijn.” Joël 2:2, {KJV.} Zij weten wat ze geloven, en geloven wat zij weten. En het belangrijke van alles, ze weten dat zij door God worden geleid en niet door mensen. {1TG7: 13.4}
13
Ze zijn niet als de Farizeeërs die gedenktekens ter gedachtenis aan de dode profeten bouwen. (Matt. 23:29-31) en tegelijkertijd de levenden {profeten} doodden! Met dit licht dat schijnt op ons pad, worden de Hebreeën hoofdstukken 3, 4, 10 en 11 zelf-verklarend. {1TG7: 14.1}
14
—
The Sacred Page
{De Heilige Schrift}
A glory gilds the sacred page,
{Een heerlijkheid vervult de Heilige Schrift,}
Majestic like the sun;
{Majestueus gelijk de zon;}
It gives a light to every age,
{Het geeft licht aan iedere eeuw,}
It gives, but borrows none.
{Het geeft, maar onttrekt niets.}
The Spirit breathes upon the word,
{De Geest ademt op het woord,}
And brings the truth to sight;
{En brengt de waarheid in zicht;}
Precepts and promises afford
{Voorschriften en beloften verschaffen}
A sanctifying light.
{Een heiligmakend licht.}
The hand that gave it, still supplies
{De hand die gaf, verstrekt nog steeds}
The gracious light and heat;
{Het genadevolle licht en de warmte;}
His truths upon the nations rise,
{Zijn waarheden over de naties opgaand,}
They rise, but never set.
{Zij gaan op, maar gaan nooit onder.}
Let everlasting thanks be thine,
{Laat eeuwig dank de uwe zijn,}
For such a bright display;
{Voor zulk een helder vertoon}
It makes a world of darkness shine
{Het laat een wereld van duisternis schijnen}
With beams of heavenly day.
{Met lichtstralen van hemelse dag.}
‑‑Wm. Cowper
15
Gebedsoverdenking.
Ik zal lezen uit: The Mount of Blessings. P.157 (“Gedachten van de Berg der Zalingsprekingen, blz. 94”), beginnend bij het eerste paragraaf.
M.B. p. 157. “Het heiligen van de Naam des Heren wil zeggen, dat de woorden, waarmede wij spreken over het Opperwezen, in eerbied geuit moet worden.”Heilig en geducht is Zijn naam.” {Ps. 111:9.} Wij zullen nooit, op enigerlei wijze, de namen of het aanroepen van de Godheid als een lichtvaardige zaak zien. {1TG8: 16.1}
“Maar de Naam des Heren heiligen betekent veel meer dan dit. (…) Van de kerk van Christus staat geschreven: ‘Dit is de naam waarmee zij genoemd zal worden: De Here, onze gerechtigheid.’ {Jer.33:16, KJV.} Deze naam wordt gegeven aan iedere volgeling van Christus. Het is het erfdeel van het kind van God. De gezinsleden zijn genoemd naar de Vader. De profeet Jeremia bad in de tijd van Israëls bittere tegenspoed en verdrukking: ‘Wij zijn naar Uw Naam genoemd, verlaat ons niet.’ {Jer.14:9, KJV.} {1TG8: 16.2}
“In iedere handeling in uw leven zult u de Naam van God openbaar maken. Deze smeekbede roept u op om Zijn karakter te bezitten. U kunt Zijn Naam niet heiligen, u kunt Hem niet aan de wereld representeren {tonen}, tenzij u in leven en karakter juist het leven en karakter van God representeert. Dit kunt u alleen doen door de aanvaarding van de genade en gerechtigheid van Christus.” {1TG8: 16.3}
Ons realiserend dat God ons erkend heeft als Zijn kinderen voor mensen en engelen, laat ons dan bidden dat wij “geen oneer brengen aan ‘de waardige naam waarnaar gij geroepen zijt.’” Laat ons bidden dat we Zijn waarachtige vertegenwoordigers zijn. {1TG8: 16.4}
16
—
1 TIJDIGE GROETEN 8
“LAODICEEËR OF DAVIDIAAN — WELKE?”
Lezing door V.T.Houteff
Bedienaar der Davidiaanse
Zevende Dags Adventisten
Sabbat 28 Augustus 1946
Mt. Carmel Kapel
Waco, Texas.
Vanmiddag zal ik de vraag beantwoorden: Hoe weet ik dat ik niet meer een Laodiceeër ben, dat ik nu en ware Davidiaan ben? Om deze vraag op verstandige wijze te kunnen bespreken, moeten we eerst een geestelijk beeld hebben van hoe de Laodiceeërs zijn, en hoe Davidianen moeten zijn. Ik zal lezen: {1TG8: 17.1}
Openb.3:14-18 ”En schrijf aan de engel der gemeente der Laodiceeërs: Dit zegt de Amen, de getrouwe en waarachtige getuige, het begin der schepping Gods: Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet: Ik wenste dan gij koud of heet waart. Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch koud, noch heet, zal Ik u uit mijn mond spuwen. Omdat gij zegt: Ik ben rijk en heb mij met goederen verrijkt, en heb aan niets gebrek, en niet weet, dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt: raad Ik u aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt zijn; en witte klederen, opdat gij gekleed moogt zijn, en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde; en zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt.” {KJV.}
Wat is er mis met de engel van Laodicea? — Hij is lauw. Hij is noch koud noch heet. De Here raad aan dat hij of koud of heet is, — onbehaaglijk, eerder op zoek naar iets beters dan
17
lauw te blijven, zeer voldaan met zijn geestelijke verworvenheden, menende rijk te zijn en verrijkt met goederen (met Waarheid). Niet wetende dat hij geestelijk arm, blind en naakt is, wordt hij ervoor gewaarschuwd door de Alwetende en gevraagd om tot berouw te komen. Als de Here Zijn Eigen waarschuwing faalt om zijn gedachten te veranderen, dan is het enige wat overblijft voor de Here om te doen, hem uit Zijn mond te spuwen. {1TG8: 17.2}
Door de woorden: ”Ik ben rijk, en verrijkt met goederen,” zegt de Engel van Laodicea dat hij goed verstand heeft van de Bijbel en de “Getuigenissen voor de Kerk” heeft, en dat dezen hem rijk maken. En aan dezen toegevoegd, hij andere van het kerkgenootschap heeft, zijn aanwas. Aldus misleidt hij zichzelf dat hij alle waarheid heeft om hem meteen door de Paarlen Poorten heen te voeren, dat hij niets meer nodig heeft. Het advies van de heer echter, dat hij goud koopt dat in het vuur gelouterd is zodat hij rijk mag zijn, onthuld het feit dat de schatten der Laodiceeërs niet {van} “zuiver goud” zijn, en dat hun zogenaamde vermeerdering, niet een vermeerdering van Waarheid is, maar {van} waardeloze, ongeïnspireerde interpretaties die niet gelouterd zijn in het vuur. {1TG8: 18.1}
De engel van Laodicea is ook naakt. Hij heeft het bruiloftskleed niet aan — hij heeft de gerechtigheid van Christus niet. En dat hij naakt is, dat hij geen klederen aanheeft, duidt aan dat hij geen gerechtigheid heeft, behalve het zijne — de gerechtigheid waarmee hij geboren werd – zijn blote huid. Bovendien, is hij geestelijk blind. En dat voor zijn kwaal de ogenzalf van de Heer het enige geneesmiddel is. Als hij slechts de raad van de Heer zou willen aannemen en de zalf aanbrengen op zijn zieke ogen, dan zou hij kunnen zien. {1TG8: 18.2}
Wat wordt door de zalf voorgesteld? Laat ons zien zien wat een mens geestelijk blind maakt. Degene Die zelfs het getal der haren op onze hoofd kent, toont aan dat “indien het licht dat in u is duisternis is,
18
hoe groot is {dan} die duisternis! Matt.6:23. Indien nalatigheid om behoorlijk gebruik te maken van het geestelijk licht, de overtreder blind maakt, dan is iets wat kracht heeft om in hem ijver op te wekken om zijn ware toestand te ontdekken, zijn enige geneesmiddel. Slechts zo’n ogenzalf kan mogelijkerwijs zijn ogen openen. Laat mij op concrete wijze illustreren: {1TG8: 18.3}
Individuwen schrijven vaak naar het kantoor zeggende: “Ik hoorde zoveel tegen “de Herders Staf,” en wat ik hoorde maakte mij ongenadig bevooroordeeld. Maar ik mocht in het bezit komen van één van uw kleine traktaten, (…) en uit beleefdheid dacht ik maar in te zien waar het over gaat. Maar toen ik een paar bladzijden ervan las, en naargelang mijn ogen zich begonnen te openen, las ik de hele traktaat. Nu verlang ik ernaar om de rest van uw boeken te lezen. wilt u mij alstublieft wat voor leesmateriaal dan ook wat u kunt toezenden? {1TG8: 19.1}
Nog een dergelijke door-Voorzienigheid-beschikte voorval kwam onder onze aandacht vanuit het verre China: “Ik raapte de helft van uw boekje (traktaat no. 13) van de straat op, en een paar dagen later raapte mijn vrouw de andere helft op naast de stoeprand van dezelfde rijweg. Ik voegde ze aan elkaar, en verkreeg uw adres. Ik ben heel erg geïnteresseerd in alles wat het bevat, en ik kijk verlangend uit om van u te horen. Kunt u mij alles vertellen dat mij zal helpen om mijn blijdschap te vinden?” {1TG8: 19.2}
Deze naar-waarheid-zoekende broeders vertegenwoordigen klaarblijkelijk degene die uit hun Laodiceese toestand kunnen worden gehaald. Hun ervaringen illustreren terecht dat de “zalf” Inspiratie’s tijdige Waarheid voorstelt. {1TG8: 19.3}
Nu laat mij u nu vertellen over een andere klasse individuen waarvan ik ook vaker hoor. Luistert naar wat ze zeggen: “Hou alstublieft uw ‘Roede’ voor uzelf, haal mijn naam van uw verzendlijst. Ik ben niet in het minste geïnteresseerd in wat u aan het doen bent. Uw boekjes gaan in het
19
vuur zodra ze zijn aangekomen. Ik las ze nooit, en ik zal het nooit doen. – Neen, niet één regel. Ik ben tevreden (lauw) met mijn godsdienst. Ik behoor tot de ware laatste gemeente en ik verwacht ermee verder te gaan. Hoe durft u te trachten om mij te misleiden? {1TG8: 19.4}
Een ander zegt: “Stuur mij alstublieft niet meer van uw literatuur {leesmateriaal}, aangezien ik tevreden ben met mijn eigen inzichten” {1TG8: 20.1}
Deze manier van praten is typisch Laodicees. Het drukt op volmaakte wijze hun lauwheid uit. De Here daarentegen, is tegen hun houding. Is er iets dat completer en sneller de communicatielijn met God voor altijd zou kunnen verbreken dan een houding van alle Waarheid te hebben en van niets meer nodig te hebben? Indien de taal in de brieven waaruit ik u heb voorgelezen niet zegt: ”Ik ben rijk, en heb niets meer nodig,” wat zou het dan kunnen zeggen? {1TG8: 20.2}
Deze groep van Laodiceeërs, zal nooit, nooit hun ogen geopend krijgen, ze zal nooit iets anders zijn dan ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakte. Ze kunnen nooit bereikt worden door de Hemel, zelfs niet door de Heer. Als zij aldus zo doorgaan, dan is het enige wat Christus doen kan, hun uit Zijn mond te spuwen, om nooit meer hun namen te noemen voor de Troon van genade. Wat nieuws dan ook uit de Bijbel dat uitgebracht door wie dan ook behalve hen zelf, al is er zelfs te kennen gegeven dat het door Inspiratie is, bestempelen ze snel als ”misleiding,” hoewel ze zich reeds in een grote zelfmisleiding bevinden. Ze lezen de Bijbel met de hoop om bewijs te vinden waardoor ze het oneens kunnen zijn met een ieder , behalve zichzelf. {1TG8: 20.3}
Laat mij het toelichten: Ik kan op weg zijn naar de bank met een miljoen dollars, en ik kan ernstig geloven dat ik een miljonair ben. Maar veronderstel dat de bankier mij
20
vertelt: ”Uw geld is vals,” en veronderstel dat ik niets anders heb. Hoe rijk zou ik dan zijn? — Ik zou even rijk zijn als de engel van Laodicea. Juist zo’n ogenopenende ervaring is hetgeen dat de Laodiceeërs nodig hebben. Tenzij iets dergelijks hun overkomt, zullen ze voor altijd denken dat ze rijk zijn en niets meer nodig hebben. Op zekere dag echter, niet lang van nu af, zal de Hemelse Bewaker Zelf van aangezicht tot aangezicht aan hen bewijzen dat hun goud niet gelouterd is in het vuur. Dan zullen hun ogen geopend worden, maar niet snel genoeg om hun enig goeds te doen. {1TG8: 20.4}
Wat ze nu in de verte zien, schijnt voor hen zeker de “zee van glas” te zijn. Maar wanneer ze het einde van de weg naderen, en van dichtbij kijken, zullen ze met een onbeschrijfelijk hartzeer en met bevende stem uitroepen: “luchtspiegeling, luchtspiegeling! Niet de zee van glas!” Dan zullen ze ernaar verlangen om de Waarheid te kennen; en zullen alles betalen om Het te verkrijgen, maar het zal te laat zijn en ze zullen, om het beeld te veranderen, naar de deur gaan slechts om de Stem van binnen te horen zeggen: ”Ik ken u niet.” Matt. 25:12{1T G8: 21.1}
Aan de gelaatstrekken van een persoon zijn we in staat zijn ras te identificeren; en eveneens kunnen wij iemands beroep bepalen door het soort kleding dat hij draagt: Als iemand nette kleding aanheeft en niet bedekt is met van alles wat hij kan aantrekken, dan nemen we aan dat hij een zakenman is. Als hij kleding van minder waarde aantrekt en aan zijn lichaam elke goedkope sieraad dat hij kan opzetten draagt, dan nemen we aan dat hij een goedkope kerel is. Als hij een ketelpak aanheeft, nemen we aan dat hij een arbeider is. Als hij anders is gekleed, nemen we aan dat hij een ambtenaar is. Maar als hij geen kleren aanheeft, kan niemand dan God alleen zeggen wat hij is. Zulk iemand is een Laodiceeër. {1TG8: 21.2}
Indien nu het witte kleed Christus’ gerechtigheid voorstelt, en als iemand helemaal geen kleren aanheeft,
21
naakt is, wiens gerechtigheid zou hij dan hebben? — zelfgerechtigheid, slechts de huid waarin hij geboren werd. De naaktheid van de Laodiceeërs stelt juist dat voor, maar zij weten het niet. Met alle opzichten realiseer ik mij dat dit veel zegt, maar het zegt niet te veel, omdat het de Here is Die het zegt. {1TG8: 21.3}
Hij nodigt de Laodiceese broeders {en zusters} uit om bij Hem goud te kopen, het soort dat gelouterd is in het vuur (geïnspireerde Waarheid), zodat zij werkelijk rijk kunnen zijn. Hij nodigt ze uit om het bruiloftsgewaad aan te trekken, zodat ze niet worden geworpen in de “buitenste duisternis,” om daar te tandenknarsen. Als ze Zijn uitnodiging nu niet aanvaarden, — ja, nu, dan zal hun naaktheid blootgelegd, en zullen zij aldus beschaamd worden. {1TG8: 22.1}
Als u het tegenovergestelde doet van wat de Laodiceeërs doen, dan kunt u van zelfsprekend niet nog steeds een Laodiceeër zijn. En het is even gemakkelijk te weten als u een Davidiaan bent of niet. Om uit te vinden of u een Davidiaan bent, moet u eerst weten wat een Davidiaan is. Wel, kort gezegd, een Davidiaan wordt herkend aan zijn kleding, aan de bron waar hij haar ontvangt, en aan wat hij in ruil daarvoor geeft. De profeet Zacharia verklaart: {1TG8: 22.2}
Zach.3:1-4 — “En Hij toonde mij Jozua, de hogepriester, staande voor de Engel des Heren, en Satan stond aan zijn rechterhand om hem tegen te staan. En de Here zeide tot de Satan: De Here betraffe u, o Satan, namelijk de Here, die Jeruzalem verkozen heeft, bestraffe u; is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt? Jozua nu was met vuile gewaden bekleed, en stond voor de Engel. En hij antwoordde en sprak tot hen die voor Hem stonden: neem de vuile gewaden van hem weg. En tot hem zeide hij: Zie, ik heb uw ongerechtigheid van u doen weggaan, en Ik zal u kleden met verandering van kleding.”
22
De eerste aan wie het kleed zal worden gegeven is Jozua, de hogepriester, de hoogste ambtenaar in de kerk. Als hij het kleed niet heeft, dan heeft ook niemand anders het. Hieruit zien wij dat de echte herleving en hervorming begint bij het hoofd, niet aan de voeten, en voordat men het recht wordt gegeven om het kleed aan te trekken, wordt zijn ongerechtigheid weggenomen — hij heeft berouw over zijn zonden, en de Here wist ze uit. Satan echter, is juist daar om tegenstand te bieden en hem te beschuldigen; maar God zij dank dat de Here ook daar is om de vijand te berispen. Begrijpt u de les, broeder, zuster? Terwijl u het kleed krijgt zult u hevige tegenstand tegenkomen. Maar wat doet het er toe? Is het te veel gevraagd om vastberaden te staan voor de Waarheid en gerechtigheid wanneer de meerderheid verzaakt? En hoe anders zult u een held worden voor God? (Lees Matt. 5:10-12.) {1TG8: 23.1}
De apostelen en de profeten weerstonden niet alleen tegenstand van hun eigen broeders, maar ze stierven zelfs blijmoedig voor hun wit kleed. U echter, wordt nu niet gevraagd om uw leven op te geven, maar om het te behouden. De “rollen” zijn nu omgekeerd. De Here zal niet toestaan dat u wordt verteerd door de vlam. Hij zal u redden als een “brandhout uit het vuur gerukt.” {1TG8: 23.2}
Hieruit zien wij dat de Jozua van vandaag zijn vuile klederen verruild krijgt voor witte gewaden, voor de gerechtigheid van Christus. {1TG8: 23.3}
Zach. 3:5 — “En Ik zeide: Laat ze een reine tulband op zijn hoofd zetten. Toen zetten zij een reine tulband op zijn hoofd, en trokken hem klederen aan. En de Engel des Heren stond erbij.”
Niet alleen wordt hij gekleed met wit kleed, maar hij wordt ook gekroond met een reine tulband. En wat zou zo een tulband anders kunnen aanduiden dan de op hem gelegde bevoegdheid
23
als de door de hemel aangewezen regeerder? Als zodanig is hij gekleed van zijn hoofd tot zijn voeten, “en de Engel des Heren stond erbij.” Wat een geschenk! En wat een lijfwacht {voor iemand} om te hebben in een wereld als de onze! Ondanks dat echter, zijn menselijke wezens heel traag en aarzelend om hun standpunt aan de kant van de Here in te nemen. De meeste van hen steunen liever op een mens. {1TG8: 23.4}
Zach. 3:8 — “Hoor nu, o hogepriester Jozua, gij en uw gezellen die voor u zitten; zij zijn immers mannen die bewonderd worden: want zie, Ik zal Mijn dienstknecht, de Spruit, voortbrengen.”
Niet alleen Jozua, maar ook degene die voor hem zitten (de gemeente) worden vermaand om te luisteren naar deze opdracht. En wat voor mensen zijn zij? Mensen die bewonderd worden. Dit zinnebeeld toont aan dat tijdens de vervulling van deze profetie, de engel van de kerk van de Laodiceeërs niet langer belast is met huis van de Heer, en dat Gods volk geheel zal zijn samengesteld uit mensen die bewonderd worden! {1TG8: 24.1}
Klaarblijkelijk ontstaat dan, als resultaat van deze herleving en hervorming binnen de kerk van Loadicea, een andere kerk waarover Jozua de leiding heeft, niet de engel van Laodicea. Daarin zullen er geen “onkruid” (Matt 13:30), “slechte vissen,” (Matt. 13:47,48), noch “bokken” (Matt.25:32) zijn. Die van Laodicea, de zevende, is de laatste die vermengd is met huichelaars, heiligen en zondaars. {1TG8: 24.2}
Wie zal deze herleving en hervorming, deze grote verandering, teweeg brengen? — De SPRUIT. En volgens Jesaja 11:1 tot 5 is de Spruit de Heer, de Zoon van David. We zullen nu lezen – {1TG8: 24.3}
Zach.3:9 — “Want zie de steen die Ik voor
24
Jozua heb neergelegd; op één steen zullen zeven ogen zijn: Zie, Ik zal het graveersel daarvan graveren, zegt de Here der heerscharen, en Ik zal de ongerechtigheid van dat land op één dag wegdoen.”
Degenen die voor Jozua zitten zijn “mannen die bewonderd worden.” Als zodanig worden zij afgebeeld door de ”steen” (kerk, of Koninkrijk) die voor het aangezicht van Jozua is. Het heeft {een} zeven-ogen-perfecte-visie. Wanneer deze reiniging van de kerk plaatsvindt, dan wordt de zonde in het land snel verwijderd — “op één dag.” {1TG8: 25.1}
Hier wordt echter herleving en hervorming gezien gepaard gaand met de reiniging van de kerk. De Here zal een zuivere kerk en rein een volk hebben. {1TG8: 25.2}
Zach. 3:10 — “Te dien dage, zegt de Here der heerscharen, zult gij roepen, ieder mens zijn naaste onder de wijnstok en onder de vijgenboom.”
“Te dien dage,” op de dag dat deze reiniging plaatsvindt, zal het evangeliewerk snel worden afgerond doordat elk lid van het huis van de Heer zijn naaste zal roepen naar zijn eigen stuk land, tot datgene welke God vooraf heeft beschikt dat een ieder zou moeten hebben. Elk lid, daarom, zal een zendeling in één of ander hoedanigheid zijn. Dit is inderdaad de lekenbeweging die het evangeliewerk zal afronden. {1TG8: 25.3}
De mededeling “roept een ieder zijn naaste onder de wijnstok en onder de vijgenboom,” komt ook voor in Micha 4. Het leert hetzelfde wat Zacharia leert. {1TG8: 25.4}
Dit onderwerp, daarentegen, eindigt niet met Zacharia 3, het gaat door. {1TG8: 25.5}
25
Zach.6:11 “Neem dan zilver en goud en maak kronen, en plaats hen op het hoofd van Jozua de zoon van Josadak, de hogepriester.”
Aan de engel wordt opgedragen om zilver en goud te nemen en kronen te maken — niet één, maar meer dan één. Deze worden op Jozua’s hoofd geplaatst. {1TG8: 26.1}
Zach. 6:14 — “En de kronen zullen tot gedachtenis aan Chelem, en aan Tobia, en aan Jedaja, en aan Chen, de zoon van Sefanja, in de tempel des Heren zijn.”
Vers 14 openbaart dat Jozua de kronen zal doorgeven aan zijn helpers welke de Here Zelf noemt. Dit zal een gedachtenis, een eeuwigdurende herinnering in de tempel des Heren zijn. {1TG8: 26.2}
Wat kan dit alles betekenen? — Slechts dit: Jozua is de-door-de-hemel-aangewezen rechter, regeerder. Hijzelf is als zodanig gekroond. En in antwoord op de Eigen opdracht van de Heer, kroont (bevoegd) Jozua zijn helpers welke de Here Zelf noemt. Met andere woorden, als leden van “het huis van David,” geeft Jozua hen bevoegdheid om zich bezig te houden met het werk. Dus, Jozua is verantwoordelijk tegenover de Here, maar zijn helpers zijn verantwoordelijk tegenover Jozua. Hier wordt een organisatie gezien die een Leider en een onderleider heeft. — de Heer en Jozua. Aldus is het dat wat ook gebonden zal zijn op aarde, ook gebonden zal zijn in de Hemel. (Matt.16:19.) {1TG8: 26.3}
Zo concreet als de Hemel het kan maken, beeld dit symboliek uit dat Gods volk in dit laatste werk niet met tegenstrijdige doelen zullen werken. Allen zullen het zelfde spreken. Aldus is het dat Zijn “wachters de stem zullen verheffen: met de stem tezamen zullen zij zingen: want zij zullen oog aan oog zien, wanneer de Here Sion zal terugbrengen.” Jesaja 52:8. Dan zal Zijn volk genoemd
26
worden: “Het Heilige volk, De Verlosten des Heren.” “Uitgezochten, Een niet verlaten stad.” (Jesaja 62:12.) {1TG8: 26.4}
Zach. 6:12 — “En spreekt tot hem, zeggende, Zo spreekt de Here der Heerscharen, zeggende: Zie, de man wiens naam is de Spruit; en Hij zal uit zijn plaats uitspruiten, en Hij zal de tempel des Heren bouwen.”
Jozua is goed onderricht dat de last en het vernuft om deze geestelijk tempel te bouwen, aan Hem behoort Wiens naam “de Spruit” is. Hij zal uit zijn plaats uitspruiten. aan Hem zij de heerlijkheid. Hij alleen zal verhoogd worden. Hij zal de tempel van de Here bouwen. {1TG8: 27.1}
Zach. 6:13-15 – “Namelijk hij zal de tempel des Heren bouwen; en hij zal met heerlijkheid dragen, en zal zitten en heersen op zijn troon; en hij zal een priester zijn op zijn troon; en de raad des vredes zal tussen hen beiden zijn. (…) En zij die verre zijn zullen komen, en bouwen in de tempel des Heren, en gij zult weten, dat de Here der Heerscharen mij tot u gezonden heeft. Dit zal geschieden, indien gij ijverig gehoor geeft aan de stem van de Here, uw God.”
Aldus zullen de profetieën van Jesaja, hoofdstukken twee en vier, ook het vierde hoofdstuk van Micha in vervulling gaan. {1TG8: 27.2}
Tenslotte, hoe kunnen wij zeker weten dat deze boodschap gepland en opgetekend was speciaal voor de kerk van vandaag? We weten het uit het feit dat de openbaring van deze schriftgedeelten nu, nooit eerder, is ontsluierd en bekend gemaakt. Nu maakt de verkondiging ervan bekend dat de Heer “de teugels in Zijn Eigen handen neemt” (‘Testimonies to Ministers’ {‘Getuigenissen aan bedienaren’} p.300); dat de tijd van de reiniging van de kerk (het Oordeel der Levenden in het huis van God — 1 Pet.4:17) op handen is. (‘Testimonies’ {‘Getuigenissen’}, Vol. 5. p. 80); dat de gereinigden, de 144.000 (het tarwe) — Openb. 14:1, in de schuur gezet zullen worden. (Matt.13:30), om niet langer vermengd te zijn met het onkruid; dat een ontelbare schare uit
27
alle natiën (Openb. 7:9), gebracht zal worden in het huis van de Heer (Jesaja 66:19, 20). {1TG8: 27.3}
U, kunt nu zélf de vraag beantwoorden als u een Davidiaan bent of nog steeds een Laodiceeër. Als u tevreden bent met uzelf, met uw geestelijke verworvenheden, met uw door-de-mens-gemaakte evangelieprogramma, als u denkt dat de Heer tot u spreekt door wat dan ook in uw gedachte “opkomt;” als u denkt dat u alle Waarheid bezit, en dat u niets meer nodig hebt; als u denkt dat een ieder die uw stempel van goedkeuring op zijn geloof niet heeft; een valse profeet is, en als u voortdurend in angst verkeert dat iemand u eindeloos probeert te misleiden omdat hij iets nieuws leert; als u nooit erbij stilstaat dat u uw deur zou kunnen dichtslaan voor een Waarheidbrenger die de “ogenzalf” en het “bruiloftskleed” van de Heer tot u zou kunnen brengen – als u dit alles doet of enig gedeelte van hen, dan móet u zo goed een Laodiceeër zijn als u {dat} mogelijkerwijs kunt zijn, niet een Davidiaan. {1TG8: 28.1}
Maar als u ervan bewust bent dat uw klederen vuil zijn, en uw ongerechtigheid niet uitgewist; als u zich realiseert dat u zult wandelen in Gods wegen zoals Hij dat voorschrijft door de Jozua van vandaag, als u geheel voor God bent, en helemaal niet voor uzelf of voor de wereld, dan bent u, of begint u, vanzelfsprekend, een Davidiaan te zijn. Als u dit alles nog niet hebt bereikt, zou u ervoor moeten zorgen dat te doen; en als u het al hebt bereikt, blijf dan vorderen in het licht, en u zult zeker uiteindelijk op de berg Zion staan met het Lam. {1TG8: 28.2}
Neem nu de raadgeving van de Heer aan, en wees niet langer een stuk bast die op zee drijft met elke wind van doctrine. {1TG8: 28.3}
“Het volk van God wordt in de boodschap
28
aan de Laodiceeërs voorgesteld als in een toestand van vleselijke zekerheid. Zij zijn op hun gemak, zichzelf wanende in een verheven toestand van geestelijke verworvenheden te zijn (…){1TG8: 28.4}
“Welke grotere misleiding kan het verstand der mensen bevangen dan een zekerheid dat zij gelijk hebben, terwijl zij allen verkeerd zijn! De boodschap van de Waarachtige Getuige vindt het volk van God in een droevige misleiding, doch oprecht in die misleiding. Zij weten niet dat hun toestand betreurenswaardig is in Gods ogen. Terwijl de geadresseerden zichzelf vleien dat zij in een verheven geestelijke toestand verkeren, verbreekt de boodschap van de Waarachtige Getuige hun zekerheid door de alarmerende veroordeling van hun ware toestand van geestelijke blindheid, armoede, en ellendigheid. De getuigenis, zo doorsnijdend en scherp, kan geen vergissing zijn, want het is de Waarachtige Getuige Die spreekt, en Zijn getuigenis moet juist zijn.” — Testimonies for the Church, Vol. 3{Getuigenissen voor de Kerk, Deel 3}, blz. 252, 253. {1TG8: 29.1}
—
We have no right to judge a man
{Wij hebben niet het recht om een mens te beoordelen}
Until he’s fairly tried;
{Totdat hij eerlijk is berecht;}
Should we not like his company,
{Zouden wij niet houden van zijn gezelschap,}
We know the world is wide.
{Wij weten de wereld is groot.}
Some may have faults — and who has not?
{Sommigen mogen fouten hebben – en wie heeft die niet?}
The old as well as young;
{De ouderen evenals de jongeren;}
Perhaps we may, for aught we know,
{Misschien mochten wij, voor zover wij weten,}
Have fifty to their one.
{Vijftig hebben tegenover hun ene.}
— Joseph Kronthal
29
Trust And Obey
{Vertrouwen en Gehoorzamen}
I
When we walk with the Lord
{Wanneer wij wandelen met de Heer}
in the light of His Word,
{in het licht van Zijn Woord,}
What a glory He sheds on our way!
{Wat een heerlijkheid verspreidt Hij op onze weg!}
While we do His good will,
{Terwijl wij Zijn goede wil doen,}
He abides with us still,
{blijft Hij steeds met ons,}
And with all who will trust and obey.
{En met allen die zullen vertrouwen en gehoorzamen.}
II
Not a burden we bear,
{Geen last dragen wij,}
not a sorrow we share,
{geen verdriet delen wij,}
But our toil He doth richly repay;
{Of Hij beloont rijkelijk ons zwoegen;}
Not a grief nor a loss,
{Geen smart noch verlies,}
not a frown nor a cross,
{niet een frons noch een kruis,}
But is blest if we trust and obey.
{Of het is gezegend als wij vertrouwen en gehoorzamen.}
III
But we never can prove
{Doch wij kunnen nooit bewijzen}
the delights of His love,
{de verlustigingen van Zijn liefde,}
Until all on the altar we lay,
{Totdat wij alles op het altaar leggen,}
For the favor He shows,
{Want de gunst die Hij betoont,}
and the joy He bestows,
{en de vreugde die Hij schenkt,}
Are for them who will trust and obey.
{Zijn voor hen die zullen vertrouwen en gehoorzamen.}
–J.H. Sammis
— 000 —
Ps. De tussen punthaakjes — {…} — geplaatste tekst is ter verduidelijking door de vertalers aan de tekst toegevoegd.
Bijvoorbeeld: {KJV.}; dit staat voor King James Vertaling.
{De KJV is de vertaling waardoor de Heer tot zijn volk sprak bij het ontstaan van de Adventbeweging. Om de profetische boodschappen en juiste uitleg van de Bijbel goed te kunnen begrijpen, doen wij er goed aan om deze meest accurate, vanuit de grondtekst vertaalde Bijbelvertaling, ter harte te nemen. {1TG8: 30.1}
De vertalers van deze Tegenwoordige Waarheid Bijbelstudies hebben het daarom, onder leiding van Gods Geest, nodig geacht om (daar waar het noodzakelijk was) de geciteerde Bijbelteksten zo letterlijk mogelijk te vertalen vanuit de Engelse King James Bijbel. Zou deze procedure niet zijn toegepast, dan zou de uitleg die (door br. V. T. Houteff) gegeven is van de Bijbelteksten, afwijken van de geciteerde teksten uit de andere Bijbelvertalingen.}
Deze kleine wekelijkse boekjes, waaraan er geen kosten voor u zijn verbonden, zijn van onschatbare waarde voor u. Leest ze en bewaart ze in uw boekenverzameling, want er zal zeker een tijd komen dat u dankbaar zult zijn, dat u uw exemplaar bewaard heeft. Als u één wilt weggeven aan uw Adventistische vrienden of kennissen, kunt u extra kopieën aanvragen of u kunt hun namen en adressen opsturen voor onze post- of correspondentielijst.