30 jan Deel 1 Tijdige Groeten Nrs. 05, 06
1
Gedachte voor het Openingsgebed.
Voordat wij beginnen met gebed en Bijbelstudie, zal ik lezen uit The Mount of Blessings, beginnend bij de eerste alinea op bladzijde 151. {Gedachten van de Berg der Zaligsprekingen, blz.91}. Het hoofdstuk is gebaseerd op het Gebed des Heren. {1TG5: 2.1}
M.B.,blz.151,152–“Het gebed des Heren werd tweemaal gegeven door onze Verlosser, eerst aan de menigte tijdens de rede op de berg, en opnieuw enige maanden later, alleen aan de discipelen. De discipelen waren een korte tijd niet bij hun Here geweest, toen zij bij hun terugkeer Hem in beslag genomen vonden in gemeenschap met God. Schijnbaar onbewust van hun aanwezigheid ging Hij door met hardop bidden. Het gelaat van de Verlosser was verlicht door een hemelse glans. Hij scheen in de bijzondere tegenwoordigheid van de Ongeziene te zijn; en er was een levende kracht in Zijn woorden, als van iemand die met God sprak. {1TG5: 2.2}
“De harten van de luisterende discipelen werden diep bewogen. Zij hadden opgemerkt, hoe dikwijls Hij lange uren in de eenzaamheid doorbracht, in gemeenschap met Zijn Vader. Zijn dagen werden doorgebracht met het dienen van de menigten die op Hem aandrongen, en in het blootleggen van de verraderlijke drogredenen van de rabbi’s, en deze onophoudelijke arbeid liet Hem vaak zo volslagen vermoeid achter, dat Zijn moeder en broers, en zelfs zijn discipelen, hadden gevreesd, dat Zijn leven zou worden opgeofferd.” {1TG5: 2.3}
Wat vreesden zij? Zij vreesden dat Jezus te veel deed, en dat als Hij zo doorging om Zijn krachten te zwaar te belasten, Hij niet lang zou leven. Ze waren verzekerd dat Hij spoedig ziek zou worden en zou sterven. {1TG5: 2.4}
Kwamen hun verwachtingen uit? –Nee. Het tegenovergestelde van wat zij vreesden vond plaats. Wat maakte Hem berekend voor Zijn taak? Was het geen gebed? Indien Jezus voldoende kracht kon vinden in gebed om Zijn dagelijkse plichten ten uitvoer te brengen, waarom kunnen wij dat niet? Laat ons knielen en bidden voor dit doel. {1TG5: 2.5}
2
—–0—–
1 TIJDIGE GROETEN 5
DATGENE WAT IN DE LAATSTE DAGEN ZAL ZIJN.
LEZING DOOR V.T. HOUTEFF,
BEDIENAAR VAN DAVIDIAN ZEVENDE-DAGS ADVENTISTEN
SABBAT, 7 SEPTEMBER, 1946
KARMEL KAPEL,
WACO, TEXAS
Onze studie voor deze middag zal zijn uit Jesaja, hoofdstuk drie. Maar aangezien het verhaal, of profetie, van dit hoofdstuk begint bij het voorgaande hoofdstuk, kunnen we het derde hoofdstuk niet op profijtelijke wijze los bestuderen van het tweede. Niemand kan door een onderwerp vanuit het midden beginnen te bestuderen, achterwaarts of voorwaarts, de samenhang ervan leren en weten waar het allemaal over gaat. Als men de volle waarheid van een onderwerp zal leren, moet hij het in zijn geheel bestuderen. Honden en katten, geen begaafde menselijke wezens, beginnen een stuk van de pastei vanuit het midden te eten. Als intelligente mensen, als God’s volk, behoren we de pastei correct eten. {1TG5: 3.1}
Hoe weet ik dat het profetisch onderwerp van hoofdstuk drie begint met het tweede hoofdstuk? — Het aller eerste woord van hoofdstuk drie, het voorzetsel “want,” geeft aan dat er iets is voorafgegaan. Om de continuïteit {de samenhang} van Inspiratie’s last op te nemen, en ook om de achtergrond van het onderwerp te verkrijgen, zijn we genoodzaakt onze studie te beginnen met juist het vers waarbij Jesaja geleid werd de profetie aan te vangen: {1TG5: 3.2}
Jes.2:1 — “Het woord dat Jesaja, de zoon van Amoz, zag aangaande Juda en Jeruzalem.” {KJV.}
Waartoe werd Jesaja geleid om te openbaren? — Dingen betreffende
3
Juda en Jeruzalem, de kerk.We moeten echter de exacte generatie van dat volk weten, want als de profetie onze generatie betreft, dan zal het grotere betekenis hebben voor ons. De onderwijzingen ervan zullen dan in het bijzonder afgestemd zijn op onze tegenwoordige en uiterst dringende. noden — zullen “voedsel op de juiste tijd” zijn. Juist om deze reden moeten wij zeker stellen wie het volk is tot wie Inspiratie zicht richt. Laat ons lezen. {1TG5: 3.3}
Jes. 2:2 — “En het zal geschieden de laatste dagen: de berg van het huis des Heren zal gevestigd zijn op de top der bergen, en zal verheven zijn boven de heuvelen; En alle natien zullen derwaarts heenstromen.” {KJV.}
Niet een mens, niet een volk of een natie, maar de Heer Zelf verklaart aldus. Aan de profeet werden dingen getoond aangaande het huis des Heren (de kerk) “in de laatste dagen,” — niet in Jesaja’s dagen. De verklaring “laatste dagen” op zichzelf leidt ons naar de ” de tijd van het einde.” Zoals ons vorige Sabbat werd getoond dat de tijd van het einde in de 18e eeuw begon, dan is het duidelijk dat de tijd aangebroken is voor dit wonder der eeuwen om plaats te vinden. {1TG5: 4.1}
Jes. 2:3 — “En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, en laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God van Jakob; en Hij zal ons leren van zijn wegen, en wij wandelen in zijn paden. Want vanuit Zion zal de wet uitgaan, en het woord van de Here uit Jeruzalem.” {KJV.}
Aangezien er nog niet zo een toevergadering zoals hier voorzegd heeft plaatsgevonden, wordt het onderwerp buitengewoon duidelijk dat het nog steeds in de toekomst is. {1TG5: 4.2}
Enkele jaren geleden in mijn belangstelling voor naar Jesaja 2, ondervroeg ik een goedgeïnformeerde prediker, die ook een
4
goede spreker was. Hij antwoordde zo nadrukkelijk als hij kon, door te zeggen: “Dat zal nooit in vervulling gaan.” In die tijd wist ik het niet, en zijn antwoord op mijn vraag hielp mij niet op geen enkele manier, maar nu daar de boekrol zich heeft ontvouwd verklaart God Zelf dat Zijn Woord nooit faalt, en Hem moeten wij vertrouwen, want indien deze profetie niet vervuld kan worden, dan wat voor verzekering hebben wij dan dat welke van deprofetiën dan ook vervuld zullen worden? {1TG5: 4.3}
Bovendien, als deze profetie niet vervuld zal worden, dan volgt daaruit dat het evangeliewerk ook niet zal worden voleindigd, want deze profetie vertelt de manier waarop het werk voleindigd zal worden — dat de wet van de Heer gedurende het oordeelsdag van de levenden zal gaan vanuit Zion, en het Woord des Heren vanuit Jeruzalem — niet vanuit Tacoma Park, niet vanuit Mt. Carmel Center, en ook niet vanuit een andere plaats. {1TG5: 5.1}
Nadat het oordeelswerk in het huis van God (1Petrus 4:17) afgerond is en de 144.000 zonder-bedrog-zijnde dienstknechten van God, de eerste vruchten (Openb. 14:4) hun hoge en verheven post innemen met het Lam op de berg Zion (Openb.14:1) dan begint de bijeenbrenging van de tweede vruchten. Uiteindelijk zullen de ogen van de wereld open gaan voor de situatie, en naargelang een natie een andere uitnodigt, zal het evangeliewerk intensief versnellen.Velen zullen dan zeggen: “Laat ons gaan naar de berg naar het huis des Heren, naar de God van Jakob, en Hij zal ons leren van Zijn wegen, en wij zullen in Zijn paden wandelen.” Al de profeten hebben gesproken over de grote en wonderbare gebeurtenis, maar ter wille van de beknoptheid zal ik maar vanuit één hoofdstuk aanhalen — Zacharia 2. {1TG5: 5.2}
“(…) En zeide tot hem: Snel heen, spreek tot deze jongeling zeggende: Jeruzalem zal bewoond zijn als steden zonder muren vanwege de menigte van mensen en vee daarin. En Ik, zegt de Here, zal haar een muur van vuur zijn
5
rondom, en zal de heerlijkheid in haar midden zijn. (…) Zing en verheug u, o dochter van Zion: Want zie, Ik kom, en Ik zal in uw midden wonen, zegt de Here. En vele volken zullen de Here toegevoegd zijn te dien dage, en zullen Mijn volk zijn; en Ik zal in uw midden wonen, en gij zult weten, dat de Here der heerscharen mij tot u gezonden heeft. En de Here zal Juda zijn erfdeel doen beerven in het heilige land en zal Jeruzalem wederom verkiezen. Weest stil, o alle vlees, voor het aangezicht des Heren, want Hij is opgestaan vanuit Zijn heilige woonplaats.” Zacharia 2:4, 5, 10-13. {KJV.} {1TG5: 5.3}
Jes. 2:4 — “En Hij zal richten onder de natien, en zal vele volken berispen: en zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen slaan, en hun speren tot sikkels; geen natie zal meer het zwaard tegen opheffen, ook zullen zij de oorlog niet meer leren.”
Niet de natiën, maar Inspiratie zelf verklaart dat op de dag waarop God de levenden oordeelt, dan “zullen” die natiën die naar de berg (de gereinigde Koninkrijkkerk) van de Heer gaan, “hun zwaarden tot ploegscharen slaan, en hun speren tot sikkels” — zij zullen landbouw gaan bedrijven in plaats van hun kracht aan de oorlog te besteden” {1TG5: 6.1}
6
De natiën die echter de besrisping van de Here niet aanvaarden op die dag, zullen als bezetenen in opstand komen tegen de “berg” van de Here, zoals door de profeet Joël is voorzegd, zeggende: “Verkondigt gij dit onder de heidenen; bereid oorlog voor, wekt de helden op; laat alle krijgslieden nadertreden; laat hen opkomen; slaat uw ploegscharen tot zwaarden en uw sikkels tot speren; laat de zwakke zeggen Ik ben sterk. Verzamelt en komt, al gij heidenen, en verzamelt u zich rondom; doe uw helden daarheen afdalen, o Here. Laat de heidenen worden opgewekt en oprukken naar het dal van Josafat; want daar zal Ik zitten om alle heidenen van rondom te richten”. Joël 3: 9-12. {KJV.} {1TG5: 7.1}
Aangezien Inspiratie deze publicatie heeft gewijd aan de aankondiging van deze meest belangrijke gebeurtenis, in verband met het evangelie — het hoogtepunt en de overwinning ervan, de scheiding van de goede van de slechte (Matt.13:30, 47, 48), de bokken van de schapen (Matt.25:32); en de vestiging van de berg van het huis Gods; is er daarom geen ontkoming aan de slotsom dat deze hoofdstukken van Jesaja in het bijzonder geschreven werden voor de kerk van vandaag. Nu wij voorlopers zijn van deze grote en heerlijke gebeurtenis, moeten bijzondere aandacht schenken aan wat deze hoofstukken te zeggen hebben. Dit moeten wij doen als wij de weg des Heren zullen voorbereiden. (Matt3:3; Jesaja 4:3-5). Deze boodschap tot de kerk, zoals u duidelijk ziet, zal haar leden voorbereiden voor het Oordeel voordat “de grote en vreselijke dag des Heren” aanvangt (Mal. 4:5). Juist om deze reden zijn de Schriften juist op dit moment ontzegeld. Laat ons nu het pleidooi van de Heer horen. {1TG5: 7.1}
Jes. 2:5 — “O Huis van Jakob, komt gij en laat ons wandelen in het licht des Heren.”
Omdat de kerk dit licht hard nodig heeft, het licht dat de Dag des Oordeelsdag nu verlicht, richt de Here het voorafgegane pleidooi tot het anti-typische “huis van Jakob,” het huis waarin de 144.000 Jakobieten, de afstammelingen van de 12 stammen van Israël, welke door de jaren heen werden opgenomen door de heidense natiën, en aldus hun ras-identiteit hebben verloren. {1TG5: 7.1}
De bijzonderheid van de Heer, dat de kerk wandelt in het licht des Heren ( in het licht van Inspiratie voor vandaag), geeft duidelijk aan dat zij nu niet in Zijn licht aan het wandelen is; en Zijn gebod, gevonden in het laatste vers van Jesaja’s hoofdstuk, openbaart duidelijk dat zij wandelen in de vonken van ongeïnspireerde mensen. Daarom, gebiedt de Here: {1TG5: 7.1}
7
Jes. 2:22 — “Laat gij af van de mens, wiens adem in zijn neus is, want waarin is hij te achten?”
De reden waarom haar leden direct moeten aflaten van mensen wordt verteld in de verzen die volgen: {1TG5: 8.1}
Jes. 3:1-4 — “Want ziet, de Here, de Here der Heerscharen, neemt steun en de staf uit Jeruzalem en Juda weg: de gehele steun van brood, en de gehele steun van water, de held en de krijgsman, de rechter en de profeet, de verstandige, waarzegger en oudste, de hoofdman over vijftig, en de eerbare man, en de raadsman, en de kundige handwerksman, en de welbespraakte redenaar. En kinderen zal Ik hun tot vorsten geven, en zuigelingen zullen over hen heersen.”
Gedurende langer dan een eeuw hebben wij als Zevende dags Adventisten het werk van het Oordeel voor de doden gepredikt, en zouden nu met gemak moeten inzien dat wanneer het Oordeel voor de Levenden begint het de heiligen van de zondaars zal scheiden — de tarwe van het onkruid (Matt.13:30), de goede vissen van de slechte vissen (Matt. 13:47,48) de schapen van de bokken (Matt.25:32-46), de wijze maagden van de dwaze ( Matt. 25: 1-13). {1TG5: 8.2}
Het is dan duidelijk dat Jesaja 3:1-4 openbaart dat onder hen die te licht zijn bevonden, er sommigen zijn van de helden, krijgslieden, rechters en profeten (godsdienst leraren), verstandigen en oudsten, hoofdlieden en onaanzienlijken, raadsheren en kundig handwerkslieden, en welbespraakte redenaars, en dat God geen aanneming des persoons is, maar slechts van boetvaardige zondaars; dat Hij niet afhankelijk is van de zogenaamde mannen van naam. {1TG5: 8.3}
Zij die zichzelf verheven hebben en die zodoende hebben gemaakt dat Zijn volk geleerde mensen volgen in plaats van Inspiratie en aldus de voortschreidende Waarheid van de
8
Heer, zullen allen als kaf worden weggevoerd! {1TG5: 8.4}
De broeders die jarenlang het Oordeel voor de Doden hebben gepredikt zijn geestelijk blind en dwaas geworden, {zij}verwachten zelfs geen boodschap van het Oordeel voor de Levenden en zeggen beledigend: “Deze profetiën zullen nooit in vervulling gaan!” Nu is het uur daar voor hen om dit licht te overpeinzen tezamen met de verklaring: ” In het laatste plechtige werk zullen weinig mannen {mensen} van naam betrokken zijn.” Testimonies, Vol. 5. p. 80. {Getuigenissen, Deel 5, blz. 70.} {1TG5: 9.1}
Laat ons teruggaan naar hoofdstuk 2. {1TG5: 9.2}
Jesaja 2:6 — “Daarom, hebt Gij Uw volk, het huis van Jakob[de mannen die maken dat het volk hen volgt] verlaten, omdat zij zijn vervuld vanuit het Oosten, en waarzeggers zijn gelijk de Filistijnen, en zij behagen zichzelf in de kinderen van vreemdelingen.” {KJV.} {1TG5: 9.3}
Op het moment dat de grote inzameling hier geprojecteerd zal beginnen aan te vangen, behaagt Zijn belijdend volk, verklaart Hij, zichzelf te midden van de onbekeerden en worden ervan beschuldigd waarzeggers te zijn, op handige wijze Gods geopenbaarde Waarheid voor deze tijd wegredenerend, in plaats van Het te verhogen en te verkondigen. {1TG5: 9.4}
Jes. 2:7 — “Ook is hun land vol zilver en goud, noch is er enige einde aan hun schatten; ook is hun land vol paarden, noch is er enige einde aan hun wagens.”
Het huis van Jakob tot wie God hier spreekt wordt weer geïdentificeerd door het feit dat het woont in een land dat vol is van zilver, van goud, en van wagens, dat er geen einde is aan het getal van hen. Aangezien er
9
geen land is in geheel Gods wereld dat zo rijk is aan zilver, goud en motorvoertuigenverkeer, zoals dit land van de Verenigde Staten van Amerika dat is, dan is het zeer voor de hand liggend dat Amerika, het land waar het hoofdkwartier van het evangelie is, het land is waar God naar verwijst. Hij spreekt daarom vandaag, broeder, zuster, op een speciale manier tot u, tot mij, tot de gehele denominatie {het kerkgenootschap} en in het bijzonder tot de Generale Conferentie (het huis van Jakob) in nieuw geopenbaarde Waarheid, en in onmiskenbare taal. Zal u, zal ik, blijmoedig gehoorzamen aan de wensen van de Heer? Is de grote vraag die voor ons ligt. Spoedig zal het Oordeel beginnen en we moeten er zeker van zijn dat ons geval zal stand houden. {1TG5: 9.5}
Jes. 2:8 — “Ook is hun land vol afgoden [verklaart Hij]; zij aanbidden het werk van hun eigen handen, hetgeen hun eigen vingers hebben gemaakt.”
Het land van waaruit het evangelie nu uitblinkt, is ook vol afgoden, verklaart Hij, het soort die hun eigen handen hebben gemaakt; dat wil zeggen, ze zijn trots op hun afgoderij, en hun verworvenheden aanbidden zij alsof zij hun God waren. Zowel de geringe als de aanzienlijke beoefenen huichelarij. Vergeeft hun niet roept Hij uit, tenzij zij tot inkeer komen. {1TG5: 10.1}
Jes.2:10 — “Ga in de rotskloven en verberg u in het stof, voor vrees van de Here en voor de heerlijkheid Zijner majesteit.” {KJV.}
Hier wordt ons duidelijk verteld dat de zondaars zichzelf ten slotte onvoorbereid zullen vinden voor de grote en vreselijke dag des Heren, en wanneer God Zijn kracht aldus manifesteert zij waarlijk verschrikt zullen zijn. Ze zullen als wilden rennen naar de rotsen en de bergen om zich te verschuilen. De gebeurtenis van dit bijzondere vers loopt evenwijdig met dat van de Openbaring:
10
“En de koningen der aarde, en de aanzienlijken, en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en iedere slaaf, en iedere vrije, verborgen zich in de holen en in de rotsen der bergen. En {zij} zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons van het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en van de toorn van het Lam: want de grote dag van Zijn toorn is gekomen, en wie zal in staat zijn stand te houden?”–Openb. 6:15-17 {KJV.} {1TG5: 10.2}
Zeer klaarblijkelijk gaat Jesaja’s profetie in vervulling in de tijd van het zesde zegel, de tijd waarin de Heer zit op de Troon Zijner heerlijkheid, niet op de wolken, de troon waarvoor alle natiën zich vergaderen, waarop het Oordeelswerk begint: de scheiding vindt plaats, de heiligen (schapen) worden dan aan Zijn rechterzijde geplaatst, en de zondaren (bokken) aan Zijn linkerzijde (Matt. 25:33). De profeet Joël verklaart de dag in deze woorden: {1TG5: 11.1}
“Slaat gij de sikkel erin, want de oogst is rijp. Komt, daalt gij af; de pers is vol, de vaten stromen over, want hun goddeloosheid is groot. Menigten, menigten in het dal der beslissing: want nabij is de dag des Heren in het dal der beslissing. De zon en de maan zullen verduisterd worden en de sterren zullen hun glans intrekken. De Here zal ook brullen vanuit Zion, en zijn stem uitbrengen van Jeruzalem; en de hemel en aarde zullen beven: maar de Here zal de hoop van zijn volk zijn, en de sterkte voor de kinderen Israëls.”–Joël 3:13-16.{KJV.} {1TG5: 11.2}
Het is de tijd in welke gezegd zal worden: {1TG5: 11.3}
“De zondaren in Sion zijn bevreesd; angstigheid heeft de huichelaars overrompeld. Wie onder ons zal verblijven bij het verterend vuur? Wie onder ons zal verblijven bij eeuwige verbrandingen? Hij die rechtvaardig wandelt
11
en oprecht spreekt, hij die gewin der verdrukkingen versmaadt, die zijn handen schudt voor het vasthouden van steekpenningen, die zijn oren stopt voor het aanhoren van bloed, die zijn ogen toesluit om het kwade niet aan te zien; die zal hoog wonen; zijn plaats van verdediging zullen de munities der rotsen zijn; brood zal hem gegeven worden; zijn wateren zullen verzekerd zijn. En de inwoner zal niet zeggen: Ik ben ziek; het volk dat daarin woont zal van hun ongerechtigheden vergeven zijn.” Jesaja 33:14-16,24. {KJV.} {1TG5: 11.4}
De zondaren in Sion zullen het eerst roepen tot de rotsen en de bergen, dan zal de proclamatie{afkondiging}van de grote en vreselijke dag des Heren wijd en zijd voortgaan, zeggende: “Hoort, gij die veraf zijt, wat Ik gedaan heb; en gij die nabij zijt, erkent Mijn macht.” Jesaja 33:13 {KJV}. {1TG5: 12.1}
Nu is de tijd om te stoppen onszelf voor de gek te houden, om tot het besluit te komen om de Here met ons gehele hart te dienen, en Hem alleen. {1TG5: 12.2}
Hoe weet ik dat de grote dag van de Here haast hier is?–Ik weet het omdat de aankondiging ervan reeds hier is, en omdat de boodschap van het plaatsen van een merkteken dat voorzegd is in Ezechiël hoofdstuk 9, het werk van het Oordeel, zich reeds een weg baant door de Adventistenwereld. Ik weet het ook omdat het materiaal voor de heerlijkheid die derect daarna volgt (het materiaal dat de aarde zal verlichten met de heerlijkheid van de engel, de Luide Roep — Openb.18:1) geheel gereed en wachtende is. {1TG5: 12.3}
En wat gebeurt er dan? — De roep gaat uit naar het gehele gebied van Babylon, “zeggende: komt uit van haar, Mijn volk, opdat gij geen deelhebbers zijt van haar zonden, en dat gij niet ontvangt van haar plagen.” Openb.18:4. {KJV.) Gods volk komt uit Babylon om zich te voegen bij Zijn gereinigde
12
en zondevrije kerk, Zijn argeloze dienstknechten, de 144.000, de eerste vruchten van de berg van het huis des Heren. {1TG5: 12.4}
Dan zal het gebeuren dat van alle natiën de heiligen erheen zullen stromen. {1TG5: 13.1}
“Want zie, duisternis zal de aarde bedekken en dikke duisternis de volken; maar over u zal de Here opgaan [over de gereinigde kerk, de berg des Heren] en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. En de heidenen zullen tot uw licht komen, en koningen naar de helderheid van uw opgang. Hef uw ogen op rondom, en zie, zij allen verzamelen zich, zij komen tot u: uw zonen zullen van verre komen, en uw dochters zullen aan uw zijde gevoed worden. Dan zult gij zien en samenstromen, en uw hart zal vrezen, en verruimd zijn, want tot u zal de overvloed der zee zich wenden, de vermogens der heidenen zullen tot u komen. De menigte der kamelen zal u overdekken, de dromedarissen van Midjan en Efa; uit Seba zullen zij allen komen; goud en wierook zullen zij aanbrengen; en zij zullen de lofprijzingen des Heren vertonen. Al de kudden van Kedar zullen tot u verzameld worden, de rammen van Nebajot zullen u dienen: zij zullen met welgevallen komen op Mijn altaar, en Ik zal het huis van Mijn heerlijkheid verheerlijken. Wie zijn dezen, die als een wolk vliegen, en als duiven naar hun vensters? Zeker zullen de kustlanden op Mij wachten; en de schepen van Tarsis eerst, om uw zonen van verre aan te brengen, hun zilver en hun goud met hen, tot de naam van de Here, uw God, en tot de Heilige Israëls, omdat Hij u verheerlijkt heeft. En de zonen van vreemdelingen zullen uw muren bouwen, en hun koningen zullen u dienen; want in mijn toorn sloeg Ik u, maar in Mijn gunst heb Ik Mij over u ontfermd. Daarom zullen uw poorten bestendig openstaan; dag noch nacht zullen zij gesloten worden, opdat de mensen tot u kunnen brengen de vermogens der heidenen, en dat hun koningen kunnen worden gebracht.” Jesaja 60:2-11 {KJV}. {1TG5: 13.2}
Dan zal het geschieden dat: {1TG5: 13.4}
13
Jes. 2:1–“De hooghartige blikken van de mensen zullen worden vernederd, en de hooghartigheid der mensen zal neergebogen worden, en de Here alleen zal te dien dage verheven zijn.” {KJV.}
De mens heeft zichzelf voor een lange tijd verhoogd; in feite zelfs zo erg, dat er in de wereld wellicht slechts enkele Christenen zijn die “het licht van de Here” werkelijk volgen. Vele van hen volgen vonken van mensen, ongeïnspireerde interpretaties van de Schriften volgend, –verzinselen van mensen, mensen die de spot drijven met het idee van Inspiratie; zij zien geen behoefte aan meer Waarheid of van profeten, alhoewel zij heel goed weten dat de enige Waarheid die ooit is gekomen, door uitverkoren dienstknechten van God is geweest. Zelfs tegenwoordige Waarheid gelovigen zijn zich tot nog toe niet volledig bewust van deze schrikbarende openbaring, velen van hen worden meegevoerd met elke wind van leer, waarvan veel is gecreëerd door bedriegers zoals Korach, Datan en Abiram (Num. 16:9-11), Mozes’ambt begerend — aanmatigers van Inspiraties’ Troon — partij kiezend, één voor Paul en een ander voor Apollos, als het ware! Inspiraties’ oog zich richtend op deze dag en boodschap, openbaart dat veel van deze zelfmisleiding het resultaat is van wat de Geest beschrijft, een huichelarij met twee gezichten, zeggende: “Evenzo, Gij nu, mensenzoon, de kinderen van uw volk spreken nog steeds tegen u bij de muren en in de deuren der huizen, en spreken de een tot de ander, een ieder tot zijn broeder, zeggende: Kom, bid ik u, en hoor wat het woord is dat uit de Here voortkomt. En zij komen tot u, zoals het volk komt, en zitten voor u als Mijn volk, en zij horen uw woorden, maar zullen ze niet doen: want met hun mond tonen zij veel liefde, maar hun hart gaat uit naar naar begeerte. En zie, gij zijt voor hen als een zeer lieflijk lied, als van iemand die een aangename stem heeft, en goed op een instrument kan spelen: want zij horen uw woorden, maar zij doen ze niet. En wanneer dit gebeurt, (zie, het zal komen,) dan zullen zij weten, dat er in hun midden
14
een profeet is geweest.”–Ezech. 33:30-33. {KJV.} {1TG5: 14.1}
We moeten daders van het Woord zijn, niet slechts hoorders. {1TG5: 15.1}
Jes. 2:12, 13, 15, 16 — “Want de dag van de Here der Heerscharen zal zijn over een ieder die hoogmoedig is en trots, en over een ieder die verheven is;en hij zal vernederd worden;en over alle ceders van de Libanon, die hoog en verheven zijn, en over alle eiken van Basan; (…) en over elke hoge toren en over elke versterkte muur, en over alle schepen van Tarsis en over alle aangename schilderijen.”{K.J.V.}
Dit zijn naturlijk figuurlijke uitdrukkingen, verwijzend naar de hoogmoedige en verwaande mensen die in de ogen der mensen zijn als de ceders van Libanon, en als de eiken van Basan. {1TG5: 15.2}
Jes. 2:17-20–“En de verhevenheid der mensen zal neergebogen worden, en de hooghartigheid der mannen zal vernederd worden, en de Here alleen zal te dien dage verheven zijn. En de afgoden zal Hij volkomen teniet doen. En zij zullen ingaan tot de holen der rotsen en in de holen van de aarde, voor vrees van de Here en voor de heerlijkheid Zijner majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde te vreselijk te schudden. Te dien dage zal een mens zijn afgoden van zilver, en zijn afgoden van goud, die zij een ieder voor zichzelf gemaakt hadden om te aanbidden, voor de mollen en voor de vleermuizen werpen.” {1TG5: 15.3}
Welke afgoden zullen teniet gedaan worden?–Afgoden die lopen. Zij zijn daarom, mannen welke de mensen verafgoden. Zij, en degene die hun verafgoden zullen rennen in “de spelonken der rotsen, en in de holen van de aarde.”Alleen degenen die de afgoden uitwerpen zullen gespaard worden. In deze verzen worden drie soorten van afgoden vermeld:(1) werk van mensen handen,(2) mensen die vereerd worden,(3) goud en zilver die aanbeden worden. Deze zullen teniet gedaan worden, er zullen geen afgoden meer zijn.
15
Zij en hun aanbidders zullen: {1TG5: 15.4}
Jes. 2:21 — “Gaan in de spleten der rotsen, en in de toppen van de ruwe rotsen, voor vrees van de Here, en voor de heerlijkheid van Zijn majesteit, wanneer Hij opstaat om de aarde vreselijk te schudden.” {KJV.}
Als wij nu niet al onze afgoden vrijwillig wegwerpen, zullen wij gedwongen worden om ze later weg te werpen, maar wat voor goeds zal het ons dan doen? {1TG5: 16.1}
Jes. 3:1 — “Want, zie, de Here, de Here der heerscharen, neemt steun en de staf uit Jeruzalem en Juda weg: de gehele steun van brood en de gehele steun van water.” {KJV.}
De tijd is op handen wanneer de zondaars in Jeruzalem en in Juda — de mannen van de Generale Conferentie en de kerk als een geheel, geen drup te drinken, of geen hap te eten zullen hebben. Wie bevindt zich onder hen? {1TG5: 16.2}
Jes. 3:2-4 — “De held, en de krijgsman, de rechter, en de profeet, en de verstandige, en de oudste, de hoofdman over vijftig, en de aanzienlijke,en de raadsheer, en de kundige handwerksman, en de welbespraakte redenaar. [ Weggedaan te hebben de mannen die zichzelf hebben verhoogd, en aldus Zijn volk te hebben bevrijd, plaatst de Heer kinderen en zuigelingen, bij wijze van spreken, nederigen om over Zijn volk te heersen.] En Ik zal kinderen geven om hun vorsten te zijn, en zuigelingen zullen over hen heersen.” [KJV.]
De tekenen der tijden moeten herkend worden door de condities die geopenbaard zijn in: {1TG5: 16.3}
Jes.3:5 — “En het volk zal worden onderdrukt, een ieder door een ander, en een ieder door zijn naaste: het
16
kind zal zich trots gedragen tegen de oudste, en de verachte tegen de achtbare.” {KJV.}
Aangezien deze dingen nu plaats vinden, hoeven wij niet onwetend te zijn over het feit dat de “grote en vreselijke dag des Heren” op handen is. De onhandelbare en de oneerbiedige zullen de dag niet overleven. {1TG5: 17.1}
Jes. 3:6 — “Wanneer iemand zijn broeder uit het huis van zijn vader zal aangrijpen, zeggende: Gij hebt kleding, wees gij onze heerser en laat deze bouwval onder uw hand wezen.” {KJV.}
Om te zeggen: “kom en regeer over ons omdat u kleding hebt, is klaarblijklijk gelijk aan te zeggen: “Als u over ons heerst kunt u ons tenminste iets geven om aan te trekken, en deze bouwval zal onder uw hoede zijn, u kunt de situatie beter maken.” {1TG5: 17.2}
De manier van denken en handelen van de mensen in deze spoedig komende tijd van benauwdheid, puinhoop {of bouwval}, en van alle soorten tegenstand, openbaart duidelijk dat zij God niet in overweging nemen, — neen, helemaal niet. Zij vertrouwen op mensen en goederen. Zij hopen dat iemand de situatie alsnog kan verhelpen, hun kan redden van de ondergang. Aldus, doordat zij zich wenden tot mensen in plaats van tot God, handelen zij alsof God de aarde in de steek heeft gelaten. {1TG5: 17.3}
Jes. 3:7–“Te dien dage zal hij zweren, zeggende: ik zal geen genezer zijn; want in mijn huis is brood noch kleding; maak mij niet tot heerser van het volk.” {KJV.}
Degene die wordt opgeroepen om te heersen, deelt ook de houding van het volk. Hij verklaart dat hij niet in staat is om het kwade te genezen, dat hij ook arm is. God echter, maakt de oorzaak van het probleem duidelijk. Laten wij lezen: {1TG5: 17.4}
Jes. 3:8–“Want Jeruzalem is geruïneerd, en Juda is gevallen:
17
omdat hun tong en daden tegen de Here zijn, om de ogen Zijner heerlijkheid te tarten.” {KJV.}
Niet de wereld, maar Jeruzalem is geruïneerd, en Juda is gevallen. Waarom? — Omdat hun daden en hun tongen tegen de Here zijn; dat wil zeggen, dat zij tegen Zijn Waarheid van het Oordeel zijn. Wat zijn de ogen van Zijn heerlijkheid? Volgens Jesaja 62:3 en 4:5, is Zijn heerlijkheid de eeuwig-levende Sion, Zijn met-Waarheid-verlichte kerk. Daarom, is de voorraadschuur van Zijn geopenbaarde Waarheid, Zijn heerlijkheid, Zijn zieners zijn Zijn “ogen.” Zie 1 Samuel 9:9. Dat wil zeggen: Gods’ met-de-Geest-vervulde dienstknechten die in alle Waarheid leiden, zijn de ogen van Zijn heerlijkheid welke de zondaars op schaamteloze wijze tarten. {1TG5: 18.1}
U weet feitelijk dat er niet één is die zichzelf een Christen noemt en openlijk tegen God spreekt. Wat belijdende Christenen werkelijk doen, is dingen zeggen tegen Gods geopenbaarde Waarheid, zonder zich te realiseren dat zij praten en zondigen tegen de “Heilige Geest”, en aldus ook tegen God Zelf. {1TG5: 18.2}
Zelfs sommige tegenwoordige Waarheid gelovigen laten nu en dan een woord van kritiek vallen, zeggen dingen om daarmee hun eigen reputatie op te poetsen en die van een ander neer te halen of om iemand te winnen voor hun manier van denken ten koste van Gods zaak! Deze soorten van zonden zijn het meest verraderlijk. En hoe groter de bekwaamheid van degene die zich bezig houdt met zulke praktijken, hoe groter de schade. {1TG5: 18.3}
Zijn deze tongen van ons niet aan ons gegeven om God te verheerlijken door Zijn Waarheid, of zijn ze aan ons gegeven om Gods geopenbaarde Waarheid te gebruiken op een manier om het eigen ik te verheffen, om anderen over te halen op onze eigen manier te denken? {1TG5: 18.4}
Hoogstwaarschijnlijk de meest verderfelijke van allen is de onrechtvaardige kritiek dat vaak wordt uitgesproken ten aanhoren van de
18
kinderen en jeugdigen, of in de tegenwoordigheid van de onervarenen en de onwetenden. Dit is de schade die nooit veranderd kan worden! Ouders werken aan de ene kant hard om hun kinderen te redden, en aan de andere kant drijven zij, door onverstandige conversaties, hen weg van God en Zijn Waarheid. {1TG5: 18.5}
Jes. 3:9 — “De aanblik van hun aangezicht getuigt tegen hen; en zij verkondigen hun zonden als Sodom, zij verbergen het niet. Wee hun ziel, want zij hebben zichzelf onheil berokkend.” {KJV.}
De zonden die worden begaan, zijn niet van dien aard welke mensen als regel in het geheim begaan, maar eerder van dat soort waarover mensen trots op zijn, want zij verbergen ze niet, zij zondigen openlijk en hun schaamteloosheid blijft tegen hen getuigen. Juist de mannen die een grote hulp voor Mozes hadden kunnen zijn, waren een grote hindernis, moeilijkheden en ontevredenheid creërend. Zelfs de Here in Eigen Persoon kon ze niet tot rede brengen, dus opende de aarde haar mond en verzwelgde hen allen (Num.16:26-33; Patriarchs and Prophets, pp.400-405 {Patriarchen en Profeten, blz. 362-368}.) {1TG5: 19.1}
De tijd is voor ons aangebroken om uit onze kinderjaren te stappen, om stabiele mannen en vrouwen te zijn — volledig gegroeid in het geloof. De tijd is voor ons allen aangebroken om “vast voedsel” in te nemen, en om ons volledig te realiseren dat het werk dat wij aan het doen zijn hiervoor op de “stortplaats” zou terecht gekomen zijn, als het moest afhangen van menselijke wijsheid. {1TG5: 19.2}
Jes. 3:10-12 — “Zegt gij tot de rechtvaardige, dat het hem zal welgaan: want zij zullen de vrucht hunner daden eten. Wee de goddeloze, het zal hem slecht gaan: want de vergelding zijner handen zal hem worden gegeven. Wat Mijn volk betreft, kinderen zijn hun verdrukkers [heersers], en vrouwen heersen over hen. O Mijn volk, zij die u leiden maken dat gij dwaalt, en vernietigen de weg
19
uwer paden.” {KJV.}
God Zelf kan niet regeren over de trotse, opgeblazene, en verwaande. Maar betreffende Zijn volk, regeren zelfs kinderen en vrouwen over hen. Aldus worden zij nu gewaarschuwd dat de trotsen die nu over hen heersen maken dat zij dwalen, Gods plan voor hen vernietigend. {1TG5: 20.1}
Een zekere broeder zei: “Ik hoop dat de Here spoedig de teugels in Zijn Eigen handen zal nemen om Israël te verlossen.” Zelfs nadat zij bij de Rode Zee aankwamen, wist de menigte niet dat God de teugels in Zijn eigen handen had genomen. Ook zij dachten dat alles in de handen van Mozes lag. Ofschoon zij door een wonder door de zee heen trokken, en hoewel zij het lied van uitredding zongen, en begrepen dat Gods hand hen had verlost, toch vergaten zij het spoedig daarna, en begonnen zij Mozes opnieuw te beschuldigen en te veroordelen vanwege het brengen van hen in de verlaten woestenij. Ze kwamen zelfs vast te zitten aan de grenzen van het beloofde land, en moesten als resultaat veertig jaren in de woestijn doorbrengen. {1TG5: 20.2}
Zelfs het manna die dagelijks op de aarde neerviel kon de menigte niet overtuigen dat God de teugels in Eigen handen had genomen. Aldus gebeurde het dat hun lijken in de woestijn vielen, maar de kinderen waarvan zij dachten dat zij nooit hun doel zouden bereiken, namen bezit van het land. (Num. 14:1-3, 27-32; 26:63-65). {1TG5: 20.3}
Er is een bepaalde element {gedeelte} welke God Zelf niet eens kan overtuigen dat Hij de teugels in Eigen handen heeft. Ze nemen van niemand bevelen aan behalve van zichzelf. Zulke onafhankelijken zullen voortgaan met het in twijfel trekken en bekritiseren van alles waaraan zij geen deel hebben. Dus ongeacht hun geloofsbelijdenis, van wat zij denken of zeggen, ze zijn niet Gods volk. Zijn echte volk, verklaart Hij, zijn in staat om zelfs van vrouwen
20
en kinderen bevelen aan te nemen. {1TG5: 20.4}
Gods volk neemt bevelen aan van een ieder die God aanstelt omdat zij in het licht van de Here wandelen, niet in de vonken van mensen. Hij verklaart duidelijk dat degenen die nu over hen heersen, veroorzaken dat Zijn volk dwaalt, en de weg van hun rechte pad aan het vernietigen zijn! {1TG5: 21.1}
Jes. 3:13, 14 — “De Here staat op om te pleiten, en staat om het volk te oordelen. De Here zal in het gericht treden met de oudsten van Zijn volk, en de vorsten daarvan; want gij hebt de wijngaard opgegeten; de buit van de arme is in uw huizen”. {KJV.}
Dit schriftgedeelte verklaart nadrukkelijk dat de Here pleit terwijl Hij staat om het volk te oordelen, aantonend dat het Oordeel van de Levenden aanvangt nadat deze aankondiging ervan door Laodicea heen heeft weerklonken. De beschuldiging tegen de oudsten en de vorsten (leiders en bedienaren) is dat zij de wijngaard hebben opgegeten, dat zij de gehele inkomsten hebben verbruikt, en dat ze Zijn volk hebben beroofd om zichzelf te verrijken. Het is een bekend feit dat niet alleen de tiende (de enige rechtmatige vergoeding voor de bediening) maar ook de offers (het deel voor de armen) en al het andere door de bediening wordt verbruikt, en dat zij zelfs de Sabbat en het huis van aanbidding hebben veranderd in instellingen van geldinzameling, gebruik makend van alle soort van middelen en vindingen in de naam van religie {godsdienst}, waardoor de armen armer, en zijzelf rijker worden. Niet ik, maar de Here is Degene Die het zegt. Het is daarom geen overdrijving om te zeggen dat het huis van God een huis is geworden voor handelswaar, gerund door dieven, dat de woonplaatsen van de oudsten en de vorsten daarvan worden gebruikt als verpakte rattennesten, en dat de Sabbatdag veranderd is in een marktdag. “Wie kan naar waarheid zeggen: ‘Ons goud is beproefd in het vuur; onze kledingstukken zijn
21
onbevlekt van de wereld’? Ik zag onze Instructeur wijzen naar de kledingstukken van de zogenaamde gerechtigheid. Ze verwijderend, legde Hij de verontreiniging daarbeneden bloot. Toen zei Hij tegen mij: ‘Kunt u niet zien hoe zij op aanmatigende wijze hun verontreiniging en verdorvenheid van karakter hebben bedekt?’ “Hoe is de getrouwe stad een hoer geworden?” Mijn Vaders huis is tot een huis van handelswaar gemaakt, een plaats vanwaar de goddelijke aanwezigheid en heerlijkheid is weggegaan! Dit is de reden waarom er zwakheid is, en er kracht ontbreekt.”– Testimonies, Vol. 8, p. 250. {Getuigenissen, Deel 8, blz. 250.} {1TG5: 21.2}
Aangezien bijna allen zijn overwonnen door de Vijand der zielen, zouden wij des te meer God moeten vrezen, en nader met Hem wandelen, anders vallen ook wij in de kidnappers zak van de Duivel. Wij zouden behoedzame en zorgzame herders moeten zijn, geen wrede zwendelaars. {1TG5: 22.1}
U zult ontdekken dat de Duivel verwoed strijd zal leveren en op geweldadige wijze deze Oordeelsboodschap zal bestrijden, en allen zal proberen te overtuigen dat de profetieën niet zullen worden vervuld. Gods ware volk, daarentegen, zal de belangrijkheid zien van hun vervulling in deze bijzondere tijd, en zal blijmoedig aannemen wat Gods Woord zegt. {1TG5: 22.2}
We zijn geroepen om hervormers te zijn en geen misvormers, vergaderaars met God en geen verstrooiers met Satan. Laten wij zijn wat wij belijden te zijn, en aldus onberispelijk staan voor de Troon van God, zonder bedrog in onze monden, en uiteindelijk zonder zondaren in ons midden. {1TG5: 22.3}
Jes. 3:15 — “Wat bezielt u, dat gij Mijn volk aan stukken slaat, en de aangezichten der armen vermaalt? Zegt de Here God der heerscharen.” {KJV.}
Wat een vreselijke beschuldiging dat men misbruikt maakt van de armen. Het is heel jammer dat onze broeders zo laag zijn gevallen. En nog erger is het dat zij geen aandacht
22
schenken aan deze door-de-hemel-gezonden boodschappen, en in plaats van ze te verwelkomen, doen zij er alles aan om ze te ontwijken en om de leken ervan te weerhouden om met hen in contact te komen. {1TG5: 22.4}
Mogen hun fouten onze opstapstenen naar het succes worden. Dat waar zij de aangezichten der armen vermalen, wij hen gelukkig mogen maken, en mogen wij ons realiseren dat het ontvangen van één van de minste van Gods volk, God Zelf ontvangen betekent. Hoe dankbaar behoren wij te zijn voor dit groot voorrecht. {1TG5: 23.1}
23
— 000 —
Gedachte ter opening.
Alvorens over te gaan tot een moment van gebed, zal ik lezen uit: “The Mount of Blessings,” p. 154 {nieuwe editie, p. 103, 104} {“Gedachten van de Berg der Zaligsprekingen” blz. 92} te beginnen bij de eerste alinea. {1TG6: 24.1}
“Jezus leert ons, om Zijn Vader onze Vader te noemen. Hij schaamt Zich niet, ons broeders te noemen. {Hebr. 2:11.} Zo bereid, zo vol verlangen is het hart van de Verlosser om ons welkom te heten als leden van het gezin van God, dat in de aller eerste woorden die wij zullen gebruiken wanneer wij tot God naderen, Hij de verzekering legt van onze Hemelse band, — “Onze Vader.” {1TG6: 24.2}
Hier is de aankondiging van die bijzondere waarheid, zo vol bemoediging en vertroosting, dat God ons lief heeft zoals Hij Zijn Zoon liefheeft. Dat is wat Christus zei in Zijn laatste gebed voor zijn discipelen: ‘Gij hebt hen liefgehad, gelijk Gij Mij hebt liefgehad.’ {1TG6: 24.3}
“De wereld, waarop Satan aanspraak heeft gemaakt en die hij geregeerd heeft met wrede tirannie, heeft de Zoon van God, door één onmetelijke verworvenheid, omgeven in Zijn liefde, en opnieuw verbonden met de troon van Jehova. Cherubim en Seraphim, en de ontelbare schare van alle niet-gevallen werelden, zongen lofliederen voor God en het Lam toen deze triomf verzekerd was. Zij verheugden zich, dat de weg tot verlossing geopend was voor het gevallen mensdom, en dat de aarde verlost zou worden van de vloek der zonde. Hoeveel te meer zouden zij zich moeten verheugen, die het voorwerp van zulk een verbazingwekkende liefde zijn!” {1TG6: 24.4}
Door “Onze Vader,” niet “Mijn Vader,” te zeggen, vooral wanneer we in het openbaar bidden, helpt ons te realiseren dat wij allen broeders zijn. God houdt van ons allen zoals Hij van Christus houdt, en Hij zal ons niet teleurstellen als we bidden en leven zoals het gebed en voorbeeld van Christus ons leren. Hij kan het antwoord tot onze gebeden niet weigeren als we weten waarvoor we bidden; als we vragen om die dingen die wij werkelijk nodig hebben, die dingen waarvan Hij verlangt dat wij die hebben. Voordat wij voor wat dan ook bidden, moeten we het eerst overpeinzen, zodat ook onze gebeden voor immer en altoos mogen standhouden. Laat ons knielen. {1TG6: 24.5}
—
24
1 TIJDIGE GROETEN 6
SION EN HAAR DOCHTERS IN DE LAATSTE DAGEN
Lezing door V.T. Houteff,
Bedienaar der Davidian Zevende Dags Adventisten,
Sabbat, 14 september 1946,
MT.Carmel kapel
Waco, Texas.
U herinnert zich dat wij in onze studie van afgelopen Sabbat ontdekten dat de profetie van het derde hoofdstuk van Jesaja feitelijk begint met het tweede hoofdstuk, voortgezet wordt door het derde, en eindigt met het vierde hoofdstuk. En u herinnert zich ook dat de aangelegenheden daarin bestemd zijn voor de kerk “in de laatste dagen,” in het laatste gedeelte van de tijd van het einde. Met andere woorden, u herinnert zich dat in deze hoofdstukken God rechtstreeks spreekt tot Zijn volk dat juist in deze tijd leeft. {1TG6: 25.1}
Aangezien de aangelegenheden van deze hoofdstukken gericht zijn tot Juda, Jeruzalem, en Sion van de laatste dagen, laten wij in het kort deze titels omzetten in de taal van vandaag. {1TG6: 25.2}
De titel “Juda”( koninkrijk van Juda), behelst, vanzelfsprekend, de gehele natie. Deze titel toepassend op de kerk in onze tijd, betekent zij het kerkgenootschap in zijn geheel, het volk dat het antitypische koninkrijk van Juda zal samen stellen. De titel “Sion,” het vroegere paleis zoals het is voorgesteld in dit hoofdstuk, en weg van het beloofde land, betekent de Generale Conferentie, hoofdkwartier van het kerkgenootschap. Volgens Nehemia 11:1, betekende de titel “Jeruzalem” vanouds de stad van de regeerders van die natie. Plaatsen wij deze titel in onze tijd, en weg van
25
het vaderland, net zoals Inspiratie dat doet, betekent zij de onderregeerders van de Generale Conferentie. Ter herhaling: Juda behelst de leken; Jeruzalem behelst de plaatselijke en unieconferentie ambtenaren; Sion behelst de Generale Conferentie ambtenaren. Deze zijn de enige, mogelijke en logische toepassingen die van deze titels gemaakt kunnen worden. {1TG6: 25.3}
Nu wetend dat hoofdstuk 3 de bezorgdheid van de Heer voor ons vandaag voorstelt, zullen we onze studie beginnen met: {1TG6: 26.1}
Jes. 3:16 — “Voorts zeide de Here: omdat de dochters van Sion hooghartig zijn en rondlopen met gerekte hals en wellustige ogen, lopend en trippelend zoals zij gaan, en een rinkeling met hun voeten makend.” {KJV.}
Behalve de aangelegenheden welke we de afgelopen week in beschouwing namen, heeft de Heer vandaag deze boodschap voor “de dochters van Sion.” {1TG6: 26.2}
Daarom richt God zich in dit bijzondere vers speciaal tot de dochters van de hoogste ambtenaren in het Kerkgenootschap, de bediening, degenen die aan het hoofd staan van het werk. Dienovereenkomstig, is Hij van plan iets te doen omdat de dochters van Sion “hooghartig” zijn, trots. Hun trots wordt gemanifesteerd door het feit dat zij met gerekte hals en wellustige ogen wandelen; ze zijn ongeremd, losbandig, ijdel. En ook, terwijl ze lopen trippelen en rinkelen ze met hun voeten — ze lopen niet natuurlijk, ze acteren als het ware, om openbare aandacht te trekken. Zoals God ze ziet zijn ze op de straten, niet om te komen waar zij voor begonnen zijn, niet om hun werk gedaan te krijgen, maar ze zijn daar om gezien te worden. Zo ziet God de staat van zaken die bestaat onder de dochters van Sion. Hij ziet ze als belhamels {oproerkraaiers} in losbandigheid in de kerk. {1TG6: 26.3}
26
U herinnert zich in onze vorige studie wat de Here heeft tegen de oudsten van Zijn volk, tegen de held, de krijgsman, de rechter, de profeet, de schrandere, de kundige handwerksman, de hoofdman over vijftig, de aanzienlijke, de raadsheer, de kundig handwerksman en de welbespraakte redenaar (Jes. 3:2, 3). Ze zijn “waarzeggers,” verklaart Hij (Jes. 2:6); zij “hebben de wijngaard opgegeten; de buit van de arme is in [hun] huizen.” Jes. 3:14. Aldus toont Inspiratie aan dat zij goddeloze wijze de buit van de arme besteden. Harde taal, inderdaad, maar het is God die het zegt. {1TG6: 27.1}
Jes. 3:17 — “Daarom zal de Here de hoofdkruin van de dochters van Sion met een schurft slaan, en de Here zal hun verborgen delen ontbloten.” {KJV.}
Omdat de dochters van Sion aan de ene kant ten koste van de armen dwazen van zichzelf maken, en aan de andere kant belijden de Hemel te vertegenwoordigen, zal de Here de kruin van hun hoofden met een schurft slaan. Nee, ze komen ook niet weg met de buit van de arme, of met hun eigen dwaze, goddeloze, ijdele beuzelarij {of onzin}. {1TG6: 27.2}
“De Here zal hun verborgen delen ontbloten” indien ze zich nu niet bekeren. Ze maken trost misbruik van hun hoofden en hun halzen, hun polsen en voeten. Ze zijn trost om hun waar ten toon te spreiden. Om deze reden zal de Here die delen exposeren {blootleggen} welke zij niet wensen om geëxposeerd te worden. Hij zal ze naakt maken. Hij zal een openbare voorbeeld van hen maken. {1TG6: 27.3}
Jes. 3:18-23 — “Te dien dage zal de Here wegnemen de onverschrokkenheid van hun rinkelende sieraden om hun voeten, en hun voorhoofdsbanden, en hun ronde bandjes gelijk de maan, de
27
kettingen, en de armbanden, en de sluiers, de hoedjes, en de versierselen der benen, en de hoofdbanden, en de reukflesjes, en de oorringen, de ringen, en de neussieraden, de wisselklederen, en de mantels, en de kapjes, en de jasspelden, de spiegels, en de fijn-linnen bekledingen, en de hoofddoeken en de sluiers.”
“Te dien dage”, de dag waarop deze toestanden de overhand hebben onder het belijdend volk van God, zal Hij hun durf wegnemen waarmee zij dwazen van zichzelf maken. Hij zal de goddeloze sieraden van hun voeten, benen, en halzen verwijderen. Deze dochters van Sion, juist aan het hoofd van het werk, zijn de Here aan het uitdagen, en misleiden Zijn volk ten koste van Zijn Waarheid, van Zijn wijngaard, en van het zweet van de armen. Maar nu zal hij de rollen omkeren. Hij zal hén uitdagen. {1TG6: 28.1}
Wat kunnen ronde banden als de maan zijn? — Wel, zij kunnen de hoge hakken onder hun voeten zijn, de hakken die hun nekken lang en hun ruggen zwak worden, maar hoogstwaarschijnlijk, kunnen de ronde banden als de maan de buitensporige dingen die zij op hun hoofden zetten, en welke ze hoeden noemen, zijn, waarschijnlijk slechts omdat ze gelegd worden waar de hoed behoort te zijn. {1TG6: 28.2}
Het op zo’n buitensporige wijze navolgen van de trends van de van de wereld is volkomen passend voor de ongelovigen, maar het is zeker geheel verkeerd voor hen wiens godsdienstige belijdenis hun handelwijze veroordeelt. {1TG6: 28.3}
Deze lijst van sieraden omvat alles wat denkbaar is, alles wat nutteloos is wat men kan aantrekken voor vertoon. Waarom verwijdert u niet nu broeder, zuster, de ijdelheden van uw lichamen die uw belijdende reputatie verlagen, en die Gods boodschap zonder uitwerking doen zijn? Waarom kleed u zich niet nú netjes, schoon, fatsoenlijk, eerbaar — in
28
harmonie met uw belijdenis? Waarom wachten totdat de Here u slaat met één of ander vloek van welke u nooit meer kan herstellen? Waarom werkt u niet uw welzijn des levens uit met God, Degene Die uw enige ware Vriend is, uw enige Verlosser, de Enige Die al uw problemen kent, de Enige Die uw zonden kan uitwissen? {1TG6: 28.4}
Waarom volgt u niet het advies op van de Alwijze God? Waarom staat u toe dat de huichelaar u op het niveau brengt van de goddeloze, de onfatsoenlijke, en de oneerbiedige, — huichelarij die leidt naar het dal van besluiteloosheid, van onzekerheid, van ellende, van ongenade? Waarom zou u in de naam van de Here duivelse webben spinnen voor onbehoedzame voeten om daarin verstrikt te geraken? Waarom zou u uw Vijand dienen terwijl u belijdt Christus’ vertegenwoordiger te zijn? {1TG6: 29.1}
Veronderstelt dat wij de heidenen kunnen bekeren tot Chistus’ hoge en verheven levenswijze wanneer we ons niet beter kleden dan zij, vooral wanneer zij weten dat onze kleding niet in harmonie is met onze eigen belijdenis? Tot zover, lijkt het alsof de heidenen de kerk heidens maken, in plaats van dat de kerk hen Christelijk maakt. {1TG6: 29.2}
Indien God had gewild dat u anders zou zijn dan wat u reeds bent, dan kon Hij u anders gemaakt hebben. Had Hij gewild dat u als een kalkoen zou zijn, zou Hij u makkelijk een neussieraad, oorringen, en een broche hebben gegeven. Had Hij gewild dat u als een pauw zou zijn, zou Hij u een pauwstaart en een pauwkroon hebben gegeven. Had Hij gewild dat u een uitgestrekte hals moest hebben, Dan zou Hij u een giraffen nek hebben geven. Had Hij gewild dat u moest rinkelen als u loopt, dan zou Hij u een ratelslang staart hebben geven. Hij kon u op welke manier dan ook hebben gemaakt zoals Hij dat wilde. Maar bent u niet blij dat Hij u gemaakt heeft, juist wat u bent? {1TG6: 29.3}
29
Als één van de dochters van Sion niet vele jaren geleden op straat zou verschijnen in het soort van kledij dat zij vandaag dragen, zou zij in de gevangenis zijn geworpen. Maar als één van hen in een kledij van die tijd op de straten van vandaag zou verschijnen, zou niemand haar lastigvallen. Wat betekent dat voor u? Betekent dat niet dat de kleding van tegenwoordig onfatsoenlijk is? Dat de mode van de wereld steeds slechter wordt? {1TG6: 30.1}
Zult ook u Davidians gaan vervallen in de gewoonte van de hooghartige dochters van Sion? Bent u in deze wereld gekomen om de ogen van de nietsdoeners van de straat te bevredigen? Of bent u hier om de wereld goed te doen en om de Here te behagen? Welke van jullie, broeders, wilt uw vrouw of dochter blootgesteld zien om de wellustige ogen die de straten vullen te behagen? {1TG6: 30.2}
Waarom zal God de dochters van Sion van hun ijdelheden ontdoen? – Laat ons Hem horen antwoorden: “(…)Omdat de dochters van Sion hooghartig zijn en rondlopen met gerekte hals en wellustige ogen, lopend en trippelend zoals zij gaan, en een rinkeling met hun voeten makend.” {1TG6: 30.3}
De modieuze wijze van kleden maakt hun hooghartig, trots; maakt dat ze hun hals strekken, en laat hun rinkelen met hun voeten; laat hen alles doen om aandacht te trekken — ja, alles waarmee zij zichzelf als onfatsoenlijk, huichelachtig, en betwistbare karakters doen voorkomen. Is het dan te verbazen dat er zoveel goddeloosheid in de kerk is? Men moet als het waren een geweer dragen om zijn vrouw te beschermen in de straten. Hoe kan het anders zijn als de manier van kleden van de vrouwen op zichzelf moeilijkheden uitlokt? {1TG6: 30.4}
Bovendien, als u zuster zich niet kleedt in overeenstemming met de wil van de Heer, in overeenstemming met Zijn voortschrijdende Waarheid, zal zelfs de wereld, indien ze iets weet van uw
30
belijdenis, niet veel van u denken. Ze kijken in ieder geval uit naar huichelaars, en als u niet trouw bent aan uw godsdienst, zult u in hun ogen de beste der huichelaars blijken te zijn. {1TG6: 30.5}
Jes. 3:24 — “En het zal geschieden, dat in plaats van zoete geur er stank zal zijn; en in plaats van een gordel een scheur; in plaats van welgevormd haar kaalheid; in plaats van pronkgewaad omgording met een rouwkleed {zak of jute}, en verbranding in plaats van schoonheid.”
Kleed u netjes dan zult u niet alleen ontdekken dat goddeloze mensen u achterna zullen lopen, maar ook dat de vervloekingen van de Here u niet treffen. {1TG6: 31.1}
Jes. 3:25 — “Uw mannen zullen vallen door het zwaard en uw machtigen in de oorlog.”
Indien de dochters van Sion in gebreke blijven om te hervormen, dan zullen hun mannen vallen door het zwaard. Wilt u dat ik u vertel waarom hun mannen zullen vallen door het zwaard? —
Omdat geen oprechte christelijke die bij zijn gezond verstand is, ooit in overweging zal nemen om te trouwen met een meisje dat zich kleed zoals een huichelaars zich kleedt. En als dus een wereldgezinde meisje ooit zal trouwen, wat voor soort man zal zij dan kiezen? Ik ben er zeker van geen geïnformeerde {onderlegd} Christen in de tegenwoordige Waarheid. Ze zal dat soort man krijgen die Gods bescherming niet over zich heeft, het soort dat zal vallen in de oorlog, de oorlog die wordt gestreden terwijl Gods volk wordt verlost. (herlees Track No 14.) Als u uw mannen wilt redden, stop dan met de dwaas uit te hangen met de Duivel. Wordt ware vertegenwoordiger van God. {1TG6: 31.2}
Wat zou u denken als de engelen naar beneden kwamen op de straten gekleed als deze dochters van Sion? Zou u denken dat zij engelen waren, of zou u denken dat ze duivels waren? Zou u denken dat de Hemel een goede plaats is
31
om in te wonen? Zeg eens eerlijk, wat zou u precies denken? Zou u hun het respect geven dat zij verdienen? Nee, ik ben er zeker van dat u dat niet zou doen. Waarom kleedt u zich dan niet zoals de engelen zich zouden kleden als zij in uw plaats waren? Als de engelen nu zouden verschijnen, zouden ze niet beschaamd zijn om gezien te worden, maar vele vrouwen zouden beschaamd zijn om door de engelen gezien te worden gezien. Waarheid is Waarheid, en verstand is verstand; laat ons beiden van hen hebben. {1TG6: 31.3}
Jes. 3:26 — ” En haar poorten zullen jammeren en treuren; en zij, verlaten zijnde, zal op de grond neerzitten.” {KJV.}
Juist datgene wat de onbekeerde uitzift, omdat de maatstaf van haar belijdenis in de wind is geslagen, haar poorten van de vergaderplaatsen, zal jammeren en treuren. Verwoest zal op de grond zitten, niet op een troon. Waarom zulk een verlies lijden? {1TG6: 32.1}
Natuurlijk zullen mensen naar u kijken, maar ze zullen u niet beschouwen als een boosdoener, of als een ijdel of wellustig persoon, maar eerder als een fatsoenlijke Christen. Als zij u haten, is het omdat uw gedrag hen beschaamt maakt. En bovendien, hoe zult u hen anders winnen voor uw godsdienst welke zij moeten hebben, tenzij u het juist voorstelt? {1TG6: 32.2}
Wanneer ik uitga met mijn vrouw, noemen mensen die mij nooit eerder hebben gezien, die geen enkel idee hebben wie ik kan zijn, met slechts zeer weinig aarzeling: “Eerwaardige,” omdat zij haar voor een vrouw van een predikant houden. Dat toont aan wat de mensen van de wereld denken wanneer ze naar behoren goed geklede vrouwen zien. Het is beter hen te laten denken dat u een vrouw of dochter van een predikant bent, dan hen te laten gissen naar wat u misschien zou kunnen zijn. {1TG6: 32.3}
Waarom geen acht slaan op de Here zijn opwekkende roep? Stel het gehoor geven aan deze dringende oproep niet uit tot morgen, Broeder,
32
Zuster, als u in gebreke blijft vandaag, zal de volgende dag nooit komen. Dit is uw kans. {1TG6: 32.4}
Zoals eerder vermeld is, zoals hoofdstuk 3 een vervolg is van hoofdstuk 2, is hoofdstuk 4 een vervolg van hoofdstuk 3. We zullen daarom deze studie voortzetten met hoofdstuk 4. {1TG6: 33.1}
Jesaja 4:1 — “En te dien dage zullen zeven vrouwen één man aangrijpen zeggende: Ons eigen brood zullen wij eten, en ons eigen kleed aantrekken; laat ons slechts naar uw naam genoemd worden, om onze smaad weg te nemen.” {KJV.}
Dat wil zeggen, in de laatste dagen, de tijd wanneer de dochters van Sion hooghartig zijn, dan zullen zeven vrouwen (al de kerken van die dag) in hun hart tot Christus, de ene Man, zeggen: “Ons eigen brood zullen wij eten, en ons eigen kleed aantrekken, we zullen geheel en al onafhankelijk zijn van U.” Er is maar één ding wat wij van U willen: laten wij slechts naar Uw naam, Christen, genoemd worden, om zo onze smaad weg te nemen.” Dit is de manier waarop God Zijn Kerk geknecht door de wereld ziet. {1TG6: 33.2}
Nu, tot dit eind, wil ik een gedicht voorlezen. Het vertelt ons precies hoe het verval tot stand kwam. {1TG6: 33.3}
THE CHURCH WALKING WITH THE WORLD.
{De Kerk Wandelend Met De Wereld.}
The church and the World walked far apart
{De kerk en de wereld wandelden ver van elkaar gescheiden}
On the changing shores of time,
{aan de veranderende kusten des tijds,}
The World was singing a giddy song,
{de wereld was aan het zingen een lichtzinnig lied,}
And the Church a hymn sublime.
{en de kerk een verheven lofzang.}
“Come, give me your hand,” said the merry World,
{“Kom, geef mij uw hand,” zei de vrolijke wereld,}
“And walk with me this way!”
{“en wandel met mij deze kant op!”}
But the good Church hid her snowy hands
{Maar de goede kerk verborg haar handen als van sneeuw}
And solemny answered “Nay,
{en antwoordde plechtig, “neen,}
I will not give you my hand at all,
{ik zal u mijn hand helemaal niet geven,}
And I will not walk with you;
{en ik zal met u niet wandelen;}
33
Your way is the way that leads to death;
{uw weg is de weg die leidt naar de dood;}
Your words are all untrue.”
{uw woorden zijn allen onwaar.”}
“Nay, walk with me but a litte space,”
{“Neen, wandel met mij slechts een kleine stuk,”}
Said the World with a kindly air;
{zei de wereld met een vriendelijke toon;}
“The road I walk is a pleasant road.
{“De weg die ik bewandel is een plezierige weg,}
And the sun shines always there;
{en de zon schijnt altijd daar;}
Your path is thorny and rough and rude,
{uw pad is doornig en oneffen en ruw,}
But mine is broad and plain;
{maar de mijne is breed en vlak;}
My way is paved with flowers and dews,
{Mijn weg is geplaveid met bloemen en luxe,}
And yours with tears and pain;
{en de uwe met tranen en pijn;}
The sky to me is always blue,
{De lucht voor mij is altijd blauw,}
No want, no toil I know;
{Geen gebrek, geen gezwoeg ken ik;}
The sky above you is always dark,
{De lucht boven u is altijd donker,}
Your lot is a lot of woe;
{Uw lot is een lot van ellende;}
There’s room enough for you and me
{Er is ruimte genoeg voor u en mij}
To travel side by side.
{Om te reizen zij aan zij.”}
Half shyly the Church approached the World,
{Half schuw benaderde de kerk de wereld,}
And gave him her hand of snow;
{En gaf hem haar hand van sneeuw;}
And the old World grasped it and walked along,
{En de oude wereld greep het en wandelde voort,}
Saying, in accents low,
{Zeggende met een laag accent:}
“Your dress is too simple to please my taste;
{“Uw kleding is te eenvoudig om mijn smaak te behagen;}
I will give you pearls to wear,
{Ik zal u parels geven om te dragen,}
Rich velvets ans silks for your graceful form,
{Kostbaar fluweel en zijde voor uw elegante vorm,}
And diamonds to deck your hair”
{En diamanten om uw haar te bedekken.”}
The Church looked down at her plain white robes,
{De kerk keek neer op haar zuiver witte klederen,}
And then at the dazzling World,
{En toen op de verblindende Wereld,}
And blushed as she saw his handsome lip
{En bloosde toen zij zag zijn mooie lip}
With a smile contemptuous curled.
{Met een glimlach minachtend gekruld.}
“I will change my dress for a costlier one,”
{“Ik zal mijn kleed verwisselen voor een kostbaardere,”}
Said the Church, with a smile of grace;
{Zei de Kerk, met een glimlach van bevalligheid;}
Then her pure white garments drifted away,
{Toen dreven haar zuivere witte klederen weg,}
And the World gave, in their place,
{En de wereld gaf, in hun plaats,}
Beautiful saints and shining silks,
{Mooie satijn en blinkende zijde,}
34
Roses and gems and costly pearls;
{Rozen en edelstenen en kostbare parels;}
While over her forehead her bright hair fell
{Terwijl op haar voorhoofd haar lichte haar viel}
Crisped in a thousand curls.
{Gekruld in duizend krullen.}
“Your house is too plain”, said the proud old World,
{“Uw huis is te eenvoudig,” zei de trotse oude Wereld}
“I’ll build you one like mine,
{“Ik zal u één bouwen als de mijne,}
With walls of marble and towers of gold,
{Met muren van marmer en torens van goud,}
And furniture ever so fine”.
{En meubilair o zo mooi.”}
So he built her a costly and beautiful house;
{Dus bouwde hij haar een kostbaar en mooi huis;}
Most splendid it was to behold;
{Meest kostbaar was het om te aanschouwen;}
Her sons and her beautiful daughters dwelt there
{Haar zonen en haar mooie dochters woonden daar}
Gleaming in purple and gold;
{Blinkend in purper en goud;}
Rich fairs and shows in the halls were held,
{Amusante bazaars en opvoeringen werden in de hallen gehouden,}
And the World and his children were there.
{En de Wereld en zijn kinderen waren daar.}
Laughter and music and feasts were heard
{Gelach en muziek en gefeest werden gehoord}
In the place that was meant for prayer.
{In de plaats die bedoeld was voor gebed.}
There were cushioned seats for the rich and the gay,
{Daar waren zachte kussens voor de rijken en de vrolijken,}
To sit in their pomp and pride;
{Om te zitten in hun pracht en praal.}
But the poor who were clad in shabby array,
{Maar de armen die gekleed waren in hun slonzige kleding}
Sat meekly down outside.
{Zaten buiten nederig neer.}
“You give too much to the poor”, said the World.
{“U geeft te veel aan de armen,” zei de Wereld.}
“Far more than you ought to do;
{“Veel meer dan u behoort te doen;}
If they are in need of shelter and food,
{Indien zij beschutting en voedsel nodig hebben}
Why need it trouble you?
{Waarom moet het ú zorgen baren?}
Go, take your money and buy rich robes,
{Ga, neem uw geld, en koop kostbare gewaden.}
Buy horses and carriages fine;
{Koop paarden en mooie wagens;}
Buy pearls and jewels and dainty food,
{Koop parels en juwelen en verrukkelijk voedsel,}
Buy the rarest and costliest wine;
{Koop de zeldzaamste en kostbaarste wijn;}
My children, they dote on all these things,
{Mijn kinderen zijn dol op al deze dingen,}
And if you their love would win
{En als u hun liefde zou willen winnen}
You must do as they do, and walk in the ways
{Moet u doen zoals zij doen, en in de wegen wandelen}
That they are walking in.”
{Waar zij in wandelen.”}
So the poor were turned from her door in scorn,
{Dus werden de armen met verachting van haar deur weggezonden,}
And she heard not the orphan’s cry.
{En ze hoorde niet het geroep van de wees.}
But she drew her beautiful robes aside,
{Maar zij trok haar mooie gewaden opzij,}
35
As the widows went weeping by.
{Toen de weduwen wenend voorbij liepen.}
Then the sons of the World and the sons of the Church
{Toen liepen de zonen van de Wereld en de zonen van de Kerk}
Walked closely hand and heart,
{Nauw samen hand en hart,}
And only the Mater, who knoweth all,
{En slechts de Meester, Die alles kent,}
Could tell the two apart.
{Kon de twee van elkaar onderscheiden.}
Then the Church sat down at her ease, and said,
{Toen zat de kerk neer op haar gemak en zei:}
“I am rich and my goods increased;
{“Ik ben rijk en mijn goederen vermeerderd;}
I have need of nothing, or aught to do,
{Ik heb niets nodig, of niets anders te doen,}
But to laugh, and dance, and feast.”
{Dan te lachen, en dansen, en feesten.”}
The sly World heard, and laughed in his sleeve,
{De sluwe Wereld hoorde, en lachte in z’n vuist,}
And mockingly said, aside,
{En zei spottend terzijde:}
“The Church is fallen, the beautiful Church;
{“De Kerk is gevallen, de prachtige Kerk;}
And her shame is her boast and her pride”.
{En haar schande is haar roem en haar trots.”}
The angel drew near to the mercy seat,
{De engel trad nader tot de genadetroon,}
And whispered in sighs her name;
{En fluisterde zuchtend haar naam;}
Then the loud anthems of rapture were hushed,
{De lofzangen van verrukking werden toen tot zwijgen gebracht,}
And heads were covered with shame;
{En hoofden werden met schaamte bedekt;}
And a voice was heard at last by the Church
{En tenslotte werd een stem gehoord door de Kerk}
From Him who sat on the trone,
{Van Hem Die op de troon zat:}
“I know thy works, and how thou hast said,
{“Ik ken uw werken, en hoe gij gezegd hebt:}
“I am rich’, and hast not known
{‘Ik ben rijk,’ en hebt niet geweten}
That thou art naked, and poor and blind,
{Dat gij zijt naakt, en arm, en blind,}
And wretched before My face;
{En ellendig voor Mijn aangezicht;}
Therefore from My presence cast I thee out,
{Daarom werp Ik u uit van Mijn aangezicht,}
And blot thy name from its place”.
{En wis uw naam uit van haar plaats.”}
–Matilda C.Edwards.
Ik ken de schrijver van dit gedicht niet, maar het lijkt even geïnspireerd als datgene wat ik u uit de Bijbel hebt voorgelezen. Het gedicht vertelt hetzelfde verhaal net als de Bijbel dat doet. Zij die er van houden om zich te kleden en eruit te zien als de wereld, doen dat slechts omdat hun hand, als het ware, in de hand van de wereld is, en omdat de wereld weigert te wandelen met hen tenzij ze zich kleden als de wereld zich kleedt. Ironisch inderdaad — de wereld is trouw aan zijn belijdenis,
36
maar de dochters van Sion zijn niet getrouw aan de hunne! {1TG6: 36.1}
De wereld bleef maar pleiten. In de eerste plaats bleef de kerk zich terughoudend opstellen, Maar de wereld bleef maar pleiten en pleiten totdat hij uiteindelijk won. Degenen die dag aan dag een stro breed toegeven, zijn daarom juist degenen van wie Satan gebruik maakt om door hun invloed de kerk te laten vallen. Wordt waker Broeder! Wordt wakker Zuster! Voordat de Duivel eeuwige dwazen van ons allen maakt. {1TG6: 37.1}
God vraagt ons niet om iets aan te trekken dat onze lichamen zal roosteren. Maar Hij vraagt ons om iets fatsoenlijks aan te trekken dat Hem en Zijn boodschap van het uur zal vertegenwoordigen. Tenzij we dit doen, zal de wereld niet geloven dat Hij ons gezonden heeft, en wijzelf zullen beginnen te twijfelen. Onze manier van kleden zegt meer dan woorden dat kunnen. {1TG6: 37.2}
Vanzelfsprekend werkt de Duivel op beide manieren – het maakt hemzelf niet uit welke, maar hij is zorgvuldig in het zorgen voor de zondaars om hem zodoende voor zich te winnen. Als het ene uiterste niet zal werken, laat de Vijand hem het andere hebben – alles, om hem weg te houden van het midden van de weg, alles om hem ervan te weerhouden om de Here te volgen. {1TG6: 37.3}
Jes. 4:2 — “Te dien dage zal de spruit des Heren mooi en heerlijk zijn, en de vrucht der aarde zal voortreffelijk en aantrekkelijk zijn voor hen die ontkomen zijn van Israël.” {KJV.}
Te dien dage – op de dag wanneer de dochters van Sion hooghartig worden, op de dag waarop de zeven vrouwen de ene man zullen aangrijpen, in die tijd zal de spruit van de Here mooi en heerlijk zijn, en de vrucht der aarde voortreffelijk en aantrekkelijk voor hen die ontkomen zijn van Israël.
Waarvan zal Zijn volk aan ontkomen? Hier is het antwoord: {1TG6: 37.4}
37
Jesaja 3:1-3 — “Want zie, de Here, de Here der heerscharen, neemt steun en staf uit Jeruzalem en Juda weg: de gehele steun van brood, en de gehele steun van water; de held, en de krijgsman, de rechter, en de profeet, en de schrandere, en de oudste, de hoofdman over vijftig, en de en de eerbare man, en de raadsheer, en kundige handwerksman, en welbespraakte redenaar.” {KJV.}
Het is duidelijk dat zij ontkomen aan de vernietiging van deze zondaren in de kerk. {1TG6: 38.1}
Jes. 4:3 – “En het zal geschieden, dat hij die achtergelaten is in Sion, en hij die overblijft in Jeruzalem, heilig genoemd zal worden, namelijk een ieder die geschreven is onder de levenden te Jeruzalem.” {KJV.}
Alleen de heiligen, zij wiens namen geschreven blijven in het Boek, ontkomen aan de vernietiging die valt op de goddeloze in de kerk. Alleen zij vormen “het overblijfsel,” degenen die zijn achtergelaten. Wanneer zal dit geschieden? De Here Zelf heeft het antwoord: {1TG6: 38.2}
Jes. 4:4-6 — “Wanneer de Here het vuil der dochters van Sion zal hebben afgewassen, het bloed van Jeruzalem uit het midden daarvan zal hebben gereinigd door de Geest van gericht, en door de Geest van verbranding. En de Here zal over iedere woonplaats van de berg Sion, en over haar samenkomsten, des daags een wolk en rook scheppen, en het schijnsel van een vlammend vuur des nachts: want over alle heerlijkheid zal een beschutting zijn. En er zal een tent zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevluchtsoord, en een beschutting tegen storm en tegen regen.” {KJV.}
Het zal geschieden wanneer de reiniging van de kerk plaats vindt, tijdens het Oordeel voor de Levende in het huis
38
van God (1 Pet.4:17), tijdens de scheiding van de tarwe van het onkruid, in de oogsttijd, de tijd wanneer de goede vissen worden gescheiden van de slechte, de bokken van tussen de schapen (Mat. 25:32). {1TG6: 38.3}
In deze tijd van benauwdheid, wanneer elk element aan het werk is om de tijd van benauwdheid {teweeg} te brengen zoals nooit geweest is (Dan 12:1), zal God Zijn kerk reinigen om zodoende Zijn volk te beschermen tegen de benauwdheid die zij tegemoet gaat. Het volk dat wordt achtergelaten nadat de zondaren zijn weggenomen, het “overblijfsel,” zal volkomen vrede hebben. {1TG6: 39.1}
De Here roept nu mannen en vrouwen op “om te verkondigen de vrijheid aan de gevangenen, en opening van de gevangenis aan hen die gebonden zijn; om te verkondigen het aangename jaar des Heren, en de dag van wraak van onze God, om te troosten allen die treuren; om te beschikken hen die treuren in Sion: om te geven schoonheid in plaats van as, de vreugdeolie in plaats van gerouw, het lofgewaad in plaats van de geest van zwaarmoedigheid; opdat zij genoemd mogen worden bomen der gerechtigheid, de planting des Heren, dat Hij verheerlijkt mag worden. En zij zullen de vorige verwoestingen oprichten, en zij zullen de verwoeste steden herstellen, de verwoestingen van vele generaties. {1TG6: 39.2}
“En vreemden zullen staan en uw kudden voeden en de zonen van de buitenlander zullen uw ploegers en wijngaardeniers zijn. Maar u zult genoemd worden de Priesters van de Here; mensen zullen u noemen de bedienaren van onze God; gij zult eten de rijkdommen van de Heidenen, en in hun heerlijkheid zult gij u beroemen. Voor uw schande zult gij het dubbele hebben; en voor verwarring zullen ze zich verblijden in hun aandeel; daarom zullen ze in hun land het dubbele bezitten; eeuwige vreugde zal hen ten deel vallen.Want Ik de Here heb recht lief, Ik haat roof voor brandoffers; en Ik zal hun werk
39
in Waarheid leiden, en ik zal een eeuwig verbond met hen maken. En hun zaad zal bekend zijn onder de heidenen, en hun nakomelingen onder de volken: allen die hen zien zullen hen herkennen, dat zij het zaad zijn welke de Here gezegd heeft. {1TG6: 39.3}
“Ik zal mij zeer verblijden in de Here, mijn ziel zal verheugd zijn in mijn God; want Hij heeft mij gekleed met de klederen van verlossing, Hij heeft mij bedekt met het gewaad der gerechtigheid, zoals een bruid zichzelf versiert met haar juwelen. Zoals de aarde haar spruit voortbrengt, en zoals de tuin maakt dat de dingen die erin zijn gezaaid uitspruiten; zo zal de Here God maken dat gerechtigheid en lof uitspruiten voor al de natiën. {1TG6: 40.1}
“Om Sions wil zal Ik niet zwijgen en om Jeruzalems wil zal Ik niet rusten, totdat de gerechtigheid ervan voortgaat als helderheid, en de verlossing daarvan als een lamp die brandt. En de heidenen zullen uw gerechtigheid zien, en alle koningen uw heerlijkheid; en gij zult met een nieuwe naam genoemd worden, welke de mond des Heren zal noemen, gij zult ook een kroon der heerlijkheid in de hand des Heren zijn, en een koninklijke diadeem in de hand van uw God. Gij zult niet meer betiteld worden: Verlatene; noch zal uw land meer betiteld worden: Woestenij; maar gij zult genoemd worden: Hephzibah {Mijn Welgevallen}; en uw land: Beulah {Gehuwde}: Want de Here verlustigt Zich in u, en uw land zal gehuwd zijn. Want zoals een jongeling een maagd huwt, zo zullen uw zonen u huwen, en zoals de bruidegom zich over de bruid verblijdt, zo zal uw God Zich over u verblijden. Ik heb wachters op uw muren aangesteld, o Jeruzalem, die nooit zullen zwijgen, dag noch nacht; gij, die melding maakt van de Here, zwijgt niet. En geeft Hem geen rust, totdat Hij grondvest, en totdat Hij Jeruzalem stelt tot een lof
40
op aarde. De Here heeft gezworen bij Zijn rechterhand en bij de arm Zijner sterkte: voorzeker zal Ik niet meer uw koren aan uw vijanden tot spijze geven; en de zonen van de vreemdelingen zullen niet drinken de wijn {most} waarvoor gij gearbeid hebt; maar zij die het vergaderd hebben zullen het eten, en de Here loven; en zij die het bijeen gebracht hebben, zullen hem drinken in de voorhoven van Mijn heiligheid. Gaat door, gaat door de poorten, bereidt gij de weg voor het volk, verhoogt, verhoogt de hoofdweg, vergadert de stenen eruit, heft een banier omhoog voor de volken. Ziet de Here heeft verkondigd tot het einde der wereld: Zegt gij tot de dochter Sions: Zie, uw verlossing komt; zie, Zijn loon is bij Hem, en Zijn werk vóór Hem. En zij zullen hen noemen: Het het heilige volk, De verlosten des Heren; en gij zult genoemd worden: Uitgezochten, Een niet-verlaten-stad.” Jes. 61:1-11; 62: 1-12. {KJV.} {1TG6: 40.2}
Waarom niet naar God terugkeren? Doet er niet toe wat voor een slechte zondaar u mag zijn, Hij zal u met blijdschap vergeven. Waarom aanvaard u niet nú zijn uitnodiging? U kunt het zich niet veroorloven om voor eeuwig verloren te gaan, u wilt zeker niet deze toekomstige heerlijkheid missen welke voorgesteld is door de profeten, en nu fris aan het licht gebracht is. “Hebt de wereld niet lief, noch de dingen die in de wereld zijn. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen, en de trots des levens, is niet van de Vader, maar van de wereld. En de wereld gaat voorbij, en de begeerte daarvan, maar hij die de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.” 1 Joh. 2:15-17. {KJV.} “Daarom, gelijk de heilige Geest zegt: Heden, indien gij Zijn stem zult horen, verhardt uw harten niet, zoals bij de provocatie {getart of uitdaging}, ten dage van de verzoeking in de woestijn.” Hebr. 3:7,8. {KJV.} {1TG6: 41.1}
Dit is uw kans. Vandaag kunt u het aangrijpen of u kunt het voorbij laten gaan, maar morgen zult u of
41
springen van vreugde, of uw tanden knarsen in de buitenste duisternis. Nu hangt het allemaal van u af. {1TG6: 41.2}
Zeker zult u niet zo goedkoop uitkomen door al deze onovertroffen heerlijkheid te verzaken, en vanuit Gods hartverscheurende pleidooi om de wereld te laten vallen en met geheel het hart terug te keren tot Hem, nu bij Zijn laatste geroep. {1TG6: 42.1}
—000—
Can the World See Jesus in You?
{Kan de Wereld Jezus in U Zien?}
Do we live so close to the Lord today,
{Leven wij zo dicht bij de Heer vandaag,}
Passing to and fro on life’s busy way,
{Heen en weer gaand op ‘s levens drukke weg,}
That the world in us can a likeness see
{Dat de wereld in ons een gelijkenis kan zien}
To the Man of Calvary?
{van de Man van Calvary (Golgotha)?}
Do we love, with love to His own akin,
{Hebben wij lief, met liefde aan dat van Hem gelijk,}
All His creatures lost in the mire of sin?
{Al Zijn schepselen verloren in het slijk der zonde?}
Will we reach a hand, whatsoever it cost,
{Zullen wij een hand uitreiken, wat de prijs ook mag zijn,}
To reclaim a sinner lost?
{Om een verloren zondaar terug te winnen?}
As an open book they our lives will read,
{Als een open boek zullen zij onze levens lezen,}
To our words and acts giving daily heed;
{Aan onze woorden en handelingen dagelijks gehoor gevend;}
Will they be attracted, or turn away
{Zullen zij worden aangetrokken, of verstoten}
From the man of Calvary?
{Van de man van Calvary?}
Can the world see Jesus in me?
{Kan de wereld Jezus in mij zien?}
Can the world see Jesus in you?
{Kan de wereld Jezus in u zien?}
Does your love to Him ring true,
{Dring uw liefde tot Hem door,}
And your life and service, too?
{En uw leven en dienstbaarheid, ook?}
Can the world see Jesus in you?
{Kan de wereld Jezus in u zien?}
–Mrs. C.H. Morris
— 000 —
42