fbpx

Deel 1 Tijdige Groeten Nrs. 01, 02

 1

GEBEDSGEDACHTE  TER  OPENING:

   Ik zal lezen uit  “The Mount of Blessing,” p. 147 {“Gedachten van de Berg der Zaligsprekingen,” blz. 88}, alinea 1 tot 3. Deze alinea’s zijn gebaseerd op het schriftgedeelte: “Zoekt gij eerst het Koninkrijk van God.” {1TG1: 2.1}

M.B., p. 147 — “De mensen die luisterden naar de woorden van Christus, hoorden nog steeds vol verlangen toe, of hij op enigerlei wijze het aardse koninkrijk zou aankondigen. Terwijl Jezus de schatten des hemels voor hen opende, luidde de vraag die voor alles hun geest beheerste: Hoe zal een band met Hem onze vooruitzichten in de wereld kunnen verbeteren? Jezus toont aan, dat zij, doordat zij de dingen van de wereld tot hun voornaamste zorg maakten, als de heidense volken rondom hen waren, die leefden alsof er geen God was, Wiens tedere zorg over Zijn schepselen is uitgestrekt. {1TG1: 2.2}

   “(…) ‘Uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft. Maar zoekt gij eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden.’ {Luk. 12:30; Matt. 6:33.} (…) Stel uw harten open, om dit koninkrijk te ontvangen, en maak het dienen daarvan tot uw hoogste belang. Hoewel het een geestelijke koninkrijk is, behoeft u niet bevreesd te zijn, dat er niet gezorgd zal worden voor uw behoeften in dit leven. Indien ge uzelf aan de dienst van God geeft, zal Hij, Die alle macht in hemel en op aarde bezit, in uw behoeften voorzien. {1TG1: 2.3}

   Jezus zegt niet, dat het niet noodzakelijk is, dat wij ons inspannen, maar Hij leert dat wij Hem de eerste en de laatste en de beste in alles moeten maken. Wij moeten ons niet bezighouden met een zaak, geen dingen najagen, geen genoegens zoeken, die de uitwerking van Zijn gerechtigheid in ons karakter en leven zouden kunnen verhinderen. Wat wij ook doen, moet van harte gedaan worden, als voor de Here.” {1TG1: 2.4}

   Laten wij nu knielen en bidden dat wij het vooruithelpen van het Koninkrijk tot onze voornaamste belang maken; dat wij geen enkele bezigheid tussenbeide laten komen in onze hartgrondige dienstbaarheid aan de Heer; en dat wij van ganser harte geloven dat de Heer in al onze behoeften zal voorzien. Alleen dan zullen wij de toekomst niet vrezen. {1TG1: 2.5}

— 0 —

2

1″TIJDIGE GROETEN”1

“DE WEG TERUG NAAR EDEN.”

LEZING DOOR V.T. HOUTEFF, BEDIENAAR VAN

DE DAVIDIAN ZEVENDE-DAGS ADVENTISTEN,

SABBAT, 3 AUGUSTUS, 1946

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS.

Gen. 3:17 — “En tot Adam zeide Hij: ‘Omdat gij geluisterd hebt naar de stem van uw vrouw, en van de boom hebt gegeten, waarvan Ik u gebood zeggende: gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt; met smart zult gij daarvan eten al de dagen van uw leven.”

   Nadat Adam in zonde gevallen was, Wat zei de Here tot hem? — “Omdat gij naar de stem van uw vrouw geluisterd hebt, gedaan hebt wat gij niet mocht doen, en gegeten hebt van de vrucht van welke Ik u verboden heb te eten, om deze reden is de aardbodem vervloekt, niet tegen u, maar om uwentwil.” {1TG1: 3.1}

   Dwaling welke tegengesteld is aan waarheid, zou hebben gezegd: “gezegend is de aardbodem om uwentwil.” En in plaats van te zeggen: “Met smart zult gij eten al de dagen van uw leven,” zou dwaling gezegd hebben: “Met plezier zult gij ervan eten al de dagen van uw leven.” Met andere woorden, terwijl God een vloek uitspreekt, spreekt Satan onder dezelfde omstandigheden een zegen uit. Vandaar dat de wereld die is afgestemd op Satans redevoering, met plezier verwacht te leven al haar dagen. 0ndanks dit heeft de wereld genoeg zorgen. Genoeg ervan. {1TG1: 3.2}

Vers 18 — “Ook zal het u doornen en distels voortbrengen, en gij zult het gewas des velds eten.”

3

  De Duivel zou natuurlijk hebben gezegd: “Rozen en bloemen zal het u voortbrengen.” En in plaats van te gebieden: “Gij zult het gewas des velds eten,” zou hij hebben gezegd: “Gij zult alles wat gij in het veld vindt eten.” Inderdaad, dat zegt hij niet in een boek, maar hij zegt het wel in de harten van alle levenden, en zij gehoorzamen ijverig zijn stem. {1TG1: 4.1}

Vers 19 — “In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren.”

   Satan zou hebben gezegd:”Met plezier zult gij brood eten totdat gij, door het evolutieproces, als God  zult worden; want uit een onbeduidende atoom zijt gij genomen, en tot een machtige God zult gij u ontwikkelen, naargelang gij almaar doorgaat.” {1TG1: 4.2}

   Wat had God echter gezegd?–“In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten al de dagen van uw leven; dat betekent, voor uw eigen bestwil, zult u nu hard werken om uw brood te verdienen, en u zult zich daarmee ook tevreden moeten stellen.” Hoewel dit niet het lot van de mens was voordat hij zondigde, werd het zijn lot zo gauw als hij uit de Hof werd genomen, zodra hij de vloek verdiende. {1TG1: 4.3}

   “Maar”,vraagt u zich af,”waarom was het Gods bedoeling dat wij allen moeilijkheden en zorgen zouden moeten doorstaan voordat wij worden teruggebracht naar Eden? Als Hij ons terug zal nemen, waarom heeft Hij het niet in het begin gedaan, in Adams dagen?” Het antwoord op al deze vragen wordt gevonden  in: {1TG1: 4.4}

Lucas 15:11-13: “En Hij zeide: Een zekere mens had twee zonen. En de jongste van hen zeide tot zijn vader: Vader, geef mij het deel der goederen, dat mij toekomt. En hij verdeelde zijn bestaan onder hen.

4

En niet vele dagen daarna verzamelde de jongste zoon alles bijeen, en ging op reis naar een ver land, waar hij zijn vermogen verkwistte in een leven van overdaad.”

   Het verhaal is dat er twee zonen in het gezin waren. De oudste verkoos om thuis te blijven, maar de jongste verkoos om weg te gaan van huis. En u weet wat kort daarna gebeurde: de jongste zoon  verkwistte al zijn vermogen in een leven van overdaad. {1TG1: 5.1}

   Ik weet zeker dat de vader van te voren wist dat z’n zoon de moeilijkheden tegemoet ging. Hij hield van hem en verlangde ernaar de jongeling de schande, het verdriet en de zware beproevingen waar hij op afstevende, te besparen. Juist het feit dat, de vader bij de terugkeer van de jongen, hem reeds van veraf tegemoet ging en een feestmaal voor hem liet bereiden, zelfs nadat hij zijn vaders vermogen had verkwist en de familienaam te schande had gemaakt, is genoeg bewijs dat de vader zielsveel van de jongen hield. De jongen werd toegestaan om zijn thuis te verlaten alleen omdat niets dan zijn eigen ervaring hem ooit  zijn dwaasheid kon aantonen, en de liefde van zijn vader voor hem kon bewijzen. {1TG1: 5.2}

   Wat noodzaakte de jongen om een afkeer te hebben van thuis? — Het was zijn verlangen om overdadig te leven. Geen jongen of meisje verlaat thuis onder dezelfde omstandigheden verlaten, tenzij de hoop gekoesterd wordt om vrijheid te verwerven en om een overdadig leven te leiden, en om naar eigen wil alles te doen wat het vleselijk hart begeert te doen. {1TG1: 5.3}

  Er kan wel heel wat tijdelijk genot in verkwisting zijn, maar het eindigt slechts in vernedering en schande. Als de verkwister {de verloren zoon} in onze tijd zou leven, wat veronderstelt u dat hij zou doen om de hoofdweg van genot aan te vangen, om een plezierige tijd te hebben? — Het eerste zou hij voor zeker zou doen, indien mogelijk, is het kopen van een auto,

5

mooie kleren, een diamanten ring, een fonkelende jas speld {of das speld}, en een polshorloge. O ja, hij zou niet nalaten om een bloem in zijn revers {vest- of jasomslag} en om een zijden zakdoek in zijn zak te steken. (Er mag wel niets verkeerds zijn aan het bezitten van sommige van deze dingen, maar het is zeker niet raadzaam of zelfs van een goede smaak getuigend dat men zich versierd met van alles wat maar aangedaan kan worden. Het is, op zijn zachts gezegd, belachelijk dat men zich als een pauw kleed. {1TG1: 5.4}

   En wie zou de eigenzinnige jongeling met zich meenemen? De meisjes, natuurlijk. En waar zouden zij naar toe gaan?–Niet waar de predikanten gaan, noch naar de kerk. {1TG1: 6.1}

Vers 14 — “Toen hij er alles doorgebracht had, kwam er een zware hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden.”

   Als u alles wat u hebt en wat u hebt verdiend uitgeeft, zult ook u vroeg of laat gebrek lijden. Voorzienigheid zorgde voor de hongersnood zodat de jongen tot “zichzelf”, tot bezinning kon komen. Inderdaad, geen jongen rent weg van huis als hij zichzelf is; En, omgekeerd, komt hij ook niet vol begrip terug naar huis voordat hij tot zichzelf komt. Zo leert hij zijn les, maar tegen wat een prijs! Tegen Wat een prijs! {1TG1: 6.2}

Verzen 15,16 — “En hij trok er op uit en voegde zich bij aan een der burgers van dat land; en die zond hem naar zijn velden om varkens te hoeden. En hij begeerde zijn buik te vullen met de schillen die de varkens aten; doch niemand gaf ze hem.”

   De verkwister vond uiteindelijk wel een baan, maar het “betaalde de rekening” niet. Hij leed nog steeds gebrek. {1TG1: 6.3}

Verzen 17-19 — “En toen hij tot zichzelf kwam zeide hij: Hoeveel huurlingen van mijn vader hebben brood

6

in overvloed en ik kom om van de honger! Ik zal opstaan en naar mijn vader gaan en tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en voor u, ik ben niet meer waard uw zoon te heten; stel mij gelijk met een uwer huurlingen.”

   Hij ontdekte uiteindelijk dat hij de dwaas had uitgehangen, dus hij begon bij zichzelf te overwegen om terug te keren naar huis, zeggende: “Bedenk eens hoeveel dienstknechten in mijn vaders huis zijn en zij hebben allen genoeg. Waarom zou ik van de honger moeten omkomen? Maar, wat zal ik zeggen als ik daar aankom?” Tot zichzelf gekomen, voelde hij natuurlijk, dat hij het juiste moest zeggen, datgene dat hem bij zowel de hemel als de aarde zou aanbevelen. {1TG1: 7.1}

   Had de jongeling de raad van zijn vader in de eerste plaats opgevolgd, dan hoefde hij niet vernederd te worden. En wat een vernedering! En wat een les ook, niet alleen voor de jongeren, maar ook voor de ouden. Ja, er zijn duizenden, jong en oud gelijk, die grote lessen leren, maar zij betalen vaak een enorme prijs alleen omdat ze altijd luisteren naar de “onzin” van de duivel. Waarom laten zij zich zo gemakkelijk meeslepen door zijn verlokkingen?–Alleen omdat zijn aantrekkelijke lokaas spreekt tot de zelfzuchtige en zondige aard van de mens. {1TG1: 7.2}

   De verkwister’s vernedering staat alle jongeren te wachten die geen voordeel trekken uit de raad van de ouderen, en al de ouderen die geen voordeel trekken uit de raad van de Heer. Dit is een van de wetten van God welke niemand ooit in staat is geweest te omzeilen. {1TG1: 7.3}

   De ervaring van de verkwister beantwoordt nu de vragen: Waarom heeft God Adam uit de Hof verwijderd? Daar God hem toch eens moet vergeven, waarom heeft Hij niet kort na zijn val vergeven, en hem teruggenomen naar Eden? Waarom kon de gehele mensheid niet het ondergaan van ellende  en dood bespaard gebleven zijn

7

voor de terugkeer naar Eden? {1TG1: 7.4}

   Had God Adam en Eva  toegestaan om in de Hof te blijven nadat zij hadden gezondigd zodat zij toegang bleven hebben tot de “boom des levens”, dan zou Hij daardoor hun zondige levens in hun zondige staat hebben laten voortduren. Wat zou dat iets vreselijks geweest zijn — zondaars die voor eeuwig en altoos moesten leven! En had Hij hun en hun nakomelingen moeilijkheden en dood bespaard, dan zouden zij zich niet meer kunnen realiseren hoe het is om in zonde te leven, nee, niet meer dan dat de verkwister dat zou kunnen voordat hij losbandigheid, faillissement, zware arbeid en armoede had ondergaan. {1TG1: 8.1}

   “Maar”, zegt u, “Als de Heer Adam en Eva niet zou kunnen brengen naar de Hof voordat zij eerst de dood en de opstanding hadden ondergaan, moest Hij de aarde dan vervloeken en maken dat zij in het zweet huns aanschijns hun brood verdienden?” En waarom noodzaakte Hij hen om hun brood gedurende 6000 jaren met smart te eten? zij in zorgen hun brood aten 6000 jaren lang? — Omdat allen die ooit het Koninkrijk binnen zullen gaan, Eden weer binnengaan, eerst tot bezinning moeten komen net als de verkwister dat deed, want een ieder moet zich kunnen realiseren dat alles wat zich buiten de Hof bevindt niets meer is dan zwijnenvoer. {1TG1: 8.2}

   Omdat werken belangrijk is en omdat zondaren van nature het werken minachten, werden de doornen en distels gemaakt om hun te dwingen om aan het werk te gaan om in hun levensonderhoud te voorzien. Als wij het onaangename onkruid in de grond laten, en onze tijd besteden aan het hebben van plezier, dan zal het de goede gewassen verstikken, en wij zullen, net als de verkwister, honger lijden. Dus: geen werk, geen eten. God, Die weet wat het beste voor ons is, heeft beschikt dat wij langs de harde weg in ons levensonderhoud voorzien, dat wij de hele dag werken en daarbij een weinig rusten. {1TG1: 8.3}

  Voor degenen die tot bezinning komen, is werken

8

plezier. Alleen dwazen haten werk. {1TG1: 8.4}

   Voordat de moderne machine was uitgevonden hadden landbouwers niet zoveel last van de plagen zoals nu het geval is. Maar net zoals de machines toenamen en verbeterden, zo deden de insecten dat ook. Om welke reden? — Om ons aan het werk te houden en zodoende van kwaadheden af te houden. {1TG1: 9.1}

   Toen ik een paar jaar geleden in de Verenigde Staten kwam, zag ik allerlei soorten machines, machines die in een korte tijd een hoop werk deden. Maar naast deze gerieven, wat zag ik nog meer? — Ik zag doornen en distels in duizendvoud toegenomen, en allerlei plagen die de gewassen verteerden. {1TG1: 9.2}

   In het land van ouds hadden wij geen machines, maar wij hoefden ook nooit gewassen te besproeien. Waarom? — Omdat de mensen zonder de hulp van de machine bezig waren zoals dat het geval was. Als zij ook plagen moesten bestrijden, zonder iets om hen te bestrijden, dan zouden zij niets kunnen verbouwen en honger moeten lijden. Aldus is gebleken dat wanneer de machine ons vrijmaakt van werken, stuurt God de insecten om ons weer aan het werk te zetten. {1TG1: 9.3}

   De Heer gebood dat wij met zweet ons levensonderhoud zouden verdienen, maar Hij wist dat de meesten van ons dat niet zouden doen als wij het niet hoefden. En Hij wist ook dat als wij niet veel hadden te doen, wij kwaadheden zouden begaan, in losbandigheid leven, en dus nimmer tot bezinning zouden komen, en nooit meer terug zouden keren naar Eden. Daarom vervloekte Hij de aarde voor ons bestwil. {1TG1: 9.4}

   Bovendien, voor de vrouw die neerzit en weinig doet in haar huis in orde te houden, brengt God de wandluizen en de kakkerlakken, muizen en ratten, de vliegen en mieren, luizen en vlooien, en ook de muskieten. Dezen zullen haar binnen- en buitenshuis aan het werk zetten  als

9

niets anders dat zal doen. {1TG1: 9.5}

   Ware het niet voor de plagen, wat zou de mens dan zijn! Zoals u ziet, heeft God al deze dingen gemaakt voor een goed doel, maar ondanks de plagen die luiaards aansporen om op te staan en in beweging te komen, kiezen sommigen er toch voor om als varkens te leven! Waarom wachten totdat Hij Zijn grote leger van plagen stuurt? Waarom niet Zijn raad opvolgen, bezig blijven, en doen wat u kan om anderen gelukkig te maken, de wereld beter te maken dan het is, om het te laten weten dat u erin bent om het goed te doen, {en} niet om een last erop te zijn? Dan zullen de engelen zich verlustigen om zich rondom u te legeren en de Here Zelf zal komen en maaltijd met u houden. {1TG1: 10.1}

   Als wij Gods zaak maken tot onze zaak, Zijn Koninkrijk tot ons thuis, dan zullen al de andere dingen die wij nastreven en waar wij ons zorgen over maken aan ons gegeven worden in grote overvloed. Laat ons dan niet langer Christenen van buiten en Heidenen in het hart zijn, maar laat ons eerder zonder “leugen in onze mond” en met “palmtakken in onze handen” zijn. {1TG1: 10.2}

   Waarom moest de mensheid zesduizend jaar wachten voordat zij kon terugkeren naar Eden? — Omdat het zo lang duurt om groot genoeg aantal berouwvolle verkwisters te verkrijgen, verkwisters die tot zichzelf komen, die zich realiseren dat het beter is om een deurbewaker in het Vaders huis te zijn dan om weg te zinken in zogenaamd genot, weg van Zijn huis. God neemt geen van ons terug in Eden in de staat van gezindheid ** waarin wij geboren zijn. Neen, niet meer dan dat Hij Adam terug nam in Eden in zijn gevallen toestand. Allen moeten tot zichzelf komen.** “(…) Benauwdheid zal zich geen tweede maal verheffen.” Nahum 1:9. {KJV.} {1TG1: 10.3}

   Nu kunnen wij zien waarom het gemakkelijker is voor een kameel om door het oog van de naald te gaan dan dat een rijke mens** het Koninkrijk binnengaat. Alleen de verkwisters die door e

10

rvaring zich realiseren dat deze wereld niet hun Vaders huis is, alleen zij die terugweg naar Eden aanvangen met dezelfde soort  gezindheid en dezelfde soort belijdenis als de verkwister zullen het Koninkrijk samenstellen. {1TG1: 10.4}

   Bovendien, toen de kinderen van Israël het land Egypte binnengingen, leden zij een prettig bestaan in Goosen. Zij leefden als koningen. Ja, zij hadden zelfs een beter leven dan de beste Egyptenaren. God wist echter, dat als, wanneer de tijd naderde voor hun bevrijding, zij nog steeds als koningen leefden, als alles zo gemakkelijk voor hen bleef doorgaan zoals het was geweest terwijl Jozef nog leefde, zij nooit, nooit zouden besluiten om naar het beloofde land terug te gaan. Aldus geschiedde het dat beproevende omstandigheden der voorzienigheid hen ertoe brachten om dag en nacht om verlossing te roepen. Toen waren zij klaar om te gaan. Om het echter zeker te stellen, liet de Here de Egyptische opzichters toe hun ruggen te geselen en hun arbeid extra te verzwaren terwijl Mozes in het land was. Gelijkerwijs moet ook de liefde voor de wereld uit ons weggeslagen worden, als wij ooit willen beginnen met de terugkeer naar Eden. {1TG1: 11.1}

   Als u, jongeling of meisje, losbandig wilt leven, dan kunt u dit krijgen. Inderdaad, er is tegenwoordig meer te vergaren dan in de tijd van de verloren zoon. Maar denk eraan dat als u ooit terug wilt gaan naar ons huis in Eden, dat u net als hem dezelfde prijs zal moeten betalen. Er is geen vrije toegang voor niemand, oud of jong. {1TG1: 11.2}

Pred.4:5 — “De dwaas vouwt zijn handen samen, en eet zijn eigen vlees.”

   De dwaas vouwt zijn handen samen; hij minacht het werk. Hij eet zijn eigen vlees. In plaats van te werken, zal hij zelfs hongerig blijven, hetgeen maakt dat zijn maag teert op

11

haar reserve vet, en zo wordt hij gestadig magerder. Wie wil een dwaas zijn? {1TG1: 11.3}

Pred. 7:2 — “Het is beter te gaan naar het huis van rouw dan te gaan naar het huis van feestgelag; want dat is het einde van alle mensen en de levende zal het in zijn hart leggen.”

   Het huis van feestgelag brengt het einde van alle mensen die leven voor genot, voor losbandig leven. “De levende zal het in zijn hart leggen.” “.” Zij dan, die het niet ter harte leggen, leven niet echt, en zij moeten herleven. {1TG1: 12.1}

Vers 3 — “Verdriet is beter dan lachen, want bij de droefheid van het gelaat is het  hart beter gemaakt.”

   Als u toegeeft aan “plezier”, zal uw hart eens bedroefd worden gemaakt, maar als uw hart bedroefd is, zal het blij gemaakt worden. Alleen een dwaas kiest om in het huis van vrolijkheid te zijn. Wat mij betreft, zou ik liever zijn in het huis van rouw, “kwelling lijdende met het volk Gods, dan tijdelijk van de zonde te genieten.” Hebr.11:25. {1TG1: 12.2}

   Er waren twee mannen die een vennootschap sloten nadat de Here hen vroeg om naar een ander land te gaan, ver van hun thuisland. Daar werden ze rijk. In feite werden ze zo rijk, dat ze van elkaar moesten scheiden in twee groepen. {1TG1: 12.3}

   De een die verkoos om op de heuvels te wonen, die verkoos om een de zware manier in zijn levensonderhoud te voorzien, bleek de wijzere te zijn. Maar de een die verkoos om op de vlakten te wonen, waar hij een gemakkelijk leven kon lijden, bleek uitzonderlijk dwaas te zijn. De laatst genoemde, weet u, was ook jongere. Hij sloeg zijn tent op in de richting van Sodom, en hoe langer hij naar de stad keek, hoe dichter hij er naar toe werd gedreven. Uiteindelijk besloot hij om zijn tent precies erin te

12

plaatsen waar hij alles beter kon bekijken. {1TG1: 12.4}

   Hij werd een belangrijke man, misschien de burgemeester van de stad zoals sommigen denken, en vandaar dat hij bij de poort zat van Sodom. Het meest waarschijnlijke is echter, dat hij daar zat  wachten op vreemdelingen om hen in zijn huis uit te nodigen. Inderdaad, Lots gezin leed een opwindend, losbandig leven onder de Sodomieten, maar het genot duurde niet lang voort, en Lot verloor van de ene op de andere dag alles wat hij ooit bezat: hij kwam eruit als de armste onder de armen. Zoals u ziet, betaalde Lot een hoge prijs voor zijn genot, en als u zo’n prijs wilt betalen voor uw genot, kunt u doen zoals hij deed. {1TG1: 13.1}

   Weet u, de man uit wiens geschriften wij nu lezen was en is nog steeds de wijste man die de wereld ooit heeft gehad. Wat had hij nu gezegd dat de dwaas doet? — De dwaas gaat in het huis van vrolijkheid. Wilt u voordeel trekken uit de ervaring van anderen? Wilt u de raad van de wijze man opvolgen? Als u dat doet, dan zal  wijsheid uw deel zijn. {1TG1: 13.2}

Pred. 10:18 — “Door veel luiheid vervalt het gebouw; en door werkeloosheid der handen lekt het huis door.”

   Het huis van de luie man vervalt, zijn huis rot weg zelfs voordat hij het heeft afgemaakt, of voordat hij het heeft laten repareren. Hij is in alles laat — een slechte gewoonte die men kan aanleren. Wanneer u uitrijdt naar het platteland, dan zult u langs de kant van de weg opmerken dat de huizen die erg vervallen en verwaarloosd zijn, de huizen zijn van hen waarvan u hun tijd op de veranda’s ziet weg schommelen wanneer zij zouden moeten werken. Maar u zult nauwelijks iemand werkeloos zien zitten rondom de huizen die goed zijn verzorgd. Mocht u toch mensen zien, dat zult u zien dat zij iets doen. Broeder, zuster, wat bent u aan het doen? Kent u de weg terug naar Eden? {1TG1: 13.3}

13

   Laat ons weer teruggaan naar Prediker. {1TG1: 14.1}

Pred. 3:17 — “Ik zeide in mijn hart: God zal de goddeloze en de rechtvaardige oordelen, want er is een tijd daar voor ieder voornemen en voor ieder werk.”

   God zal de goddeloze en de rechtvaardige oordelen, want er is een tijd voor elk voornemen en voor werk. Iedereen zal rekenschap geven voor zowel zijn tijd als voor zijn daden. {1TG1: 14.2}

Pred. 8:6 — “Want elk ding heeft zijn tijd en zijn wijze; immers het kwaad des mensen drukt zwaar op hem.”

   Omdat er een tijd is voor elk voornemen en elk werk, zal er daarom een tijd van oordeel zijn voor zowel in de kerk als voor in de wereld. En omdat er een tijd en een periode is voor elk voornemen, is het kwaad van de mens toegenomen als hij zich niet houdt aan deze Goddelijke wet. Hij moet alles op tijd doen, opdat zijn ellende niet toeneemt. {1TG1: 14.3}

Spreuken 6:6 — “Ga tot de mier, gij luiaard, let op haar wegen en weest wijs.”

   De mens, een leerling; de kleine mier een leraar! Wat een vernederende verklaring tegen de nietsdoener! {1TG1: 14.4}

Verzen 7, 8 — “Hoewel zij geen gids heeft, noch opziener, noch heerser, bereidt zij in de zomer haar brood, verzamelt zij in de oogst haar spijs.”

   De mier weet wat te doen, wanneer het te doen en doet het. Zij faalt nooit in het voorzien van haar levensonderhoud hoewel zij geen baas heeft. Zou u afdalen in haar huis, {dan} zou u meer voorraden vinden dat het seizoen vereist. Zij weet wanneer oogst komt, en weet hoe

14

zij het meeste eruit kan halen. Als een mens faalt om als de mier te doen, als hij faalt om te letten op de tijd en het seizoen, dan zal zijn ellende zeker toenemen. {1TG1: 14.5}

   Was deze raad van mensen gekomen, dan zouden wij het misschien niet nodig hebben; maar het kwam van God, van Hem, Die alles beheerst. Hij kent uw leven, van de tijd dat u bent geboren tot aan de tijd dat u sterft. Hij kent het soort leven dat u zult leiden. U kunt veroorzaken dat u de weg van de verkwister moet gaan, maar hoe veel beter is dat als u dat niet doet. Het beste voor u is de weg van de Vader te gaan. {1TG1: 15.1}

   Gedenk altijd dat er slechts twee hoofdgezindheden zijn in de wereld — de gezindheid van God en de geziendheid van Satan. Wij, zondaren, zijn geboren met de gezindheid van Satan, en dit behouden wij totdat wij wedergeboren zijn, geboren uit de Geest en met de gezindheid van God. Om dan het goede te doen, moeten wij het tegengestelde doen van wat ons natuurlijke gezindheid ons zegt, en dan zullen wij datgene doen waarnaar God’s gezindheid streeft om ons te laten doen. {1TG1: 15.2}

   De jongeren weten wat jullie volwassenen aan het doen zijn. Zij weten hoe veel u aan God en Zijn Koninkrijk denkt. Zij weten hoeveel u aan deze plaats en aan Zijn werk denkt. Aangezien zij dat allemaal weten, en nog veel meer, dan is het voor ons allen tijd om te beseffen dat wij de kinderen niet nader tot Gods doelstellingen kunnen leiden dan wijzelf zijn; wij kunnen in hen geen geloof en ijver in wat dan ook inspireren terwijl wij dat zelf niet hebben. {1TG1: 15.3}

   Ik hoop ten zeerste dat zij die zich begeven hebben op de weg van de verkwister tot zichzelf mogen komen, voordat een ellendige ervaring tot hun komt. {1TG1: 15.4}

   Aldus is de weg terug naar Eden duidelijk in kaart gebracht voor een ieder die in deze wereld komt. {1TG1: 15.5}

15

— 000 —

GEBEDSOVERDENKING TER INLEIDING

Wij zullen doorgaan met de lezing, waar wij de vorige Sabbat gestopt waren: Gedachten van de Berg der Zaligsprekingen, blz. 88, 89 {The Mount of Blessing, page 148} –

G.B.Z. blz. 88, 89 — “Jezus verwaardigde, toen Hij op aarde was, het leven in al zijn bijzonderheid, door de mensen de heerlijkheid Gods voor te houden, en door alles ondergeschikt te maken aan de wil van Zijn Vader. Indien we Zijn voorbeeld volgen, luidt Zijn verzekering, dat alle behoeften des levens ons zullen worden ‘toegevoegd.’ Armoede of rijkdom, ziekte of gezondheid, eenvoud of wijsheid, — in al zede dingen wordt voorzien in de belofte van Zijn genade. {1TG2: 16.1}

“Gods eeuwige arm omgeeft de ziel die zicht tot Hem wendt om hulp, hoe zwak die zoel ook mag zijn. De kostbaarheden van de heuvelen zullen vergaan; maar de ziel die voor God leeft, zal met Hem blijven. De wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid. 1 Joh. 2:17. De stad van God zal haar gouden poorten openen om hem op te nemen, die terwijl hij op aarde was, geleerd heeft om op God te steunen voor leiding en wijsheid, voor vertroosting en hoop, temidden van verlies en kwelling. De liederen der engelen zullen hem daar welkom heten, en voor hem zal de boom des levens zijn vruchten geven. ‘De bergen zullen wijken en de heuvelen verwijderd, maar Mijn goedertierenheid {vriendelijkheid} zal van u niet wijken, noch zal Mijn vredesverbond verwijderd worden, zegt de Here, Die Zich over u ontfermt.'”{1TG2: 16.2}

En waarover zal ons gebed deze middag gaan? — Ja, laat ons bidden voor een bewustwording, dat als wij ons volledig afhankelijk stellen van de Heer, op hem vertrouwende voor leiding en wijsheid, Hij ons niet zal teleurstellen. Wij behoren te bidden voor onvoorwaardelijk geloof in Zijn belofte, dat als wij alles ondergeschikt maken aan de wil van de Vader, alle behoeften des levens zullen worden toegevoegd aan onze eeuwige belangen. {1TG2: 16.3} 

16

1″TIJDIGE GROETEN”2

SLECHTS TWEE WEGEN

LEZING DOOR V.T. HOUTEFF,

PREDIKANT DER DAVIDIAANSE ZEVENDE-DAGS ADVENTISTEN

SABBAT, 10 AUGUSTUS, 1946

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

U hoort vaak dat er vele wegen zijn naar het koninkrijk van eeuwige vrede en voorspoed dat wij elk van hen kunnen nemen en daar aankomen. Ikzelf geloof dat er maar twee wegen zijn, dat de een leidt naar het eeuwig leven en de andere naar de eeuwige dood. Om u mijn reden te geven voor het geloven dat er slechts deze twee wegen zijn, zal ik lezen uit het nooit dwalend boek: {1TG2: 17.1}

Matt. 7:13, 14 — “Gaat gij in door de enge poort, want wijd is de poort en breed de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die daardoor ingaan; want eng is de poort en smal is de weg, die ten leven leidt, en weinigen zijn er, die hem vinden.”

Hoeveel wegen? — Slechts twee: de goede weg en de verkeerde weg. Deze twee wegen zijn altijd bij ons geweest, en zullen er altijd zijn, zolang als zowel de natuurlijke mens als de geestelijke mens op arde leven. Zij kwamen tot stand met de eerste twee broers die op aarde leefden. Kaïn en abel. Zij die de smalle weg bewandelen zijn de Abelieten, en zij die de brede weg bewandelen zijn de Kaïnieten. Er zijn veel reizigers op de laatst genoemde, omdat allen die in de wereld komen erop beginnen, en de meesten van hen blijven altijd erop. {1TG2: 17.2}

Dit is zo omdat wij om te beginnen, zijn geboren naar het vlees — “Kaïnieten” van nature. Dus, voordat wij

 17

wedergeboren zijn, geboren uit de Geest, en dus geplaatst op de smalle weg, reizen wij allen op de brede weg. Trouwens, de brede weg is breed genoeg zodat men alles kan dragen wat de zonde biedt, maar de smalle weg is smal genoeg om alles uit te sluiten behalve de reiziger zelf. Dus, ter vergelijking, zijn er weinigen die verkiezen om de verlangens van het vlees te verloochenen en de zonde in al haar vormen na te laten. Vanzelfsprekend, bewandelen velen de “weg die iemand recht lijkt,” hoewel “(…) het einde daarvan naar de dood voert.” Spreuken 14:12. Laat ons nu gaan naar het evangelie van Johannes, Hoofdstuk 9: {1TG2: 17.3}

Joh. 9:39 — “En Jezus zeide: tot een oordeel ben Ik in deze wereld gekomen, opdat zij die niet zien, zien mogen, en dat zij die zien, blind gemaakt mogen worden.”

Hier wordt ons verteld dat Jezus voor een oordeel kwam welke zal maken dat zij die zien, blind worden; en dat zij die blind zijn, zien! De uitdrukking is vreemd, maar de betekenis is duidelijk: Hij kwam om elk mens te veranderen — om een ommekeer te brengen in de situatie van een ieder — dat ij die blind zijn kunnen zien, en dat zij die wel zien blind worden. {1TG2: 18.1}

Laat ons onze eigen geval beoordelen. Als onze visie op dit moment hetzelfde is als altijd, dan hebben wij duidelijk genoeg geen voordeel getrokken uit Zijn komst tot nog toe. Als wij bij Zijn bezoeking veronderstellen dat wij al kunnen zoen en genoeg weten, niets meer nodig hebben, en niet anders overtuigd kunnen worden, dan zullen wij voor altijd blind worden, nooit meer in staat zijn te zullen zien wat Hij verlangt dat wij zien. Maar als wij toegeven dat wij blind zijn voor geestelijke dingen, dat onze ogen geopend moeten worden, dan zal Christus ons laten zien. Dezulken zullen uit ervaring zeggen: “Eens was ik blind, maar nu zie ik.” De ervaring van de blinde moet ook de onze zijn. {1TG2: 18.2}

 18

Joh. 9:40, 41 — “Deze woorden hoorden sommige van de Farizeeën, die bij Hem waren, en zij zeiden tot Hem: Zijn wij ook blind? Jezus zeide tot hen: Indien gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben; mar nu zegt gij: Wij zien; daarom blijft uw zonde.”

Als u zegt dat u ziet, en nog steeds blijft zondigen, dan wordt u zelf verantwoordelijk voor uw zonde. Maar als u niet ziet, zal Hij u laten zien, zodat u kunt stoppen met zondigen. {1TG2: 19.1}

Joh. 10:1 — “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, Wie niet door de deur de schaapskooi binnenkomt, maar op een andere manier inklimt, die is een dief en een rover.”

Wilt u de “schaapskooi” binnengaan? Als u dat wilt, dan moet ingaan door de “Deur.” Als u toegang verkrijgt op een ander manier, zult u uiteindelijk uitgworpen worden in buitenste duisternis, om daar uw tanden te knarsen. Uit deze alternatieven {keuze mogelijkheden} moeten wij allen onze keuze maken. {1TG2: 19.2}

Joh. 10:2 — “Maar wie door de deur binnenkomt binnen komt, is de herder der schapen.”

In vers 9 zei Christus: “Ik ben de deur.” Verbind vers 9 met vers 2, en u zult zien dat zij die langs de weg van de Heer binnengaan de enigen zijn die Hij erkent als de herders van de kudde. De Heer geeft daarom aan dat er nier-gemachtigde herders zijn die Zijn schapen weiden. {1TG2: 19.3}

Joh. 10:3 — “Voor hem doet de deurwachter open; en de schapen horen zijn stem; en hij roept zijn eigen schapen bij name, en leidt hen naar buiten.”

De deurwachter, die de leiding heeft, opent de deur alleen

19

voor hen die hebben gehandeld overeenkomstig de vereisten voor toelating. Met andere woorden, vertelt de Heer ons duidelijk dat niemand de deurwachter’s inspectie kan ontwijken en het altijd redden. En toch ondanks deze waarschuwing, en toch ondanks deze waarschuwing, en ondanks het feit dat het zelfs makkelijker is om door de deur te gaan dan over het hek te klimmen, kiezen sommigen om een kans te wagen door naar binnen te sluipen — zich voordoend alsof zij in het “geloof” zijn, op die manier de schaapskooi binnengaand, daardoor hopende over te nemend of volgelingen te krijgen. Het is echter niet mogelijk om Gods ware schapen ertoe te bewegen hun te volgen, want zij kennen de Stem van de ware Herder. {1TG2:19.4}

Alleen zij die binnengaan via de Deur en voor wie de “deurwachter” (degene waardoor de Geest der profetie is geopenbaard) open doet zijn de erkende herders wiens Gods schapen horen. Al deze herders roepen de schapen bij hun naam: Zij zijn goed vertrouwd met hun kudde omdat zij intens belang stellen in hen, en zij leiden hen voorzichtig in en uit. {1TG2: 20.1}

Hier zal de student van tegenwoordige Waarheid opmerken dat Christus met deze illustratie aangeeft dat de enige herders die Hij erkent als de Zijne dezulken zijn waarvoor de “deurwachter” de deur opent en hen naar binnen uitnodigt. De student zal ook opmerken dat al de anderen als bedriegers worden gebrandmerkt. Ook verklaart Hij, dat de schapen die naar de stem van de valse herder horen, niet Zijn schapen zijn. {1TG2: 20.2}

Joh. 10:4 — “Wanneer hij zijn eigen schapen naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, want zij kennen zijn stem.”

Aangezien Zijn schapen geen gezichten maar stemmen kennen, dan zullen zij die letten op gezichten en geen onderscheid kunnen maken tussen stem en stem, voorzeker misleid worden door zelf-aangestelde herders. Maar zij die

20

alleen gehoor geven aan de Stem, de Stem der Waarheid, worden behoedzaam ingeleid ter beschutting en uitgeleid naar groene weiden. Gods volk bekommert zich niet om gezichten, maar zij geven wel ernstig gehoor aan de door God aangestelde stemmen die de Waarheid verkondigen. {1TG2: 20.3}

Joh. 10:5, 8, 10 — “Maar een vreemde zullen zij niet volgen, doch {zij} zullen van hem weglopen; omdat zij de stem der vreemden niet kennen (…) Allen, die voor Mij gekomen zijn, zijn dieven en rovers; maar de schapen hebben naar hen niet gehoord (…) De dief komt niet dan om te stelen en te slachten en te verdelgen; Ik ben gekomen, opdat zij leven kunnen hebben, en dat zij het overvloedig mogen hebben.”

Zo worden Gods schapen voorzichtig in- en uitgeleid, zowel naar een schuilplaats als naar “voedsel op zijn tijd,” tot tegenwoordige Waarheid. De bokken echter, zij die de deurwachter ontwijken tijdens het binnengaan, moeten, uiteraard, dat ook doen bij het naar buiten komen. Dus kunnen zij ook niet geleid worden door Gods aangestelde herders. Laten wij gaan naar Johannes 14 en slechts een vers lezen. {1TG2: 21.1}

Joh. 14:6 — “Jezus zeiden tot hem: Ik ben de Weg, de Waarheid, en het Leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij.”

Hieruit zien wij dat Jezus de enige weg is tot het Koninkrijk. Het idee dus, dat er vele wegen zijn terwijl er maar een Jezus is, en dat zij allen naar het Eeuwig Koninkrijk leiden, is slechts een “onzinnig geroezemoes,” waar ongeheiligde harten graag naar luisteren. Zij zijn van hen die de deurwachter ontwijken bij de “Deur,” van hen die weten dat hun daden geen stand kunnen houden bij inspectie. {1TG2: 21.2}

Als wij een thuis zullen hebben in het Koninkrijk, moeten wij nimmer aan hen gelijk

21

worden. Wij moeten het ergste van ons geval kennen. Wij moeten nooit zeggen dat : Als “die en die” daar komen, zullen wij het ook. Het mag wel waar zijn dat als “die en die” daar zouden komen, wij dat ook zouden kunnen, maar “die en die” komen daar niet. Daarom moeten wij niet de dwaas uithangen door “die en die” tot ons voorbeeld te maken. Wij moeten de Heer volgen door Zijn Waarheid, de Waarheid die ons vrij maakt. {1TG2: 21.3}

Daar er slechts een goede Weg is en maar een Deur, en aangezien niet alle Christenen op dezelfde wijze zien en niet samen wandelen, kan het zijn dat wij allen verkeerd zijn? Gaan allen de verkeerde richting op? Neen, dat zou nooit zo kunnen zijn zolang de Heer de aarde niet verlaat. Inderdaad niet, want Hij moet een volk hebben aan wie Hij Zijn Waarheid kan toevertrouwen en waardoor Hij degenen kan redden die kiezen om Zijn weg op te gaan. Zij die dus verkiezen een andere weg op te gaan zullen uiteindelijk ontdekken dat de Duivel, niet de Heer, achter hen staat, en dat de hel, niet het Koninkrijk, voor hen staat. {1TG2: 22.1}

Wij zouden er goed aan doen om voor een paar minuten te bespreken welke kwalificaties {vereisten} een herder moet hebben om na de deurwachters onderzoek toegelaten te worden. Ik kan een paar illustraties gebruiken, misschien slechts twee of drie. {1TG2: 22.2}

U herinnert zich dat er een kind was genaamd Samuel dat van kinds af “de weg” egon te bewandelen. Denk nu aan wat er gebeurde: Op een nacht werd Samuel plotseling, zoals u zich kunt herinneren, gewekt door een stem. Veronderstellende dat het de stem van Eli was, sprong hij gauw uit bed en ging Eli raadplegen. Eli was natuurlijk verrast, maar zei rustig: “Ik heb je niet geroepen, ga weer naar bed.” Aangezien er niemand anders dan Eli aanwezig was, was Samuel er zeker van dat de oude man hem had geroepen. Desondanks gehoorzaamde hij en ging rechtstreeks terug naar bed. {1TG2: 22.3}

 22

Niet lang daarna echter, misschien zo gauw Samuel weer in slaap was gevallen, riep de Stem de tweede keer. U weet dat Samuel toen makkelijk tot zichzelf had kunnen zeggen: “Die oude man moet aan het dromen zijn. Hier roept hij me weer. Maar ik zal me niet meer om hem druk maken; ik zal hem maar zoveel laten schreeuwen als hij kan. Niettemin haastte Samuel zich net zo snel als voorheen naar zijn meester’s bed, om slechts weer de woorden te horen: “Ga weer naar bed, ik heb je niet geroepen!” Nog een derde keer hoorde hij iemand roepen, en net zo gewillig en eerbiedig als te voren ging hij voor de derde keer naast zijn meester’s bed. Eli, uiteindelijk begrijpend dat het de Heer moest zijn Die het kind aan het roepen was, instrueerde Samuel daarom wat te doen. En wat deed Samuel? — Precies wat hem werd gezegd. {1TG2: 23.1}

Was Samuel niet even gewillig, even respectvol, en geduldig als hij was, denkt u dat hij ooit zou komen tot het bekleden van de hoogste functie in het land? Natuurlijk niet. Het was niets anders dan de heilige karakter vereisten welke Samuel aan de dag legde, wat hem bevorderde tot profeet, priester, en rechter. {1TG2: 23.2}

Vragen wij ons nog steeds af waarom Samuel driemaal achtereenvolgend uit bed werd groepen en waarom hij en Eli in de nacht werden gestoord? — Twee redenen: (1) Om te bewijzen dat Samuel ongeacht het ongemak niet zou aarzelen om op te staan wanneer hij werd geroepen, en dat hij niet boos zou worden, dat hij Eli niet zou “oneerbiedigen”. (2) De Heer wilde Eli helpen; Hij wilde de mogelijkheid voorkomen dat Eli zou concluderen dat Samuel buiten zijn boekje ging en zijn bekwaamheid tot het disciplineren van zijn eigen zonen in twijfel trok. Was Eli niet de gelegenheid gegeven om zeker te weten dat de Heer tot het kind sprak, dan zou het gemakkelijk kunnen hebben concluderen dat Samuel aan het samenzweren was tegen de zonen van Eli. Maar

23

zoals de voorzienige omstandigheden zich voordeden, wist Eli ongetwijfeld zeker dat God een boodschap voor hem had. Er was geen ruimte voor twijfel mogelijk. {1TG2: 23.3}

De jongens van tegenwoordig verlangen ernaar, net als in het verleden, om iets te bereiken in het leven, toch blijven miljoenen in gebreke om hun doel te bereiken en ruïneren velen hun levens. Zij willen grote mannen worden, maar zij falen om zelfs middenstaanders te worden. En de reden? — eenvoudigweg omdat zij hun eigen vermogen overschatten, en Gods macht onderschatten. Zij weten niet dat er bij God geen falen is, en dat zij met Hem “positie kunnen verweren.” {1TG2: 24.1}

Jongens en meisjes, geef jezelf onvoorwaardelijk aan God over. Hij heeft mensen van naam nodig, en dezulken kan Hij van jullie maken. Wanneer je Gods weg leert kennen en je wordt een verantwoordelijke jongen of meisje net als Samuel, zal God jou ijver, integriteit en oprechtheid niet over het hoofd zien. Hij zal jou dan iets groots geven als beloning. Ja, dan zul je inderdaad groot zijn. {1TG2: 24.2}

David van ouds was ook een jongeling en niet meer dan een eenvoudige herder. Maar hij was een goede herder, de beste in het land. God zag dat hij indachtig en getrouw was aan zijn taken, en dus besloot Hij om de jongen tot koning te maken over Zijn volk. Inderdaad, als iemand één ding goed doet, is het aannemelijk dat hij iets anders net zo goed zal doen. David was net zo goed in zijn taken als Samuel dat was in de zijne. Daarom werd hij opgenomen uit de schaapskooi en in het paleis geplaatst. {1TG2: 24.3}

Ik denk aan nog een andere jongen, een jongeman in zijn tienerjaren — Jozef. De heer zag iets in hem wat Hij niet kon vinden in Jozefs broers. Hij was niet alleen zijn vaders lievelingszoon, maar hij was ook Gods lieveling. God had iets groots in gedachten voor Jozef

24

— groter dan de wereld ooit kon bedenken. Om zijn betrouwbaarheid te bewijzen moest Jozef eerst een slaaf worden. Hij moest voorbereid worden voor het grote werk. {1TG2: 24.4}

Dus zoals de Voorzienigheid werkte, gebeurde het dat zijn broers hem verkochten om een slaaf te worden. Juist toen herinnerde hij zich wat de Heer hem had beloofd in een droom — dat naast zijn broers, zelfs zijn vader en moeder voor hem zouden buigen. Kunt u zich voorstellen wat een prachtige gelegenheid dit voor hem was om God te vervloeken toen hij zichzelf op weg zag naar slavernij? Hij had kunnen zeggen: “Waarom zou ik een God dienen Die roem belooft maar in plaats daarvan vernedering, ontbering en afzondering geeft?” Maar Jozef handelde net zo wijs als Job: Door God te heiligen in zijn hart, zei hij in feite: “Al dood Hij mij, toch blijf ik op Hem vertrouwen.” {1TG2: 25.1}

Jozef legde zuch gauw neer bij zijn situatie, vol vertrouwen dat de God van zijn vader alles wist van zijn moeilijkheden. Aldus ontdekten zijn slavenmeesters, de Ismaëlieten, dat zij in het bezit waren van een goede slaaf, een slaaf die zij voor een mooi bedrag konden verkopen. Hoe weet ik dit? — “Ik weet dit omdat de Ismaëlieten, hem rechtstreeks brachten naar een man die niets anders dan het beste zou kopen, naar de rijkste man van Egypte, naar iemand die de prijs kon betalen. Zoals u weet, kopen rijke mensen geen goedkope dingen, en verkopers brengen ook geen goedkope dingen naar hen toe. {1TG2: 25.2}

Zelfs in verdriet moest Jozef zijn vermogen om tedienen aan de dag hebben gelegd, zo ook grote respect hebben getoond voor zijn slavenmeesters onderweg naar Egypte, want toen ontdekten de handelaren de waarde van hun gevangene, en toen realiseerden zij zich dat zij hem konden verkopen aan iemand die iets goeds wilde en de prijs kon betalen. Ook Potifar ontdekte dat Jozef in alle opzichten betrouwbaar was. {1TG2: 25.3}

 25

Zo gebeurde het dat hij Potifars eerste man werd. Zelfs Mw. Potifar viel op hem. Het was op dat ogenblik, zoals u zich herinnert, dat hij het climax bereikte van zijn promotietest. Geslaagd voor de grootste test van zijn leven, promoveerde hij van Potifars huis, toen van de gevangenis, vanwaaruit hij werd gepromoveerd tot de troon van Egypte, ‘s werelds grootste. In promotie of in degradatie gaf Jozef God de eer en hij deed zijn uiterste best. In alles wat hij moest doen, was hij de beste, en zo werd hij de grootste van alle levenden op aarde. {1TG2: 26.1}

Wat het ware geheim van zijn succes betreft zult u een eenvoudig grondbeginsel vinden — standvastigheid tegen de verleiding tot zonde, en trouw aan zijn taak: “O! Ik kan dit groot kwaad niet doen. Ik zal noch tegen de mens noch tegen God zondigen,” was zijn antwoord op verzoeking. {1TG2: 26.2}

Hierdoor komt het dat Jozef een groot man was in zijn vaders huis, in de handen van de Ismaëlieten, in het huis van Potifar, in de kerker, op de troon van Farao, en in heel de wereld. Hierdoor knielde heel de oude wereld voor hem neer. {1TG2: 26.3}

Uit deze biografische feiten wordt gezien dat de eenvoudige beginselen welke succes brachten voor Samuel, voor David en voor Jozef, ongetwijfeld succes kunnen brengen voor ons allen. En gedenk dat succes begint precies waar u zich ook kunt bevinden, hetzij in de voorhoven van de tempel, hetzij in de schaapskooi, in de tuin van een slavenmeester, in de gevangenis, of in het paleis van de koning — maakt niet uit waar. U hoeft niet achter succes aan te rennen om het te verkrijgen, maar u moet wel neerbuigen om het op te rapen. Ja zeker, succes valt uit de lucht, maar om het op te rapen moet u heel diep neerbuigen. Dit moet u doen als u in wat dan ook ware succes wenst te hebben. {1TG2: 26.4}

 26

 OP dit moment is de Heer aan het adverteren voor ten minste 144.000 levensredders, met als hoofdkwartier de beroemde berg Sion — een grotere functie dan werd bekleed door Jozef. Wilt u een van hen zijn? Er zijn vandaag grotere kansen dan ooit tevoren. Waarom niet een kans wagen op iets waarbij u geen risico loopt? Een ieder kan slagen als hij maar bereid is de prijs te betalen. {1TG2: 27.1}

Met het op deze nooit-dwalende alternatieven, zeg mij dan toch, waarom de jongeren van tegenwoordig zo zorgeloos en onverschillig zijn? Hoe komt dat? Het zijn geen slechte jongens en meisjes; zij zijn met dezelfde geaardheid geboren als die van iedere andere generatie. In feite zijn degenen op deze heuvel goede jongens en meisjes, maar zij moeten wedergeboren worden, geboren uit de Geest — veranderd, ziende gemaakt. {1TG2: 27.2}

Jonge mensen zijn van nature net zo blind voor geestelijke dingen als pasgeboren katjes zijn voor materiele dingen. Aan de jongeren moet de geestelijke weg des levens worden geleerd, hun zonde-koesterende natuur moet uit hen weggetrokken, en een zonde-hatende natuur in hen  ingeplant worden. {1TG2: 27.3}

De ouders die reeds in staat zijn gesteld om te zien, moeten nu ontwaken tot hun taak. Zij moeten hun kinderen onderwijzen in de weg van Christus zoals zij hen moeten onderwijzen in de weg van de maatschappij. Dit kunnen zij alleen doen volgens voorschrift en voorbeeld. {1TG2: 27.4}

Onze grootste Voorbeeld kwam uit de Hemel naar de aarde, wandelde en werkte met mensen gedurende drie decennia {± 30 jaar}, stierf en herrees. Dit deed Hij om de mens te kunnen veranderen, om het beeld van God in hen te herscheppen en om hen eeuwig leven te geven. Als deze jongens en meisjes de noodzakelijke poging aan de dag leggen om iets van zichzelf te maken, dan behoren wij hen zeker blijmoedig te helpen om hun doel te bereiken. {1TG2: 27.5}

 27

Mannen en vrouwen, u kwam op deze heuvel, niet omdat iemand u heeft meegenomen, maar omdat u het als u plicht beschouwde. Niettegenstaande heeft u deze kleinen meegenomen. Zo kwam u door de “Deur,” maar de jongens en meisjes kwamen als het ware in uw bagage. En als zij nu blijvende leden van deze “schaapskooi” zullen worden, moeten zij de toets doorstaan. Ziet u, zij ondergaan nu hun strijd net zoals u de uwe onderging voordat u hier kwam. En net zoals iemand zich daar voor u heeft ingezet, moet u zich op gelijke wijze hier voor de jeugd inzetten. {1TG2: 28.1}

Mannen en vrouwen, u kwam op deze heuvel, niet omdat iemand u heeft meegenomen, maar omdat u het als uw plicht beschouwde. Niettegenstaande heeft u deze kleinen meegenomen. So kwam u door de “Deur,” maar de jongens en meisjes kwamen als het ware in uw bagage. En als zij nu blijvende leden van de “schaapskooi” willen worden, moeten ook zij de toets doorstaan. Ziet u, zij ondergaan nu hun strijd net zoals u de uwe onderging voordat u hier kwam. En net zoals iemand zich daar voor u heeft ingezet, moet u zich op gelijke wijze voor de jeugd inzetten. {1TG2: 28.2}

Wij hebben jonge evangelisten nodig, bekeerde jongens en meisjes om te werken voor de onbekeerden, om de juiste soort invloed uit te oefenen op andere jongens en meisjes. Dit is van noodzakelijk belang omdat bekeerde jongens en meisjes meer doen voor hun leeftijd genoten dan ouderen kunnen doen. Ook hebben wij dan jonge mannen en jonge vrouwen nodig om de jongens en meisjes te helpen in hun zielen winnend werk — niet om tot hen te preken, maar om hen te leiden.

U zag hoe de jongens D… aanhingen, toen hij hier was. Als D… bekeerd was geweest, als hij had besloten om de Heer te dienen zoals David van ouds dat deed, stelt u zich dan voor wat een kracht ten goede hij had kunnen zijn! Hij een buitengewoon invloed ten goede kunnen zijn geweest onder de jongeren. Hij zou een grote leider kunnen zijn geworden. Hij had net zo een grote kans als ieder der grote mannen Gods in het verleden. Maar de kans die D… had heeft ieder jonge en meisje. Een bekeerde jongen of meisje kan een slecht en nutteloos gesprek veranderen in een waardevol gesprek. Een goed voorbeeld kan meer doen dan een preek. {1TG2: 28.3}

Jongens en meisjes, er is een kans voor jullie om met God in zee te gaan en om te

28

beslissen wat je wilt worden. Om mee te beginnen hoeven jullie geen predikant te zijn, maar je kunt wel een sociale evangelist zijn. Jullie jongen en meisjes kunnen andere jongens en meisjes afwenden van hun dwaasheid, van hun onverstandige handelingen en hun boze overleggingen. Anderen zullen jullie voorbeeld volgen. Wat een geweldige kans hebben jullie als jullie slechts gebruik van maken! {1TG2: 28.4}

Wij verlangen ernaar om te zien dat jullie jongens en meisjes een plezierige tijd hebben. Wij zijn er moe van om jullie beperkingen op te leggen. Zorgen jullie er slechts voor dat wij ons vertrouwen in jullie kunnen stellen, dan zullen jullie daardoor jezelf bevrijden van regels en beperkingen. {1TG2: 29.1}

Als jullie ons aantonen dat jullie vastbesloten zijn om te zijn wat Samuel en Jozef waren, dan zullen wij ons niet meer zorgen hoeven te maken over wat jullie doen of waar jullie gaan. Ja, bevestigt onze vertrouwen in jullie, en jullie zullen nooit meer door ons lastig gevalle worden. Het is, hoe dan ook, slechts door iemands vertrouwen in jou dat je wat dan ook kunt verwerven. {1TG2: 29.2}

Jozef en Samuel deden het belangrijkste. Zij legden hun hele hart en alles wat zij deden. Alle grote mannen in de wereld doen dat en daarom zijn zij groot. Wat jullie jongens en meisjes ook doen, doe het ook echt. Draai er niet omheen. Aan het einde van de dat moet je in staat zijn om te zeggen: “Mijn werk is bijna volmaakt, en mijn daden zijn onbetwistbaar.” Dit kun je doen. Ga naar de “Deur,” en vertel Hem jouw behoeften en beproevingen. Zeg: “Heer, mijn beproevingen zijn ook Uw beproevingen. Ik zal ze niet langer toestaan het mij moeilijk te maken. Ik zal mijn hart en ziel leggen in Uw werk.” {1TG2: 29.3}

Doe dit, jongens en meisjes, en je zult de dingen verbazingwekkend anders zien. Je zult zien dat jouw wegen in het verleden dwaze wegen waren. Je zult tot jezelf zeggen: “Was ik niet een grote dwaas om dat en het andere te

29

doen?” Ik weet waar ik het over heb. Ik vertel jullie dit uit ervaring. {1TG2: 29.4}

Waarom reizen velen op de brede weg? — Omdat je daar van alles kunt zijn. Maar op de smalle weg, moet je waarlijk iets groots zijn. {1TG2: 30.1}

Een aantal jongens en meisjes zijn niet langer met ons omdat zij vastbesloten waren om op de brede weg door te gaan. Zij mogen wel enige bevrediging daar vinden, maar zij stevenen af op een grote beproeving, en ook op een groot verlies. Tenzij allen die niet zijn “wedergeboren” tot bezinning komen zoals de verkwister dat deed, zullen zij de gehele weg vervolgen tot het einde van de weg. En wat dan? — De duivel van achteren en een grote afgrond van voren. Daar zal geween zijn en tandengeknars. Waarom doorgaan op de weg van de dwaze? {1TG2: 30.2}

Het is beter deze gelegenheid niet voorbij te laten gaan terwijl het aan uw deur klopt. Neem de “smalle weg” en blijf daarop, en u zult voorspoed en tevredenheid hebben al de dagen van uw leven. U zult noch gebrek noch spijt hebben. Deze vreedzame gedachte heeft u nodig. Waarom neemt u het niet aan? {1TG2: 30.3}

 30

A CHRISTIAN {De Christen}

Could I be a Christian {Zou ik een Christen kunnen zijn}

If everybody knew {Als een ieder wist}

My secret thoughts and feelings{Mijn geheime gedachten en gevoelens}

And everything I do? (En alles wat ik doe?}

Oh, could they see the likeness {O, konden zij maar de gelijkenis zien}

Of Christ in me each day? {Van Christus in mij elke dag}

Oh, could they hear Him speaking {O, konden zij Hem toch horen spreken}

In every word I say? {In ieder woord dat ik zeg}

Could I be called a Christian {Zou ik een Christen genoemd kunnen worden}

If everybody could know {Indien een ieder zou kunnen weten}

That I am found in places {Dat ik in plaatsen gevonden wordt}

Where Jesus would not go? {Waar Jezus niet zou willen gaan}

Oh, could they hear His echo {O, konden zij toch Zijn echo horen}

In every song I sing? {In elk lied dat ik zing}

In eating, drinking, dressing {In eten, drinken, kleden}

Could they see Christ in me? {zouden zij Christus in mij kunnen zien?}

Could I be called a Christian {Zou ik een Christen genoemd kunnen worden}

If judged by what I read, {Als ik beoordeeld werd door naar wat ik lees,}

By all my recreations {Door al mijn recreaties}

And every thought and deed? {En iedere gedachte en daad?}

Could I be counted Christlike {Zou ik tot Christus gelijkend gerekend kunnen worden}

As I now work and pray {zoals ik nu werk en bid}

Unselfish, kind, forgiving {Onzelfzuchtig, vriendelijk, vergevensgezind}

To others every day? {Naar anderen toe, elke dag?}

–The Evangel. {De Evangelist.}

 

>