fbpx

Traktaat Nr. 8

1

Copyrecht 1937, 1941

door V. T. Houteff

Alle Rechten Voorbehouden

In het belang van het bereiken van iedere naar waarheid zoekende verstand die er naar verlangd om te ontkomen aan het pad dat leidt naar vernietiging van zowel lichaam en ziel, zo als deze uitgave voorradig is, zal deze traktaat kosteloos worden verspreid.

Traktaat Nr. 8

2

DE BERG ZION NABIJ “HET ELFDE UUR”

  “Om Sions wil zal Ik niet zwijgen, en om Jeruzalems wil zal Ik niet rusten, totdat de gerechtigheid ervan uitgaat  als helderheid, en de verlossing ervan als een lamp die brandt. En de Heidenen zullen uw gerechtigheid zien, en alle koningen uw heerlijkheid. En gij  zult genoemd worden met een nieuwe naam, die de mond des Heren zal noemen. Gij zult ook een kroon der heerlijkheid in de hand des Heren zijn, en een koninklijke diadeem in de hand van uw God.” Jes. 62:1-3; {KJV}. {TN8: 3.1}

 

  Wonder van goddelijke liefde! Verwezenlijking van de “uiterst kostbare belofte” dat God zal voortgaan met tot haar te spreken, totdat zij een grote en krachtige en schitterend licht wordt in de gehele wereld en “een kroon der heerlijkheid in de hand des Heren” — wordt de kerk gezien:

Staande Met het Lam op de Berg Zion! {TN8: 3.2}

  “De openbaring van Jezus Chrisus, welke God aan Hem gaf, om aan Zijn dienstkechten dingen te tonen die spoedig in vervulling moeten gaan; en Hij heeft het gezonden en medegedeeld door Zijn engel aan Zijn dienstknecht Johannes.” Openb. 1:1; {KJV}. {TN8: 3.3}

 

  Deze bevestiging dat de profetische gebeurtenissen waarvan Johannes bevoorrecht was verslag van te doen, niet voor maar kort nadat hij de openbaring van hen ontvangen had, in vervulling zouden gaan, toont aan dat de profetieën van de Openba

3

ring in vervulling zouden gaan ergens tijdens de Niewe Testamentische periode. {TN8: 3.4}

   “En ik keek, en zie, een Lam stond op de Berg Sion en met Hem honderdvierenveertigduizend, hebbende Zijns Vaders naam op hun voorhoofden geschreven. En ik hoorde een stem uit de hemel als de stem van vele wateren, en als de stem van zware donder: en ik hoorde de stem van harpspelers spelende op hun harpen; en zij zongen als het ware een nieuw lied voor de troon, en voor de vier dieren, en de oudsten; en niemand kon dat lied leren behalve de honderdvierenveertigduizend, die losgekocht waren van de aarde.” Openb. 14:1-3; {KJV}. {TN8: 4.1}

  Voorafgaand aan deze profetische gebeurtenis (het staan van de 144.000 op de Berg Sion) “was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik hoorde” zegt Johannes, “was alsof een bazuin met mij sprak, die zeide: Klim hierheen op, en ik zal u dingen tonen die hierna moeten geschieden. En terstond kwam ik in vervoering des Geestes en zie, er stond een troon in de hemel, en iemand was op die troon gezeten. En Hij die erop gezeten was, was van aanzien de diamant en sardiussteen gelijk; en een regenboog was rondom de troon, van aanzien de smaragd gelijk. En rondom de troon waren vierentwintig zetels; en op de zetels zag ik vierentwintig oudsten zitten, in witte klederen gekleed; en zij hadden op hun hoofden kronen van goud. En voor de troon

4

was een glazen zee, gelijkend op kristal; en midden in de troon, en rondom de troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren.” Openb. 4:1-4, 6 {KJV}. {TN8: 4.2}

      En toen Hij de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk harpen, en gouden schalen vol reukwerk, welke de gebeden der heiligen zijn. En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon en de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizend maal tienduizend en duizenden duizendtallen; zeggende met luider stem: Waardig is het Lam dat geslacht was om macht te ontvangen, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en zegen.” Openb. 5:8, 11, 12 {KJV}. {TN8: 5.1}

 

Het Lam, Die eerst voor de troon staat in de hemel, staat later met de 144.000 op de Berg Sion, op aarde, hoewel de Oudsten en de Dieren rondom de troon in de hemel blijven. Om dus de profetische gebeurtenis in haar geheel te begrijpen, moeten wij zorgvuldig het deel dat plaatsvindt in de hemel onderscheiden van het deel dat op de aarde plaatsvindt. {TN8: 5.2}

  De zeven lampen (Openb. 4:5) die deel uitmaken van de onderdelen van het heiligdom, geven overtuigend bewijs dat het hemelse troonschouwspel in het heiligdom plaatsvindt, terwijl het Sionschouwspel dat daarna komt op de Berg Sion plaatsvindt, het aardse paleis grondgebied van de Koning, niet op de Berg Moria, het grondgebied van het heiligdom,

5

waar het noodzakelijkerwijs zou hebben moeten plaatsvinden als het betekenen moest dat de gebeurtenis in het heiligdom plaatsvindt. Daarom zijn deze taferelen van twee verschillende gebeurtenissen, op twee verschillende locaties — het opstellen van de troon in de hemel, en het staan van de verlosten met het Lam op aarde terwijl de activiteiten die besloten zijn in het troonschouwspel nog steeds aan de gang zijn. {TN8: 5.3}

  Voorts, plaatst de verklaring: “Ik zal u dingen tonen die hierna moeten geschieden,” de gebeurtenis in de Christentijdperk. En de verklaring: “stond een Lam zoals het geslacht was” (bloedende ten behoeve van de zondaar), plaatst hen en de genadetijd. {TN8: 6.1}

  Dan van de vergelijking van Daniel 7:9, 10, 13, met Openbaring 4:2 en 5:1, 11 (reeds geciteerd), is het feit duidelijk dat beide visioenen van dezelfde gebeurtenis zijn – het oordeel. De een openbaart het gebeuren ervan in de periode van het moeilijk-te-beschrijven beest in zijn tweede fase, nadat zijn horen die de ogen van een mens en een mond vol grootspraak had, had gelasterd (na de regering van Kerkelijk Rome), en voordat het beest werd gedood en zijn lichaam gegeven werd aan de brandende flammen (Dan. 7:11) voor ver verwoesting van Rome. En het andere visioen openbaart het plaatsvinden ervan enige tijd in de Christentijdperk, en binnen de genadetijd. {TN8: 6.2}

 Daniël zag tronen opgesteld, en de “Oude van dagen,” de Rechter, zitten, aantonende dat noch Hij, noch de tronen voorheen daar waren. Ongetwijfeld zaten op de overige

6

tronen, “zetels,” de vierentwintig oudsten. En uiteindelijk zag hij dat de “Zoon des mensen,” Christus, de Advocaat, voor de “Oude van dagen” gebracht werd. Dus, zagen zowel Daniël als Johannes “het oordeel (…) opgesteld, en de boeken (…) geopend. {TN8: 6.3}

En aangezien Johannes de 144.000 zag staan op de Berg Sion met het Lam nadat het oordeel werd opgesteld en voordat het werd afgesloten, vindt het gebeuren noch voor het oordeel, noch na het oordeel, maar tijdens dit plaats. {TN8: 7.1}

 En houdt nu in gedachte dat het visioen van het  “Lam staande op de Berg Sion” (Openb. 14:1) Christus als een Verlosser openbaart, terwijl zijn visioen van “de Leeuw uit de stam van Juda” staande voor het oordeel, Hem als een Koning openbaart. Met elkaar vergeleken, tonen zij aan dat terwijl Hij dan de Verlosser is, Hij tegelijkertijd de Koning der koningen is. {TN8: 7.2}

 Daar het nu duidelijk is wanneer de 144.000 te voorschijn komen, volgt toegenomen belangstelling op de voet met de vraag wie zij zijn. Aangezien zij volgelingen van het Lam (Christenen) zijn, zo ook “zonen van Jakob,” zijn zij daarom:

Israëlieten Inderdaad – Geen Heidenen. {TN8: 7.3}

Wie dan ook zich bekeerd heeft tot het christendom, door Christus te aanvaarden als zijn persoonlijke Verlosser, heeft een ervaring gehad die volledig zijn vroegere plannen en hoopvolle verwachtingen, zijn gehele levenswijze, heeft omvergeworpen en omgewenteld. Hij heeft de wereld verzaakt en al haar “begeerlijkheden van zonde voor een tijd” (Heb.

7

11:25), en is een nieuwe schepping in Christus geworden, wedergeboren, erfgenaam van het koninkrijk overeenkomstig de belofte! Dit is wat Jezus bedoelde toen Hij aan Nicodemus verklaarde: “Gij moet wederom geboren worden.” En Paulus die deze ervaring in gedachte had, zegt: “Indien gij Christus toebehoort, dan zijt gij Abrahams zaad, en erfgenamen overeenkomstig de belofte.” Gal. 3:29. {TN8: 7.4}

  Ongeacht daarom, als men nu Jood of Heiden is, hij kan geen deelhebben in het koninkrijk van Christus, behalve dan door de tweede geboorte, waardoor hij een van de zaden van Abraham wordt. Deze geestelijke transformatie, daarentegen, bepaalt niemands raciale identiteit and stamafkomst. Het kan, met andere woorden, geen Judeër maken van iemand die geen afstammeling van Juda is, of van hem een Efraïmiet maken als hij geen afstammeling van Efraïm is. Dus kunnen de 144.000, die de zonen van Jakob zijn, niet uit de heidense naties zijn. Zij zijn daarom, in de eerste plaats, Rechtstreekse afstammelingen van Jakob, hoewel:

Niet Noodzakelijk van de Tegenwoordige Te Identificeren Joodse Ras {TN8: 8.1}

  De tien stammen (het koninkrijk van Israël) werden weggevoerd, verstrooid over de steden der Meden (2 Kon. 17:6), en aldus volledig weggezonken in de zee van het leven der omringende naties, en opgenomen, dat zij volledig uit het oog werden verloren, raciaal, naar menselijke berekening. {TN8: 8.2}

  Evenzo, toen de twee stammen (het koninkrijk van Juda) werden weggevoerd naar Babylon,

8

met slechts weinigen die terugkeerden naar Jeruzalem nadat de zeventig jaren van hun ballingschap waren beëindigd, verloor een menigte van hen ook hun identiteit. {TN8: 8.3}

   De vroege Christen Gemeente bestond, ook toen, slechts uit Joden, slechts de apostelen, de 120 in de bovenzaal (Hand. 1:15), en de 3000 die bekeerd werden op de pinksterdag (Hand. 2:41) waren allen Joden, zoals feitelijk allen die “dagelijks werden toegevoegd” dat waren gedurende de eerste drie en een half jaar na de kruisiging (Dan. 9:26, 27; Hand. 2:47). En zelfs zelfs nadat de periode voorbij was, en aan de apostelen werd opgedragen om het evangelie naar de Heidenen te brengen (Hand. 13:46) werden veel meer Joden Christenen, en werden zij vervolgens, eerder als Christenen dan als Joden, onder de naties verstrooid. {TN8: 9.1}

Het is daarom in iedere instantie duidelijk, dat de meesten der zonen van Jakob hun raciale kenmerken verloren hebben. Aangezien de Heer echter altijd een geslachtsregister van alle naties heeft bijgehouden, in het bijzonder van de zonen van Jakob, zal Hij, zoals Hij beloofd heeft, “melding maken van Rahab en Babylon als degenen die Mij kennen; zie, Filistea en Tyrus met Ethiopië: deze man werd daar geboren. En van Sion zal worden gezegd: deze en die man werd hier geboren; en de Allerhoogste Zelf zal haar bevestigen. De HERE zal tellen,  wanneer Hij het volk opschrijft, dat deze man daar geboren werd Selah.” Ps. 87:4-6 {KJV}.{TN8: 9.2}

 Dus net zo duidelijk als vreemd is het feit dat niemand vandaag aan de dag, behalve de herkenbare Joden,

9

zijn afkomst kan bewijzen, met als resultaat dat de 144.000 vergaderd kunnen worden van elke natie, verwantschap, tong, en volk, en toch deel uitmaken van zonen van Jakob! {TN8: 9.3}

“En het zal te dien dage geschieden,” zegt het Woord der profetie in dit verband, “dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om te heroveren de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte, Patros, Ethiopië, Elam, Sinear, Hamat en in de kustlanden der zee. En Hij zal een banier opheffen voor de volken, en de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde. En het zal te dien dage geschieden, dat de HERE zal afslaan van de Rivier af tot de Beek van Egypte toe, en gij zult ingezameld worden één voor één, kinderen Israëls. Isa. 11:11, 12; 27:12 {KJV}. {TN8: 10.1}

Aangezien daarom de geschiedenis, logica, en de Schrift, hun bewijzen combineren om onvoorwaardelijk te bewijzen dat God de stamboom van de uitverkoren tak van het menselijk geslacht heeft uitverkoren, voorwaarts van Adam tot Noach (Matt. 1:1-17), en achterwaarts van Jezus tot Adam (Luk. 3:23-38), Hij moet dan, om een samenhangende reden, ook de identiteit van de uitverkorenen vandaag hebben bewaard. En wij zien, dat dit precies datgene is wat Hij gedaan heeft in Zijn bestemmen van de afstamming van de 144.000, als “uit al de stammen van de kinderen

10

Israëls.” Openb. 7:4. En hoewel wij niet weten wat wij zijn, en dat nooit van onszelf kunnen zeggen, kent Degene Die alles van ons weet, zelfs tot de laatste haar van elk hoofd, onze juiste afkomst, ofschoon degenen van ons die zullen worden vergaderd van het zaad van Jakob als, zegt de profeet, “als het zand der zee zijn,” terwijl, ter vergelijking sprekend, het identiviseerbare Joodse ras van vandaag, slechts een handvol is ten opzichte van de naties, en daarom vandaag niet degenen kunnen zijn op wie van toepassing zijn:

De Termen Israël, Efraïm, Jozef. {TN8: 10.2}

   Voor een ogenblik teruggaand naar de historische benadering van ons onderwerp, memoreren wij dat na Salomo’s dood, de natie Israël (de twaalf stammen) werd verdeeld in twee gescheiden koninkrijken (1 Kon. 11:11, 12; 12:19, 27). Het tien-stammen rijk, die het noordelijk deel van het beloofde land in beslag nam, werd “Israël” genoemd, zo ook Efraïm, en van tijd tot tijd het huis van Jozef: “Israël,” vanwege de meerderheid der stammen ervan, Efraïm (Jes. 11:13), omdat de koningen ervan uit Ephraim kwamen; en Jozef (Eze. 37:16), omdat hij de vader van Efraïm was. Maar het twee-stammen rijk, die het zuidelijk deel in beslag nam, werd “Juda” genoemd, omdat haar koningen uit de stam van Juda waren, en daarom worden haar nakomelingen “Joden” genoemd. De term “Israël,” is dus vaak alleen van toepassing op de tien stammen. Dus wanneer voortaan in deze pagina’s de lezer de termen, “Judah,” “Israël,” “Ephraïm,” en

 11

“Joseph” tegenkomt, zal hij precies weten wie zij aanduiden, en zal {hij} precies begrijpen wie zij uitbeelden, en zal, naargelang wij voortgaan, beter Gods plan begrijpen voor het bijeenbrengen van de twaalf stammen van Israël, en voor de hereniging van hen in:

Een Groot Koninkrijk. {TN8: 11.1}

  “Het koninkrijk der hemelen,” zegt Christus, “is gelijk aan een mosterdzaad, welke een mens nam, en in zijn veld zaaide: die inderdaad het kleinste van alle zaden is; maar wanneer het Volgroeid is, is het de grootste onder de kruiden, en wordt een boom, zodat de vogelen des hemels komen en nestelen in haar takken,” Matt. 13:31, 32 {KJV}. “Nochthans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden,  dat in plaats waar tot hen gezegd was: gij zijt Mijn volk niet, daar zal er gezegd worden: gij zijt de zonen van de levende God.” Hos. 1:10 {KJV}. {TN8: 12.1}

  Door het verwerpen van Christus’  leringen, na ze gehoord, en Hem gedood te hebben, haalde de Joodse natie de vloek over zich die God over hen uitsprak toen Hij door Zijn profeten verklaarde: “Gij zijt niet Mijn volk, en Ik zal uw God niet zijn,” hoewel tegelijkertijd, in Zijn grote genade, Hij de belofte liet optekenen: “ter plaatse, waar tot hen [Israël van vroeger]gezegd was: gij zijt mijn volk niet, daar zul tot hen [Israël van vroeger] gezegd worden: gij zijt zonen van de levende God.” (Zie Rom. 9:24-26 {KJV}).{TN8: 12.2}

12

Aldus, zal gelukkig hetzelfde, Israël en Juda, die terzijde waren gelegd en verstrooid, “te dien dage” (onze tijd) opnieuw worden aanvaard en “worden bijeengebracht, en één hoofd over zich stellen, en zij zullen optrekken uit het land. Hos. 1:11 {KJV}.{TN8: 13.1}

  Na “vele dagen zonder een koning” te zijn verbleven (hun lot vanaf de dagen van hun ballingschap in Babylon zelfs tot op de huidige dag), “Zullen de kinderen Israëls (…) daarna” (ergens in de toekomst), zegt het shriftgedeelte, “Terugkeren, en de Here hun God zoeken, en David hun koning; en zullen de Here vrezen en Zijn goedheid in de laatste dagen.” Hos. 3:4, 5 {KJV}. {TN8: 13.2}

 Maar aangezien David,  de koning van het oude Israël, gedurende vele jaren reeds dood was toen deze profetie totstand kwam, en aangezien het nooit vervuld is, was hij het type van de David die komen moet. {TN8: 13.3}

 Dus, zijn zij het die “de Here vrezen en Zijn goedheid [de Christen Israëlieten] in de laatste dagen” (onze tijd), die één “hoofd” of “koning,” — de antitypishe David, zullen aanstellen. {TN8: 13.4}

 (Voor volledige studie over Hosea 1 en 2, lees onze Traktaat Nr. 4, Het Laatste Nieuws Voor Moeder {Tract No. 4, The Latest News For Mother.). {TN8: 13.5}

 Uit deze scherpomlijnde feiten in de voorafgegane alinea’s, maken wij op dat de kinderen Israëls, verstrooid en zonder een koning {gedurende} deze “vele dagen,” zullen “terugkeren,” niet als Joden, maar als Christenen. Deze consolidatie* {*hechtmaking of versterking} van de

13

twee koninkrijken van vroeger, Juda en Israël, wordt voortgezet in de zinnebeeldige voorstelling:

De Twee Samengevoegde Stokken. {TN8: 13.6}

 “Gij mensenzoon,” zegt de Here, “neem een stuk hout en schrijf daarop: voor Juda en de Israëlieten die daarbij behoren; neem dan een ander stuk hout en schrijf daarop: voor Jozef – het stuk hout van Efraïm – en het gehele huis Israëls dat daarbij behoort; voeg ze dan aan elkander tot één stuk hout, zodat zij in uw hand tot één worden. {TN8: 14.1}

“Wanneer nu uw volksgenoten u vragen: Wilt gij ons niet meedelen, wat gij daarmee bedoelt? zeg

14

dan tot hen: Zo zegt de Here HERE: zie, Ik neem het stuk hout van Jozef – dat aan Efraïm toebehoort – en van de stammen Israëls die daarbij behoren, en Ik voeg het bij het stuk van Juda en maak ze tot één stuk hout, zodat zij één zijn in Mijn hand. {TN8: 14.2}

“Terwijl de stukken hout die gij beschreven hebt, voor hun ogen in uw hand zijn,

15

zeg dan tot hen: Zo zegt de Here God: zie, Ik haal de Israëlieten weg uit de volken naar wier gebied zij gegaan zijn; Ik zal hen van alle kanten bijeenverzamelen en hen naar hun land brengen. En Ik zal hen tot één volk maken in het land, op de bergen Israëls, en één koning zal over hen allen koning zijn; niet langer zullen zij twee volken zijn en niet langer verdeeld in twee koninkrijken. Niet langer zullen zij zich verontreinigen met hun afgoden, hun gruwelen en al hun overtredingen, maar Ik zal hen verlossen van alle afvalligheid waarmee zij gezondigd hebben, en hen reinigen, zodat zij Mij tot een volk zullen zijn en Ik hun tot een God zal zijn. En mijn knecht David zal koning over hen wezen; één herder zal er voor hen allen zijn. Zij zullen naar mijn verordeningen wandelen en naarstig mijn inzettingen onderhouden. Zij zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht Jakob gegeven heb en waarin hun vaders gewoond hebben; ja, zij zullen daarin wonen, zij, hun kinderen en hun kindskinderen, tot in eeuwigheid, en mijn knecht David zal hun voor eeuwig tot vorst zijn.” Eze. 37:16-25. {TN8: 15.1}

Deze geïllustreerde profetie behoeft nauwelijks uitgelegd te worden, aangezien het in feite zichzelf uitlegt: aantonend dat de twee koninkrijken van ouds, Juda and Israël, zullen worden vergaderd van onder de “heidenen,” onder wie zij lang verstrooid zijn geweest en dat zij weer één grote

16

 natie zullen worden — “Een koninkrijk die nooit vernietigd zal worden.” Dan. 2:44 {KJV}. {TN8: 16.1}

 “Bovendien,” zegt de Here, “zal Ik met hen een verbond des vredes sluiten, een eeuwig verbond met hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen vermeerderen en Mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. Mijn woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. En de heidenen zullen weten, dat Ik, de HERE, het ben Die Israël heilig, doordat Mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen zal staan.” Ezek. 37:26-28 {KJV}. {TN8: 17.1}

 Aangezien God zegt dat Hij “hen vermenigvuldigen” zal wanneer zij weer een koninkrijk worden, en dat “de heidenen zullen weten, dat Ik, de HERE, het ben Die Israël heilig, en aangezien Hij kan “vermenigvuldigen” noch “heiligen” de afsluiting van de genadetijd, moeten de twee koninkrijken van vroeger noodzakelijkerwijs, dan, worden  hersteld en versterkt tijdens de genadetijd —

“De Tijd van Herstel.” {TN8: 17.2}

  Indien de 144.000 de “eerste vruchten” zijn, dan moeten er daarom ook tweede vruchten zijn, want daar waar er een eerste is, moet er ook een tweede zijn. En aangezien de eerste vruchten de “dienstknechten Gods” zijn, moeten zij naderhand naar alle naties gezonden worden om de tweede vruchten (Jes. 66:19, 20) te vergaderen — de grote schare (Openb. 7:9) die Johannes zag, nadat hij de verzegeling van de 144.000 had beschouwd. (Voor een gedetaïlleerde studie van dit onderwerp, — de 144.000 en de

17

grote schare, — zie onze Traktaat Nr. 1, Extra Voorafgaande aan Het Elfde Uur!, De Herdersstaf, Deel 1). {Tract No. 1, Pre-eleventh Hour Extra!; The Shepherd’s Rod, Vol. 1.}. {TN8: 17.3}

Het feit dat “in hun mond geen leugen werd gevonden” (Openb. 14:5), zal duidelijk aantonen dat zij niets anders zullen verkondigen dan zuivere evangeliewaarheid, en maakt hun woorden even gezaghebbend als lastgevend als de geschreven woorden van de profeten en van de apostelen. Inderdaad, deze eerste vruchten zijn bekleed met zelfs grotere kracht en gezag: “op die dag dat de Here de inwoners van Jeruzalem verdedigen, en hij die te dien dage zwak is onder hen zal zijn als David; en het huis van David zal zijn als God, als de engel  des Heren voor hun aangezicht .” Zech. 12:8 {KJV}. {TN8: 18.1}

Ook “zal er te dien dage,” zegt Zacharia, “een fontein geopend zijn voor het huis van david en voor de inwoners van Jeruzalem voor zonde en voor onreinheid.” Zech. 13:1 {KJV}.{TN8: 18.2}

 Wanneer deze fontein “voor zonde en voor onreinheid” uiteindelijk geopend is, “voor het huis van David,” zal het kronende bewijs worden gezien dat de versterking {vastwording} van de twee koninkrijken een voldongen feit is, en dat de tijd gekomen  is voor de verkondiging van het evangelie in de gehele wereld. {TN8: 18.3}

   “En het zal te dien dage geschieden, zegt de Here der heerscharen, dat Ik zal afsnijden uit het land de namen der afgoden, en zij zullen niet meer gedacht worden; en

18

ook zal Ik maken dat de profeten en de onreine geest uit het land verdwijnen.” Zach. 13:2 {KJV}. Dat wil zeggen, ten tijde dat dit evangelie-verkondigende koninkrijk is opgericht, zal het een kerk zonder smet zijn — vrij van alle afgodendienaars en valse leraars. En het zal door “één herder” worden gevoed (…) namelijk mijn knecht David; hij zal hen voeden, en hij zal hun herder zijn. En Ik de Here zal hun God zihn, en Mijn knecht David een vorst onder hen.” Ezek. 34:23, 24 {KJV}.{TN8: 18.4}

  Wanneer de Heer op wijze de regering in eigen handen neemt” (Testimonies to Ministers, p. 300), en de kerk opnieuw regeert als een theocratische regering (in de laatste dagen), “zal het geschieden,” zoals Jesaja zegt, “(…) dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op de top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en alle natiën zullen erheen toestromen. En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en dat wij wandelen in Zijn paden; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. En Hij zal rechtspreken onder de natiën, en bestraffen vele volken; en zij zullen hun zwaarden slaan tot ploegscharen, en hun speren tot snoeimessen; natie zal niet meer tegen natie het zwaard opheffen, evenmin zullen zij de oorlog leren.” Isa. 2:2-4 {KJV}. {TN8: 19.1}

 Dus met de inluiding van dit eeuwig koninkrijk, en de daaruit voortvloeiende herstel van

19

alle dingen, zal er aan de ene hand een grote opwekking onder de naties; Buitenwerking stellen van grote voorraden oorlog wapentuig welke zij gedurende jaren hebben opgeslagen, zullen zij trachten om op te trekken naar, en om onderdanen van het koninkrijk te worden, en zich te voegen bij de legers van de Heer, Hem toelatend voor hen te stijden; terwijl er aan de andere hand koortsachtige oorlogsvoorbereidingen onder hen die weigeren te ontwaken: zich allen stortend in een bijzondere wapenwedloopprogram, veranderen zij zelfs hun landbouwgereedschap oorlogwapens tegen het koninkrijk van Christus — Zijn kerk (Joel 3:9-12; Zech. 12:3) {KJV}. {TN8: 19.2}

   “Daarom zullen uw poorten voortdurend openstaan; zij zullen dag noch nacht gesloten zijn; zodat men tot u de vermogens der Heidenen tot u kan brengen, en dat hun koningen gebracht kunnen worden. Ook de zonen van hen die u gekweld hebben zullen komen buigen voor u; en al degenen die u misacht hebben zullen zich neerbuigen aan uw voetzolen; en zij zullen u noemen: De stad des Heren De Sion van de Heilige Israëls.” Isa. 60:11, 14 {KJV}. (Voor verdere studie van deze fase van het onderwerp, zie The Shepherd’s Rod, Vol. 1, {De Herdersstaf, Deel 1} pp. 173-181, waar “Micha Vier” wordt uitgelegd. En als een voorbeeld in type van hoe de strijd des Heren is, lees 2 Kronieken 20:15, 19, 24-30.) Maar daar de kerk ver, zeer ver, verwijderd is van zulk een heilige staat,

Moet de Kerk Worden Gereinigd. {TN8: 20.1}

  Geen enkele Christen van welk geloof dan ook kan de noodzaak van de reiniging van de kerk ontkennen. En

20

aangezien de Here nooit iets doet zonder Zijn kerk tevoren te waarschuwen, zendt Hij aan haar nu de boodschap van reiniging, teneinde haar een voorsmaak te geven van toekomstige heerlijkheid, zodat naargelang de oproep van de hemelse klaroen tot hervorming voortgaat met weerklinken onder Zijn volk, zij een intense lust voor haar waarheid mogen hebben, en zichzelf met het gehele hart mogen overgeven aan het werk van hervorming, nu gelijk terwijl Hij duidelijk Zijn plan aan hen voorlegt voor het oprichten van Zijn koninkrijk met de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de zondaars. Zij die onvoorwaardelijk gehoor geven aan de oproep, zullen een onweerstaanbare verlangen hebben om volledig daarop af te stemmen en de Heer toestaan hen van zonde en zondaren af te scheiden. Alleen zij zullen het zegel Gods ontvangen en als de eerste vruchten van het koninkrijk, 144.000 sterk, met het Lam op de “Berg Sion” staan! {TN8: 20.2}

   Zulk een toestand van heiligheid zal vandaag, net als in het verleden, maken dat de draak vertoornd raakt op de vrouw, om ook nu oorlog te voeren tegen haar overblijfsel ( (Openb. 12:17), een conflict dat verder wordt beschreven met de woorden: {TN8: 21.1}

   “Ik zag vier engelen staan aan de vier hoeken der aarde [ten tijde van de verzegeling van de 144.000], de vier winden der aarde vasthoudend, zodat de wind niet zou waaien over de aarde, nog over de zee, noch over enige boom. En ik zag een andere engel opkomen uit het oosten, hebbende het zegel van de levende God: en hij riep met een luide stem tot de vier engelen, aan wie gegeven was om schade toe te brengen aan de aarde en de zee, zeggende: brengt

21

geen schade toe aan de aarde, noch aan de zee, noch aan de bomen, totdat wij de dienstknechten van onze God aan hun voorhoofden verzegeld hebben.” Openb. 7:1-3 {KJV}. {TN8: 21.2}

Hier worden twee toe te dienen schades naar voren gebracht die zullen plaatsvinden: een door de winden, het andere door de engelen; en twee bevelen aan de engelen: één, dat zij de winden tegenhouden, zodat de winden niet waaien “over de aarde,  nog over de zee, noch over enige boom” (openb. 7:1); de andere, dat de engelen zichzelf bedwingen om “de aarde. (…) zee,” en “de bomen,” geen schade toe te brengen, totdat de dienstknechten Gods verzegeld zijn. (Openb. 7:2, 3) {KJV}.  Aangezien daarom, zo spoedig als de dienstknechten van God zijn verzegeld, zowel de winden als de engelen zullen aanvangen met het schade toebrengen, rijst de vraag betreffende wat het werk van de winden en het werk van de engelen voorstelt — politieke strijd of iets anders? Daar de naties altijd oorlog hebben gevoerd, zou dit tweeledig werk van het toebrengen van schade geen politieke strijd kunnen betekenen. En aangezien Jezus zegt dat tegen de tijd van het einde “natie zal opstaan tegen natie, en koninkrijk tegen koninkrijk” (Matt. 24:7), is het duidelijk dat het schade toebrengen door de winden, zo ook het schade  toebrengen door de engelen die beiden worden tegengehouden totdat de 144.000 zijn verzegeld, figuurlijk moeten  zijn voor het weerhouden van de “tijd der benauwdheid, zoals nooit eerder geweest was sinds er een natie was.” (Dan. 12:1 {KJV}. Dus, is het weerhouden van de vier winden door God het weerhouden van Hem van de activiteit van het beeld van het beest (Openb. 13:15-17) tegen de heiligen, terwijl Zijn weerhouden van de vier engelen dat zij geen schade toebrengen Zijn weerhouden is van het ten uitvoer brengen van Zijn

22

 wraak (Jes. 63:1-4; Jer. 51:18) over de zondaren die de kerk moeilijkheden bezorgen, totdat de verzegeling van de 144.000 voleindigd is. Samengevoegd, brengen deze twee schadetoebrengers de tijd der benauwdheid met zich mee zoals nog nooit eerder geweest was. {TN8: 22.1}

Openbaring 7:1-3 openbaart daarom een tweevoudige strijd: goddeloze mensen tegen God(het waaien van de winden) en God tegen hen (de engelen die hen schade toebrengen). Maar hoewel het waaien van de winden en het schade toebrengen van de engelen nadat de dienstknechten Gods zijn verzegeld, de “tijd der benauwdheid” teweeg brengen, toch “zal” “een ieder, die in het boek geschreven zal worden bevonden,” “verlost worden.” Dan.12:1{KJV}. {TN8: 23.1}

Uit deze feiten zien wij dat deze tijd van benauwdheid wordt teruggehouden ten einde de verzegeling van de 144.000 dienstknechten te verzekeren, opdat zij, “juist de uitverkorenen,” niet neergehaald worden om het beeld van het beest te aanbidden, of gedood worden wegens het weigeren daarvan. {TN8: 23.2}

Aangezien “al de boeken van de Bijbel in de Openbaring samenkomen en eindigen” (The Acts of the Apostles, p.585{Van Jeruzalem tot Rome, blz..}), dan moet de verzegeling van de dienstknechten van God (Openb.7) noodzakelijkerwijs ook in de profetieën gevonden worden. In Ezechiël, hoofdstuk negen, wordt het merken voorzien van hen die zuchten en uitroepen “over al de gruwelen die in het midden daarvan bedreven worden”(in Juda en in Jeruzalem), en de slachting van hen die niet aldus zuchten en uitroepen. En het feit dat God in geen enkele tijd de zondaars van tussen de rechtvaardigen in Juda en in Israël heeft weggenomen, toont aan dat deze profetie

23

 van reiniging door een slachting nog nooit is vervuld. Dus, omdat het merken hetzelfde is als de verzegeling, is het slachten door de engelen daarom hetzelfde als het schade toebrengen door de engelen. {TN8: 23.3}

Deze beschadiging en verzegeling welke Johannes zag, en de slachting en het merken welke Ezechiël zag, wordt nogmaals geïdentificeerd als één en dezelfde: “Deze verzegeling van de dienstknechten van God is dezelfde die aan Ezechiël in een visioen werd getoond.”—Testimonies to Ministers{Getuigenissen voor Predikanten}, blz.445; Testimonies, Vol.5, blz.211{Getuigenissen, Deel 5, blz..}; Vol.3{Deel 3}, blz.267. {TN8: 24.1}

Hoewel het merken en de slachting (Ezech.9) alleen de kerk inhoudt, –Juda en Israël,– omvat het beschadigen door de winden en het beschadigen door de engelen (Openb.7) de gehele wereld –zowel “de aarde” als “de zee,” waarvan elk een aanduiding is van een andere locatie: de zee, die in de natuurlijke wereld de opslagplaats (tehuis) is van de wateren, is daarom op het gebied van de symbolen de geboorteplaats van de natiën – de Oude Wereld{Vaderland} , de aarde,die het tegengestelde is van de zee, is daarmee samenhangend een gebied dat weg is van de Oude Wereld. Het is gelokaliseerd aan Johannes in de voorstelling van het tweehoornige beest die opkomt, niet uit de zee, maar “uit de aarde”(Openb.13:11), de enige plaats waar bomen van nature groeien. En omdat bomen volgens Daniël 4:20-22 een figuurlijke voorstelling zijn van regeerders, stellen de bomen daarom in dit geval “de oude mannen(…)voor het huis”(Ezech.9:6) voor—een feit da openbaart dat het hoofdkwartier van de kerk, in deze periode zich bevindt in het gebied van het tweehoornige beest—de Nieuwe Wereld, “de aarde.” {TN8: 24.2}

24

Met het oog op deze duidelijk doorsneden feiten voor ons, zien wij dat het voornaamste doel van de verzegeling of het merken van de dienstknechten van God is, om de kerk van zonde en zondaars te reinigen, zodat zij in staat kan zijn om sterke te staan tegen het beeld-beest in de tijd der benauwdheid; en dat wanneer  dit reinigens werk voleindigd is, “het zal geschieden dat hij, die is achtergelaten in Sion, en hij die overblijft in Jeruzalem, heilig genoemd zal worden, namelijk een ieder die opgeschreven staat onder de levenden in Jeruzalem; wanneer de Here het vuil der dochters van Sion zal hebben afgewassen en het bloed van Jeruzalem uit het midden daarvan zal hebben gezuiverd door de geest van gericht en door de geest van verbranding.”Jes.4:3,4{KJV}. {TN8: 25.1}

Wanneer dit “bijzonder werk van reiniging, van het wegdoen van de zonde onder Gods volk,”is volbracht, dan “zal de kerk ingaan tot haar laatste strijd. ‘Schoon als de maan, helder als de zon, en vreselijk als een leger met krijgsbanieren,’ zal zij voortgaan in de gehele wereld, overwinnende en om te overwinnen.”—The Great Controversy, blz.425{De Grote Strijd, blz..}; Prophets and Kings, blz.725{Profeten en Koningen, blz…}. {TN8: 25.2}

“En de Here zal over iedere woonplaats van de berg Sion en over haar samenkomsten, des daags een wolk en rook scheppen, en des nachts een schijnsel van vlammend vuur; want over al wat heerlijk is, zal een beschutting zijn. En er zal een hut zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een schuilplaats en een toevlucht

25

tegen stortbui en tegen regen.” “En zij zullen hen noemen:Het heilige Volk, De Verlosten des Heren; en gij zult genoemd worden: Begeerde, Niet verlaten Stad.” Jes.4:5,6;62:12{KJV}. {TN8: 25.3}

“De gehele kerk, handelend als een, samenvloeiend in volmaakte eenheid, zal een levende, actief zendingswerktuig zijn, bewogen en beheerst door de Heilige Geest.” “Alles wat de apostelen deden, zal iedere gemeentelid vandaag de dag doen.” ”Zijn werkers zullen dan oog aan oog zien, en de arm des Heren, waarvan de kracht werd gezien in het leven van Chirstus, zal geopenbaard worden.” –Testimonies, Vol.8 {Getuigenissen, Deel 8}, blz.47; Vol.7{Deel 7}, blz.33; Vol.9{Deel 9}, blz.33. {TN8: 26.1}

Dan zal het geschieden, zegt de Here, dat “Ik Mijn grote naam zal heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, die gij te midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten, dat Ik de Here ben, zegt de Here God, wanneer Ik geheiligd zal zijn in u voor hun ogen. Want Ik zal u weghalen van tussen de heidenen, en u bijeen vergaderen uit alle landen, en zal u brengen naar uw eigen land. {TN8: 26.1}

“Dan zal Ik rein water over u sprengen, en gij zult rein zijn; van al uw onreinheden en

van al uw afgoden zal Ik u reinigen;  een nieuw hart zal Ik u ook geven en een nieuwe geest in uw binnenste zetten; en Ik zal het hart van steen uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. En Ik zal Mijn Geest in uw binnenste zetten en maken, dat gij naar Mijn inzettingen wandelt zult,

26

en gij zult Mijn rechten onderhouden, en ze doen. En gij zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb; gij zult Mijn volk zijn, en Ik zal uw God zijn. Ook zal Ik u van al uw onreinheden verlossen; Ik zal het koren roepen, en zal het vermeerderen, en geen hongersnood over u brengen. En Ik zal de vrucht van het geboomte en de opbrengst van het veld vermeerderen, opdat gij niet meer de smaad van hongersnood ontvangt onder de heidenen. {TN8: 26.3}

“Dan zult gij terugdenken aan uw boze wandel en aan uw handelwijze, die niet goed was, en gij zult van uzelf walgen in uw eigen ogen om uw ongerechtigheden en uw gruwelen. Niet om uwentwil doe Ik het, zegt de Here God; weet dat wel! Schaamt u en wees verbaasd over uw eigen wandel, o huis Israëls.  Zo zegt de Here God: Ten dage dat Ik u zal hebben gereinigd van al uw ongerechtigheden, zal Ik u ook weer in de steden doen wonen, en de puinhopen zullen herbouwd worden. Dan zullen de heidenen die om u heen overgebleven zijn weten, dat Ik, de Here, de vernielde plaatsen herbouw, en beplant hetgeen verwoest was; Ik, de Here, heb het gesproken, en Ik zal het doen.” Ezech.36:23-33,36.{KJV}. {TN8: 27.1}

Nogmaals: “Door de tempel te reinigen van de kopers en verkopers van de wereld, kondigde Jezus zijn zending {of missie} aan,” ten eerste, “om het hart te reinigen van de verontreiniging der zonde, –van de aardse lusten, de zelfzuchtige begeerten, de kwade gewoonten, die de ziel verderven”( The

27

Desire of Ages, bl.z161{De Wens der Eeuwen, blz..}); en ten tweede, om de gehele kerk te reinigen van zonde en zondaars. Omdat Hij tweemaal (eenmaal in de afsluiting van de verkondiging van het koninkrijk door Johannes de Doper, en in de opening van het evangelie dispensatie, aan het begin van de bediening van Christus, en andermaal in de afsluiting van Zijn werk en in de opening van die van de apostelen—Special Testimonies to Ministers, No.7{Speciale Getuigenissen aan Predikanten, Nr.7},blz. 54) de tempel reinigde van de onheilige praktijken waarmee de Joden het ontheiligden (Johannes 2:q15,16; Matt.21: 12,13), gaf Hij daardoor tweemaal de waarschuwing aan in type, dat ook in de afsluiting van de Christelijke dispensatie, Hij tweemaal Zijn kerk zal reinigen; eenmaal bij de verzegeling van de eerste vruchten, de 144.000, en andermaal bij de verzegeling van de tweede vruchten, de “grote schare.” Openb.7:1-9. {TN8: 27.2}

Aangezien beide deze reinigingen bovendien plaatsvonden op het feest van het Pascha, en omdat ook allen die “zich niet voldoende gereinigd hadden”(2.Kron.30:3:Ex.12:3-6) het werd verboden om deel te nemen aan het Pascha in de eerste maand, maar werden toegestaan zich erop voor te bereiden en het te vieren in de tweede maand (Num.9-11; 2 Kron. 30:13), wordt daardoor getypeerd de reiniging van de kerk in twee delen, aldus nochtans opnieuw aantonend dat er twee bijeenvergaderingen zijn, twee verzegelingen, twee scheidingen, twee gezelschappen—eerste vruchten en tweede vruchten (Voor een nadere behandeling van de twee verzegelingen, zie onze Tract No.1, Pre-Eleventh Hour Extra!{Traktaat Nr. 1, Extra Vóór Het Elfde Uur!}, en voor het antitype van het Pascha, The Shepherd’s Rod, Vol.2{De Herdersstaf, Deel 2} blz.256.}. {TN8: 28.1}

28

“Er moet,” zegt de Geest der Profetie, “een reiniging plaatsvinden van de instellingen, die gelijksoortig is aan de reiniging door Christus van de vroegere tempel. ‘Er staat geschreven,’ zegt de Here, ‘Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden, maar gij hebt het gemaakt tot een rovershol. Er vinden in onze instellingen van vandaag transacties plaats die gelijksoortig zijn aan die plaatsvonden in de tempelhoven in de tijd van Christus; en de gehele hemel kijkt toe(…)De Heer zal werken om Zijn kerk te reinigen. Ik vertel het u in waarheid: de Heer staat op het punt de instellingen die naar Zijn naam genoemd zijn, om te keren en omver te werpen. Hoe spoedig precies dit zuiveringsproces zal beginnen, kan ik niet zeggen, maat het zal niet lang uitgesteld worden. Hij, Wiens wan in Zijn handen is, zal Zijn tempel reinigen van haar morele verontreiniging. Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen.” – Brethren in Responsible Positions, {Broeders in Verantwoordelijke Posities}, Sept.1895. {TN8: 29.1}

In een parabolische voorvertoning van de reiniging van de kerk, verklaart Christus: “(…)de engelen zullen uitgaan, en de goddelozen uit het midden der rechtvaardigen afscheiden”(Matt.13:49)—de goddelozen wegnemen en de goeden achterlaten; terwijl Hij in de Openbaring, zich richtend tot de Zijnen in Babylon, zegt: “Kom uit van haar, Mijn volk” (Openb.18:4)—de rechtvaardigen eruit roepend en de goddelozen erin latend.De eerstgenoemden worden gereinigd doordat de goddelozen uit hun midden worden uitgeworpen; de laatstgenoemden, doordat zij worden weggenomen uit het midden van de goddelozen. {TN8: 29.2}

Ook zijn er twee verschillende gelijkenissen van de talenten (Matt. 25:15-30; Lukas 19:13-

29

27), waarvan beiden het tafereel nadrukkelijk binnengaan in haar huidige stand. In de één zijn er drie dienstknechten; in de ander tien dienstknechten. Dit opmerkelijke verschil toont aan dat de eerstgenoemde slechts een lokale toepassing heeft, terwijl de laatstgenoemde een wereldwijde toepassing heeft (overigens aantonend, zoals The Shepherd’s Rod, Vol.2{De Herdersstaf, Deel 2}, blz. 85,86 dat doet, dat het getal “tien” in de Geschriften staat voor universaliteit, en het getal “drie” voor de Drie-eenheid in de kerk.) {TN8: 29.3}

Deze onveranderlijke waarheden van type en gelijkenis en “het woord van Zijn getuigenis,” confronteren ons met de ernstige realiteit, dat wij zijn gekomen tot de tijd van het antitypische Pascha en reiniging van de tempel, en tot de oogst van de wereld,—“de grote en vreselijke dag des Heren.” De Geest Gods gebiedt ons “met ontzagwekkende ernst: ‘Maak u gereed! Maak u gereed! Maak u gereed! Want de vurige toorn des Heren zal spoedig komen. Zijn grimmigheid zal uitgegoten worden, ongemengd met genade, en gij zijt niet gereed. Scheur het hart, en niet het kleed.” –Early Writings, blz.119{Eerste Geschriften, blz..}. {TN8: 30.1}

O, laat niemand ertoe misleid worden te denken dat Gods kerk na de afsluiting van de genadetijd, of na de tweede komst van Christus (nadat de zondaars in de wereld zijn]vernietigd), de verheven standaard van karakter zal verwerven, of de hoge positie, door de hemel aangesteld, en gereinigd worden van zonde en zondaars! In tegendeel: “te dien dage”(voordat de zondaars in de wereld zijn

30

vernietigd), zegt de Here, “zal Ik Jeruzalem maken tot een lastige steen voor alle volken; allen die zich daarmee belasten zullen aan stukken gesneden worden, hoewel alle volken der aarde zich ertegen verzamelen. Te dien dag zal de Here de inwoners van Jeruzalem beschermen; en hij die zwak is onder hen te dien dage, zal zijn als David; en het huis van David zal zijn als God, als de engel des Heren voor hun aangezicht. En het zal te dien dage geschieden, dat Ik zal zoeken te verdelgen al de natiën, die tegen Jeruzalem aankomen.” “Te dien dage zal; er op de bellen der paarden staan: HEILIGHEID DES HEREN; en de potten in het huis des Heren zullen zijn als de sprengbekkens vóór het altaar. Ja, iedere pot in Jeruzalem en in Juda zal heiligheid zijn voor de Here der heerscharen; en allen die offeren, zullen komen, en van hen nemen, en daarin koken; en te dien dage zal er geen Kanaäniet meer zijn in het huis van de Here der heerscharen.” Zach.12:3,8,9;14:20,21{KJV}. {TN8: 30.2}

Deze verzen verklaren nadrukkelijk dat de kerk zal zijn “als God, als de engel des Heren voor hun aangezicht,” gedurende de tijd der benauwdheid, wanneer de natiën zich tegen har zullen verzamelen, en de Heer in Zijn vergelding hen dan zal slaan. Omdat de genadetijd nog voortduurt terwijl deze opeenvolging van gebeurtenissen plaatsvinden, zullen daarom “allen die offeren” (een handeling die uitgevoerd wordt vóór de afsluiting van de genadetijd) heilig zijn, en “er zal

31

geen Kanaäniet meer zijn in het huis van de Here.” {TN8: 31.1}

Iedere ware Bijbelstudent weet dat de kerk deze reinheid van hart en karakter en positie moet bereiken, niet nadat, maar voordat het bemiddelingswerk van Christus is voleindigd en voordat het “offer” is opgehouden. Zulke studenten weten allen ook dat God ook niet Zijn grote macht ten toon kan spreiden om hen te beschermen in de tijd waarin “alle volken der aarde ertegen verzameld zijn”, noch Zijn Geest over hen kan uitstorten, zoals Hij dat deed over de vroegere Christenen op de Pinksterdag, als er zich zondaars bevinden tussen zijn volk, en als de gehele kerk niet “eendrachtig{ of eenstemmig}” is (Handelingen 2:1{KJV}), “gekleed met de wapenrusting van Christus’ gerechtigheid, (…) “Schoon als de maan, helder als de zon, en vreselijk als een leger met krijgsbanieren”—zoals dat was met de apostolische kerk, waarop de Geest neerdaalde als een “geweldige windvlaag.” Handelingen 2:2. {TN8: 32.1}

“Alleen zij,” zegt de Geest der Profetie, “die verleidingen hebben weerstaan en overwonnen door de kracht van de Machtige, zullen worden toegestaan om deel te hebben in het verkondigen van deze boodschap, wanneer het zal zijn aangezwollen tot een Luide Roep.” –Review en Herald, 19 November, 1908. {TN8: 32.2}

En opdat de Luide Roep niet zal falen om op tijd of helemaal niet te luiden, moeten zij die “hun plicht hadden verzaakt,” –“ de oudsten, aan wie God groot licht gegeven had en die als

32

wachters voor het geestelijk welzijn van het volk hadden gestaan,” –verwijderd worden. “Dit wordt bekrachtigend voortgezet door de uitleg van de profeet betreffende het laatste werk voorgesteld door mannen met ieder een slachtwapen in zijn hand.”—Testimonies, Vol.3{Getuigenissen, Deel 3}, blz.266. “Mannen, meisjes, kleine kinderen, allen komen zij tezamen om.” –Idem, Vol.5{Deel 5}, blz.211. {TN8: 32.3}

  Geconfronteerd met de torenende zekerheid van het op handen zijnde reiniging, verzegeling, en de daarop volgende heerlijkheid van de kerk, haasten wij ons om onder ogen te zien de

Toestand van de Kerk Net Voor De Reiniging. {TN8: 33.1}

Welke grotere misleiding kan het verstand der mensen bevangen dan een zekerheid dat zij allen gelijk hebben, terwijl zij allen het verkeerd hebben! De boodschap van de Waarachtige Getuige vindt het volk van God in een treurige misleiding, doch oprecht in die misleiding. Zij weten niet dat hun toestand betreurenswaardig is in Gods ogen. Terwijl de geadresseerden zichzelf vleien dat zij in een verheven geestelijke toestand verkeren, verbreekt de boodschap van de Waarachtige Getuige hun zekerheid door de alarmerende veroordeling van hun ware toestand van geestelijke blindheid, armoede, en ellendigheid. De getuigenis, die zo doorsnijdend en scherp is, kan geen vergissing zijn, want het is de Waarachtige Getuige die spreekt, en Zijn getuigenis moet correct zijn.”—Testimonies,Vol.3{Getuigenissen, Deel 3},blz.252-253. {TN8: 33.2}

“Wie kan naar waarheid zeggen: ‘Ons goud is beproefd in het vuur; onze kledingstukken zijn onbevlekt van de wereld’? Ik zag onze Instructeur wijzen

33

naar de kledingstukken van de zogenaamde gerechtigheid. Ze verwijderend, legde Hij de verontreiniging daarbeneden bloot. Toen zei Hij tegen mij: ‘Kunt u niet zien hoe zij op aanmatigende wijze hun verontreiniging en verdorvenheid van karakter hebben bedekt?’ “Hoe is de getrouwe stad een hoer geworden?” Mijn Vaders huis is tot een huis van handelswaar gemaakt, een plaats vanwaar de goddelijke aanwezigheid en heerlijkheid is weggegaan! Dit is de reden waarom er zwakheid is, en er kracht ontbreekt.”—Idem, Vol. 8{Deel 8}, blz. 250. {TN8: 33.3}

“De oudsten, aan wie God groot licht gegeven had en die als wachters voor het geestelijk welzijn van het volk hadden gestaan, hadden hun plicht verzaakt(…)Deze stomme honden die niet wilden blaffen zijn degenen die de rechtvaardige wraak van een beledigde God voelen. Mannen, meisjes, kleine kinderen, allen komen zij tezamen om.”– Idem, Vol.5{Deel 5}, blz.211. {TN8: 34.1}

“Het is moeilijk voor degenen die zich verzekerd voelen in hun verworvenheden, en die van zichzelf geloven dat zij rijk zijn in geestelijke kennis, om de boodschap te ontvangen die verklaart dat zij misleid zijn en iedere geestelijke genade nodig hebben. Het ongeheiligde hart is “arglistig boven alles, en wanhopig verderfelijk.’” Idem, Vol.3{Deel 3}, blz.253. {TN8: 34.2}

“Er zijn velen die niet de oordeelkundigheid van Jozua hebben, en die geen bijzondere plichtsbesef hebben om verkeerdheden uit te zoeken, en onmiddellijk af te handelen met de zonden die onder hen bestaan. Laten dezulken niet degenen verhinderen die

34

de last van dit werk op zich dragen; laat hen niet in de weg staan van degenen die deze taak te vervullen hebben. Sommigen maken er een punt van om vraagtekens te plaatsen, te twijfelen, en fouten te zoeken, omdat anderen het werk doen dat God hen niet heeft opgelegd. Dezen staan direct in de weg om degenen te verhinderen, waarop God de last heeft gelegd van het berispen en corrigeren van overheersende zonden, zodat Zijn afkeuring kan worden afgewend van Zijn volk. Als er een geval zoals die van Achan zich onder ons zou voordoen, dan zijn er velen die degenen, die de taak van Jozua zouden uitoefenen in het uitzoeken van de verkeerdheid, ervan zouden beschuldigen een boosaardige, fouten zoekende geest te hebben. God laat niet lichtzinnig met zich omgaan, en laat Zijn waarschuwingen niet straffeloos worden veracht door een verdorven volk. {TN8: 34.3}

* * *

“Gods ongenoegen is over Zijn volk, en Hij zal Zijn macht niet ten toon spreiden in het midden van hen, terwijl er zonden onder hen bestaan, en worden gekoesterd door degenen die een verantwoordelijke functie bekleden. {TN8: 35.1}

“Zij die werken in de vreze Gods om de kerk van hindernissen te ontdoen, en om ernstige verkeerdheden te corrigeren, zodat het volk van god de noodzaak kan zien om de zonde te verafschuwen, en voorspoedig kan zijn in reinheid, en zodat de naam van God verheerlijkt kan worden, zullen altijd tegenstaande invloeden ondervinden van de  niet toegewijden. Zefanja beschrijft aldus de ware toestand van deze klasse, en de vreselijke oordelen die over hen zullen komen: — {TN8: 35.2}

“En het zal te dien dage geschieden, dat Ik Jeruzalem met lampen zal doorzoeken,

35

en de mannen straffen die dik geworden zijn op hun droesem; die in hun hart zeggen: De Here zal geen goed doen, noch zal Hij kwaad doen.’ ‘De grote dag des Heren is nabij, het is nabij, en zeer haastende, namelijk de stem van de dag des Heren; de held zal daar bitter schreeuwen’(…) {TN8: 35.3}

“Wanneer er uiteindelijk een crisis komt, zoals dat zeker zal komen, en God ten behoeve van Zijn volk spreekt, kunnen degenen die hebben gezondigd, zij die een wolk van duisternis zijn geweest, en die direct in de weg hebben gestaan van Gods werking voor Zijn volk, gealarmeerd worden tot hoever zij zijn gegaan in het morren en ontmoediging overbrengen over de zaak; en net zoals Achan, zijnde bevreesd geworden, kunnen zij erkennen dat zij hebben gezondigd. Maar hun belijdenissen zijn te laat, en zijn niet van de juiste aard om hen van nut te zijn, ondanks dat zij verlichting kunnen brengen in de zaak van God(…) {TN8: 36.1}

“Zij die haast hun gehele leven beheerst zijn gewest door een geest die even vreemd is van de Geest van God als die van Achan dat was, zullen zeer passief zijn wanneer de tijd voor allen komt om een beslissende actie te ondernemen. Zij zullen niet beweren aan welke kant dan ook te staan.” Idem, blz. 270,272. {TN8: 36.2}

“Wij zijn geneigd te denken dat daar waar er geen getrouwe predikan­ten zijn er geen ware Christenen kun­nen zijn; maar dat is niet het geval. God heeft beloofd dat daar waar de herders niet trouw zijn Hij zelf Zich over de kudde zal ontfermen. God heeft de kudde nooit

36

volle­dig afhankelijk gemaakt van men­se­lijke instru­menten. Maar de dagen van de reiniging van de kerk komen snel naderbij. God zal een volk hebben dat zuiver en waarach­tig is. In de grote zif­ting die spoedig zal plaatsvinden, zullen wij beter in staat zijn de sterkte van Israël te meten. De voortekenen openbaren dat de tijd nabij is wan­neer de Heer zal tonen dat Zijn wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer grondig reinigen. {TN8: 36.3}

“(…)Zij die vertrouwd hebben op intellect, genie of talent, zullen dan niet aan het hoofd staan van rang en gelid. Zij hebben geen gelijke tred gehouden met het licht. Zij die zichzelf bewezen hebben ontrouw te zijn, zullen dan niet met de kudde worden toevertrouwd. In het laatste plechtige werk zullen weinig mannen van naam betrokken zijn. Zij zijn verwaand, onafhankelijk van God, en Hij kan ze niet gebruiken. De Heer heeft getrouwe dienstknechten, die in de tijd van schudding en beproeving zichtbaar bekend gemaakt zullen worden. Er zijn kostbaren nu verborgen die hun knie niet voor Baäl hebben gebogen. Zij hebben het licht niet gehad dat in een geconcentreerde vlammenzee op u heeft geschenen. Maar het kan zijn dat onder een ruwe, onaantrekkelijk uiterlijk, de zuivere helderheid van een oprechte Christelijk karakter zal worden geopenbaard.” -Idem, Vol.5, blz.80, 81{Deel 5, blz.70}. {TN8: 37.1}

De voorafgaande reeks verklaringen tonen aan dat de kerk gereinigd moet worden voordat het overige van Gods volk wordt vergaderd “uit alle” landen. Dan, “in die dagen, en in die tijd, wanneer Ik de gevangenschap van Juda en Jeruzalem zal wenden, “ zegt de

37

Heer, “Zal Ik ook alle natiën vergaderen, en zal hen afvoeren in het dal van Josafat, en zal aldaar met hen richten {of pleiten,KJV} voor Mijn volk en voor Mijn erfdeel Israël, die zij onder de natiën verstrooid, en Mijn land gedeeld hebben.” Joel 3:1,2{KJV}. {TN8: 37.2}

Maar om verlost te worden van gevangenschap, en om de Heer “aldaar” te horen “(…)richten{of pleiten}” voor Zijn volk, waagt men het niet om nu te verwerpen

Zijn Pleidooi. {TN8: 38.1}

“Zij zeggen: Als een man zijn vrouw verlaat, en zij gaat van hem, en wordt van een andere man, zal hij ook tot haar nog weerkeren? Zal het land niet grotelijks ontheiligd worden? Maar gij hebt met veel minnaars gehoereerd; keer nochtans weer tot Mij, zegt de Here. Heft uw ogen op naar de hoge plaatsen, en zie toe, waar gij niet gelegen hebt.  Aan de wegen hebt gij voor hen gezeten, als de Arabier in de woestijn; en gij hebt het land ontheiligd met uw hoererijen en met uw boosheid. Daarom zijn de regenstromen ingehouden, en er is geen spade regen geweest; en gij hebt en hoerenvoorhoofd, gij weigert beschaamd te worden. Zult gij niet van nu aan tot Mij roepen: Mijn Vader, Gij zijt de Leidsman van mijn jeugd? {TN8: 38.2}

“Ga heen, en verkondig deze woorden tegen het noorden, en zeg: Keer terug, gij afkerige Israël, zegt de Here; en Ik zal Mijn toorn niet op u doen vallen; want Ik ben genadig, zegt de Here, en Ik zal de toorn niet in eeuwigheid behouden. Alleen, erken uw

38

ongerechtigheid, dat gij tegen de Here, uw God, overtreden hebt, en uw wegen verstrooid hebt tot de vreemdelingen onder iedere groene boom, en gij zijt aan Mijn stem niet gehoorzaam geweest, zegt de Here. Keert, o afkerige kinderen, zegt de Here; want Ik ben ben met u getrouwd; en Ik zal nemen, een uit de stad, en twee uit een geslacht, en Ik zal u brengen te Sion; en Ik zal u herders geven naar Mijn hart, die u zullen weiden met kennis en verstand. En het zal geschieden, wanneer gij vermenigvuldigd en vermeerderd bent in het land, in die dagen, zegt de Here, dat zij niet meer zullen zeggen: De ark van het verbond des Heren;  noch zal het in gedachte komen; noch zullen zij het gedenken; noch zullen zij het bezoeken; noch zal dat ooit weer gedaan worden. Te dien tijde zullen zij Jeruzalem noemen de troon des Heren; en al de natiën zullen ertoe vergaderd worden, tot de naam des Heren, tot Jeruzalem; ook zullen zij niet meer wandelen naar de gedachten van hun boos hart. In die dagen zal het huis van Juda wandelen met het huis van Israël, en zij zullen samen komen uit het land van het noorden, tot het land dat Ik aan uw vaders tot een erfenis heb gegeven.” Jer.3:1-4, 12-18{KJV}.{TN8: 38.3}

Nochtans zegt de Here: “Zie, Ik zal u zenden de profeet Elia, vóór de komst van de grote en geduchte dag des Heren. En hij zal het hart der vaderen terug­voe­ren tot de kinderen en het hart der

39

kinde­ren tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en de aarde treffe met de vloek.” Mal.4:5,6(KJV.). {TN8: 39.1}

“Zie, Ik zend Mijn boodschap­per, en hij zal de weg voor Mij bereiden; en de Here, Die gij zoekt, zal plotseling tot Zijn tempel komen(…)Doch wie kan de dag van zijn komst ver­dragen, en wie zal standhouden, als Hij ver­schijnt? Want Hij is als het vuur van de smel­ter en het loog van de blekers. En Hij zal zitten als een smelter en reiniger van zilver; en Hij zal de zonen van Levi reini­gen, en hen louteren als goud en zil­ver, opdat zij de Here in ge­rechtig­heid een offer kunnen brengen. Dan zal het offer van Juda en van Jeruzalem de Here aangenaam zijn, als in de dagen van ouds, en als in vroegere jaren. En Ik zal tot u ten oordeel naderen; Ik zal een snelle Getuige zijn tegen de tove­naars, tegen de echtbrekers, tegen de mein­edigen, tegen hen die het loon van de daglo­ner drukken, weduwe en wees verdrukken, en de vreemdeling terzijde dringen van zijn recht, maar Mij niet vrezen, zegt de Here der heer­scharen. Want Ik ben de Here, Ik ver­ander niet; daarom zijt gij, zonen van Ja­kob, niet verteerd. {TN8: 40.1}

“Zelfs van de da­gen uwer vaderen af zijt gij afgeweken van mijn inzet­tingen, en hebt ze niet onder­houden. Keert te­rug tot Mij, dan zal Ik tot u terugke­ren, zegt de Here der heer­scharen. En dan zegt gij: In welk opzicht moeten wij terugkeren? {TN8: 40.2}

Mag een mens God bero­ven? Toch hebt gij Mij berooft. En dan zegt gij: Waarin hebben wij

40

U beroofd? In de tien­den en de (hef)offers. Met een vloek zijt gij vervloekt, want gij hebt Mij be­rooft, namelijk dit gehele volk. Brengt gij al de tienden naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in Mijn huis, en beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en een zegen over u uitgieten, zodat er geen plaats genoeg zal zijn om hem te ontvangen. En Ik zal, u ten goede, de afvreter dreigen, en hij zal de vrucht van uw land niet verderven; noch zal uw wijnstok haar vrucht vóór de tijd afwerpen op de akker, zegt de Here der heerscharen. En alle volken zullen u ge­lukkig prijzen, omdat gij een land van wel­be­hagen zult zijn, zegt de Here der heer­scharen.” {TN8: 40.3}

” Vermetel [overmoedig, hoogmoe­dig] zijn uw woorden tegenover Mij, zegt de Here. En dan zegt gij: Wat heb­ben wij dan zo­zeer tegenover U gesproken? Gij zegt: Nut­te­loos is het God te dienen; en wat ge­win geeft het, dat wij zijn geboden onder­hou­den en dat wij in rouw gaan voor het aan­ge­zicht van de Here der heer­scha­ren? En nu, wij prijzen de hoogmoedi­gen gelukkig; ja, zij die goddeloos­heid bedrijven worden gebouwd, ja, zij die God verzoe­ken worden zelfs uitgered.” {TN8: 41.1}

“Dan spraken zij die de Here vrezen, vaak onder elkander: en de Here bemerkte het en hoorde het, en er werd een gedenk­boek voor Zijn aange­zicht geschreven, ten goede van hen die de Here vrezen, en zijn naam in ere hiel­den. En zij zullen van Mij zijn, zegt de Here der heerscharen, op die dag wanneer Ik mijn sieraden zal opma­ken; En Ik zal hen spa­ren, zoals iemand zijn eigen zoon spaart, die hem dient.”

41

Dan zult gij terugkeren, en het onderscheid zien tussen de rechtvaar­dige en de goddeloze; tussen wie God dient, en wie Hem niet dient.” Mal.3:1-18{KJV}. {TN8: 41.2}

“Daarom, alzo zegt de Here God; Ziet, Ik leg in Sion ten grondslag een steen, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen, een vaste grondlegging; hij die gelooft, zal niet haasten. Ook zal ik gericht stellen naar het richtsnoer, en gerechtigheid naar het paslood; en de hagel zal de toevlucht der leugens wegvagen, en de wateren zullen de schuilplaats overstromen. {TN8: 42.1}

“En uw verbond met de dood zal te niet gebracht worden, en uw verdrag met de hel zal geen standhouden; wanneer de overvloeiende gesel zal doortrekken, dan zult gij erdoor vertreden worden. Van de tijd af, dat het voortgaat, zal het u wegnemen; want morgen aan morgen zal het doortrekken, bij dag en bij nacht; en het zal een verbijstering {of kwelling} zijn om enkel het gerucht te verstaan. Want het bed is korter dan dat een mens zich daarop kan uitstrekken; en de deken smaller dan dat hij zich daarin kan wikkelen. Want de Here zal opstaan, zoals op de berg Perazim, Hij zal toornig zijn, zoals in het dal van Gibeon, opdat Hij zijn werk kan doen, Zijn vreemd werk; en Zijn daad te verrichten, Zijn vreemde daad. Nu dan, wees gij geen spotters, opdat uw banden niet vaster gemaakt worden; want Ik heb van de Here der heerscharen gehoord een verwoesting, namelijk {één die} vast besloten {is} over de ganse aarde. {TN8: 42.2}

42

“Neemt ter ore, en hoort Mijn stem; merk op, en hoort mijn rede.” Jes.28:16-23{KJV}. {TN8: 43.1}

Aangezien “God heeft beloofd dat daar waar de herders niet trouw zijn Hij zelf Zich over de kudde zal ontfermen” (Testimonies, Vol.5, blz.80{Getuigenissen, Deel 5, blz.70}; Testimonies to Ministers {Getuigenissen voor Predikanten}, blz.300; Jer.3:17), en omdat de afstammelingen van Jakob, opnieuw een koninkrijk zijnde geworden, over zich één hoofd aanstellen (Hos.1:11), “David, hun koning”(Hos.3:5), “en de Here, hun God, zoeken,” dan is het duidelijk dat de kerk, in de tijd van de Luide Roep van de Derde Engel Boodschap,

Een Theocratie{Godkoninkrijk} zal zijn. {TN8: 43.2}

“De scepter zal van Juda niet wijken, nog de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en tot hem zal de vergadering der volken zijn.” Gen.49:10{KJV}. {TN8: 43.3}

“Zie, een koning zal regeren in gerechtigheid, en vorsten zullen heersen naar het recht. En een mens zal zijn als een schuilplaats voor de wind, en een beschutting tegen de storm; als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land.” Jes. 32:1,2{KJV}. {TN8: 43.4}

“Want een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; en de heerschappij zal op Zijn schouder rusten; en Zijn naam zal genoemd worden: Wonderijk, Raadsman, de machtige God, de Eeuwige Vader, de Vredevorst. Aan de grootheid van Zijn heerschappij en vrede zal er geen einde komen, op de

43

troon van David, en in Zijn koninkrijk, om het te bevelen, en te bevestigen met gericht en gerechtigheid, van nu aan tot in eeuwigheid. De ijver van de Here der heerscharen zal dit doen. De Here heeft een woord gezonden in Jakob, en het heeft geschenen over Israël.” Jes.9:6-8{KJV}. {TN8: 43.5}

“Zie, de Here zal komen met een sterke hand, en Zijn arm zal voor Hem heersen; ziet, Zijn loon is bij Hem, [Hij zal hen dan het koninkrijk geven] en Zijn werk is voor Hem [Hij zal dan Zijn volk vergaderen].” Jes.40:10{KJV}. {TN8: 44.1}

“En er zal een rijsje {roede of staf} voortkomen uit de tronk {of stam} van Isaï {of Jesse},” profeteert Jesaja in een figuurlijke beschrijving van deze heerlijke zege van Gods voornemen, “en er zal een scheut {of tak} uit zijn wortelen groeien. En op Hem zal de Geest des Heren rusten, de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des Heren; en zal Hem van snel inzicht maken in de vreze des Heren. En Hij zal niet richten naar hetgeen Zijn ogen zien, noch rechtspreken naar hetgeen Zijn oren horen; maar in gerechtigheid zal Hij de armen richten en in billijkheid over de ootmoedigen der aarde berispen; en Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds en met de adem Zijner lippen de goddeloze doden. En gerechtigheid zal de gordel van Zijn lendenen zijn, trouw de gordel van Zijn heupen.” Jes.11;1-5.{KJV} {TN8: 44.2}

44

In deze illustratie worden er drie personen in zicht gebracht: Isaї {of Jesse}(de vader van David), het rijsje{of roede}(David), en de Scheut{of Tak}(Christus). De relatie toont aan dat David(het rijsje) niet Christus is(de Scheut), want het “rijsje” kwam voort uit de tronk{of stam} van

45

Isaї, en de Scheut uit het rijsje—een feit dat wordt bevestigd door de roep van de menigte toen Christus Jeruzalem binnenging. Zij schreeuwden: “Hosanna tot de zoon van David.” Matt.21:15. Het is daarom duidelijk, dat het “rijsje,” dat uit de tronk van Isaї komt, een symbolische voorstelling is van David; en de Scheut, komende uit het rijsje, is een symbolische voorstelling van de zoon van David—Christus. {TN8: 45.1}

Op deze “banier” (Scheut en rijsje) “zal de Geest des Heren rusten(…), de Geest van wijsheid en verstand, de Geest van raad en sterkte, de Geest van kennis en vreze des Heren; en zal Hem van snel inzicht maken in de vreze des Heren. En Hij zal niet richten naar hetgeen Zijn ogen zien, noch rechtspreken naar hetgeen Zijn oren horen; maar in gerechtigheid zal Hij de armen richten en in billijkheid over de ootmoedigen der aarde berispen; en Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds en met de adem Zijner lippen de goddeloze doden. En gerechtigheid zal de gordel van Zijn lendenen zijn, trouw de gordel van Zijn heupen.” Jes.11;2-5.{KJV}. {TN8: 46.1}

Dus, hoewel het “banier” het verband tussen drie personen (Isai, de wortel; David, het rijsje; en Christus, de Scheut) zinnebeeldig voorstelt, toch de macht en wijsheid van Christus haar onderliggende en beheersende kracht. Daarom zegt Christus: “Ik ben de wortel en het nageslacht van David, en de blinkende en morgenster” (Openb.22:16{KJV}), bevestigend dat Hij alles en in allen is. {TN8: 46.2}

46

Aangezien er daarom uit de “tronk” van Isai het rijsje (David) kwam, en uit het rijsje voortkwam de Scheut (Christus), dan zullen David, de zichtbare koning en Christus, de onzichtbare Koning der koningen “te dien dage”—in onze tijd—het “banier” vormen, en “daarnaar zullen de Heidenen zoeken; en Zijn rust [of Zijn rustplaats—de locatie waar het “rijsje” of banier staat—het koninkrijk] zal heerlijk zijn.” Ja, “Ik zal de plaats van Mijn voet heerlijk maken”(Jes.60:13), zegt de Here. {TN8: 47.1}

“En Ik zal één herder over hen aanstellen, en hij zal hen weiden, namelijk Mijn knecht David; hij zal hen weiden, en hij zal hun herder zijn. En Ik, de Here, zal hun God zijn, en Mijn knecht David een vorst in hun midden; Ik, de Here, heb het gesproken. En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, en zal het boze dieren uit het land doen ophouden; en zij zullen veilig wonen in de woestijn, en slapen in de bossen.” Ezech.34:23-25{KJV}.{TN8: 47.2}

Aldus wordt Zijn kerk, of koninkrijk, nogmaals weerspiegeld zonder “vlek, of rimpel, of iets dergelijks” (Ef.5:27), een theocratie van vrede, veiligheid, en onoverwinnelijkheid, onder de regering van één herder en een koning—David, Zijn knecht. Maar het feit dat vele koningen over Israël geregeerd hebben, kan in de gedachten van sommigen de vraag doen opkomen: {TN8: 47.3}

Waarom David als type?

Onvermijdelijk omdat hij de enige is die op volmaakte wijze past bij het antitype—het leider-

47

schap in de tijd van de Luide Roep van de Derde Engel Boodschap. Aangezien dit zo is, dan volgt het noodzakelijkerwijs dat Saul, de eerste koning die over Israël regeerde, en die grotendeels verantwoordelijk was voor de vroegere ervaring van David’s leven, een type is van het kerkleiderschap in de periode die voorafgaat aan de Luide Roep—het leiderschap dat werd opgericht in 1844, en tot het enkelvoudige doel van het vergaderen van de 144.000, de eerste vruchten van het koninkrijk. In elk geval past het type op volmaakte wijze bij het antitype. {TN8: 47.4}

Op grond van zijn uiterlijke koninklijke voorkomen, werd Saul gekozen door het volk, zoals de lezer zal gedenken, om hun koning te zijn, ondanks Gods afkeuring (1 Sam.8:7). Toen God hem dan uiteindelijk verwierp en David zalfde om in zijn plaats  koning te zijn, was hij vastbesloten om de troon te behouden door te proberen David te doden, maar eindigde, zelfs voordat David het besteeg, door zichzelf opzettelijk te doden (1 Sam.31:4). {TN8: 48.1}

De tijd heeft reeds aangetoond dat het Z.D.A. organisatie het type vervult. De voorkeur hebbend om zich te verenigen, en om functionarissen te verkiezen door de stem van het volk, hebben zij daardoor getoond dat zij zich niet zozeer zorgen erover hebben gemaakt om God te behagen door “een bijzonder volk” te zijn, zoals Hij zou willen dat zij dat zijn, dan dat zij dat hebben gemaakt om zichzelf te behagen door zoveel mogelijk te zijn als de andere kerkgenootschappen—net zoals het volk in de tijd van Saul wilde zijn als de natiën rondom

48

hen (1 Sam. 8:5,7).  En hoewel verkozen door het volk, toch werden de functionarissen van de Generale Conferentie desondanks door God aangenomen om de regeerders te zijn over Zijn volk van nu, zoals Saul dat vroeger was. Net zoals hij zijn plicht echter verzaakte, door ongehoorzaam te zijn aan het Woord van God zoals het tot hem was gesproken door de profeet Samuël, alzo heeft de huidige kerkorganisatie, “de oude mannen ….voor het huis,” zegt de profeet tot de kerk van vandaag, “hun plicht verzaakt {hun vertrouwen beschaamd}.” –Testimonies, Vol.5, blz.211{Getuigenissen, Deel 5, blz. 173}. (Voor een uitvoerigere behandeling van het onderwerp organisatie, zie onze Handleiding Organisatie{ Organization Manual}.) {TN8: 48.2}

Sprekende tot het Z.D.A. leiderschap, zegt de dienstknecht des Heren: “U heeft geen recht om te beheren, tenzij u beheert naar Gods bevel. Staat u onder de beheersing van God? Ziet u uw verantwoordelijkheid tot Hem in? (…) Dat deze mannen zouden staan op een heilige plaats om als de stem van God te zijn tot het volk, zoals wij eens geloofden dat de Generale Conferentie dat is—dat is voorbij. Wat wij nu willen is reorganisatie.” –Generale Conferentie Bulletin, 34ste Sessie, Deel 4, Extra Nr.1, 3 April, 1901, blz.25, Kol. 1 en 2. {TN8: 49.1}

Deze openbarende verklaring bewijst beslissend dat na de historische vergadering te Minneapolis in 1888, toen de leiders zowel de boodschap als de raad die hen werd gegeven verwierpen (Testimonies to Ministers{getuigenissen voor Predikanten}, bladzijde 468), de Heer niet langer de Generale Conferentie achtte als Zijn

49

dienstknechten, net zoals Hij Saul niet langer als koning achtte over Israël nadat hij zich afkeerde van Gods geboden tot hem. En nu, hebbende sinds lange tijd de populaire behoefte{of vraag, eis} toegekend om de Generale Conferentie te organiseren, ter vervulling van het type, waarschuwt God dat Zijn verdraagzaamheid ten einde is gekomen vandaag, net zoals het dat was toen. Ernstig verklaart de Geest der Profetie: {TN8: 49.2}

“‘God roept op tot een geestelijke herleving en een geestelijke hervorming. Tenzij dit plaatsvindt, zullen zij die lauw zijn voortgaan met steeds afschuwelijker te zijn voor {de ogen van} de Here, totdat Hij zal weigeren hen te erkennen als Zijn kinderen. {TN8: 50.1}

“ ‘Er moet een herleving en hervorming plaatsvinden onder de bediening van de Heilige Geest.  Herleving en hervorming zijn twee verschillende dingen. Herleving betekent een vernieuwing van het geestelijk leven, een verkwikking van de krachten van het verstand en het hart, een opstanding uit de geestelijke dood. Hervorming betekent een reorganisatie, een verandering in meningen en theorieën, gewoonten en praktijken. Hervorming zal de goede vrucht van gerechtigheid niet voortbrengen, tenzij het wordt verbonden met de herleving van de Geest. Herleving en hervorming zullen hun aangewezen werk doen, en in het doen van dit werk moeten zij zich vermengen.” –Christ Our Righteousness{Christus Onze Gerechtigheid}, blz.154, Herdrukt uit Review en Herald, 25 Febr., 1902. {TN8: 50.2}

Zoals de val van Saul kwam door te verzuimen om tot de letter gehoorzaam te zijn aan het Woord van de Heer,

50

en door daarna zijn ongehoorzaamheid te verontschuldigen onder het voorwendsel dat hij het beste van het vee had gespaard voor een offer in aanbidding tot God, zo heeft het huidige leiderschap, hoewel haar is geboden alle wereldse verbintenissen en wegen te vermijden, en alle wijzen van zakendoen op de Sabbat te vermijden, zoals het verkopen van lectuur, doelen bereiken, enz., desondanks zich verbonden met de wereld en nagevolgd in verboden paden, zelfs tot het veranderen van het huis Gods in een huis van handelswaar(Testimonies, Vol.8{Getuigenissen, Deel 8}, blz.250). Vervolgens, voortgaande naar de wijze van Saul, verdedigen zij zich met een verzachting voor deze ongehoorzame en ontheiligende koers, op grond van dat zulk een handelwijze goede zendingswerk is! Maar de Geest der Profetie zegt: {TN8: 50.3}

“Er is een grote vergissing begaan door sommigen die belijden tegenwoordige waarheid te geloven, door handelswaar voor te stellen gedurende een serie van bijeenkomsten en door hun handel de gedachten af te leiden van het doel van de bijeenkomsten. Als Christus nu op aarde was, zou Hij deze verkopers en handelaars uitdrijven, hetzij zij predikanten zijn of {gewone} mensen, met een gesel van kleine koorden, zoals toen Hij de tempel in vroegere tijden binnenging, ‘en allen uitwierp die verkochten en aanbrachten in de tempel, en de tafels omkeerde van de geldwisselaars, en de stoelen van hen, die duiven verkochten. En zeide tot hen: Er staat geschreven: Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden, maar gij hebt het gemaakt tot een rovershol.’ Deze verkopers konden zich hebben verdedigd met de verontschuldiging dat de artikelen die zij

51

verkochten bestemd waren voor offergaven. Maar hun doel was om winst te maken, om middelen te werven, om te vergaren. {TN8: 51.1}

Mij werd getoond, dat als de morele en intellectuele vermogens niet beneveld waren geweest met verkeerde leefgewoonten, dan zouden de predikanten en leden snel zijn om het kwaad te onderscheiden van het vermengen van heilige dingen met alledaagse dingen.  Predikanten hebben in het paneel gestaan, en een meest plechtige lezing gepredikt, en vervolgens, door handelswaar voor te stellen, en als een verkoper te handelen, zelfs in het huis van God, hebben zij de gedachten van hun hoorders afgewend van de indrukken die zij ontvingen, en de vrucht van hun arbeid vernietigd.” – Testimonies, Vol.1{Getuigenissen, Deel 1}, blz.471,472. {TN8: 52.1}

Hoewel hij Samuël erkende als Gods profeet, gehoorzaamde Saul met opzet niet aan zijn woord; evenzo, hoewel zij Zuster White erkent als Gods dienstknecht, verloochent ook de Generale Conferentie vandaag de dag, jammer genoeg, door de koers die zij navolgen, haar gezag. Dit wijd open staande feit wordt talrijke keren aan de dag gelegd in de Geest der Profetie, waarvan een vertegenwoordigende verklaring is: {TN8: 52.2}

“Zij die vertrouwd hebben op intellect, genie of talent, zullen dan niet aan het hoofd staan van rang en gelid. Zij hebben geen gelijke tred gehouden met het licht(…)Zij zijn verwaand, onafhankelijk van God, en Hij kan ze niet gebruiken. De Heer heeft getrouwe dienstknechten, die in de tijd van schudding

52

en beproeving zichtbaar gemaakt zullen worden.” —Testimonies, Vol. 5, p. 80{Getuigenissen, Deel 5, blz. 70}. {TN8: 52.3}

“Als zij in deze toestand doorgaan, zal God hen verwerpen.” —Testimonies, Vol. 6{Getuigenissen, Deel 6}, blz. 427. {TN8: 53.1}

Net zoals de uiterlijke vertoning van Saul dus alleen maar als gevolg had dat hij werd onttroond door een andere koning, evenzo zal de mannen van naam van vandaag, zij die aan het hoofd staan van het werk, en die vertrouwen op “intellect, genie of talent,” vervangen worden door hen die, hoewel zij niet een gepolijste uiterlijke voorkomen hebben, “zichtbaar gemaakt” zullen worden in deze tijd, als openbarende “de zuivere helderheid van een oprechte Christelijk karakter.” (Voor een verdere studie over de verandering van leiderschap, zie onze Traktaat Nr. 2, De Waarschuwende Paradox.) {TN8: 53.2}

Zoals Saul, verder, God verachtte door te weigeren om afstand te doen van de troon, en door te proberen Zijn gezalfde, koning David, van het leven te beroven, evenzo ondervinden wij nu bij het klinken van de bazuin vandaag, dat de Generale Conferentie weigert God de teugels in Eigen handen te laten nemen (Testimonies to Ministers{Getuigenissen voor predikanten}, blz.300), met hun poging Zijn troon te bezetten door vast te stellen dat zij het kerkgenootschap zullen beheren tot aan het einde der wereld, en door iedere gelegenheid te benutten om ons uit hun midden te werpen, ten einde hun beheer erover zeker te stellen. Zij die dit doen zijn degenen die de profeet Ezechiel op profetische wijze hoorde zeggen: “Deze stad is de pot, en wij zijn het vlees.” Ezech.11:3{KJV”}. Zij zijn nu

53

al het mogelijke aan het doen wat om zichzelf te verheffen en te bestendigen in macht, en ontdaan te zijn van degenen die in de naam van de Heer “vrede” hebben “verkondigd,” en tot hen hebben gebracht de “goede tijdingen” dat “de goddeloze niet meer door u zal heentrekken; hij is volkomen afgesneden.” Nah. 1:15{KJV}. Maar “deze stad zal ult gij niet,” zegt de Heer, “uw pot zijn, noch zult gij het vlees zijn in het midden daarvan; maar Ik zal u richten in het gebied van Israël.” Ezech.11:11{KJV}. {TN8: 53.3}

Zij die ernaar verlangen om voor zichzelf de waarheid te weten te komen betreffende het soort behandeling die wij ontvingen door toedoen van de kerkambtenaren (zoals David door toedoen van Saul), kan onze Traktaat Nr. 7 lezen, Tel de Bewijzen van Beide kanten Alvorens Ervoor of Ertegen te Strijden. {TN8: 54.1}

Door de boodschap te verwerpen die tot hen is gekomen met waarschuwingen en berispingen, en door voort te gaan met hun kwade handelwijzen, dwingen onze broeders de Heer ertoe om hen neer te snijden door de slachtwapens van Ezechiel 9, tenzij zich onmiddellijk bekeren. Hoewel zij onderweg zijn naar zelfmoord samen met Saul, zeggen zij nochtans in hun hart: “De Heer zal niets goeds maar ook niets kwaads doen. Hij is te genadig om Zijn volk met een oordeel te bezoeken.’ Aldus is ‘vrede en veiligheid’ de roep van mannen die nooit meer hun stem als een bazuin zullen verheffen om Gods volk hun overtredingen te tonen en het huis Jakobs hun zonden. Deze stomme honden die niet wilden blaffen zijn degenen die de rechtvaardige wraak van een

54

beledigde God voelen. Mannen, meisjes, en kleine kinderen, allen komen zij tezamen om.” (Testimonies, Vol.5, blz.211{Getuigenissen, Deel 5, blz.173}.) {TN8: 54.2}

Zoals Saul, verder nog, verantwoordelijk was voor de dood van niet alleen zijn zonen, maar ook van het volk (1 Sam.31:6), evenzo dal de geestelijke leiding verantwoordelijk zijn voor de “mannen, meisjes, en kleine kinderen” die falen het zegel te ontvangen, en die dus omkomen in de slachting. {TN8: 55.1}

Niettemin, ondanks hun grote zonde en zekere ondergang, openbaart David, het type, het feit dat hoewel wij de slip van hun klederen kunnen afsnijden terwijl zij verbitterd en toornig tegen ons zijn, en ons achterna jagen rondom de “schaapskooien”, of dat wij “de speer en de waterkruik van” hun “hoofdeinde” kunnen afnemen terwijl zij in “een diepe slaap van de Heer” verkeren, of dat wij hen slapende vinden binnen de “wagenburg,” of hun voeten bedekkende in onze schuilplaatsen (1 Sam.26:7-12), zij overgeleverd kunnen zijn aan onze genade, met de macht en de gelegenheid om hen veel schade toe te brengen, toch zullen wij in geen geval zelfs de minste schade bij hen aanrichten, maar eerder een vriend zijn voor hen. {TN8: 55.2}

En terwijl zij ons vervolgen, zoals Saul David vervolgde, zal een ieder die verontrust is, en een ieder die in de schuld staat, en een ieder die in ontevredenheid verkeert, zoals het type aantoont, zich bij ons voegen (1Sam. 22:2); terwijl allen die “noch koud noch heet,(…)lauw”(tevreden) zijn, samen met de engel van de gemeente der Laodicenzen, in

55

het kritieke gevaar verkeren van “ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt” te blijven, en van, als gevolg, “uitgespuwd” te worden,–verworpen—“neergesneden.” –Testimonies, Vol. 6, {Getuigenissen, Deel 6}blz. 427; Vol. 5, p. 80{ Deel 5, blz.70 }; Vol. 1{Deel 1}, blz. 190; Vol. 5, p. 211{Deel 5,blz.173}. {TN8: 55.3}

In de voorafgaande uiteenzetting zien wij dat zij die gehoor geven aan de stem van de Goede Herder, worden getypeerd {voorgesteld} door David’s volgelingen, en zij die geen gehoor geven, worden getypeerd door Saul en zijn volgelingen. {TN8: 56.1}

In de gelijkenis van Lukas van het grote avondmaal, brengt Christus opnieuw beide klassen in zicht. Enerzijds voorafschaduwen Saul’s sympathisanten in de gelijkenis degenen die zichzelf verontschuldigen op grond van dat zij het te druk hadden met de zorgen van dit leven, en die zich dus “eendrachtig begonnen te verontschuldigen”; De eerste zeggende tot Hem: “Ik heb een akker gekocht, en ik moet die noodzakelijk gaan bezien; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. En een ander zeide: Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga die keuren; ik verzoek u, houd mij voor verontschuldigd. Weer een ander zeide: Ik heb een vrouw getrouwd en daarom kan ik niet komen.” Anderzijds, typeren David’s volgelingen degenen die werden gevonden in “de straten en stegen” van de stad—“de armen, en de verminkten, en de kreupelen, en de blinden.”Lukas 14:17-24{KJV}.{TN8: 56.2}

Onmiddellijk nadat Saul werd geïnformeerd door Samuël dat God vanwege zijn ontrouw hem had verworpen als regeerder over zijn volk, werd Samuël heimelijk gezonden om

56

David te zalven in de plaats van Saul. En ondanks het Saul was verteld dat de Heer hem had verworpen, toch weigerde hij af te treden, met als gevolg dat de Filistijnen zijn leger overvielen, en op het punt stonden het koninkrijk over te nemen; De reus Goliath “stond daar en riep de slagorden van Israël toe: Waarom trekt gij uit om u in slagorde te scharen? Ben ik geen Filistijn, en zijt gij geen knechten van Saul? Kiest u een man, en laat hij naar mij toe komen. Indien hij met mij vermag te strijden en mij verslaat, dan zullen wij u tot knechten zijn; maar indien ik hem overwin en versla, dan zult gij ons tot knechten zijn en ons dienen. Ook zeide de Filistijn: Ik tart heden de slagorden van Israël: geeft mij een man, dat wij samen strijden. Toen Saul en geheel Israël deze woorden van de Filistijn hoorden, werden zij verschrikt en vreesden zeer. 1 Sam.17:8-11. {TN8: 56.3}

Hoewel hij niets was dan slechts een knaap, die veracht werd door zijn broers, en slechts gering werd geacht door alle anderen, zei David tot Saul: “Laat niemand om hem de moed verliezen; uw knecht zal gaan en met deze Filistijn strijden. En hij nam zijn staf in de hand, zocht zich vijf gladde stenen uit de beekbedding en deed ze in de herderstas, die hij bij zich had, in de tas voor de slingerstenen, maar zijn slinger hield hij in de hand. Zo naderde hij de Filistijn. En David stak zijn hand in de tas, nam er een steen uit, slingerde die weg en trof de Filistijn tegen zijn voorhoofd, zodat de steen in zijn voorhoofd drong, en hij

57

voorover ter aarde viel. Zo overwon David de Filistijn met een slinger en een steen; hij versloeg de Filistijn en doodde hem; maar David had geen zwaard in zijn hand. Dus snelde David toe, bleef bij de Filistijn staan, greep diens zwaard, trok het uit de schede en doodde hem. Hij hieuw hem het hoofd ermee af. Toen de Filistijnen zagen, dat hun held dood was, sloegen zij op de vlucht.” 1 Sam.17:32,40,49-51{KJV}. {TN8: 57.1}

De overwinning van David over de reus tegen wie niemand in staat was te strijden, typeert de overwinning van de kerk (het huis van David—Zach.12:8), in de “tijd der benauwdheid zoals er nooit geweest was,” over het beest en zijn beeld (de antitypische Goliath), betreffende wiens geduchtheid de Openbaarder vraagt: “Wie is aan het beest gelijk? Wie kan er oorlog tegen voeren?” De reus Goliath stelt daarom degenen voor die nu de dienstknechten van God verachten, en die het Beeld van het Beest zullen omvatten{vormen}, het religieus-politieke systeem dat de legerscharen van de Heer zal verachten, en een decreet uitvaardigen “dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken, de naam van het beest, of het getal van zijn naam heeft(…)en maken dat allen, die het beeld van het beest niet aanbaden, gedood werden.” Openb.13:17,15. {TN8: 58.1}

Maar “te dien dage,” zegt de Here, “zal Ik Jeruzalem maken tot een lastige steen voor alle volken; allen die zich daarmee

58

belasten, zullen in stukken gesneden worden, hoewel alle volken der aarde zich ertegen zullen verzamelen. Te dien dage zal de Here de inwoners van Jeruzalem beschermen; en hij, die zwak is onder hen, zal op die dag zijn als David; en het huis van David zal als God zijn, als de engel des Heren voor hun aangezicht. Zach.12:3,8{KJV}. {TN8: 58.2}

De vijf gladde stenen in de tas van David, waarvan hij met één van hen Goliath versloeg, typeren de vijfvoudige macht in de antitypische herderstas (de Bijbel), waarvan God met een deel daarvan vandaag het beeld en zijn beeld, de natiën–de antitypische Goliath, zal verslaan. En omdat wij weten dat Hij door Zijn Woord, in de vorm van een boodschap, de natiën zal verslaan, dan stellen de vijf gladde stenen vanzelfsprekend vijf boodschappen voor, waarvan de laatste het beest zal verwonden, zijn beeld vernietigen, en Gods volk bevrijden van de vrees der heidenen. {TN8: 59.1}

Omdat dus de vijf stenen in de herderstas een voorstelling zijn van vijf boodschappen, moeten de boodschappen daarom, noodzakelijkerwijs, ergens in de Bijbel in kaart zijn gebracht. Zij bevinden zich in Christus’ gelijkenis van de wijngaard: de eerste op het “vroege” uur(het ceremonieel systeem); de tweede, op het “derde uur”  (de kruisiging en de opstanding van Christus); de derde, op het “zesde uur” (de drie en twintig honderd dagen van Dan.8:14); de vierde, op het “ negende uur” (het oordeel van de doden); en de vijfde, en laatste, op het “elfde uur” (het oordeel van de levenden, de

59

tijd van de Luide Roep), welke het beest zal verwonden, en met zijn eigen zwaard (de tien horens van Openbaring 17:16), zijn hoofd zal afsnijden, en hem dan met vuur vernietigen, zodat de wond nooit meer zal genezen. In de bodschap van het uur ligt daarom de veiligheid van Gods volk. (Voor een volledige studie over de gelijkenis van Mattheus 20:1-16, en het beest van Openbaring 17, lees The Shepherd’s Rod, Vol.2, blz. 222-239;155,156{De Herdersstaf, Deel 2, blz…}). {TN8: 59.2}

Verkondigend “de grote en vreselijke dagdes Heren”(Mal.4:5), “een dag van slachting”(Jes.30:25), en “een dag van duisternis” (Joel 2:2), zal deze laatste boodschap geklonken worden op het elfde uur – net voor de tijd waarin, zoals Johannes voorzag, “de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, en de oversten over duizend, en de machtigen, en iedere slaaf, en vrije, verborgen zich in de holen en de rotsen der bergen; en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam; want de grote dag van Zijn toorn is gekomen; en wie zal kunnen bestaan?” (Openb.6:15-17)?—niemand dan de rechtvaardigen, de toekomstige leiders van de kerk, zoals de regering van David dat typeert. {TN8: 60.1}

“Wie heeft de rechtvaardige verwekt van het oosten, hem geroepen op zijn voeten, de heidenen voor zijn aangezicht gegeven, en gemaakt dat hij over koningen heerste? Hij gaf hen als stof voor zijn

60

zwaard, en als een voortgedreven stoppel voor zijn boog. Hij joeg ze na en doortrok veilig; namelijk door de weg, die hij met zijn voeten niet begaan had. Ik heb een verwekt van het noorden, en hij zal komen; van de opgang der zon zal hij Mijn naam aanroepen; en hij zal komen over vorsten als over leem, en gelijk de pottenbakker het klei treedt.” Jes.41:2,3,25. {TN8: 60.2}

“Ziet, Ik heb hem tot een getuigenis der volken gegeven, een leider en gebieder der volken. Ziet, gij zult een natie roepen, die gij niet kende, en natiën die u niet kenden zullen tot u snellen, om de Here uw God, en om de Heilige Israëls; want Hij heeft u verheerlijkt. {TN8: 61.1}

“Zoekt gij de Here, terwijl Hij te vinden is; roept gij Hem aan, terwijl Hij nabij is.” Jes.55:4-6{KJV}.{TN8: 61.2}

Aangezien, om Gods er en om de voorspoed van Zijn volk, zowel Elia’s boodschap als de regering van David het leven ontnam van velen (Elia’s boodschap, de levens van de afvallige leraars in Israël—1 Koningen 18:40; en David’s regering, de levens van de heidenen die God en Zijn legers verachtten—1 Kronieken 22:6-8), typeert daarom het werk van Elia in het bijzonder de dag van de slachting in de kerk, en de regering van David, de vernietiging van de heidenen en het in bezit nemen van de aarde (Zach.12:8,9; Jer.30:3,9). Waarna Christus (de zoon van David) zichtbaar zal verschijnen, Zijn koninkrijk tot Zich nemen, en het verheerlijken met

61

 eeuwige vrede (zoals wordt voorgesteld door de vreedzame regering van David’s zoon, Salomo). En in de dagen van deze antitypische gebeurtenissen zal volledig verwezenlijkt worden de belofte: {TN8: 61.3}

“Het zal geschieden, wanneer uw dagen zijn vervuld, dat gij [David] heen moet gaan tot uw vaderen, dat Ik uw zaad na u zal doen opstaan, dat uit uw zonen zal zijn; en Ik zal zijn koninkrijk bevestigen. Hij zal Mij een huis bouwen, en Ik zal zijn troon bevestigen in eeuwigheid. Ik zal zijn Vader zijn, en hij zal Mijn zoon zijn; en Ik zal Mijn ontferming niet van hem wegnemen, zoals ik die wegnam van hem, die voor u geweest is.” 1 Kron. 17:11-13{. “Wanneer de rechtvaardige gezag heeft, verblijdt het volk zich; maar wanneer de goddeloze heerst, treurt het volk.” Spr.29:2{KJV}. {TN8: 62.1}

Terwijl Hij voor de rechtvaardigen, het koninkrijk maakt tot Zijn plaats en bescherming, tot de heidenen,

Maakt God Het tot Zijn Strijdbijl. {TN8: 62.2}

“Gij zijt Mijn strijdbijl en strijdwapens,” verklaart de Heer bij het vooraf tonen aan het nageslacht van Jakob hun uiteindelijke bestemming, “want met u zal Ik in stukken slaan de natiën, en met u zal Ik koninkrijken vernietigen; en met u zal Ik in stukken slaan het paard en zijn ruiter; en met u zal Ik in stukken slaan de wagen en zijn rijder; met u zal Ik ook in stukken slaan man en vrouw; en met u zal Ik in stukken slaan oud en jong; en met

62

u zal Ik in stukken slaan de jongeling en de jonkvrouw; Ik zal ook met u in stukken slaan de herder en zijn kudde; en met u zal Ik in stukken slaan de landbouwer en zijn jukossen; en met u zal Ik in stukken slaan de landvoogd en heersers.” Jer.51:20-23{KJV}. {TN8: 62.3}

“De steen” (Dan.2:45;Zach.3:9), de 144.000, “uit de berg afgesneden [De Laodiceese kerk] zonder mensenhanden (zonder menselijke hulp), zal de natiën die worden voorgesteld door “het ijzer, het koper, het leem, het zilver, en het goud” van het grote beeld. En “allen die zich daarmee belasten, zullen in stukken gesneden worden, hoewel alle volken der aarde zich ertegen zullen verzamelen.” Dus, “in de dagen van deze koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, die nooit vernietigd zal worden; en het koninkrijk zal niet overgelaten worden aan andere volken, maar het zal al deze koninkrijken in stukken slaan en verteren, en het zal stand houden in eeuwigheid.” Dan.2:44{KJV}. {TN8: 63.1}

Maar op de berg Sion zal er ontkoming zijn, en er zal heiligheid zijn; en het huis van Jakob zal hun bezittingen bezitten. En het huis van Jakob zal een vuur zijn, en het huis van Jozef een vlam, en het huis van Ezau voor stoppels, en zij zullen in hen in verbranden, en hen verslinden; en er zal niemand overblijven van het huis van Ezau; want de Here heeft het gesproken. En zij van het zuiden zullen de berg van Ezau bezitten; en zij van de vlakte de

63

Filistijnen; en zij zullen de velden van Efraїm bezitten, en de velden van Samaria; en Benjamin zal Gilead bezitten. En de gevangenschap van dit leger van de kinderen Israëls zal dat van de Kanaänieten bezitten, tot Sarefat toe; en het gevangenschap van Jeruzalem, welke in Safarad is, zal de steden van het zuiden bezitten. En verlossers zullen opkomen op de berg Sion, om over de berg van Ezau gericht te oefenen; en het koninkrijk zal van de Here zijn.” “En het zal geschieden, dat een ieder de naam des Heren zal aanroepen, behouden zal worden; want op de berg Sion en te Jeruzalem zal er verlossing zijn, zoals de Here gezegd heeft, en in het overblijfsel, die de Here zal roepen.” Obad.17-21; Joël 2:32{KJV}. {TN8: 63.2}

“Want de natië en het koninkrijk dat u niet zal dienen, zal omkomen; ja, die natiën zullen volkomen verwoest worden.” Jes.60:12{KJV}. {TN8: 64.1}

Uit de voorafgaande schriftgedeelten, zien wij dat als gevolg van het verwerpen van de waarheid die wordt verkondigd door Zijn kerk, de goddelozen ten vernietiging gaan. En deze profetische vooraankondiging van hun ondergang weerklinkend, verklaart Christus: “En hij die overwint, en Mijn werken bewaart tot het einde, aan hem zal Ik macht geven over de natiën; en hij zal over hen heersen met een ijzeren staf; als de vaten van een pottenbakker zullen in stukken verbroken worden; gelijk ook Ik van Mijn Vader ontvangen heb.” Openb.2:26,27{KJV}.{TN8: 64.2}

“Hij die overwint” zijnde degene die zal heersen over “de natiën” “met een ijzeren

64

staf,” en de noodzaak van het werk van overwinnen zijnde niet van Hem maar van Zijn volgelingen, dan is de waarheid vanzelfsprekend dat de Heer een zegevierende natie zal hebben—een koninkrijk door welke Hij Zijn grote macht ten toon zal spreiden, en welke zal zijn

Een Koninkrijk van Vrede. {TN8: 64.3}

Dat een hemelsgelijkende veiligheid en vrede het koninkrijk zal bezielen op het tijdstip waarin God het zal gebruiken als Zijn “strijdbijl” om daarmee de natiën te slaan, wordt bewezen dor de volgende schriftgedeelten: {TN8: 65.1}

“De wolf zal ook met het lam verkeren, en de luipaard zal zich bij het bokje nederliggen; en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee tezamen; en een klein kind zal ze hoeden. En de koe en de berin zullen {samen} weiden; hun jongen zullen zich samen nederliggen; en de leeuw zal stro eten als een os. En de zuigeling zal spelen bij het hol van een adder, en het gespeend kind zal zijn hand uitsteken in de kuil van de basilisk {giftige slang}. Zij zullen geen schade toebrengen noch vernietigen op gans Mijn heilige berg; want de aarde zal vol zijn van de kennis des Heren, gelijk de wateren de {bodem der} zee bedekken.” Jes. 11:6-9{KJV}. Wanneer deze staat van kennis en vrede overheerst in het koninkrijk, dan “zal er te dien dage een wortel van Isaї zijn, die zal staan tot een banier van het volk; daarnaar zullen de Heidenen zoeken; [dus is het in de genadetijd] en(…) te dien dage,(…) zal de Here

65

ten tweeden male Zijn hand opheffen, om terug te krijgen het overblijfsel van Zijn volk.” Jes.11:10, 11{KJV}. {TN8: 65.2}

“En te dien dage,” zegt de Heer door Zijn profeet Hosea, ter herhaling van Zijn vredesverbond, “zal Ik een verbond voor hen sluiten met het gedierte des velds, het gevogelte des hemels en het kruipend gedierte der aarde; en Ik zal de boog en het zwaard en de krijg van de aarde verbreken, en hen veilig doen neerliggen.” Hos.2:18{KJV;vs.17,NBG/SV}. (Voor een uitgebreide behandeling van Hosea’s hoofdstukken één en twee, lees onze Traktaat Nr.4, Het Laatste Nieuws Voor Moeder{ Tract No. 4, The Latest News For Mother}.) {TN8: 66.1}

Zoals in Noach’s ark, het type, zo ook in het antitype, het koninkrijk, zal er niets schade toebrengen of vernietigen; de leeuw, de wolf, het lam, de luipaard, de kalf, het mestvee, zullen vreedzaam met elkaar leven en, gelijk de os, zullen allen zich voeden met “stro.” Aldus zal God nu, evenals in de tijd van Noach, een overblijfsel van mens en dier bewaren van Zijn gehele schepping, in plaats van ieder levend wezen te verdelgen, en hen weer helemaal opnieuw te scheppen. {TN8: 66.2}

Dit feit erkennend, zegt de apostel Paulus:  “Want de ernstige verwachting van het schepsel wacht op het openbaar worden der zonen Gods. Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om de wil van Hem, die het daaraan onderworpen heeft, in hope echter, omdat ook het schepsel zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de heerlijke vrijheid der

66

kinderen Gods. Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. En niet alleen zij, maar ook wijzelf, die de eerste vruchten van de Geest hebben, zelfs wij zuchten in onszelf, verwachtende de aanneming, namelijk: de verlossing van ons lichaam.” Rom.8:19-23{KJV}. {TN8: 66.3}

“En Hij zal op deze berg [dit koninkrijk van vrede] vernietigen het aangezicht van de bedekking, die over alle volken geworpen is, en de sluier, die over alle natiën uitgespreid is. Hij zal de dood verslinden in de overwinning; en de Here God zal de tranen van alle aangezichten afwissen; en de smaad van Zijn volk zal Hij van de gehele aarde wegnemen; want de Here heeft het gesproken. {TN8: 67.1}

“En men zal te dien dage [de dag waarin de Here de tranen van de aangezichten van al Zijn mensen afwist] zeggen: Ziet, Deze is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons verlossen. Deze is de Here; wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid. Want op deze berg zal de hand des Heren rusten, en Moab zal onder Hem vertreden worden, gelijk het stro vertreden wordt tot een mesthoop.” Jes.25:7-10{KJV}. “En de inwoner zal niet zeggen: Ik ben ziek; het volk dat daarin woont, zal vergeven zijn van hun ongerechtigheid. Jes.33:24{KJV}. {TN8: 67.2}

“Looft de Here, o mijn ziel,” jubelt David, “en al wat in mij is, looft Zijn heilige naam. Loof de Here, o mijn ziel,

67

 en vergeet geen van Zijn weldaden; Die al uw ongerechtigheden vergeeft; die al uw krankheden geneest; die uw leven verlost van het verderf; die u bekroont met goedertierenheid en barmhartigheden; Die uw mond verzadigt met het goede; opdat uw jeugd wordt vernieuwd als van de arend.” Ps.103:1-5{KJV}. (Voor verdere studie over het onderwerp van de voortgang van het leven, zie onze Traktaat Nr. 5, Laatste Waarschuwing, blz..{Tract No.5, p.63-65}, Gereviseerde Editie, 1940.) {TN8: 67.3}

“En Ik zal het huis van Juda versterken, en Ik zal het huis van Jozef verlossen, en Ik zal hen terugbrengen om hen te plaatsen; want Ik ontferm Mij over hen; en zij zullen zijn alsof Ik hen niet verworpen had; want Ik ben de Here, hun God, en zal hen verhoren. En zij van Efraїm zullen zijn als een held, en hun hart zal zich verheugen als van wijn; ja, hun kinderen zullen het zien, en zich verblijden; hun hart zal zich verheugen in de Here. Ik zal hen tot Mij fluiten, en hen vergaderen; want Ik heb hen verlost; en zij zullen vermenigvuldigd worden, gelijk zij vermenigvuldigd waren. En Ik zal hen zaaien onder de volken; en zij zullen Mij gedenken in de verre landen; en zij zullen leven met hun kinderen, en terugkeren. Ik zal hen ook terugbrengen uit het land Egypte, en hen vergaderen uit Assyrië; en Ik zal ze brengen in het land van Gilead en Libanon; en er zal geen plaats {genoeg} voor hen te vinden zijn. En hij zal door de zee gaan met benauwdheid, en zal de golven in de zee slaan, en al de diepten der rivieren zullen opdrogen; en de

68

hoogmoed van Assyrië zal neergehaald worden, en de scepter van Egypte zal wegwijken. En Ik zal hen versterken in de Here; en zij zullen op en neer wandelen in Zijn naam, zegt de Here”(Zach.10:6-12{KJV})—de niet falende verzekering dat voor ons het verheven voorrecht is om

God Over Ons te Laten Heersen. {TN8: 68.1}

Eeuwenlang hebben Christus’ volgelingen gebeden: “Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede.” Daar nu de tijd is gekomen voor het gebed om te worden vervuld, laten wij dan onze gebeden uitleven, zodat niemand van ons wordt gevonden tussen de ontrouwe klasse waarmee Christus de volgende gelijkenis afsluit: {TN8: 69.1}

“Hij zeide daarom: Een zekere edelman ging naar een ver land om voor Zichzelf een koninkrijk te ontvangen, en terug te keren. En hij riep Zijn tien slaven, en gaf hun tien ponden, en zeide tot hen: Drijft handel, totdat ik kom. Maar Zijn burgers haatten hem, en zonden een boodschap achter hem aan, zeggende: Wij willen niet dat deze mens over ons heerst. En het geschiedde, toen Hij teruggekeerd was, hebbende het koninkrijk ontvangen, dat Hij dan deze slaven gebood om tot Hem geroepen te worden, aan wie Hij het geld gegeven had, opdat Hij mocht weten, hoeveel een ieder door te handelen gewonnen had. {TN8: 69.2}

“Toen kwam de eerste, zeggende: “Heer, uw pond heeft tien ponden daartoe gewonnen. En Hij zeide tot hem: Wel, gij goede dienstknecht; omdat gij in het minste getrouw zijt geweest, hebt gij dan gezag over tien steden. {TN8: 69.3}

69

“En de tweede kwam, zeggende: Heer, Uw pond heeft vijf ponden daartoe gewonnen. En Hij zeide evenzo tot hem: Wees gij over vijf steden. {TN8: 70.1}

“En een andere kwam, zeggende: Heer, zie, hier is Uw pond, welke ik in een doek bewaard heb; want ik vreesde U, omdat Gij een streng mens bent; Gij neemt weg, wat gij niet gelegd hebt, en maait, wat gij niet gezaaid hebt. En Hij zeide tot hem: Uit uw eigen mond zal Ik u oordelen, gij slechte slaaf. Gij wist dat Ik een streng mens was, wegnemende wat Ik niet heb neergelegd, en maaiende wat Ik niet gezaaid heb; waarom hebt gij dan Mijn geld niet in de bank gegeven, opdat Ik bij Mijn komst het met rente had kunnen opeisen? En Hij zeide tot hen, die erbij stonden: Neemt hem het pond af, en geef het hem, die tien ponden heeft. ( En zij zeiden tot Hem: Heer, hij heeft tien ponden.) {TN8: 70.2}

“Want Ik zeg u, dat aan een ieder, die heeft, gegeven zal worden; en van hem, die niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem afgenomen worden. Doch die vijanden van Mij, die niet wilden, dat Ik over hen zou heersen, brengt hen hier, en slacht ze voor Mijn ogen.” Lukas 19:12-27{KJV}.{TN8: 70.3}

De “zekere edelman” in deze gelijkenis is Christus Zelf, Die spoedig na Zijn opstanding, vertrok naar de hemel der hemelen, “het verre land,” om tot Koning der koningen en Heer der Heren gekroond te worden. Zijn tien

70

dienstknechten, die handel zouden drijven tot aan Zijn komst, stellen klaarblijkelijk de geestelijke leiding voor bij de afsluiting van de evangelie dispensatie. En Zijn burgers, stellen dienovereenkomstig de leken voor—de onderdanen van Zijn koninkrijk. Gezamenlijk vormen Zijn dienstknechten en Zijn burgers dan Zijn gehele koninkrijk—de kerk. {TN8: 70.4}

Aangezien zij “een boodschap tot Hem zonden, zeggende: Wij willen niet dat deze mens over ons heerst,” dan is de enige toelaatbare conclusie dat kort voor Zijn terugkeer, Christus Zijn “burgers” op de hoogte zal stellen dat Hij “de teugels in Eigen handen neemt” om Zijn koninkrijk op te richten, en dat zij, bij het horen van de aankondigen, zullen weigeren om zich te onderwerpen aan degene door wie Hij zal heersen. {TN8: 71.1}

Merk op dat in de boodschap die zij “achter Hem aan zonden,” zijn dienstknechten niet zeiden: “Wij willen niet dat U over ons heerst,” maar eerder: wij willen niet dat deze mens over ons heerst.” Waar zij bezwaar tegen hadden was dat Christus heerste over hen door middel van iemand anders. Het is dan duidelijk, dat Hij voordat Hij gekroond wordt, en voordat Hij terugkeert om af te rekenen met Zijn dienstknechten, een “mens” aanstelt om over hen te heersen in Zijn plaats. Waarbij zij tot Hem zeggen, door hun houding en standpunt tegenover Zijn boodschap: wij willen niet dat deze mens over ons heerst,” ondanks dat “deze mens,” zoals wij nu zien, de antitypische David is (de “eenvoudige middelen”), de zichtbare koning. {TN8: 71.2}

71

Aldus beloont Hij, wanneer Christus terugkeert en afhandelt met Zijn dienstknechten, de getrouwen al naar gelang zij het beginsel hebben vermenigvuldigd waarmee zij begonnen, maar veroordeelt Hij degenen die geen last hebben gedragen om voor zielen te werken en om Zijn koninkrijk te bevorderen, en die ermee tevreden zijn geweest om Hem het maar zonder hun diensten te laten doen. Vanwege deze ontrouw, neemt Hij van hen af het “pond,” (het licht der waarheid), welke Hij aan hen had toevertrouwd, daarbij aantonend dat allen verantwoordelijk zullen worden gehouden “voor iedere lichtstraal,” voor ieder moment dat verloren is gegaan, voor iedere verwaarloosde gelegenheid. En zij die niet willen dat Hij aldus over hen heerst, zullen bij Zijn terugkeer, gedood worden voor Zijn ogen, zoals dat werden gedaan met degenen die tegen God’s regering rebelleerden in vroegere tijden. {TN8: 72.1}

De Joden bij de eerste komst van Christus, die Zijn zending verkeerd begrepen omdat zij blind waren betreffende wat hun boodschap (de ceremoniële dienst) onderwees, en betreffende wat de profeten schreven over Hem, verdraaiden Zijn leer over het koninkrijk. Door het hartelijk begeren van de vervulling van hun lang aangehouden hoop op het koninkrijk, werden zij geërgerd door Zijn vreemde leringen, en waren gereed om Hem te stenigen tot de dood, in plaats van hun dwalingen te laten blootleggen voor de menigte die zij in duisternis hielden. Alzo is het met de kerk van vandaag. Zij is even blind voor de boodschap van het uur, en voor de waarheid van Christus’ koninkrijk, als de Joden dat waren in hun tijd. En terwijl de boodschap aan haar deur klopt met waarschuwing, is haar antwoord: Gaat gij

72

heen, Ik ben “rijk, en met goederen verrijkt, en heb aan niets gebrek,” hoewel zij “ellendig” is,  “en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt.” {TN8: 72.2}

De kerk in de dagen van Christus was vastbesloten om het koninkrijk toentertijd opgericht te hebben, toen nog niet alles daarvoor gereed was; de kerk van vandaag is vastbesloten om het niet nu opgericht te hebben, terwijl “het einde aller dingen nabij is”(1 Petr.4:7) – terwijl de tijd ten volle is aangebroken! De Joden het koninkrijk terughebben die zij hadden verloren—een koninkrijk van zonde en zondaars. Zij hunkerden ernaar om bevrijd te zijn alleen maar van de Romeinse slavernij, in plaats van eveneens {bevrijd te zijn} van zonde en van zondaars. Dus, toen Christus zei: “Mijn koninkrijk is niet van deze wereld”(Johannes 18:36), wilden zij het niet zo hebben; terwijl de kerk van vandaag, op blinde wijze de schriftgedeelten negerend die duidelijk verklaren dat God nu Zijn vlekkeloos koninkrijk zal oprichten, en Zijn volk zal bevrijden, niet alleen van de Babylonische slavernij, maar ook van zonde en zondaars, vastbesloten is om het uit te stellen tot na het millennium! Alzo is de ironische verdorvenheid van het natuurlijk hart—zelfs met het feit in zicht dat zij in elk opzicht wordt gezien als op de grens staande van de eeuwigheid,

In Haar Gereinigde Staat. {TN8: 73.1}

In een van zijn grootste profetieën, beeldt Jesaja in onmiskenbare kenmerken uit de grote antitypische tegenhanger van de Exodus beweging: “En er zal een hoofdweg zijn voor het overblijfsel van Zijn volk, welke zal zijn

73

overgebleven uit Assyrië; gelijk het was voor Israël in de dagen toen hij opkwam uit het land van Egypte.” Jes.11:16{KJV}. Zoals het “Pascha”en de slachting van de “eerstgeborenen” (eerste vruchten) die het bloed niet aan de “deurposten” hadden, God’s vroegere volk vrij maakte van de slavernij van Egypte, zo zal het antitypische Pascha (Ezech.9:4; Jes.66:16) de eerste vruchten bevrijden, de 144.000, Zijn eerstgeborenen van nu, van de slavernij der zonde en zondaars van vandaag. {TN8: 73.2}

“En het zal geschieden, dat hij die is achtergebleven in Sion, en hij die overblijft in Jeruzalem, heilig genoemd zal worden, namelijk een ieder die geschreven wordt gevonden onder de levenden in Jeruzalem; wanneer de Here zal hebben weggewassen het vuil van de dochters van Sion, en het bloed van Jeruzalem zal hebben gezuiverd uit het midden daarvan door de geest van oordeel, en door de geest van verbranding. En de Here zal op iedere woonplaats van de berg Sion, en op haar samenkomsten, een wolk en rook scheppen des daags, en het schijnsel van een vlammend vuur des nachts; want over al de heerlijkheid zal er een bescherming zijn. En er zal een tabernakel zijn tot een schaduw overdag tegen de hitte, en tot een schuilplaats, en een bedekking tegen storm en tegen regen.” Jes.4:3-6{KJV}. (Voor een gedetailleerdere uiteenzetting van de exodus beweging in type en antitype, lees De Herdersstaf, Deel 1{The Shepherd’s Rod, Vol.1}, blz. 64-111.) {TN8: 74.1}

In het licht van de Tegenwoordige Waarheid betreffende het koninkrijk, is de volgende profetie

74

(samen met vele andere relevante profetieën) zelfuitleggend: {TN8: 74.2}

“Ontwaak, ontwaakt; trek uw sterkte aan, o Sion;trek uw sierlijke klederen aan, O Jeruzalem, de heilige stad; want van nu aan zal er niet meer in u komen de onbesnedene en de onreine. Schudt het stof van u af; sta op, en zit neer [op uw troon], O Jeruzalem; maak u los van de [door de mens veroorzaakte] banden om uw hals, o gevangen dochte van Sion. Want zo zegt de Here: Gij hebt uzelf om niets verkocht; en gij zult verlost worden zonder geld. Want zo zegt de Here God: Mijn volk ging in vorige tijden af tot Egypte, om daar te verkeren; en de Assyriër verdrukte hen zonder reden. Daarom nu, wat heb Ik hier, zegt de Here, dat Mijn volk om niet is weggenomen? Zij die over hen heersen doen hen huilen, zegt de Here; en Mijn naam wordt iedere dag voortdurend gelasterd. Daarom zal Mijn volk mijn naam kennen; daarom zullen zij eten in die dag dat Ik Degene ben, die spreekt: zie, Ik ben het. {TN8: 75.1}

“Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van hem, die goede tijdingen brengt, die vrede verkondigt; die goede tijdingen van het goede brengt, die zaligheid verkondigt; die tot Sion zegt: Uw God regeert! Uw wachters zullen de stem verheffen; met de stem zullen zij tezamen zingen; want zij zullen oog aan oog zien, wanneer de Here Sion terugbrengen zal. {TN8: 75.2}

75

 “Breek uit in vreugde, zingt tezamen, gij woeste plaatsen van Jeruzalem; want de Here heeft Zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost. De Here heeft Zijn heilige arm blootgelegd voor de ogen van alle natiën; en al de einden der aarde zullen de zaligheid van onze God zien. {TN8: 76.1}

“Vertrekt gij, vertrekt gij, gaat uit van daar, raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van haar; wees gij rein, die de vaten des Heren draagt. Want gij zult niet uitgaan met haast, noch heengaan met vlucht; want de Here zal voor u uitgaan; en de God van Israël zal uw achterhoede zijn. {TN8: 76.2}

“Zie, Mijn dienstknecht zal verstandig handelen, hij zal verhoogd en verheven , en zeer hoog worden. Zoals velen zich over u ontzet hebben; zijn gelaat was zo verdorven, meer dan enig mens, en zijn gedaante meer dan de zonen der mensen; zo zal hij vele natiën besprengen; de koningen zullen hun mond over hem gesloten houden; want wat hen niet verteld was, zullen zij zien; en wat zij niet gehoord hadden, zullen zij opmerken.” Jes.52:1-15{KJV}.{TN8: 76.3}

Onszelf ziende aan de rand van de eeuwigheid, worden wij aangemoedigd om ons te voegen bij Ouderling James White in zijn in vervoering gebrachte uitroep: “O, Glorie! Halleluja! Mijn arme hart is brandend voor het koninkrijk, terwijl ik stilsta bij dit herlijk vooruitzicht, voor de ware gelovige. Als wij “vasthouden” voor nog slechts een paar dagen meer, zullen de donkere schaduwen van de nacht verdwijnen

76

voor de heerlijkheid van de voorbereidende  taferelen van de komst van de Zoon des mensen.” —Een Woord tot de Kleine Kudde {A Word to the Little Flock}, blz.8. {TN8: 76.4}

Alleen zij die deel hebben aan deze antitypische exodus beweging zullen bevoorrecht zijn om “het lied van Mozes en het Lam” te zingen, en om in de beloften te delen van

Het Verbond in het Antitype. {TN8: 77.1}

“Ziet, de dagen komen, zegt de Here, dat Ik een nieuw verbond zal maken met het huis Israëls, en met het huis van Juda; niet naar het verbond dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage dat Ik hun hand aangreep, om hen uit te voeren uit het land Egypte; welk Mijn verbond zij verbroken hebben, hoewel Ik een echtgenoot tot hen was, zegt de Here; maar dit zal het verbond zijn, dat Ik met het huis van Israël maken zal, zegt de Here: Na die dagen, zal Ik Mijn wet in hun binnenste leggen, en die in hun hart schrijven; en zal hun God zijn, en zij zullen Mijn volk zijn. En zij zullen niet meer een ieder zijn naaste leren, en een ieder zijn broeder, zeggende: Kent de Here; want zij allen zullen Mij kennen, van hun kleinste tot hun grootste toe, zegt de Here; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en Ik zal hun zonden niet meer gedenken.” Jer.31:31-34{KJV}. {TN8: 77.2}

Het oude “verbond” of overeenkomst tussen God en Zijn volk was gebaseerd op de beloften van beide partijen; te weten: “En het zal geschieden , indien gij aandachtig

77

zult luisteren naar de stem van de Here, uw God, en al Zijn geboden, die ik u heden gebied, naarstig zult onderhouden, dat de Here, uw God, u zal verheffen boven alle natiën der aarde. En al deze zegeningen zullen over u komen en u ten deel vallen, indien gij luistert naar de stem van de Here, uw God: Gezegend zult gij zijn in de stad, en gezegend zult gij zijn op het veld. Gezegend zal zijn de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw bodem en de vrucht van uw vee: de worp van uw runderen, de dracht van uw kleinvee, en de kudden van uw schapen. Gezegend zult gij zijn bij uw ingang en gezegend zult gij zijn bij uw uitgang. De Here zal maken dat uw vijanden, die tegen u opstaan, geslagen worden voor uw aangezicht; door een weg zullen zij tot u uittrekken, maar door zeven wegen zullen zij voor uw aangezicht vluchten. De Here zal de zegen over u gebieden in uw schuren, en in alles, waaraan gij uw hand slaat; en Hij zal u zegenen in het land dat de Here, uw God, u geeft. De Here zal u bevestigen tot een heilig volk voor Zichzelf, zoals Hij u gezworen heeft, indien gij de geboden van de Here, uw God, zult houden, en in Zijn wegen wandelen.” {TN8: 77.3}

 “En al het volk antwoordde tezamen, en zeide: Al wat de Here gesproken heeft, zullen wij doen. En Mozes bracht de woorden van het volk weer tot de Here.” Deut.28:1-9; Ex.19:8{KJV}. {TN8: 78.1}

78

 Dit eerste verbond reikt vanaf het tijdstip waarop het werd ingesteld tot aan de op handen zijnde en laatste vergadering van de twaalf stammen als een koninkrijk. En toch, hoewel het nooit ongeldig is verklaard door God, is de geldigheid ervan  aanhoudend geloochend door de Nieuwe Testamentische kerk, en haar heiligheid geschonden door zowel de Oude als de Nieuwe Testamentische kerken, tot op deze huidige dag. Dus, zoals het volk, dat in hun belofte faalde, hebben zij daardoor ook verbroken “het verbond dat God maakte met hun vaderen.” Maar bij het nieuwe verbond, welke de Heer nu op het punt staat te vervullen, zullen de geboden van God (Ex.20:1-17), anders dan bij het oude, niet geschreven zijn op tafelen van steen (Ex.31:18), maar in de vleselijke tafelen van het hart, en tegen die tijd zullen allen “de Here kennen,(…)van hun kleinste tot hun grootste toe”(Jer.31:34)—een kerk vertonend zonder onkruid. {TN8: 79.1}

Dit verdrag, dat op het punt staat plaats te vinden, is het tweede verbond, en Zijn wet, zijnde geschreven in het hart, zal op volmaakte wijze onderhouden worden. Dán, en niet daarvoor, zullen de zegeningen, die Zijn vroegere volk faalde te ontvangen, volledig verwezenlijkt worden. {TN8: 79.2}

Jeremia, die ook ervan getuigt dat dit beloofde verbond nog niet is vervuld, maar dat het geëerd zal worden nu in de tijd van verzameling, verklaart: {TN8: 79.3}

“Zo spreekt de Here God van Israël, zeggende: Schrijf gij al de woorden, die Ik tot u gesproken heb, in een boek. Want ziet, de

79

dagen komen, zegt de Here, dat Ik het gevangenschap van Mijn volk Israël en Juda wenden zal, zegt de Here; en Ik zal hen doen terugkeren naar het land dat Ik hun vaderen gaf, en zij zullen het bezitten.” Jer. 30:2,3{KJV}. {TN8: 79.4}

Deze verzen tonen levendig aan dat God het tweede verbond zal doen gelden wanneer Hij Zijn volk terug zal brengen van hun gevangenschap, terwijl de daarop volgende verzen de tijd vaststellen van deze bevrijding of vergadering: “Want het zal te dien dage geschieden, zegt de Here der heerscharen, dat Ik zijn juk zal verbreken van uw hals, en uw banden zal verscheuren, en vreemdelingen zullen zich niet meer van hem doen dienen; maar zij zullen de Here, hun God, dienen, en David, hun koning, die Ik hun verwekken zal.”Jer.30:8,9{KJV}. {TN8: 80.1}

Deze profetie, zoals wij opmerken, ging niet in vervulling bij de terugkeer van de Joden uit hun gevangenschap van het vroegere Babylon, want in die tijd had God David hun koning niet “verwekt.” In feite hadden zij helemaal geen koning voor zichzelf, maar leefden onder de Medo-Perzische heerschappij. De profetie kan daarom op geen andere tijd worden toegepast dan vandaag, wanneer beide “Israël en Juda” samengevoegd zullen worden tot een groot koninkrijk, opgericht in eeuwige gerechtigheid. Dan “zullen zij allen Mij kennen, van hun kleinste tot hun grootste toe,” zegt de Here. Dus, het feit dat er nooit een tijd is geweest vanaf

80

de tijd waarin dit schriftgedeelte werd geschreven tot op de huidige dag, dat iedereen van God’s volk, als een kerk of een natie, de Here gekend en Zijn geboden onderhouden heeft, bewijst wederom dat de vervulling van het tweede verbond (waarvan de exodus beweging een type was), nog in de toekomst ligt. {TN8: 80.2}

“Hoe lang,” zegt de Here, “zult gij u onttrekken, o gij afvallige dochter? Want de Here heeft wat nieuws op de aarde geschapen: een vrouw zal een man omvangen.” Jer.31:22{KJV}. Deze “vrouw” moet symbolisch zijn, want niet één persoon kan mogelijkerwijs een ander omvangen. Om deze reden moet zij een voorstelling zijn van de kerk, en de “man” moet Christus zijn, Die in die tijd “zal hebben weggewassen het vuil van de dochters van Sion”—De kerk heeft gereinigd (Jes.4:4; Testimonies, Vol.5, blz.80{Getuigenissen, Deel 5, blz.70}). Dan zal Hij “voor haar zijn een muur van vuur rondom, en zal de heerlijkheid zijn in het midden van haar, en (…) zal wonen in het midden van” haar. Zach.2:5,11{KJV}. {TN8: 81.1}

Hoewel velen op verscheidene wijze hun stem verheffen tegen het bevestigen van “het zaad Israëls” door God tot een rechtvaardige en heilige natie dat vrij is van zondaars, zullen zij falen om de plannen omver te werpen van Hem, Die “de zon tot een licht geeft des daags, en de ordeningen der maan en der sterren des nachts, Die de zee doorklieft, wanneer de golven daarvan bruisen; de Here der heerscharen is Zijn naam; In dien deze ordeningen van Mijn aangezicht zullen wijken, zegt de Here, dan

81

zal ook het zaad Israëls ophouden een natie te zijn voor Mijn aangezicht voor eeuwig. Zo zegt de Here: Indien de hemelen daarboven gemeten, en de fundamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden, dan zal Ik ook het ganse zaad Israëls verwerpen, om alles, wat zij gedaan hebben, zegt de Here.”Jer.31:35-37{KJV}. {TN8: 81.2}

Aangezien de beloften zijn gemaakt aan Israël alleen (het zaad van Abraham), de oorspronkelijke wijnstok die vertreden is geweest, moet deze wijnstok daarom opgericht worden; dan zullen de boetvaardige Heidenen door middel van aanneming in Christus, erin geënt worden, en alleen aldus bij de planting van de Heer toebehoren. {TN8: 82.1}

“Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? God verhoede! Want ik ben ook een Israëliet, uit het van Abraham, van de stam Benjamin. God heeft zijn volk niet verstoten, die Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet wat de Schrift zegt van Elia? hoe hij bemiddelt bij God tegen Israël, zeggende: Here, zij hebben Uw profeten gedood, en Uw altaren omgeworpen; en ik ben alleen overgebleven en zij zoeken mijn ziel. Maar wat zegt tot hem het Goddelijk antwoord? Ik heb Mijzelf nog zeven duizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van Baäl niet gebogen hebben. Alzo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel geworden, naar de verkiezing der genade. En indien het door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer; maar indien het is uit werken, dan is het gen genade meer; anders is het werk geen werk meer. {TN8: 82.2}

82

Wat dan? Hetgeen Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen; maar de uitverkorenen hebben het verkregen, en de anderen werden verblind. (Gelijk geschreven is: God heeft hun gegeven een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien, en oren om niet te horen) tot op de huidige dag. En David zegt: Laat hun tafel worden tot een strik, en tot een val, en tot een struikelblok en tot een vergelding voor hen. Laat hun ogen verduisterd worden, opdat zij niet kunnen zien, en verkrom hun rug allen tijd. Zo zeg ik dan: {TN8: 83.1}

Hebben zij gestruikeld, opdat zij zouden vallen? God verhoede! Maar eerder is door hun val de zaligheid tot de heidenen gekomen, om hen tot jaloersheid te verwekken. Indien nu hun val de rijkdom is der wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid? Want ik spreek tot u, heidenen, voor zover ik de apostel der heidenen ben; ik maak mijn bediening heerlijk; als ik zo mogelijk  hen, die van mijn vlees zijn, tot jaloersheid mocht verwekken, en sommigen van hen mocht behouden. Want indien hun verwerping de verzoening der wereld is, wat zal hun aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden? Want indien de eerste vrucht [de Jood] heilig is, zo is ook het deeg [Jood en Heiden] heilig; en indien de wortel [de Jood] heilig is, zo zijn ook de takken [hetzij zij oorspronkelijk of ingeënt zijn]heilig. En zo enige van de takken afgebroken zijn, en gij een wilde olijfboom [de Heidense boom] zijnde, tussen hen zijt ingeënt, en met hen deelachtig zijt geworden aan

83

de wortel en de vettigheid van de [goede]olijfboom, zo roemt dat niet tegen de takken. Maar indien gij roemt, gij [heiden] draagt de wortel niet, maar de wortel[de Jood] u. Gij zult dan zeggen: De takken zijn afgebroken, opdat ik zou ingeënt worden. Goed! Zij zijn door ongeloof afgebroken, en gij staat door geloof. {TN8: 83.2}

“Wees niet hoogmoedig, maar vrees! Want indien God de natuurlijke takken [de ongelovige Joden] niet gespaard heeft, ziet toe, dat Hij ook u niet spaart. Zioe dan de goedertierenheid en de strengheid van God; de strengheid wel over hen, die gevallen zijn, maar de goedertierenheid over u, indien gij in de goedertierenheid blijft; anders zult ook gij afgehouwen worden.En ook zij, indien zij in het ongeloof niet blijven, zullen ingeënt worden; want God is machtig om ze weer in te enten. Want indien gij afgehouwen zijt uit de olijfboom, die van nature wild was, en tegen nature in de goede olijfboom ingeënt, hoeveel te meer zullen deze, die natuurlijke takken zijn, in hun eigen olijfboom geënt worden? Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend is (opdat gij niet wijs zijt bij uzelf), dat de blindheid voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. En alzo zal gehel Israel zalig worden; gelijk geschreven is; De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; want dit is Mijn verbond tot hen, als Ik hun zonden zal wegnemen. {TN8: 84.1}

84

“Zo zijn zij wel vijanden aangaande het Evangelie, om uwentwil, maar aangaande de verkiezing zijn zij beminden, om der vaderen wil; Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk. Want gelijk ook gij eertijds niet in God hebt geloofd, maar nu barmhartigheid verkregen hebt door de ongeloof van dezen; alzo hebben ook dezen nu niet geloofd, opdat door uw barmhartigheid ook zij barmhartigheid zouden verkrijgen. Want God heeft hen allen onder ongeloof besloten, opdat Hij hun allen barmhartig zou zijn. {TN8: 85.1}

“O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! Want wie heeft de zin des Heren gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest? Of wie heeft Hem eerst gegeven, en het zal hem weer vergolden worden? Want uit Hem, en door Hem, en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid in eeuwigheid. Amen.” Rom.11{KJV}. {TN8: 85.2}

“Hoort naar mij, O eilanden! en luistert toe, gij volken van verre; De Here heeft mij [Israël] geroepen van de buik af, van het ingewand van mijn moeder af heeft hij mijn naam gemeld. En Hij heeft mijn mond gemaakt als een scherp zwaard, onder de schaduw van Zijn hand heeft Hij mij verborgen, en heeft mij tot een zuivere pijl gemaakt; in Zijn pijlkoker heeft Hij mij verborgen. En Hij heeft tot mij gezegd: Gij zijt Mijn knecht, O Israël, door wie Ik verheerlijkt zal worden. Toen zeide ik: Ik heb tevergeefs gearbeid, Ik heb mijn kracht onnut en

85

ijdel besteed; doch gewis, mijn recht is bij de Here, en mijn werk bij mijn God. {TN8: 85.3}

“En nu zegt de Here, Die mij van de buik af tot Zijn knecht geformeerd heeft, om Jakob[Zijn nageslacht] tot Hem terug te brengen: Alhoewel Israël niet zal worden bijeen vergaderd, nochtans zal ik heerlijk zijn in de ogen des Heren, en mijn God zal mijn sterkte zijn. [Ook wij kunnen zeggen: al zou de gehele wereld God en Zijn boodschap verwerpen, “toch zullen wij vertrouwen in de Here.”]En Hij zeide: Het is te gering, dat gij Mijn dienstknecht zoudt zijn, om op te richten de stammen van Jakob, en om terug te brengen de bewaarden van Israël [alleen]; Ik zal U ook geven tot een licht der heidenen, opdat gij Mijn heil kunt zijn tot aan het einde der aarde.” Jes.49:1-6{KJV}. Anders gezegd: Zij (van Israël) die de verzegelingboodschap van de 144.000 verkondigen tot de kerk, zullen ook God’s heerlijkheid verkondigen onder de heidenen, en aldus zijn heil zijn tot aan het einde der aarde, en “al [hun] broeders brengen tot een offer voor de Here uit alle natiën.” Jes.66:19,20{KJV}. {TN8: 86.1}

“Zo zegt de Here, Verlosser van Israel, en Zijn Heilige, tot hem wie de mensen  verachten [degene die zij noemen: “deze mens” (Lukas 19:14). Zie pagina 71], tot hem wie de natie verafschuwt, tot een knecht der heersers: Koningen zullen het zien en opstaan, ook vorsten zullen aanbidden, om de Here, die getrouw is, en de Heilige Israëls, en Hij zal u verkiezen. Zo zegt de Here: In een tijd des welbehagens

86

heb Ik u verhoord, en ten dage des heils heb Ik u geholpen; en ik zal u bewaren, en Ik zal u geven tot een verbond des volks, om de aarde te bevestigen, om de verwoeste erfenissen te doen beërven; opdat gij tot de gevangenen kunt zeggen: Gaat uit; tot hen, die in duisternis zijn: Komt te voorschijn. Zij zullen in de wegen weiden, en hun weide zal in alle hoge plaatsen zijn. Zij zullen noch hongeren noch dorsten; noch zullen de zon en de hitte hen treffen; want Hij die Zich over hen ontfermt, zal hen leiden, aan de springaders der wateren zal Hij ze voeren. En Ik zal al Mijn bergen tot een weg maken, en Mijn hoofdwegen zullen verhoogd zijn. Zie, dezen zullen van verre komen; en zie, dezen van het noorden en van het westen; en  dezen uit het land Sinim. {TN8: 86.2}

“Zingt, o hemelen; en wees verheugd, o aarde; en breek uit in gejubel, o bergen; want de Here heeft Zijn volk getroost, en zal Zich over Zijn ellendigen ontfermen. Doch Sion zei: De Here heeft mij verlaten, en mijn Here heeft mij vergeten.” Jes. 49:7-14{KJV}. {TN8: 87.1}

Sion, zoals we hierin zien, zijnde de kerk waarin de 144.000 zich bevinden in de tijd waarop de verzegelingboodschap wordt gehoord, en zijnde als de appel van Zijn oog, vraag de Heer haar: Kan een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontfermt over de zoon van haar buik? Ja, zij kunnen vergeten, toch zal Ik u niet vergeten. Zie, Ik heb u in Mijn handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds voor Mij. Uw

87

kinderen zullen zich haasten; uw verdelgers en zij die u verwoestten zullen van u uitgaan.” Jes. 49:15-17{KJV}.  Dat betekent, de zondaars zullen uit haar weggenomen worden, weggeworpen “uit het midden der rechtvaardigen.” Matt.13:48,49{KJV}. {TN8: 87.2}

“Hef uw ogen op rondom, en zie, deze allen vergaderen zich, en komen tot u. Zowaar Ik leef, zegt de Here, voor zeker, gij zult u met ze allen bekleden, als met een sieraad, en ze tot u aanbinden, gelijk een bruid doet. [Zie Zacharia 8:23; De Herdersstaf, Deel 2{The Shepherd’s Rod, Vol.2}, blz.281.] Want uw verwoeste en uw verlaten plaatsen, en het land van uw vernietiging, zal zelfs nu te nauw zijn vanwege de inwoners, en zij die u verslonden, zullen ver weg zijn. {Dat wil zeggen: een grote schare zal zich bij de kerk voegen, maar de zondaars zullen eruit gehouden worden.]  De kinderen zie gij zult hebben [zij die erin vergaderd zullen worden], nadat gij de anderen verloren hebt [zij die gevallen zijn onder de slachting van Ezechiel Negen], zullen nog in uw oren zeggen: De plaats is mij te nauw, geef mij plaats, zodat ik kan wonen. Dan zult gij zeggen in uw hart: Wie heeft mij dezen gegenereerd, aangezien ik mijn kinderen verloren heb, en eenzaam ben, een gevangene, en heen en weer geweken? En wie heeft dezen opgevoed? Zie, ik was alleen overgelaten; waar waren dan dezen? [Deze vraag toont aan dat de kerk onwetend is over de grote schare van Openbaring 7:9—de tweede vruchten.] Zo zegt de Here God: Zie, Ik zal Mijn handen opheffen tot de heidenen, en Mijn banier

88

opsteken tot de volken; en zij zullen uw zonen in hun armen brengen, en uw dochters zullen op hun schouders gedragen worden.En koningen zullen uw voedstervaders zijn, en hun koninginnen uw zoogmoeders; zij zullen voor u neerbuigen met hun aangezicht ter aarde, en zij zullen de stof van uw voeten likken; en gij zult weten dat Ik de Here ben; want zij zullen niet beschaamd worden, die Mij verwachten. {TN8: 88.1}

“Zal de buit van de machtige ontnomen worden, of de wettige gevangene verlost worden? Doch zo zegt de Here: De gevangenen van de machtige zullen weggenomen worden, en de buit van de tiran zal verlost worden; want Ik zal twisten met hem die met u twist, en Ik zal uw kinderen verlossen. En ik zal hen die u verdrukken spijzen met hun eigen vlees, en zij zullen dronken worden met hun eigen bloed, als van zoete wijn; en alle vlees zal weten, dat Ik, de Here, uw Heiland ben, en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.” Jes.49:18-26{KJV}. {TN8: 89.1}

“Maar wanneer hij zijn kinderen ziet, het werk Mijner handen ziet, in het midden van hem, zullen zij Mijn naam heiligen, en de God van Israël vrezen.” “Ziet, de naam des Heren komt van ver, brandende met Zijn toorn, en de last daarvan is zwaar; Zijn lippen zijn vol gramschap, en Zijn tong als een verterend vuur; en Zijn adem, als een overstromende beek, zal tot aan het midden van de hals reiken, om de natiën te ziften met de zeef van ijdelheid; en er zal

89

een toom zijn in de kaken der volken, dat hen doet dwalen.” Jes.29:23; 30:27,28{KJV}. {TN8: 89.2}

“Maar de milddadige beraamt milddadige dingen; en voor milddadige dingen zal hij staan. Want het paleis al verlaten zijn; de menigte van de stad zal achtergelaten zijn; de burchten en torens zullen tot spelonken zijn in eeuwigheid, een vreugde voor de woudezels, een weide voor kudden; totdat over ons gegoten wordt de Geest uit den hoge, en de woestijn tot een vruchtbaar veld wordt, en het vruchtbare veld tot een woud. Dan zal het recht in de woestijn wonen, en gerechtigheid verblijven in het vruchtbare veld. En het werk der gerechtigheid zal vrede zijn; en de werking der gerechtigheid gerustheid en zekerheid in eeuwigheid. En Mijn volk zal wonen in een woonplaats des vredes, en in welverzekerde woningen, en in stille rustplaatsen; wanneer het zal hagelen, neerkomende over het woud; en de stad zal laag zijn in een laagte. Welzalig zijt gij die aan alle wateren zaait, die de voeten van de os en de ezel daarheen zendt.” Jes.32:8; 14-20{KJV}. {TN8: 90.1}

“Hoort, gij de ver zijt, wat Ik gedaan heb; en gij die nabij zijt, erken Mijn macht. De zondaars in Sion zijn bevreesd; verschrikking heeft de huichelaars overvallen. Wie onder ons zal wonen bij het verterend vuur? Wie onder ons zal bij de eeuwige verbrandingen wonen? Hij die in gerechtigheid wandelt, en oprecht spreekt; hij die het gewin der onderdrukkingen veracht, die zijn handen afschudt van het aannemen van geschenken, die zij oren toestopt voor het horen van

90

bloed, en zijn ogen sluit voor het aanzien van het kwade. Die zal in de hoogte wonen; zijn plaats der beschutting zal zijn de bewapening der rotsen; zijn brood zal hem gegeven worden; zijn wateren zullen gewis zijn. {TN8: 90.2}

“Uw ogen zullen de Koning in Zijn schoonheid zien; zij zullen het land aanschouwen dat vergelegen is. Uw hart zal de verschrikking overdenken. Waar is de schriftgeleerde [secretaris]? Waar is de ontvanger [penningmeester]? Waar is hij die de torens [voorzitters van de conferentie] telt [statistieke secretaris]? Gij zult geen vurig volk zien, een volk dat dieper van spraak is dan gij kunt begrijpen; van een stamelende tong, welke gij niet kunt verstaan [gij zult alle talen en spreken en verstaan].” Jes.33:13-19{KJV}. {TN8: 91.1}

“Versterk gij de slappe handen, en verstevig de zwakke knieën. Zeg tot hen die vreesachtig zijn van hart: Wees sterk, vrees niet; ziet, uw God zal komen met wraak, namelijk God met een vergelding; Hij zal komen en u verlossen. Dan zullen de ogen der blinden geopend worden, en de oren der doven zullen ontsloten worden. Dan zal de lamme springen als een hert, en de tong der stomme zal jubelen; want in de woestijn zullen er wateren ontspringen en beken in de wildernis. En het dorre grond zal een plas worden, en het dorstig land tot springaders der wateren; in de woonplaats der draken, waar elkeen ligt, zal er gras zijn met riet en biezen. En een hoofdweg zal daar zijn, en een weg, en het zal worden genoemd

91

 de weg der heiligheid; de onreine zal daar niet doortrekken; maar het zal zijn voor diegenen; de eigenzinnige, hoewel een dwaas, zal daarin niet dwalen. Er zal geen leeuw daar zijn, noch enig verscheurend gedierte zal daar wandelen; maar de verlosten zullen daar wandelen; en de vrijgekochten des Heren zullen terugkeren en tot Sion komen met met gezang, en eeuwige blijdschap op hun hoofden; zij zullen blijdschap en vreugde  verkrijgen, en droefenis en zuchting zullen wegvluchten.” Jes.35:3-10{KJV}. {TN8: 91.2}

In zoverre beide het “veld” met het tarwe en onkruid (Mat.13:30), en het “net” met de goede en slechte “vissen” (Matt.13:47, 48), het evangeliekerk voorstellen gedurende de periode waarin de heiligen en de huichelaars vermengd zijn, dan moeten de “vaten” waarin de “goede vissen” worden gezet nadat de “slechte” zijn weggeworpen “uit het midden van” hen, en de “schuur” waarin het “tarwe” wordt geplaatst nadat het “onkruid” ervan is gescheiden, noodzakelijkerwijs de kerk voorstellen, overgaand van haar onreine staat (veld of net) tot een andere, haar gereinigde staat, welke wordt gesymboliseerd, niet door het “veld”of het “net,” maar eerder door een “schuur” en door “vaten” –een nieuwe veilige en schone plaats—waar “van nu aan er niet meer zal komen(…) de onbesnedene en de onreine.” Jes.52:1{KJV}. {TN8: 92.1}

Dus, het maakt niet uit welke term wij kunnen gebruiken voor deze nieuwe plaats waarin de heiligen vergaderd zullen worden, de plaats zelf zal

92

absoluut vrij zijn van zonde, omdat alle zondaars temidden van de rechtvaardigen dan zullen zijn vernietigd. {TN8: 92.2}

Aangezien, na de scheiding van de onbekeerden temidden van God’s ware volk, de kerk (dán gevormd door de 144.000, de eerste vruchten van de twaalf stammen der kinderen Israëls) zal oprijzen tot een theocratische{door God bestuurde} regering, dan is het onontkoombaar, dat de “vaten” de samenstellende onderdelen voorstellen, de stammen, waarin de verlosten in verscheidenheid worden vergaderd, terwijl de “schuur” de samengestelde eenheid voorstelt, het koninkrijk, waarin als een groep worden vergaderd. En deze grote vergadering, selectief, absoluut, en de laatste, zoals het is, toont wederom alleen maar aan dat de geboorte van het koninkrijk absoluut afhankelijk is van de reiniging van de kerk. {TN8: 93.1}

“Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden om u te betuigen deze dingen in de gemeenten. Ik ben de wortel en het geslacht van David, en de blinkende en morgenster.” Openb.22:16{KJV}. “Staat op, dat gij tegen hen op kunt trekken; want wij hebben het land gezien, en ziet, het is zeer goed; en blijft gij stilzitten?” (Richteren 18:9{KJV}). Wees niet laks, handel meteen, maak u gereed, volg

Het Lam tot de Heerser van het Land. {TN8: 93.2}

“Zendt gij het lam tot de heerser des lands, van Sela af tot de woestijn, naar de berg der dochter van Sion. Want het zal zijn dat, gelijk een zwervende vogel, verdreven uit

93

het nest, alzo zullen de dochters van Moab zijn bij de voorden van Arnon. Geeft raad, houdt gericht, maak uw schaduw als de nacht in het midden van de middag; verberg de verdrevenen; verraad hem, die zwerft, niet. Laat Mijn verdrevenen bij u wonen, Moab; wees gij een schuilplaats voor hen voor het aangezicht van de plunderaar; want de afperser komt ten einde, de plunderaar houdt op, de onderdrukkers zijn verteerd uit het land.  En in ontferming zal de troon bevestigd worden; en hij zal erop zitten, in waarheid in de tent van David, oordelend, en het recht zoekend, en gerechtigheid verhaastend.” Jes.16:1-5{KJV}. {TN8: 93.3}

Hoewel deze passage kan toeschijnen niet meer dan de duistere taal van ritmische mysticisme te bevatten, toch houdt het lessen in, die beraamd zijn om zelfs de verharde ongelovige te bekeren tot de zekere waarheid van de Bijbel. Inderdaad, als God’s volk zich kon redden zonder dit schriftgedeelte, dan kunnen wij er zeker van zijn dat Hij noch de tijd van de profeet zou verdoen om het te schrijven, noch plaats innemen in de Bijbel om het op te tekenen. Kortom, ware het slechts een geheimzinnig, enthousiast verhaal van profetische inhoud zonder rijm of reden, dan was het niets dan een ijdele herhaling, een onvolmaaktheid—iets dat onmogelijk is bij God. Door dus geen betekenis of belangrijkheid te voegen aan deze verzen, zou men zich onder de vreselijke veroordeling plaatsen van het volgende schriftgedeelte: {TN8: 94.1}

“Indien iemand zal afnemen van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het Boek des

 94

Levens en van de Heilige Stad, en van de dingen die in dit boek beschreven zijn.” Openb.22:19 {K.J.V.}. {TN8: 94.2}

Aangezien de woorden van Jesaja daarom licht moeten bevatten, waarvan de afwezigheid {ervan} ons pad duister achterlaat, ons blootstelt aan het risico van samen met de blinde languit in de afgrond te vallen, zal de ijverige zoeker naar waarheid ontdekken dat hoewel de passage verborgen en betrokken toeschijnt te zijn in mysterie, het duidelijk en eenvoudig is wanneer het wordt gezien in het licht dat schijnt van boven. {TN8: 95.1}

“Zendt gij het lam tot de heerser des lands, van Sela af tot de woestijn, naar de berg der dochter van Sion.” Jes.16:1{KJV}.{TN8: 95.2}

Het bepaalde lidwoord “de” verleent een absolute betekenis aan het zelfstandig naamwoord “lam,” aantonend dat een lam, de enige van zijn soort, het voorwerp was van het gebod om “het lam”te zenden” van Moab “tot de berg der dochter van Sion” –de berg Sion in Jeruzalem. {TN8: 95.3}

“Want het zal zijn dat, gelijk een zwervende vogel, verdreven uit het nest, alzo zullen de dochters van Moab zijn bij de voorden van Arnon.” Dat betekent, het lam moest uit Moab weggenomen worden omdat de Moäbieten zouden worden “uitgeworpen” , “gelijk een zwervende vogel”  “bij de voorden van Arnon.” Jes.16:2{KJV}.{TN8: 95.4}

De heilige geschiedenis vermeldt dat het ene lam dat uit Moab is weggenomen voordat de Moabieten werden “uitgeworpen uit [hun] nest,” die Ene was van Wie Johannes de Doper zei: “Zie, het

95

Lam Gods”—Christus. De profetie toont aan dat het lam haastig vervoerd werd van Moab tot de berg Sion (David’s paleis te Jeruzalem)—een gebeurtenis die plaatsvond toen Naomi, met haar zonen, naar Moab ging (de “woestijn”—een natie die zich niet onder de directe zorg van de Heer bevond, en daarom geen wijngaard) en Ruth, de Moabitische, bracht, van Moab naar Jeruzalem; want “Boaz nam Ruth en zij werd hem tot vrouw(…)en zij baarde een zoon(…) en zij noemden hem Obed. Deze is de vader van Isai, de vader van David(…)en Isaï verwekte David.” Ruth 4:13-22{KJV} {TN8: 95.5}

Aldus werd Christus, de Zoon van David, “gezonden” uit Moab tot de Berg Sion—David’s paleis; aldus aantonend de goddelijkheid van Christus als de Zoon van God, en Zijn menselijkheid als de Zoon, niet alleen van David, maar ook van Lot—Moab. {TN8: 96.1}

O, hoe wonderbaarlijk nauwgezet is onze God; de namen: Obed, Isaï, en David betekenen in de Hebreeuwse taal Christus—een dienstknecht (Obed), die Mijn tegenwoordigheid (Isaï) zal zijn, de geliefde (David). {TN8: 96.2}

Daar Christus in het vlees zowel een Moabiet als een Israeliet is, zegt God: “Laat Mijn verdrevenen bij u wonen, Moab [Christus]; wees gij een schuilplaats voor hen voor het aangezicht van de plunderaar.”En een mens [wederom verwijzend naar Christus] zal zijn als een schuilplaats tegen de wind en als een beschutting voor hen tegen de storm; als waterstromen in een dorre streek, als de schaduw van een machtige rots in een dorstig land.” Jes.16:4;32:2{KJV}. {TN8: 96.3}

96

Gezonden om “raad te geven, gericht te houden,” Zijn “schaduw” te “maken als de nacht in het midden van de middag; de verdrevenen te verbergen; hem, die zwerft, niet te verraden” (Jes.16:3), is Christus, onze “schuilplaats tegen de wind en als een beschutting voor hen tegen de storm” “in een dorstig land,” een grote en volmaakte schaduw, zelfs als middernacht in de middag. Alzo roept ook uit de Psalmist: “Hoe voortreffelijk is Uw goedertierenheid, o God; daarom stellen de mensenkinderen hun vertrouwen in de schaduw Uwer vleugelen.” “Omdat Gij mij een hulp zijt geweest, daarom zal ik jubelen in de schaduw van Uw vleugelen.”Ps.36:7;63:7{KJV}. {TN8: 97.1}

En “daarom,” roept de Evangelieprofeet ook uit, “zal een sterke natie U eren, de stad van gewelddadige natiën zal U vrezen; want Gij zijt voor de geringe een sterkte geweest, een sterkte voor de arme toen hij benauwd was, een schuilplaats tegen de storm, een schaduw tegen de hitte, wanneer het briesen der geweldenaars is als een storm tegen een muur.” Jes.25:3,4{KJV}.{TN8: 97.2}

“En in ontferming zal de troon bevestigd worden; en hij zal erop zitten, in waarheid in de tent van David, oordelend, en het recht zoekend, en gerechtigheid verhaastend.” Jes.16:5{KJV}.{TN8: 97.3}

Aangezien de oprichting van de troon van Christus volgens dit schriftgedeelte nog in de toekomst ligt, en omdat het bovendien opgezet zal worden in de tent van David (wat niet plaatsvond bij Zijn eerste

97

komst), zal Christus daarom, wanneer Hij komt om in Zijn aanstaande koninkrijk te regeren, op de troon van David zitten. En omdat Hij dán zal oordelen, en het recht zoeken, en gerechtigheid verhaastend, vindt de gehele handeling plaats net voor de afsluiting van de genadetijd—de tijd waarin Hij gerechtigheid kan bespoedigen. Dus, gelukkig werd deze profetie van de stamboom van Christus, en van dat Hij “de teugels in Eigen handen”neemt, gegeven tot “waarschuwing en tot lering” voor degenen die zullen leven tegen het einde der tijd, wanneer “al deze dingen zullen geschieden.” Hoogst belangrijk  is daarom de noodzaak de allerbelangrijke lessen ervan te gedenken, en met

De Getrouwen Onmiddellijk te Handelen. {TN8: 97.4}

Aangezien zowel Lot als Abraham in het geslachtsregister van Christus voorkomen, dan rijst natuurlijk de vraag op: Waarom zouden deze twee mannen zo groots vereerd worden? En het antwoord staat op ons te wachten: Abraham verkreeg deze grote eer omdat hij getrouw was tot het Woord van God en Het nooit in twijfel trok, ondanks dat alle dingen gedoemd toeschenen zich tegengesteld te vervullen tot zijn belangen en God’s beloften; Hoewel God beloofde het land aan hem te geven en aam zijn nageslacht tot een gedurige bezitting, heeft Abraham persoonlijk de belofte nooit verkregen. Naast het doorstaan van deze geloof beproevende testen, wachtte hij vijf en twintig jaren op de beloofde zoon, alleen maar om opgedragen te worden, toen dit enig kind een jongeling was geworden, hem te

98

 offeren tot een brandoffer! Nochtans, door iedere beproeving heen, verloor hij nooit zijn geloof in God, maar vertrouwde onvoorwaardelijk op Hem en gehoorzaamde ongereserveerd Zijn bevelen. Om deze reden heeft God hem buitengewoon geëerd. {TN8: 98.1}

Toch komt de grote les die hier te leren valt niet zozeer uit de ervaring van Abraham, als uit die van Lot, want hoewel Lot niet bepaald zo vrijgevig was als Abraham, en niet bepaald gewillig om gescheiden van de wereld te leven, toch was zijn geloof in de beloften van God tot Abraham even groot als het geloof van Abraham zelf, ja, in zekere zin, zelfs groter; want God sprak persoonlijk tot Abraham, terwijl Hij tot Lot sprak door Abraham. Lot moest daarom onvoorwaardelijk erop hebben vertrouwd dat God tot hem had gesproken door Abraham. {TN8: 99.1}

Aangezien er bovendien in de dagen van Abraham geen Bijbel bestond, om daarmee te bewijzen dat zijn uitgaan van zijn vader’s huis een vervulling van profetie was, en dat God hem leidde om de vertrekken uit Ur der Chaldeeën om te gaan naar een land waarvan hijzelf niet wist waar dat lag (Hebr.11:8,9), zien wij dat Lot niet was zoals de meeste mensen vandaag de dag, die alles tijdens de ontvouwing der waarheid in twijfel trekken en bekritiseren. Zonder enige vertwijfeling of twijfel, stelde hij zijn vertrouwen in de God van Abraham, en met zekerheid volgde hij na in de zoektocht naar het beloofde land. {TN8: 99.1}

Wat een tegenstelling tussen het karakter van Lot en dat van de Joden die de profeten

99

 verwierpen en hen zelfs ter dood brachten! Om deze reden eerde God Lot met de grootste gave die de hemel kon uitstorten op een mens—het deel hebben in het aardse ouderschap van de Heer der Heerlijkheid, de eeuwige Koning! {TN8: 99.3}

Hoewel, voorts, Lot’s nakomelingen, de Moabieten en de Ammonieten, niet beter waren dan de andere heidenen, toch heeft God, ter wille van Lot, hen niet behandeld zoals Hij dat deed met de rest van de heidenen, maar gebood Mozes om “de Moabieten niet te benauwen, en daag hen niet uit ten strijde; want Ik zal u van hun land niet ter bezitting geven.” “En wanneer gij in de nabijheid komt van de kinderen Ammons, benauw hen niet, en daag hen niet uit; want Ik zal u van het land van de kinderen Ammons niet enige bezitting geven; want Ik heb het aan de kinderen van Lot ter bezitting gegeven.”Deut.2:9,19{KJV}. {TN8: 100.1}

En “indien iemand Mij dient,” zei Jezus, “laat hij Mij volgen; en waar Ik ben, daar zal ook Mijn dienaar zijn; indien iemand Mij dient, hem zal Mijn Vader eren.” Johannes 12:26{KJV}. Ook: “hij zal Mij aanroepen,”zegt de Psamlist,  “en Ik zal hem antwoorden; Ik zal met hem zijn in de benauwdheid; Ik zal hem uitredden, en hem eren.”Ps.91:15{KJV}. {TN8: 100.2}

Naast de gelukkige daad van gastvrijheid tonen aam de engelen die Sodom bezochten (Gen.19:1), is de edelmoedigste handeling in het bevlekte verslag van Lot’s leven,  dat hij zich bij Abraham

100

voegde in zijn nieuw gevonden en vreemde godsdienst en dat, ten einde alzo te doen, hij vertrok van zowel zijn vader’s huis als van zijn thuisland, niet wetende waarheen hij zou gaan. Behalve dus het ontvangen van de eeuwige zegening van een van de aardse voorouders te zijn van Christus (een zegening die hij zich zal realiseren door Christus op de blijde dag der opstanding, en door de eeuwen heen zich erin zal verheugen), ging hij niet met gebrek aan tijdelijke zegeningen, en terwijl hij omringd was met aards gevaar, verlosten zelfs door de hemel gezonden engelen hem van de gedoemde stad van Sodom voordat het werd teruggebracht tot as(Gen.19:16,24,25). {TN8: 100.3}

Had hij echter gewacht op groter bewijs wat betreft of God hem wel of niet leidde in deze gedenkwaardige gebeurtenis van zijn leven; als hij in zijn hart had gezegd: “Ik neem geen risico, maar zal wachten totdat deze onderneming succesvol blijkt te zijn. Ik zal eerst onderzoeken en met zekerheid weten dat het land vruchtbaar is, en het klimaat behaaglijk voor mijn gezin, voorraad, enz.,” dan zou hij nooit deel hebben gehad in de beweging zelf, of in de lijn van het ouderschap van de Heer der Heerlijkheid, of in Zijn eeuwige koninkrijk! {TN8: 101.1}

O, broeder, zuster, heeft u het geloof van Lot? “Al deze dingen zijn hen overkomen tot voorbeelden; en(…)zijn geschreven tot waarschuwing voor ons, over wie de einden der wereld zijn gekomen.” 1 Kor. 10:11{KJV}. O laat ons dan in de voetstappen navolgen van deze grote mannen Gods, vertrouwende in Zijn onveranderlijk

101

Woord, en ernaar handelen zonder de geringste aarzeling! Volg niet de weg na van hen die twijfelden, in twijfel trokken, en bekritiseerden, en die, als fataal gevolg, nooit tot de kennis der waarheid kwamen. Van dezulken, die leefden in de tijd van de eerste Advent Beweging, zegt de kerkgeschiedenis: “Menigten, die onvoorwaardelijk op hun predikanten vertrouwden, weigerden om naar de waarschuwing te luisteren; en anderen, hoewel zij overtuigd waren van de waarheid, durfden het niet te erkennen, opdat zij niet “uit de synagoge gezet” zouden worden. {TN8: 101.2}

“De grootste hindernis voor zowel de aanvaarding als de verkondiging van waarheid, is het feit dat het ongemak en smaad meebrengt. Dit is het enige argument tegen de waarheid, welke de ondersteuners ervan nooit hebben kunnen weerleggen. Maar dit weerhoudt de ware volgelingen van Christus niet. Dezen wachten niet af totdat de waarheid populair wordt. Overtuigd zijnde van hun taak, aanvaarden zij vastberaden het kruis, met de apostel Paulus toerekenend dat ‘onze lichte verdrukking, welke slechts voor een ogenblik geldt, bewerkt voor ons een veel uitnemender en eeuwige gewicht der heerlijkheid;’ met één van ouds, ‘achtende de smaad van Christus grotere rijkdom dan de schatten in Egypte.’” –The Great Controversy, blz.380, 460{De Grote Strijd, blz..}. {TN8: 102.1}

Daar zowel de Moabieten als de Ammonieten de afstammelingen zijn van Lot, en Lot één was met Abraham, en ook daar de Edomieten de afstammelingen zijn van Ezau, Jakob’s tweelingbroer, allen tot wie God verklaarde: “maar

102

bij het vierde geslacht zullen zij hierheen wederkeren”(Gen.15:13-16), zouden zij daarom hebben kunnen weten dat de tijd was gekomen voor de vervulling van die lang verwachte gebeurtenis, en zouden dienovereenkomstig er klaar voor moeten zijn geweest, of, als zij de waarheid uit het oog hadden verloren, dan zouden zij het zich moeten hebben herinnerd toen zij de beweging zagen die nu zelfs aan hun grenzen stond. Als zij geloofd hadden in de God van Abraham zoals God geloofde, dan zouden zij niet hebben geweigerd om de kinderen van  Israël, hun bloedverwanten, te laten doortrekken door hun land naar het beloofde land, maar zouden eerder zich bij hen gevoegd, zoals Lot zich voegde bij Abraham, om hem te helpen het te bezitten. {TN8: 102.2}

Inderdaad, de Moabieten gingen zo ver in hun vijandigheid tegen hun verwanten dat zij Bileam inhuurden om hen te vervloeken, ondanks het feit dat God, door de Israëlieten Zijn belofte tot Lot te doen gedenken, hen gebood dat zij hun broeders geen kwaad doen {RIchteren 11;16-18). {TN8: 103.1}

Aldus, door het af te wijzen om hen te verwelkomen en hen vrije doorgang tot het land te verlenen, weigerden de Moabieten niet alleen God’s wonderlijke voorzienigheid te erkennen, maar ook verwierpen zij Hem in de persoon van Zijn volk, van wie zij maar al te goed wisten dat Hij hen met tekens en  wonderen had geleid, uit het land Egypte. {TN8: 103.2}

Moge deze tragische les doordringen tot de binnenste harten van allen vandaag de dag, en hen veroorzaken om God’s machtige kracht te erkennen

103

 in het vervullen van profetie. Zullen Christenen de fouten en blunders{grove fouten} uit het verleden niet voorkomen zonder aarzelen, zich voegen bij God´s volk tijdens hun voorwaartse optocht naar het antitypische beloofde land? Of zal wie dan ook in deze verlichte eeuw op koppige wijze het Woord van God veronachtzamen, en Zijn volk tegenstaan, zoals de Moabieten en de Ammonieten dat deden, die dus zowel hun koninkrijk als het eeuwig leven verloren? O, wat een ramp, om na aldus verlicht te zijn door het Woord der waarheid, tegen zichzelf dezelfde vreselijke zin te horen die de Moabieten en de Ammonieten buitensloot van de vergadering van de Heer!— {TN8: 103.3}

“Een Ammoniet of Moabiet zal niet in de gemeente des Heren komen; zelfs hun tiende geslacht zal nimmer in de gemeente des Heren komen, omdat zij u bij uw uittocht uit Egypte op de weg niet met brood en water tegemoet gekomen zijn, en omdat zij tegen u Bileam, de zoon van Beor, uit Petor in Mesopotamië, gehuurd hadden om u te vervloeken.” Deut.23:3,4. {TN8: 104.1}

Het inhuren van Bileam door de Moäbieten richt de aandacht tot het feit dat, in het antitype, zij die God’s volk zouden moeten verwelkomen en zegenen, in plaats daarvan, met beloften van geld en roem, valshartige dienstknechten zullen inhuren, om hen te vervloeken. Maar wij worden getroost door de waarheid (in type) dat hetgeen God gezegend heeft, niemand kan vervloeken. {TN8: 104.2}

104

 “Ik sta ervan versteld,” zegt de dienstknecht van de Heer, “dat wij, met de voorbeelden die voor ons liggen van wat de mens kan zijn, en wat hij kan doen, niet gestimuleerd worden tot een grotere inspanning om de goede werken van de rechtvaardigen na te volgen. Niet allen kunnen een verheven functie bekleden; toch kunnen allen functies bekleden van bruikbaarheid en vertrouwen, en kunnen, door hun volhardende getrouwheid, veel meer goeds doen dan zij enig idee hebben dat zij kunnen doen. Zij die de waarheid aannemen zouden een duidelijker inzicht moeten zoeken van de Schriften, en een experimentele kennis van de levende Verlosser. Het intellect zou moeten worden beoefend, het geheugen zou belast moeten worden. Alle intellectuele luiheid is zonde, en geestelijke lusteloosheid betekent de dood.” Testimonies, Vol.4{Getuigenissen, Deel 4), blz. 399. {TN8: 105.1}

“Wij verlangen ernaar dat een iedere van u dezelfde ijver betoont tot de volle verzekering der hoop tot het einde toe; dat gij niet lui zijt, maar navolgers van hen die door het geloof en het geduld de beloften beërven. “ Hebr. 6:11,12{KJV}. {TN8: 105.2}

Zij die wachten op de predikant om de boodschap aan te nemen voordat zijzelf handelen naar hun overtuiging, zullen nooit tot de kennis der waarheid komen. De Geest der Profetie zegt: {TN8: 105.3}

“Zoals het licht en leven der mensen werd verworpen door de kerkelijke gezaghebbers in de dagen van Christus, zo is het verworpen geweest in iedere opeen volgende generatie. Keer op keer werd de geschiedenis van het zich terugtrekking door Christus van Juda herhaald. Toen de

105

 Hervormers het woord van God verkondigden, hadden zij geen voornemen om zich van de vastgestelde gemeente te scheiden; maar de godsdienstige leiders konden geen licht verdragen, en zij die het uitdroegen werden gedwongen om een andere klasse te zoeken, die naar waarheid verlangden. In onze tijd worden maar weinig van de belijdende navolgers van de Hervormers bewogen door hun gezindheid. Weinigen luisteren naar de stem van God, en zijn bereid om de waarheid aan te nemen, in welke vorm dan ook het kan worden voorgesteld. Vaak worden degenen die de voetstappen navolgen van de Hervormers gedwongen zich af te keren van de kerken die zij liefhebben, ten einde de duidelijke leer van het Woord van God te verkondigen. En vele malen  worden zij die naar licht zoeken, door dezelfde leer verplicht om de kerk van hun vaders te verlaten, zodat zij gehoorzaamheid kunnen betuigen. –The Desire of Ages, p.232, par.2{De Wens der Eeuwen, blz…}. {TN8: 105.4}

“In die dagen, en te dien tijd, zegt de Here, zullen de kinderen van Israël komen, en de kinderen van Juda tezamen, gaande en wenende; zij zullen gaan, en de Here, hun God, zoeken. Zij zullen de weg vragen naar Sion met hun aangezichten derwaarts, zeggende: Kom, en laten wij ons voegen bij de Here in een gedurig verbond, die niet vergeten zal worden. Mijn mensen zijn verloren schapen geweest; hun herders hebben hen doen afdwalen, zij hebben hen afgekeerd op de bergen; zij zijn van berg naar heuvel gegaan, zij zijn hun rustplaats vergeten. Allen, die hen hebben gevonden, hebben hen verslonden; en hun vijanden zeiden:

106

Wij laden geen schuld op ons; want zij hebben gezondigd tegen de Here, de woonplaats der gerechtigheid, namelijk de Here, de hoop hunner vaderen. Vlucht uit het midden van Babel weg, en trekt uit het land der Chaldeeën en wees als bokken [leiders] voor de kudde uit.” Jer.50:4-8{KJV}. {TN8: 106.1}

“De tijd is aangebroken voor een grondige hervorming om plaats te vinden. Wanneer deze hervorming begint, zal de geest van gebed iedere gelovige activeren, en zal uit de kerk verbannen de geest van tweedracht en strijd. Zij die niet Christelijke gemeenschap hebben geleefd, zullen nader tot elkaar trekken. Een lid die in rechte lijnen werkt zal andere leden ertoe leiden zich met hem te verenigen in het bemiddelen voor de openbaring van de heilige Geest. De hindernissen die de gelovigen van elkaar scheiden zullen afgebroken worden, en God’s dienstknechten zullen dezelfde dingen spreken. De Heer zal samenwerken met Zijn dienstknechten. Allen zullen een op verstandelijke wijze het gebed bidden dat  Christus  Zijn dienstknechten leerde: ‘Uw koninrijk kome. Uw wil geschiede op aarde, zoals het wordt gedaan in de hemel.’ Matt.6:10{KJV}.” –Testimonies, Vol.8{Getuigenissen, Deel 8}, p.251. {TN8: 107.1}

“De Here zeide tot mijn Here: Zit gij aan Mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden  maak tot uw voetenbank. De Here zal de staf van uw sterkte zenden uit Sion; heerst gij in het midden van uw vijanden. Uw volk zal gewillig zijn op de dag van uw

107

macht, in de schoonheden der heiligheid van de schoot van de morgen; gij hebt de dauw van uw jeugd. De Here heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt een priester in eeuwigheid naar de orde van Melchisedek. De Here aan uw rechterhand zal koningen doorslaan op de dag van Zijn toorn. Hij zal richten onder de heidenen, Hij zal de plaatsen vullen met dode lichamen; Hij zal de hoofden verwonden van vele landen. Hij zal drinken van de beek in de weg; daarom zal Hij het hoofd opheffen.”Ps.110{KJV}. {TN8: 107.2}

“Denk aan de vrouw van Lot.”

“Vlucht voor uw leven.”

Aldus torent voort het bolwerk van waarheid, die de boodschap uitzendt dat het koninkrijk zal worden hersteld door de antitypische profeet Elia, net voor de afsluiting van de genadetijd, maar omdat de aarde ongeschikt is voor de heiligen om er voor eeuwig op te wonen, zal Jezus daarom “weder komen”en al de verlosten tot Zich nemen (zowel zij die opgestaan uit hun graven als zij die levend zullen worden bevonden bij Zijn komst—1 Thess.4:16, 17), en zal hen meenemen naar de woningen daarboven, waartoe Hij is heengegaan om te bereiden (Johannes 14:3). Daarna, wanneer de heiligen opstijgen en de goddelozen sterven, zal de aarde leeg en duister worden achtergelaten (Jer.4:23-19) voor duizend jaren (Openb.20:3), waarna de Heer zal neerdalen met de heiligen (Openb.21:1-3), de aarde zal reinigen met vuur (2 Petr.3:10-13), en het opnieuw geschikt maken als de eeuwige woonplaats van de heiligen (Jes.45:18)! {TN8: 108.1}

108

 Laat nu daarom uw geloof in het Woord uw liefde vernieuwen in de waarheid en in de belofte van de toekomstige heerlijkheid: {TN8: 109.1}

“O zingt de Here een nieuw lied; want Hij heeft wonderbare dingen gedaan; Zijn rechterhand, en Zijn heilige arm, hebben Hem de overwinning gegeven. De Here heeft Zijn heil bekend gemaakt; Zijn gerechtigheid heeft Hij openlijk betoond voor de ogen der heidenen. Hij heeft gedacht aan Zijn barmhartigheid en Zijn waarheid jegens het huis Israëls; alle einden der aarde hebben het heil van onze God gezien. Juigt voor de Here, gij ganse aarde; breek uit in gejubel, en verheugt u, en psalmzingt. Zing tot de Here met de harp; met de harp, en met luide zang. Met trompetten en met bazuingeschal, juicht voor de Here, de Koning. Laat de zee bruisen, en haar volheid; de wereld, en die daarin wonen. Laat de stromen hun handen klappen; laten de heuvels tezamen jubelen voor het aangezicht des Heren; want Hij komt om de aarde te richten; met gerechtigheid zal Hij de wereld richten, en de volken met rechtmatigheid.” Ps.98. {TN8: 109.2}

O, wat een taferelen van toekomstige heerlijkheid! Wie zou ze willen missen! Broeder, zuster, u moet daar zijn. Wat u dan ook verliest hier, wees vastbesloten om u voor een thuis daarginds zeker te stellen. “(…)Het zal een eeuwige zaligheid zijn, een gezegende eeuwigheid, nieuwe heerlijkheden ontvouwend door de oneindige eeuwen heen.” Testimonies, Vol.8{Getuigenissen, Deel 8}, blz.131. {TN8: 109.3}

109

 Zie “(…) het kristallen rivier en groene velden, de wuivende bomen en levende fonteinen, de blinkende stad en de met wit beklede zangers, van onze hemelse thuis,–die wereld van schoonheid welke geen enkele kunstenaar kan afbeelden, geen sterfelijk tong kan beschrijven. “Wat geen oog heeft gezien, noch enig oor gehoord, noch in het hart der mensen is opgekomen, de dingen die die God bereid heeft voor hen die Hem liefhebben.” 1 Kor.2:9.{KJV} {TN8: 110.1}

“Om voor eeuwig te wonen in dit thuis van de gezegenden, om in ziel, lichaam, en in geest te dragen, niet de duistere sporen van de zonde en de vloek, maar de volmaakte gelijkenis van onze Schepper, en door de oneindige eeuwen heen vooruit te gaan in wijsheid, in kennis, en in heiligheid, altijd nieuwe  gedachtenisvelden te verkennen, altijd nieuwe wonderen en nieuwe heerlijkheden ontdekkend, altijd toenemend in vermogen om te kennen en te genieten en lief te hebben, en wetend dat er nochtans boven ons oneindige vreugde en liefde en wijsheid bestaat,–dat is het onderwerp waartoe de hoop van de Christen leidt…”—Counsels to Teachers{Adviezen voor Leraren},blz.55. {TN8: 110.2}

(Schuingedrukte door Ons)

—0—

>