fbpx

Traktaat Nr. 6

kopierecht 1936,1941,1943 door

V.T. Houteff

alle Rechten Voorbehouden.

Opdat een ieder die dorst naar de Waarheid, het kan verkrijgen, wordt dit traktaat kosteloos per post verzonden. Het vereist één vordering, de verplichting van de ziel aan zichzelf om alle dingen te onderzoeken en vast te houden aan datgene wat goed is. De enige voorwaarden die verbonden zijn aan dit aanbod zijn de gouden stranden en de karmozijnrode koorden van Golgotha–de banden die bindend zijn.

Namen en adressen van Z.D. Adventisten die naar ons worden verzonden zullen gewaardeerd worden.

TRAKTAAT NR. 6

INHOUD

Oordeelt Voor Uzelf 3
Het Kwade Werk van Haar Concurrent 3
Pleidooien van de Heilige Geest 4
“Tot Johannes toe Geprofeteerd” 5
Het Gebed van Christus 11
Satan’s Vooropgezette Voornemen 11
Op Zoek naar Iets Beters 13
Door de Pen van “de Schrijver” 13
De Gaven van de Geest 14
De Geest der Profetie In feite Verworpen Is 15
Onderwijzen de Schriften de Waarheid Op Verschillende Manieren 16
De Figuurlijke Vorm van Geïnspireerde Uitleg. Zacharia 4. 17
Inspiratie de Zinnebeeldige Voorstelling Uit­een­zet 19
Samenvatting van Zacharia Vier ‘s 24
Hemels Specifieke Geneesmiddel 25
De Universele Zuivelfabriek Stelt Begunstigers In Staat Om Het Kwade te Verwerpen en Het Goede Te Verkiezen 27
Boter en Honing 28
Waarvan Zijn Zij Een Symbolische Voorstelling? 28
De Jonge Koe En De Twee Schapen 29
De Honing 30
Een Wereld van Boterproducerende Melk 31
Land Vloeit Met “Melk en Honing” 32
Zijn Wijngaard Woest Achter te Laten. 33
Een Plaats om Heiligen Uit te Werpen. 35
Totdat de Wijngaard Volledig Is Hersteld. 38
Als het Mosterdzaad 39
“Het Vertreden van het Kleinere Vee” 40
Kiezen  Voor De Heerlijke Toekomst 41
Gespaard Door Middel Van “Boter en Honing” 42
“Een Man Zal” Hen “Voeden” 44
De Geest der Profetie en de Vervalsingen Ervan 45
Het In Een Kwaad Daglicht Stellen Van Iemands Karakter, Heeft Geen Invloed Op de Waarheid 47
Een Schijnweerlegging Tonen. 49
Het Antwoord van de Verdediger 50
Wanneer Ging De Deur Open? Wanneer Was De Troon Opgericht? 53
Het Doel van Het Oprichten van De Troon 54
Twee Verschillende Tronen–Een Regerende en Een Gerechtelijke 57
Onwetend Vechtende Tegen de Waarheid 59
Zacharias, Hoofdstuk Een 60
Tot Velen Maar Niet Tot Allen 65
Voordat Het Evangelie tot Alle Natiën Gaat, Er Een Grote Slachting Plaatsvindt 67
Het Laatste Pleidooi van De Heer 70
Hoe Zit Het Met de Onderwijzing Door Vrouwen? 75
De Slotsom 79

WAAROM OMKOMEN?

De Universele Zuivelfabriek Zal U Voeden

———————————–

Oordeelt voor Uzelf

Aangezien het het doel is van dit traktaat om aan iedere oprechte ziel, zelfs aan de armste en aan de meest ver verwijderde van de aarde, het meer dan overvloedige, uitmuntende product van de grote Universele Zuivelfabriek te introduceren en kosteloos te bezorgen, is het daarom noodzakelijk om bij de ontvangers ervan uit de weg te ruimen

Het Kwade Werk van Haar Concurrent. {TN6: 3.1}

Van de vele hedendaagse aanvallen die zijn gesticht door deze vijand tegen het leger der begunstigers van de zuivelfabriek, is er ongetwijfeld niet één zo gewelddadig geweest als die tegen het kerkgenootschap der Zevende-dags Adventisten, de voornaamste gebruiker van het product van de zuivelfabriek, en in het bijzonder tegen het werk van de grondlegger van het kerkgenootschap, Mw. E.G.White, wiens geschriften bij de organisatie bekend staan als zijnde de Geest der Profetie (Openb.12:17;19:10). {TN6: 3.2}

Is het niet tegenstrijdig dat er zoveel tijd, energie, en geld wordt besteed door verscheidene individuen en organisaties aan het geven van vijandige publiciteit aan welke schrijver dan ook van godsdienstige literatuur, terwijl honderden Christelijke ismen {doctrines, leringen} en schrijvers de wereld overschaduwen, elk trachtende een godsdienstige mening te verdedigen die verschilt van dat van de ander? Aangezien er maar één Waarheid is, en aangezien niet twee

3

 sekten in absolute overeenstemming zijn betreffende wat het is, dan kunnen vanzelfsprekend niet allen gelijk hebben, maar allen behalve één moeten het verkeerd hebben. Waarom zouden dan de leerstellingen van Mw. White inkomen voor meer tegenstand in verhouding tot de mate van aanhang dan welk dan ook van de anderen? {TN6: 3.3}

Daar iedere door de hemel gezonden boodschap vanaf de tijd van Adam tot deze dag, op bittere wijze is bestreden door mensen die belijden door God te zijn geleid, dan zou alleen het feit van tegenstand tegen de geschriften van Mw. White niet kunnen bewijzen dat zij het verkeerd heeft. En in zoverre zij het voornaamste mikpunt van tegenstand van vandaag is geworden, zoals de profeten dat waren in hun tijd, dan moeten wij, om vast te stellen of haar geschriften gevaarlijk en gedoemd zijn óf gezond en wel, onze aandacht keren naar de Godsspraken, welke het verleden, heden, en toekomst openbaren. Daar moet haar werk, hetzij goed of verkeerd, gevonden worden. Door de profetieën alleen, kunnen wij bewijzen of weerleggen, weten wat wij geloven en geloven wat wij weten, en met veiligheid  welke boodschap dan ook aanvaarden of verwerpen. Anders kan ons geloof slechts gegrondvest zijn op onzekerheden –op een zanderig fundament,– welke ons uiteindelijk op teleurstellende wijze zal brengen tot de “linkerhand” van de Meester. Om dus het aan Zijn rechterhand staan zeker te stellen, moeten wij niet falen om ernstig gehoor te geven aan de

Pleidooien van de Heilige Geest: {TN6: 4.1}

“Wij hebben ook het vaster staande woord der profetie; waartoe gij wel doet daarop acht  te slaan, als op een licht dat schijnt op een

4

duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de dagster opgaat in uw harten: dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift van enige eigenmachtige uitlegging is.” 2Petr.1:19, 20. {TN6: 4.2}

Maar het geschreeuw van de tegenstand is: Weg met profetieën in deze tijd! Want al de profeten en de wet hebben

“Tot Johannes toe Geprofeteerd.”

Matt.11:13. {TN6: 5.1}

Als het eerder geciteerde schriftgedeelte betekent dat er geen profeten meer waren na Johannes, dan zouden er geen enkele meer moeten zijn geweest vanaf die tijd. En als dit de betekenis was, dan zouden de Schriften zichzelf tegenspreken, want zij dragen het bewijs dat terwijl Christus de Zoon van God was, Hij ook “een profeet” was. Lukas 24:19. En hoewel Johannes de Doper nooit een enkele profetische uitspraak heeft geschreven, werd hij toch door Christus gerekend tot de grootste der profeten (Lukas 7:28). Ook Mattheüs, Marcus, en Lukas, schreven, onder de Geest der Inspiratie, betreffende Christus en Zijn werk. Op gelijke wijze profeteerden Johannes, Petrus, en Paulus, en andere tijdsgenoten met hen, in hun eigen recht van vele toekomende dingen. Al dezen worden Schriftuurlijk de titel “profeet” toegekend. {TN6: 5.2}

Jezus Zelf getuigt dat het Boek Openbaring een profetie is, want de engel ” die getuigenis aflegt van het Woord  Gods, en van het getuigenis van Jezus Christus, en van alle

5

dingen die hij zag,” zegt: “Zalig is hij, die leest, en zij die horen de woorden  van deze profetie, en die dingen bewaren die daarin geschreven zijn: want de tijd is nabij.” Openb.1:2,3 {K.J.V.}.”Want Ik betuig aan een ieder, die de woorden van de profetie van dit boek hoort: Indien iemand tot deze dingen zal toevoegen, zal God tot hem toevoegen de plagen die in dit boek geschreven zijn.” Openb.22:18 {K.J.V.}. {TN6: 5.3}

Het feit nu, dat deze profetie bijna een eeuw was geschreven nadat Johannes was onthoofd, is historische erkenning dat de profeten niet eindigden met hem. Aldus, door Mattheüs 11:13 zo verkeerd te interpreteren ten einde Johannes tot de laatste van de profeten te maken, probeert de tegenpartij de geest van profetie in de Christelijke periode te vervangen met “eigenmachtige” (ongeïnspireerde) uitleggingen van de Schriften. En door dit te doen, worden zij ertoe geleid om te negeren of weg te redeneren de onweerlegbare verklaring van Paulus: “En God heeft er sommigen in de gemeente gesteld, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, daarna wonderen, daarna gaven der genezing, helpers, regeringen, verscheidenheid van tongen” (1 Kor.12:28)-absoluut bewijs dat de tweede van de acht gaven aan de kerk in de Christelijke periode, profeten is. {TN6: 6.1}

Terwijl de meeste van deze gaven, in het bijzonder tongen en regeringen, ijverig naar worden gezocht door de Christelijke kerken, wordt de ene-“profeten”-datgene wat door de Joden werd veracht, volledig verworpen door bijna het gehele

6

Christendom! Aldus doet de geest die het doden van de vroegere zieners door de hand van de Joodse leiders veroorzaakte, in feite hetzelfde soort van vernietigend werk door middel van de georganiseerde tegenstand. {TN6: 6.2}

Terwijl zij lof en eer toeschreven aan de dode profeten die door de voorvaderen werden gedood, verwierpen de Joden de levende profeten, daardoor over zich brengende de treurige verklaring van de Meester: {TN6: 7.1}

“Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeeërs, huichelaars! want gij bouwt de graven van de profeten, en versiert de graftekenen der rechtvaardigen, en zegt: Indien wij in de dagen van onze vaderen waren geweest, zouden wij geen deelnemers met hen zijn geweest aan het bloed van de profeten.” Matt. 23:29, 30{K.J.V}.{TN6: 7.2}

De hedendaagse Christenen die de gave van profetie verachten in deze tijd, en ook ontkennen dat de Schriften van het Oude Testament enige toepassing hebben op de evangelie dispensatie, verwerpen daarbij al de profeten, terwijl zij tegelijkertijd erkennen dat zij de dienstknechten van God waren. Zo gaan zulke kerkleden door met het bouwen en versieren van de graven van de profeten zoals de Joden, die beweerden in Mozes te geloven, dat deden, maar, toen zij beproefd werden, als leugenaars werden bevonden.   Op dezelfde manier belijden de meeste Christenen vandaag te geloven in de gehele Bijbel, en toch leren zij dat al de wetten en verordeningen, al de waarschuwingen en veroordelingen, slechts van toepassing zijn op de vroegere Joden, terwijl zij de gunsten begerig omarmen binnen de Christelijke kerk! {TN6: 7.3}

7

De hedendaagse zogenaamde gave van tongen is wartaal, en is niet meer de Bijbelse gave, dan dat Zondag de “geheiligde” Sabbatdag is; en de gave van regeringen is verlaagd tot een instelling van voorrechten, formaliteiten, doelen, en dergelijke, welke, in hun tegenwoordige lege staat, niets zijn dan instrumenten die in feite strijden tegen de Waarheid en de vroomheid van de kerk neutraliseren{teniet doen}. Schijnen de besten van deze belijdende Christenen van vandaag, met deze gang van zaken, beter te zijn dan de ergste van de Joden van gisteren? {TN6: 8.1}

“Waak op, waak op,” roept het Woord, “maak u los van de banden van uw hals, o gevangen dochter van Sion.” Jes.52:2.{K.J.V.}. “Dooft de Geest niet uit,” o gemeente van God! “Veracht de profetieën niet. Beproeft alle dingen; houdt vast aan datgene wat goed is.” 1 Thess. 5: 19-21.{K.J.V.} {TN6: 8.2}

Zie het feit niet langer over het hoofd dat de gave van profeten de tweede in rang is, en de gaven van regeringen en verscheidenheid van tongen zijn de laatste. Merk daarom op, dat zij die de gave van profetie verachten, maar de gaven van regeringen en tongen verheffen, de wagen {kar} duidelijk aan de achterkant aan het trekken zijn, en de verkeerde richting opgaan. Aan hen zegt Christus: “Weet niet dat gij jammerlijk, en ellendig, en arm, en blind, en naakt zijt.” Openb. 3:17. {TN6: 8.3}

Zij die enerzijds volhouden dat er geen profeten meer zouden zijn na

8

 Johannes de Doper, en die anderzijds belijden te geloven in de Schriften van het Nieuwe Testament, die na de dood van Johannes waren geschreven, zijn zelf in duisternis, en verspreiden, door hun eigenmachtige (ongeïnspireerde) uitleggingen van de Schriften, een wolk van duisternis, waar zij ook heengaan. Moge God hen allen genadig zijn. {TN6: 8.4}

In het licht van deze feiten, heeft Jezus’ verklaring dat “al de profeten en de wet hebben tot Johannes toe geprofeteerd” vanzelfsprekend een geheel andere betekenis dan wat is geleerd door ongeïnspireerde mensen. Wanneer het is verlicht door dezelfde Geest Die het ten laste legde, is de resulterende uitlegging zonder problemen, openbarend dat Christus de profeten  onderscheidde in een tweevoudige klasse–degenen tot aan Johannes en degenen na hem. {TN6: 9.1}

De heilige geschiedenis  toont aan dat de profeten van de eerste afdeling het Woord rechtstreeks van God ontvingen door middel van Zijn Geest. Zij waren niet verplicht om welk deel van hun profetieën dan ook te bewijzen door de geschriften van de voorafgaande profetieën. Terwijl de profeten van de tweede bedeling zijn aangewezen door de zalving van de Geest om de geschriften van de profeten van de eerste afdeling uit te leggen. {TN6: 9.1}

Deze allerbelangrijkste onderscheiding toont aan dat de Schriften van het Oude Testament een licht van onze zaligheid bevatten voor beide perioden-de Joodse en de Christelijke. En wanneer men in beschouwing neemt dat de eerste periode

9

de “typische” bedeling wordt genoemd, en de laatste de “antitypische,” dan legt bewijs op bewijs de slotsom vast dat het evangelie van het Nieuwe Testament is gebaseerd op het evangelie van het Oude dat ontvouwd is. {TN6: 9.3}

Aangezien de Schriften uitleggen dat de kerk in alle eeuwen is geleid tot de waarheid alleen door de gave van profetie, dan heeft de Christen geen keus dan te concluderen dat Gods wil en plan voor deze tijd precies is als het was voor het verleden tijd; dat wil zeggen, dat de kennis van de zaligheid uitgedeeld wordt door de Schriften van de profeten van het Oude Testament, zoals het wordt uitgelegd door degenen op wie, naar gelang de rol zich ontvouwt, Hij dezelfde Geest uitstort door welke Hij “heilige mannen Gods” bewoog “in de oude tijd.” 2 Petr.1:21. “Want Ik ben de Here, Ik verander niet; daarom zijt gij, zonen van Jakob, niet verteerd.”Mal.3:6. {TN6: 10.1}

God zou het Christendom voor altijd verenigd willen houden door Inspiratie, geopenbaarde waarheid, maar ongeïnspireerde mannen wilden zich niet vernederen en hun eigenmachtige uitleggingen verzaken, met het tragische resultaat dat zij de tegenwoordige schandelijke,  sektarische verwarring tot stand hebben gebracht. {TN6: 10.2}

Zulk een wanorde van meningen over de Schriften, die niet alleen bestaat tussen het ene kerkgenootschap en de ander, maar ook binnen de gelederen zelf van elk van hen, maakt duidelijk dat zij niet worden geleid door de Geest Die Christus zond om te “leiden ..in alle waarheid” zodat alle gelovigen in Hem als één kunnen zijn.

10

Deze eenheid door de Geest, wordt op krachtige wijze geleerd in

Het Gebed van Christus. {TN6: 10.3}

“Dat zij allen één mogen zijn, gelijk Gij, Vader, in Mijn zijt, en Ik in U, dat zij ge­lijkerwijs één mogen zijn in Ons; zodat de wereld mag geloven dat Gij Mij gezonden hebt. En de heerlijkheid die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik aan hen gegeven, zodat zij één mogen zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen, en Gij in Mij, zodat zij volmaakt gemaakt worden tot één; en dat de wereld kan weten dat Gij Mij gezonden hebt, en hen hebt liefgehad, gelijk Gij Mij hebt liefgehad.” (Joh. 17:21-23, KJV.) {TN6: 11.1}

  Onophoudelijke theologische speculaties over de Schriften, met de daaruit voortvloei­ende meningsverschillen en fabels waar men zich graag in verlustigt, zorgen voor een voortdurend groei van verwarring, onenigheid, ver­deeldheid, die strijdige geloofsbelijde­nissen en sekten voortbrengen. Terwijl chris­tenen niets anders zouden moeten doen, dan, door volmaakte eenheid, aan de wereld te to­nen dat de Vader de Zoon heeft gezonden. {TN6: 11.2}

  Aantonend dat Hij slechts één kerkgenootschap erkent, zei Christus: “En andere scha­pen heb Ik, die niet van deze schaapskooi zijn; ook hen moet Ik brengen, en zij zullen Mijn stem horen; en er zal één schaapskooi zijn, en één herder.” (Joh. 10:6, KJV.)  De bestaande ver­deeldheid onder de christenen van vandaag is daarom geen vervulling van Gods wil, maar:

Satans Vooropgezette Voornemen. {TN6: 11.3}

  De zogenaamde Christelijke wereld van van­daag

11

is zover afgeweken van Gods ideaal voor Zijn kerk, en heeft een hoogtepunt be­reikt, waar zelfs Christus’ persoonlijke gebed in gebreke blijft om hen te desillusione­ren (wak­ker te schudden uit hun bedrieglijke denk­beeld), en om hen te doen beseffen dat hun verschil­lende wijze van geloven, denkende dat zij al­len gelijk hebben, zeker allen verkeerd zijn. Zij, die niet ver­bonden zijn met enige kerk, en voor wiens be­kering de kerken opeisen ten volle hun midde­len aan te wenden en hun tijd beste­den, kijken spottend en lachend neer op deze mis­leiding en huichelarij. Zulke christe­nen beha­gen alleen Satan, bedriegen zichzelf en hen, die hen ga­deslaan. {TN6: 11.4}

Satan leidt deze zogenaamde-Christelijke legioenen om als dwazen voor de wereld te paraderen, zodat hij door hun onbewuste dwaasheid smaad kan werpen op Christus en tegelijkertijd de wereld kan laten geloven dat de Vader de Zoon niet heeft gezonden. Tenzij deze verdeelde gelederen zich bewust worden van hun benarde toestand, zal Satan hen binnenkort halsoverkop in eeuwige vernietiging storten. Deze eeuwige tragedie zou alleen te wijten zijn aan hun verachting van de gave van de Geest der Profetie, de ogen van de kerk (1 Sam. 9:9; Jes. 29:10) die alleen kan zien om hen in een staat van eenheid te trekken, van onbreekbare eenheid. {TN6: 12.1}

Herders van de kerken hebben, in een poging om de Schriften “eigenmachtig” (zonder de Heilige Geest) te interpreteren, de schapen kaf voorgezet, en als gevolg daarvan zijn de kudden aan hun lot overgelaten om zichzelf te voeden,

12

Op Zoek naar Iets Beters. {TN6: 12.2}

  Christenen die zich met afval voeden, en daardoor aan onder­voeding lijden, zijn niet in staat om juist te oordelen. Van­daar, dat som­migen onder hen in de hoop leven om “het bete­re” van hén te ontvangen, die zij als de meest toegewijde gelovi­gen beschou­wen. Ande­ren ver­wachten het te ontvangen van de meest geleerde Doctors in de Godgeleerdheid, ter­wijl weer anderen denken het te vinden in deze of gene kerkgenootschap, en wel om de een­voudigen re­den, dat Vader, Moeder, een andere in­vloedrij­ke persoon, of verwanten tot die kerk behoren. Door deze dwaze keuze, die geen krachtige in­spanning van het ver­stand noch een persoonlij­ke ervaring vergt, worden zij, iro­nisch ge­noeg, weer teruggevoerd naar het afval. En de niet-chris­telijke wereld, die altijd kritisch gadeslaat, keert zich met afschuw van deze inconsequente en dwaze han­delin­gen af, die zich op het christelijk to­neel afspelen. Op deze wijze drijven gelovi­gen, in plaats van ongelovigen tot het chris­ten­dom te bekeren, hen nog verder van weg! {TN6: 13.1}

  Dat ook anderen zich terdege bewust zijn van deze noodlottige, schaapachtige, volg-de-bel instinct, wordt met nadruk aangetoond in het aangenomen geval van het gezin, dat in een satirische karikatuur wordt bekeken,

Door de Pen van “de Schrijver.” {TN6: 13.2}

  “Mary gaat naar de Bapteriaanse kerk — hoewel zij lid is van de Prestiaanse kerk (er toe overgehaald om zich bij die kerk te voe­gen op jonge 10 jarige leeftijd, voordat zij wist wat de Heer of de Duivel werkelijk is), maar zij bezoekt de Bapteri­aanse kerk omdat haar stief-

13

zuster ertoe behoort. John gaat naar de Cathodisten kerk, omdat de meesten van zijn klanten daarheen gaan. Jack gaat naar de Cam­paliaanse kerk, omdat zijn meisje erheen gaat (…) Patricia bezoekt de Lu­ther­gationale kerk, omdat haar klasse leraar daar voorgaat in de Zondags­choolklas. Betty gaat naar de Bapte­riaanse kerk met haar moeder, omdat zij nog niet oud genoeg is om beter te we­ten.” — “The Dallas Morning News,” Dec. 28, 1940. ­­­­­­{TN6: 13.3}

  Zij, die ernstig opzoek zijn naar verlossing, door Christus, moeten zich bij Hem “­aan­sluiten” door bekering, en dat, ter wille van de Waarheid. En de enige manier waarop men dit doen kan, is, om met blijdschap te verwelko­men, al

De Gaven van de Geest. {TN6: 14.1}

  “En Hij,” zegt Paulus van Degene, Die alleen, door al Zijn gaven, Zijn kerk kan ver­enigen, “gaf zowel apostelen als profeten; zowel evangelisten als herders en leraars; voor de vervolmaking der heiligen, voor het werk der bedie­ning, voor de opbouw van het lichaam van Christus.” (Efe. 4:11-13, KJV.) “Hij, die een oor heeft, laat hem horen wat de Geest tot de gemeenten zegt.” (Openb. 3:22, KJV.) {TN6: 14.2}

14

  Hoewel de Geest van God gesproken heeft in deze duidelijke bewoordingen, komt men toch tot de ontdekking, door een opi­niepeiling on­der christenen, dat:

De Geest der Profetie In feite Verworpen Is. {TN6: 15.1}

  Een groot aantal belijdende christenen zeg­gen in wezen in hun harten: Zolang wij maar geloven dat er een God en een Christus bestaat, dat wij tot een kerk behoren, dat wij een oprecht leven leiden, en als wij maar af en toe een goede daad verrichten, als de ge­legenheid zich voordoet, zijn wij op weg naar de Heilige Stad. En, hoe droevig het ook mag zijn dit te moeten vermelden, deze fatale en misleidende hoop is ook in de gemeente der Zevende-dags Adventisten aanwezig. {TN6: 15.2}

  Wat ook droevig is, hoewel het kerkgenoot­schap werd opge­richt door de gave der profe­tie, zijn haar tegenwoordige leden–zowel predikanten als leken–in een voortdurende strijd met elkaar verwikkeld over de profeti­sche gaven, net zoals zij dat zijn over ande­re zaken in de Schriften. En onder hen, die vast­houden aan het feit, dat de geschriften van Mw. White geïnspireerd zijn, is de grote meerderheid onwetend betreffen­de, en even ongehoorzaam aan deze geschriften, net als dege­nen, die belij­den niet in hen te geloven. {TN6: 15.3}

       “De kerk,” zegt zij, verband houdend met deze toestand, “volgt Christus niet langer na als haar Leider en keert gestaag terug

15

naar Egyp­te. Toch zijn er maar weinigen gealarmeerd of verbaasd over hun gebrek aan geestelijke kracht. Twijfel, en zelfs ongeloof in de ge­tuigenissen van de Geest van God, doordringen overal onze kerken. Zo ziet Satan het graag. Zo zien predikan­ten die zichzelf prediken in plaats van Chris­tus het graag. De Getuigenis­sen worden niet gelezen en worden niet ge­waar­deerd.— Testi­monies, Vol.5, p. 217{Getuigenissen, Deel 5, blz.178}. {TN6: 15.4}

  Toch houden beide klassen in de kerk voet bij stuk, dat zij goede Zevende-dags Adven­tis­ten zijn! O, wat een uitzonderlijke iro­nie, dat zulke vreselijke tegenstrijdigheden in heilige zaken het verstand van redelijke we­zens heeft overschaduwd! Ja, wat een trage­die! In het bijzonder, omdat deze toestand niet had hoeven te bestaan; want in overvloe­dige be­scherming hiertegen,

Onderwijzen de Schriften de Waarheid

Op Verschillende Manieren. {TN6: 16.1}

  Naast de onderwijzing door de letterlijke getuigenissen van de profeten, wordt het evan­gelie ook geleerd door figuurlijke profetieën. Daarom, moeten wij, voor onze eigen bestwil, met de onderwijzing van de Geest betreffende hoe God Zijn geschreven Woord aan de mens openbaart, niet alleen de letterlijke, maar ook de figuurlijke getuigenissen van de pro­feten in beschou­wing nemen. En aangezien het vierde hoofdstuk van Zacharia een geïllus­treerde ontsluiting is van de manier waarop God Zijn woord openbaart, worden wij daardoor geleid voor een expositie van:

16

De Figuurlijke Vorm van Geïnspireerde

Uitleg. Zacharia 4. {TN6: 16.2}

  “En de engel die met mij sprak, kwam terug en wekte mij zoals men iemand uit de slaap wekt. Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? Daarop antwoordde ik: Ik zie daar een kandelaar, ge­heel van goud, met een oliehouder aan zijn top; hij heeft zeven lampen, en telkens zeven toevoerbuizen voor de lampen erbovenop; en twee olijfbomen steken boven hem uit, de ene rechts en de andere links van de oliehouder. Ik hernam en vroeg de engel die met mij sprak: Wat betekent dit, mijn heer? Toen gaf de engel die met mij sprak, mij ten antwoord: Weet gij niet, wat dit betekent? Ik zeide: Neen, mijn heer. Hij antwoordde mij: Dit is het woord des HEREN tot Zerubbabel: Niet door kracht noch geweld, maar door Mijn Geest! zegt de HERE der heerscharen. (…) {TN6: 17.1}

  “Andermaal nam ik het woord en vroeg hem: Wat betekenen de twee olijftakken, die door twee gouden buizen het goud van zich doen uitvloeien? En hij zeiden tot mij: Weet gij niet, wat zij betekenen? Ik antwoordde: Neen, mijn heer. Toen zeide hij: Zij zijn de twee gezalfden die vóór de HERE der ganse aarde staan.” Zach. 4:1-6, 12-14. {TN6: 17.2}

17

18 

De tijd vaststellend waar deze figuurlijke profetie naar verwijst, zegt de HERE, spre­kend door de profeet Haggai, die in dezelfde tijd profeteerde als de profeet Zacharia: {TN6: 19.1}

  “Ik zal de troon der koninkrijken omverwer­pen, de kracht van de koninkrijken der volken verdelgen, die wagens en wie daarop rijden, omverwerpen en de paarden en hun ruiters zul­len neer­storten, ieder door het zwaard van zijn broeder. Te dien dage, luidt het woord van de HERE der heerscharen, zal Ik u, Zerub­babel, zoon van Sealtiël, Mijn knecht, nemen, luidt het woord des HERE, en Ik zal u tot een zegelring maken, want u heb Ik uitverkoren, luidt het woord van de HERE der heerscha­ren.” (Hag. 2:23, 24 / Eng., vv. 22, 23.) {TN6: 19.2}

  Haar vervulling aan het einde van de wereld, wanneer God de tronen en de konink­rijken der aarde zal omverwerpen, toont de profetie van Haggai aan dat Zerubbabel, de knecht des HE­REN, een type is van Zijn dienstknechten van­daag aan de dag, die, nood­zakelijkerwijs, daarom de anti-typische “zegelring” zijn. En aangezien het visioen van Zacharia tot heden nog nooit eerder begrepen is geweest, kan het alleen direct tot ons spreken, in deze tijd. Aangezien, dienovereen­komstig, zijn illustra­tie van “het Woord der HEREN aan Zerubbabel” In de tegenwoordige tijd in vervulling zal gaan, behoren wij de meest nauwgezette oplet­tendheid betrachten, als:

Inspiratie de Zinnebeeldige Voorstelling Uit­een­zet. {TN6: 19.3}

  “Dit is het Woord van de HERE aan Zerrubba­bel.” Zach. 4:6. De methode die

19

God nu zal toepassen, in de eindtijd, in het communiceren met Zerubbabel — de bestuurders of bediena­ren van Zijn volk — is neergelegd in deze symbo­liek. Laten wij het daarom behoedzaam symbool na symbool ontcijferen. Wanneer wij de beteke­nis van de “olijfbomen,” de “kande­laar,” de “gouden oliehouder,” en de “buizen” begrijpen, dan zal het symbool zelf zonder geschil aanto­nen hoe de Schriften, waar­door God met Zijn dienstknechten communiceert, moeten worden uitgelegd. {TN6: 19.4}

  Aangezien al de boeken van de Bijbel samen komen en eindigen in de Openbaring, die een ontvouwing van de profetieën is, vestigen wij de aandacht van de lezer op een citaat daar­uit, waarin Johannes verslag doet van het ambt van deze olijfbomen: {TN6: 20.1}

  “En Ik zal Mijn twee getuigen lastgeven om, met een zak bekleed, te profeteren, twaalf­hon­derd zestig dagen lang. Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de HERE der aarde staan.” (O­penb. 11:3, 4.) {TN6: 20.2}

  Deze twee olijfbomen worden “getuigen” ge­noemd, “gezalfden,” “profeten.” Zij moesten, met een zak bekleed, gedurende twee en veer­tig maanden profeteren. Dit is een periode dat gelijk staat aan Daniël 7:25 en Openba­ring 12:14; dat wil zeggen: voor “een tijd, tijden en een halve tijd.” “Een tijd” — één jaar; “tijden” — twee jaren; “een halve tijd” — een half jaar; — twee en veertig maanden in totaal. Het

20

staat ook gelijk aan dat in Openbaring 13:5: “twee en veertig maanden”; en aan die van Openbaring 12:6: “duizend tweehonderd en zestig dagen.” In alle gevallen, staat de tijd, berekend door de Bijbelse regel van dertig dagen voor een maand, gelijk met 1260 dagen. {TN6: 20.3}

  Wanneer berekend in letterlijke tijd, over­eenkomstig Eze­chiël 4:6, staan deze 1260 da­gen van profetische tijd gelijk aan 1260 jaar. Verder gaand op het goed gestoeld feit (zie The Shepherd’s Rod, Vol. 2, pp. 126-139) dat deze tijdspanne profetisch is van de 1260 jaren, van 538 n. Chr. tot 1798, komen wij tot de volgende conclusie, dat wie of wat ook, met een “zak” bekleed, in deze periode profeteer­de, datgene is welke wordt gesymbo­liseerd door deze “twee olijfbomen.” {TN6: 21.1}

  Het feit dat niets anders dan de Bijbel Zelf profeteerde gedurende de periode 1260 jaar, — de duistere Middeleeuwen van gods­dienst, — toont automatisch aan, dat de twee “olijf­bo­men,” waarvan de engel zei dat ze het Woord van God zijn (Zach. 4:6), een figuur­lijke voorstelling zijn van de Schrif­ten van het Oude en het Nieuwe Testament, die, met een zak bekleed, profeteerden. Met andere woorden, zij stonden zich­zelf, in zelfvernede­ring, toe om te worden weggestopt, zonder te worden bestu­deer, hoewel zij de kracht hadden om “hun vij­an­den” te verslinden, ja zelfs “om de hemel te sluiten, zodat het niet zou rege­nen.” {TN6: 21.2}

  En van deze twee bomen (Testamenten), zoals Zacharia aan­schouwde, vloeide de gouden olie door

21

 de “twee gouden buizen,” die zichzelf ledigden in de “gouden oliehouder.” Dan be­voorra­den op hun beurt de “zeven buizen” of “pijpjes,” met de “gou­den olie” uit de olie­houder, de gouden “kandelaar” {TN6: 21.3}

  Aangezien de twee olijfbomen staan voor de Schriften van het Oude en het nieuwe Testament, stelt, vanzelfsprekend, de gouden olie, die van hen uitvloeit, “het Woord des HEREN” in de christelijke bedeling voor, niet zoals het rechtstreeks uit de hemel komt, maar zo­als het vanuit de Bijbel komt. {TN6: 22.1}

  Verder de betekenis van het geheimenis van de kandelaar ontsluitend, zegt Christus (in het onthullen van de mysterie die Hij aan Jo­hannes toonde): “De zeven sterren zijn de en­ge­len der zeven gemeenten, en de zeven kandelaren, welke gij zag, zijn de zeven ge­meenten.” (Openb. 1:20, KJV.) {TN6: 22.2}

  In deze verklaring, beknopt uiteengezet, vertelt Christus ons, dat de zeven gemeenten worden voorgesteld door de zeven kandelaren, aldus de waarheid bevestigend, dat een kande­laar een symbolische voorstelling is van de gemeente — het licht der wereld (Matt. 5:14.) {TN6: 22.3}

  Het eerste gedeelte van Openbaring 1:20, zoals reeds werd aangehaald, maakt duidelijk, dat er een begeleidende engel is voor iedere kandelaar, en dat aan Johannes werd opgedra­gen om te schrijven, niet aan de kandelaren, maar aan de engelen, die de leiding over hen heef­t. Aldus maken de woorden: “en schrijf aan de engel van de gemeente te Laodicea” (Openb. 3;14), duidelijk, dat het

22

 de engel is, die “ellendig, jammerlijk, arm, blind, en naakt” is. {TN6: 22.4}

  Concluderend, toont deze veroordeling aan, dat de engel géén hemelse wezen is, maar lou­ter een voorstelling is van de aardse toezichthouders, aan wie de leiding gegeven is over de gemeen­te (de kandelaar). Hun taak is, zoals het zinnebeeld laat zien, om de kande­laar van olie te voorzien, en het op orde en bran­dende te houden — licht gevende. De kan­delaar zelf symbo­li­seert de leden, met uit­zon­dering van de leiders. {TN6: 23.1}

  In het visioen van Zacharia, worden de be­dienaren echter voorgesteld, niet door zeven engelen, maar door zeven “bui­zen.” Zij ont­trekken hun olie van de oliehouder en voeden de kandelaar daarmee. {TN6: 23.2}

  Het is dus duidelijk, dat de oliehouder, waar de gouden olie in ligt opgeslagen, een symbool is van de voorraadschuur van Tegen­woordige Waarheid — het Woord uiteengezet. De enige “voorraadschuur” die geïnspireerde com­mentaren bevat over beide Testamenten, zijn de boeken van de Geest der Profetie. Daarom zijn zij de “gouden oliehouder.” De symbolische voor­stelling laat duidelijk zien, dat van hen de predikers de licht-produceren­de waarheid moeten onttrekken, waarmee zij de gemeente moeten bevoorraden, zodat zij helder kan schijnen in deze donkere wereld, “allen” tot het licht trekkend, die de duisternis ha­ten. {TN6: 23.3}

  De twee buizen waardoor de olie in de olie­houder wordt overgebracht, kunnen slechts een voorstelling zijn van de kanalen (de profeten), door wie

23

 de olie wordt overgebracht van de Bijbel in de oliehouder, in de periode waarin beide olijf­bomen (Oude en Nieuwe Testa­ment) leven — de Christelijke tijdperk. {TN6: 23.4}

  Laat de lezer een onderzoekende blik werpen op de visuele illustra­tie op de voorpagina, en hij zal ontdekken dat het volstrekt onmogelijk is voor de kandelaar (de kerkleden) en de bui­zen (de predikers) om uit eigen beweging de olie recht­streeks van de olijfbomen te onttrekken. Daarom toont het aan, dat de uitleg van de Schriften toevertrouwd is aan de twee buizen (de profeten) in de christelijke tijd­perk, dat “géén eigen­machti­ge uitleg van de profetie der Schrift kan worden toe­gestaan,” maar dat alleen inspi­ratie dat kan. {TN6: 24.1}

Om nu voor altijd de waarheid van dit meest belangrijke onderwerp in ons verstand vast te leggen, laat ons het over­zien in een:

Samenvatting van Zacharia Vier. {TN6: 24.2}

  Deze symbolische eenheid, die aangetoond heeft dat de Bijbel slechts op de juiste ma­nier uitgelegd kan worden door de Geest, Die Haar gedicteerd heeft, toont aan, dat de kerk slechts in alle Waarheid geleid kan worden door deze door de Geest beheerste methode: door de uitleggers (de twee gouden buizen), die alleen gekwalificeerd en in staat zijn om voedsel op z’n tijd (gouden olie) te voorschijn te brengen van de Schriften (de olijf­bomen) in de voorraadschuur (de gouden olie­hou­der) van Tegenwoordige Waarheid; en ach­tereenvolgens, door de predikers (de zeven buizen), die alleen de olie van de olie­houder aan de gemeente

24

(de kandelaar) moeten doorge­ven, zodat zij met het licht des levens deze donkere wereld van ons kan verlich­ten. {TN6: 24.3}

  Hier leert God in een geïllustreerde les op niet mis te verstane wijze, dat Hij de Schriften beheerst en dat Hij ze openbaart wanneer een behoefte ontstaat, gelijk Jozef, die al het graan in de voorraadschuren van het oude Egypte onder zijn beheer had, om het uit te delen in de tijd van schaarste. En zo­als alleen door hem zowel de Israëlieten als de Egyptenaren graan konden verkrijgen in de tijd van gebrek, zo kan gelij­kerwijs alleen van Christus, de Koning, door Zijn met-de-Geest-vervulde werktuigen — Jozefs (Zijn spe­ciaal aangestelde uitleggers van de dromen en de visioenen welke de Bijbel bevat, of zij nu daar zijn om de kerk te berispen en te ver­lichten of de heidenen te waarschuwen) — kun­nen wij de olie verkrijgen die God in de Bij­bel geplaatst heeft. {TN6: 25.1}

  In het openbaren van Zijn geïnspireerde me­thode van de uitleg der Schriften door de sym­boliek van Zekere, heeft God op aan­schouwe­lijke wijze voor de veelvuldige heden­daagse religieuze kwalen, voorgeschreven:

‘s Hemels Specifieke Geneesmiddel. {TN6: 25.2}

  De vele afschuwelijke geestelijke epidemieën die nu de christelijke kerk teisteren, worden voor een groot deel ver­oorzaakt door christe­nen die, zonder het te weten, tegen de Schrif­ten worstelen, ze verdraaien, en ze verderven. Deze handelwijze heeft de Duivel bedacht en gevoed, om zo de Tegen­woordige Waarheid de pas af te snijden,

25

het geloof in de Schriften te­niet te doen, zielen te misleiden, en het doen toenemen van onge­loof, hopende daardoor het menselijk geslacht af te snijden van de enige ware en levende God, en om aldus hen uiteinde­lijk van de aardbodem weg te vagen. {TN6: 25.3}

  Broeders, zusters, op een ieder van ons valt ronduit de zware verantwoording om te beslis­sen of wij nu zullen kiezen om de profeten van God, van zowel de periode van het Oude als die van het Nieuwe Testament, te volgen, of dat wij ons zullen voegen bij de tegenstan­ders, die ongeïnspireerde uit­leggingen van de schriften bepleiten, en die, tezamen met al hun aanhan­gers, als zij voortgaan in hun boze handelwijze, schuldig zullen worden bevonden, met de Joden, aan het vergo­ten bloed van de profeten. {TN6: 26.1}

  Deze ernstige overwegingen zullen allen, die eerlijk met zichzelf en met God zijn, noodzaken om te handelen overeenkom­stig de plechtige zekerheid dat Hij de waarheid open­baart zoals Hij die verkiest. Zij zullen u ertoe brengen om Gods wet te kiezen als be­schutting, en dat u op deze wijze kunt ontko­men aan de snel naderende storm die op het punt staat in al haar woede los te barsten over de zonde en zondaren. {TN6: 26.2}

Vooruitziende op de donkere sluier van verwarring welke de mensen vandaag over de Bijbel heen werpen, en hun brede afwijking van het duidelijke Schriftuurlijke {Bijbelse} pad, als een resultaat van hun volledige minachting van de gave van profetie, is God daarom genoodzaakt om in Zijn geschreven Woord een soort van profetische aankondiging te maken van dit grote kwaad en haar uitkomst, net zoals Hij dat deed betreffende

26

het rampzalige lot welke Zijn vroegere volk overkwam, en betreffende hun daaropvolgende bestemming. {TN6: 26.3}

 Laat ons nu, om dit aan te tonen, met bijzondere eerbied voor de gave van profetie (haar functie, en haar verband met de bedienaars evenals met de leken in de periode van het Nieuwe Testament), onderzoeken hoe

De Universele Zuivelfabriek  Begunstigers In Staat Stelt Om

Het Kwade te Verwerpen en Het Goede Te Verkiezen. {TN6: 27.1}

“Daarom zal de Here Zelf u een teken geven; Ziet, een maagd zal zwanger worden, en een zoon baren, en zal Hem de naam Immanuël geven. Boter en honing zal Hij eten, opdat Hij het kwade weet te verwerpen, en het goede te verkiezen.” Jes. 7: 14,15 {K.J.V}. {TN6: 27.2}

Het is aangenomen dat het kind over welk hier profetisch wordt gesproken, Christus is. En volgens deze verzen was Hem een bijzonder dieet voorgeschreven, zoals dat was bij Johannes de Doper (Lukas 1:15; Matt.3:4). Toch is er geen verslag dat aantoont dat het dieet van Christus ooit letterlijk uit “boter en honing” bestond. Er is echter wel opgetekend dat Hij wel al het geheiligde voedsel at dat gewoonlijk werd gebruikt door de Joden in Zijn tijd. En “Johannes kwam,” zei Christus, “noch etende, noch drinkende, en zij zeggen: Hij heeft een duivel.” Matt.11:18. Aldus at Johannes, op het woord van de Heer Zelf, niet alles wat de Joden aten. In feite, leefde hij van “sprinkhanen en honing.” Marcus 1:6. Niettemin vonden de Joden fouten, en beschuldigden zij hem ervan fanatiek en buiten zinnen te zijn. {TN6: 27.3}

27

Anderzijds: “de Zoon des mensen kwam, “ zegt de Heer van Zichzelf, “etende en drinkende, en zei zeggen: Ziet een mens, vraatzuchtig, en een wijnzuiper, een vriend van tollenaars en zondaars.”Matt.11:19. In deze woorden, die aantonen dat Hij wat voor wettige voedsel dan ook at wat Hem werd voorgezet, maakt Christus duidelijk dat Hij Zijn dieet niet beperkte tot letterlijke

Boter en Honing. {TN6: 28.1}

Zoals van tevoren is verklaard, is er geen optekening dat aangeeft dat Jezus werkelijk boter en honing at.  Maar aangezien de uitspraak van de profeet juist moet zijn, dan is de enige mogelijke conclusie dat de “boter en honing” en symbolische voorstelling zijn van iets wat Christus vrijelijk gebruikte, en wat Hem wijs maakte en in staat stelde om onderscheid te maken tussen goed en kwaad. Bovendien, in zoverre deze twee letterlijke voedselartikelen -boter en honing-nooit op zichzelf wie dan ook in staat kunnen stellen om het verschil tussen goed en slecht te weten, wordt het daarom dubbel vastgesteld dat zij symbolisch zijn.  En natuurlijk roept deze zekerheid de vraag op:

Waarvan Zijn Zij Een Symbolische Voorstelling? {TN6: 28.2}

De enige manier om te ontdekken wat de boter en honing voorstellen, is door vast te stellen wat Jezus in staat stelde om onderscheid te maken tussen goed en kwaad, en om de een te verkiezen en de ander te verwerpen-de reden waarom Hij ze at. {TN6: 28.3}

De Verlosser versloeg de machten van het kwaad door geïnspireerd te zijn om de Schriften uit te leggen,

28

 wat Hem in staat stelde te zeggen:”Er staat geschreven.” Dit openbaart dat de “boter en honing,” welke Hem machtigden om “het kwade te verwerpen” en “het goede te verkiezen,” symbolisch staan voor de Schriften. Toen Hij aldus zei: Ik heb een spijs om te eten, die gij niet weet“ (Johannes 4:32), moet Hij hebben verwezen naar de “boter en honing”van Jesaja. {TN6: 28.4}

“En het zal geschieden te dien dage, dat een man een jonge koe en twee schapen zal voeden; en het zal geschieden, dat vanwege de overvloed van melk dat zij zullen geven, hij boter zal eten; want boter en honing zal een ieder eten die in het land is overgebleven.” Jes.2:21,22. {K.J.V.}. {TN6: 29.1}

Aangezien de “boter en honing” van vers 15 klaarblijkelijk bedoeld zijn om de sleutel der uitlegging te verschaffen voor de “boter en honing” van vers 22, dan is het duidelijk, dat de “boter en honing” van beide verzen het Woord van God voorstellen. En vanwege het opeenvolgende en natuurlijke verband met de boter, worden wij vervolgens geleid om navraag te doen over de betekenis van

De Jonge Koe En De Twee Schapen. {TN6: 29.2}

Aangezien boter wordt gekolkt uit melk, en aangezien de melk van welke deze geestelijke “boter” is gemaakt, afkomstig is van de “twee schapen” en de “jonge koe,” dan vloeit de waarheid voort dat deze drie melkproducerende schepselen drie verschillende bronnen symboliseren van welke het Woord van de Heer (boter) wordt verkregen. De koe is jong; de schapen zijn dat niet. Derhalve is de bron van de boter, Gods

29

Woord, voorgesteld door de jonge koe, van een latere oorsprong dan de bronnen die worden voorgesteld door de twee schapen. De twee-van-één-soort kunnen daarom alleen de Oude en Nieuw Testamentische Schriften voorstellen; terwijl de koe, zijnde groter en jonger dan de schapen, heilige boekdelen voorstelt van, daarmee corresponderend, grotere omvang en van latere oorsprong dan de Bijbel. Deze boekdelen zijn duidelijk de geschriften van de “Geest der Profetie” (Openb.19:10) van de laatste dagen, welke hun begunstigers in staat stelt om “het kwade te verwerpen, en het goede te verkiezen,” en welke tot hen brengt

De Honing. {TN6: 29.2}

De sleutel van de uitlegging van deze “honing”wordt gevonden in Openbaring 10:10. “En ik nam het boekje,” zegt Johannes, “uit de hand van de engel, en at het op; en het was in mijn mond zoet als honing: en zodra ik het gegeten had, werd mijn buik bitter.” Deze honingzoetheid (in detail uitgelegd in onze Traktaat Nr.5, De Laatste Waarschuwing),  stelt de vreugde voor die tot de gelovigen kwam in de tijd van William Miller, doordat zij van ganser harte geloofden dat de Heer zou komen in de herfst van 1843 N.Chr. om naar hun thuis te brengen in “het land dat veraf is,” waar hun ogen “de Koning in Zijn schoonheid” zouden “zien.” Jes.33:17. Maar toen de dag voorbijging, en de verwachte gebeurtenis faalde verwezenlijkt te worden, toen overkwam een overweldigende teleurstelling, zoals voorzegd door het boekje dat “bitter” werd, een ieder die, in oprechte verwachting, smachtend uitzag naar die lang gehoopte

30

{verwachte} reis door de schitterende {met sterren bezaaide} hemelen tot de “vierkante” stad – de Hoofdstad van de nieuw gemaakte aarde. {TN6: 30.1}

De honingzoetheid van Openbaring 10:10, staande, zoals het dat doet, voor grote vreugde als resultaat van het zich te goed doen aan het Woord van God, bedeelt automatisch toe aan de “honing” van Jesaja 7:22 de betekenis van vreugde dat zal komen tot allen die zich toevoegen bij het eten van de “boter”van zowel de “koe”als van de “schapen,” welke nu “vers {voort}komen.” Alleen zij die alzo doen, zullen “in het land overblijven.” {TN6: 31.1}

Deze hartelijke uitnodiging om van geestelijke “boter en honing” te eten, die tot nu toe nooit te evenaren was in kwantiteit of in kwaliteit, is in het bijzonder uitgereikt aan degenen die geneigd zijn te twijfelen. Aanvaard deze ongekende uitnodiging, mijn broeders en zusters, en u zult uzelf overtuigen van de oprechtheid en oordeel die onze pleidooi{smeekbede} aanmoedigt, en zult door het eerst te proeven zich realiseren dat het product van deze nobele schepselen alles is wat u nodig heeft, niet alleen om u in leven en gezond te houden, maar ook in vreugde en vrede van “nu aan” en voor altijd! En ondanks er een ontelbare menigte is om te voeden, hoeft u niet te vrezen voor een tekort aan voedsel, want de Universele Zuivelfabriek heeft

Een Wereld van Boterproducerende Melk. {TN6: 31.2}

Deze nobele schepselen geven zulk een grote hoeveelheid aan melk dat wij gedwongen zijn om de room af

31

te scheiden, en in staat zijn om alleen dát uit te delen. Deze overvloed spreekt van ons zijnde gezegend met zulk een volheid van waarheid (melk) dat het enige wat wij kunnen doen is het uitzenden van de hoofdpunten-de boter of de room.  Geopenbaarde waarheid dat zich nooit tevoren zich heeft opgestapeld in zulk een onuitputtelijke opslagruimte zoals het dat vandaag de dag heeft gedaan, maakt het bewijs compleet dat de uitlegging van deze profetie juist {correct} is, en dat De Herdersstaf, welke de waarheid voor deze tijd bevat, heeft veroorzaakt dat het

Land Vloeit Met “Melk en Honing.” {TN6: 31.3}

Toen God beloofde om het vroegere Israël in te leiden tot een land “vloeiende met melk en honing,” waren zulke toestanden niet letterlijk verworven in Kanaän, dus kon de uitdrukking toen alleen symbolisch {in beeldspraak} zijn, haar vervulling vindend in het feit dat de profeten daar profeteerden en de Schriften schreven, aldus het land vloeiende met “melk en honing”-waarheid en vreugde. {TN6: 32.1}

Waarom hongerig blijven, broeders en zusters, terwijl er zulk een grenzeloze voorraad is aan zielenvoedend voedsel juist voor uw handen {binnen uw bereik}? Als uw eetlust niet te afgemat is geworden, komt dan, en doet u tegoed aan deze verse “boter en honing.” “Komt, koopt wijn en melk zonder geld en zonder prijs.”Jes.55:1. Maar indien u toevalligerwijs uw honger naar en uw smaak voor waarheid heeft verloren, doet dan een beroep op onze uitdelende vertegenwoordigers. Hun diensten zijn kosteloos en zonder verplichting, en garanderen zekere en bevredigende

32

resultaten. Wees niet als degenen die nog steeds volharden in het opscheppen dat zij al de waarheid hebben, en “aan niets gebrek hebben.” Want de reden waarom God zulk een voorraad van “voedsel op zijn tijd”heeft gezonden en nog steeds zendt, is om aan te tonen dat in plaats van “aan niets gebrek te hebben,” zij aan van alles gebrek lijden, en dat het hun gruwelen en geestelijke armoede die Hem heeft veroorzaakt

Zijn Wijngaard Woest Achter te laten. {TN6: 32.2}

“En het zal te dien dage geschieden, dat iedere plaats zal zijn, waar er duizend wijnstokken waren van duizend zilverlingen, het zelfs voor doornen en distels zal zijn.”Vers 23. {TN6: 33.1}

Het feit dat deze wijngaard (figuurlijk staand voor de kerk-Jes.5:7) , waarin iedere wijnstok eens een “zilverling”waard was, een plaats “voor doornen en distels”is geworden, toont aan dat de Landman ervan het woest heeft achtergelaten, een typische toestand welke Christus vollediger projecteerde in de volgende woorden: {TN6: 33.2}

“O Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt, en degenen stenigt die tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert, en gij hebt het niet gewild! Ziet, uw huis wordt u woest achtergelaten” (Matt.23:37, 38, K.J.V)-dat wil zeggen, het is een plaats geworden vanwaar de goddelijke aanwezigheid en heerlijkheid is weggegaan. {TN6: 33.3}

33

Daar de ongeschonden toestand en eeuwigheid van de Geest der Profetie nu onbetwistbaar is, dwingt het op morele wijze ons om de eigen getuigenis van Christus aangaande de geestelijke toestand van de Zevende-dags Adventistische Kerkgenootschap te presenteren zoals het is opgetekend door de Geest der Profetie: {TN6: 34.1}

“ ‘Kunt u niet zien hoe zij op aanmatigende wijze hun verontreiniging en verdorvenheid van karakter hebben bedekt?’ “Hoe is de getrouwe stad een hoer geworden?” Mijn Vaders huis is tot een huis van handelswaar gemaakt, een plaats vanwaar de goddelijke aanwezigheid en heerlijkheid is weggegaan! Dit is de reden waarom er zwakheid is, en er kracht ontbreekt.”– Testimonies, Vol. 8, p. 250. {Getuigenissen, Deel 8, blz. 250.} {TN6: 34.2}

Het visioen van Jesaja bevestigt op volmaakte wijze het tevoren geciteerde getuigenis: beide profeten konden onmogelijk, tenzij door dezelfde Geest, dezelfde toestand openleggen met zulk een absolute getrouwheid aan het feit. Aldus worden wij door de Schriften en door logica gevoerd tot het toppunt van bewijs en van overtuiging dat Mw.White geïnspireerd was door dezelfde Geest als Jesaja dat was. {TN6: 34.3}

Het opmerkelijke feit dat beide profeten (Jesaja en Mw. White) in zulk een overeenstemming zijn met elkaar betreffende de juiste toestand waarin de kerk zich nu bevindt, verleent tweevoudige samenwerking tot de beschuldiging dat het “huis van God” niet alleen een huis van handelswaar en een rovershol is geworden, maar ook

34

Een Plaats om Heiligen Uit te Werpen. {TN6: 34.4}

“Met pijlen en met bogen zal men aldaar komen; omdat het gehele land tot doornen en distels zal worden.” Vers 24 {K.J.V.}. Met andere woorden, de wijngaard is zo verwoest geworden, en zo overstroomd door wilde beesten (onbekeerde mensen), dat indien een heilige erin wil binnengaan, hij gedwongen zou zijn om met zich mee te nemen “pijlen”en “bogen” (het Woord van God) om zichzelf te beschermen (Hebr.4:12). {TN6: 35.1}

“Maar Zijn boog verbleef in kracht, en de armen van Zijn handen werden sterk gemaakt door de handen van de machtige God van Jakob; (daarvan is de Herder, de Steen Israëls).” Gen. 49:24{K.J.V.}. “Uw boog werd zeer blootgelegd,…namelijk Uw Woord.” Hab.3:9.{K.J.V.} {TN6: 35.2}

Daarom, in de plaats dat de kerk een toevlucht is, verlossing behelzend voor Gods volk, is het een rovershol geworden en een plaats voor het beschutten van zondaars. Want zodra iemand blijkt gehoor te geven aan het verzet van de Heer tegen de gruwelen, en zichzelf kenbaar maakt als een hervormer, staan de wilde beesten (de onbekeerden in de kerk) óf gereed om hem te verslinden, zoals zij Paulus trachtten te verslinden (1 Kor.15:32), óf om hem anders uit de kerkelijke samenkomsten te verdrijven! Hieraan kan een ieder zien waarom degenen die verantwoordelijk zijn voor de kerkgenootschappen luidkeels aan het afgeven zijn op de leerstelling van een reine kerk. {TN6: 35.3}

Wij hoeven niet verbaasd te zijn over de tegenstand welke Gods dienstknechten ontvangen

35

van mensen van geleerdheid en bevoegdheid, want aldus is het altijd geweest; en nu, zoals in vroegere dagen, zal de presentatie van een waarheid die zonden berispt en dwalingen corrigeert tegenstand opwekken. “Een ieder die kwaad doet,” zegt de Heer, “haat het licht, en komt ook niet het licht, opdat zijn daden niet bestraft zouden worden.” Joh.3:20. {K.J.V.} {TN6: 35.4}

Naargelang de mensen zien dat zij, volgens de Schriften, hun standpunt niet kunnen volhouden, nemen zij een besluit om ten koste van wat dan ook het te verdedigen, en als een laatste toevlucht voor een verloren zaak geven zij toe aan persoonlijkheden, door het heftig aanvallen van het karakter en de motieven van degenen die hun pad doorkruisen met onpopulaire waarheid. Zulk een zelfrechtvaardiging is dezelfde traditionele verdedigingsmechanisme tot welke er een toevlucht is genomen door alle eeuwen hen. {TN6: 36.1}

 “Elia werd beschouwd als een onruststoker in Israël, Jeremia als een verrader, Paulus als een tempelschenner. Sinds die tijd tot vandaag, zijn zij die de waarheid trouw zouden willen blijven uitgemaakt voor opruiers, ketters en scheurmakers. Menigten die te ongelovig zijn om het vaste profetische woord te aanvaarden, zullen blindelings instemmen met de beschuldiging tegen hen die algemeen aanvaarde zonden afkeuren. Deze houding zal steeds meer voorkomen.”-The Great Controversy, pp.458,459{De Grote Strijd, p.425}. {TN6: 36.2}

“Zij die verschilden met de gevestigde leerstellingen zijn opgesloten, gepijnigd en ter dood gebracht op aanstichten van mensen die beweerden dat zij handelden op

36

 bevel van Christus. Maar het is de geest van Satan en niet van Christus die tot zulke daden aanspoort. Dit is de methode die Satan gebruikt om de wereld in zijn greep te krijgen. God is op onjuiste wijze voorgesteld door de kerk, die op deze wijze mensen heeft behandeld die als ketters werden beschouwd.”-Christ’s Object Lessons, p.74{ Lessen uit het Leven van Alledag, blz.40} {TN6: 36.3}

 “Hoort het woord des Heren, gij die voor Zijn Woord beeft; Uw broeders die u haatten, die u uitwerpen om Mijnentwil zeiden: Laat de Here verheerlijkt zijn: maar Hij zal tot uw vreugde verschijnen, en zij zullen beschaamd zijn.” Jes.66:5{K.J.V.} {TN6: 37.1}

En nu, om  deze reden, zullen wij die het licht der Waarheid hebben, het aan ons toevertrouwde verraden onze verantwoordelijkheden schuwen? “Aan de dienstknechten van God in deze tijd wordt het bevel gericht: : ‘Heft uw stem op als een bazuin, en toont aan Mijn volk hun overtredingen, en het huis van Jakob hun zonden.’ {TN6: 37.2}

“Voor zover als zijn gelegenheden reiken, heeft een ieder die het licht der waarheid heeft ontvangen,  dezelfde heilige en eerbiedige verantwoordelijkheid als die de profeet van Israël had, aan wie het woord van de Heer kwam, zeggende: ‘Mensenzoon, u heb Ik tot een wachter over het huis Israëls aangesteld; daarom zult gij het woord uit Mijn mond horen, en hen voor Mij waarschuwen. Wanneer Ik tot de goddeloze zeg: O goddeloze, gij zult zeker sterven; indien gij niet spreekt om de goddeloze van zijn weg te waarschuwen, dan zal die goddeloze in zijn ongerechtigheid sterven; maar

37

 van zijn bloed zal Ik u rekenschap vragen. Niettemin, indien Gij de goddeloze waarschuwt van zijn weg, om ervan af te keren, indien hij niet van zijn weg afkeert, dan zal hij in zijn ongerechtigheid sterven: maar gij hebt uw ziel gered.’ {TN6: 37.3}

“De grote hindernis zowel voor de aanvaarding als voor de verkondiging van de waarheid, is het feit dat het ongemak en afkeuring{of smaad} met zich meebrengt. Dit is het enige argument tegen de waarheid welke de voorstanders ervan nooit hebben kunnen weerleggen. Maar dit schrikt de ware volgelingen van Christus niet af. Dezen wachten niet totdat de waarheid populair is geworden. Overtuigd zijnde van hun verplichting {taak}, aanvaarden zij doelbewust het kruis, het met de apostel Paulus aanrekenend dat “ onze lichte verdrukking, welke slechts voor een ogenblik is, bewerkt voor ons een veel meer uitnemende en eeuwig gewicht der heerlijkheid; met iemand van vroeger, ‘achtende de versmaadheid van Christus grotere rijkdom te zijn dan de schatten in Egypte.’” — The Great Controversy pp.  459, 460{ De Grote Strijd, blz.426}. {TN6: 38.1}

Vanwege deze betreurenswaardige toestand, draagt God nu Zijn boodschappers op om met hun “bogen”en “pijlen”te gaan om getrouw hun takenposities te bezetten

Totdat de Wijngaard Volledig Is Hersteld. {TN6: 38.2}

“En op al de heuvels die met een houweel uitgegraven zullen worden, daar zal de vrees niet opkomen voor doornen en distels.” Jes.7:25, eerste deel.{K.J.V.} {TN6: 38.3}

Dat wil zeggen, hoewel de gehele wijngaard vol van “doornen en

38

distels”is geworden, heeft God het niet voor altijd verlaten, maar zal het uitgraven met een houweel, de doornen en distels ontwortelen, en het andermaal beplanten met de keurigste wijnstokken, want aan haar “geeft Hij Zijn hoogste achting.”– Testimonies to Ministers, p. 15 {Getuigenissen voor de Predikanten, blz.15}. En nadat Hij dit werk ten uitvoer heeft gebracht, “zal de vrees voor doornen en distels” “daar niet opkomen.” Of, letterlijk gesproken, gedurende de reiniging van de kerk, neemt Gods wraak de goddelozen weg van onder Zijn volk, en houdt hen daarna eruit en bewaart Zijn kerk voor altijd rein, zonder de vrees dat het ooit weer verontreinigd zal worden. Door aldus beslist de doornen en distels (de goddelozen) te ontwortelen, sluit Hij de vrees voor hun terugkeer uit. {TN6: 38.4}

Jesaja’s visioen richt zich duidelijk tot onze tijd, want de goddelozen zijn altijd in de kerk geweest en zullen voortgaan daarin te zijn tot aan de uiteindelijke reiniging, welke spoedig zal plaatsvinden, en welke, volgens de Schriften, aan het begin ervan zal zijn

Als het Mosterdzaad. {TN6: 39.1}

“Er zal daar geen vrees opkomen voor doornen en distels; maar het zal zijn voor het uitzenden van ossen, en voor het vertreden van kleinere vee.”  Vers 25, laatste deel. {TN6: 39.2}

Dat de wijngaard wordt uitgegraven met een houweel betekent dat het hervormingswerk in het begin langzaam vooruit zal gaan en dat het zware arbeid zal vereisen, maar dat elke “heuvel” of kerk dat lokaal wordt

39

gegraven, een plaats zal worden “voor het uitzenden van ossen.” Kortom, tegen die bijzondere tijd zal Hij zendelingen uitzenden naar zijn verwaarloosde wijngaard (kerk) in plaats van naar de Heidense wereld. {TN6: 39.3}

Ondanks dat het werk, bovendien, een kleine, zware, houweelachtige begin zal hebben, zal het in snelheid toenemen en zal opkomen van de houweelachtige fase tot de door ossen geploegde fase-de fase welke al de gelovigen van Tegenwoordige Waarheid (behalve het “kleinere vee”) verenigd zal zien voortgaan om andere “heuvels” te graven of om te ploegen, totdat alle doornen en distels ontworteld zullen zijn over het gehele land, het grond opgebroken is, en de wijngaard hersteld is zelfs boven haar oorspronkelijke uitnemendheid. Aldus herwonnen, zal het een plaats zijn, niet alleen “voor het uitzenden van ossen,” zendelingen, maar ook voor het

“Het Vertreden Van Kleiner Vee.” {TN6: 40.1}

Maar de termen “vertreden” en “kleiner vee” hebben twee betekenissen. “Vertreden” betekent zowel het overstappen als het vertrappen van iets dat onder de voeten is. “Kleiner vee” betekent zowel jonger vee als minderwaardig vee. Daarom moet het zinsdeel “ voor het vertreden van kleiner vee,” in het licht genomen van de eerste betekenis, van elk van de twee termen, verwijzen naar de kinderen en naar degenen die nieuw tot de waarheid komen, die kunnen verblijven, “vertreden,” rondom de nieuw gegraven heuvels.  In het licht genomen van de tweede betekenis van elke term, moet het verwijzen naar het {ver}drukken of vertrappen,

40

“vertreden” tot de grond, van al de onbekeerden die kunnen trachten de wijngaard binnen te komen. Van deze laatste klasse zegt Zacharia: “En het zal geschieden, wanneer iemand zal profeteren, dat zijn vader en zijn moeder, die hem gegenereerd hebben, tot hem zullen zeggen: “ Gij zult niet leven; want gij spreekt leugens in de naam des Heren; en zijn vader en zijn moeder, die hem gegenereerd hebben, zullen hem doorsteken, wanneer hij profeteert.” Zach.13:3.{K.J.V.} {TN6: 40.2}

De directe toepassing van het schriftgedeelte, is echter op het laatste paar van betekenissen, en slechts een tweede gedachte is die verkregen wordt van het eerste paar van betekenissen. {TN6: 41.1}

Het laatste overzicht van de wijngaard noodzaakt de mensen om te kiezen hetzij voor een heerlijke toekomst of een onheerlijke einde. Onze hoop is dat elk zal

Kiezen  Voor De Heerlijke Toekomst . {TN6: 41.2}

Want wanneer Hij uiteindelijk Zijn wijngaard herstelt, zal de Heer het nooit meer verlaten of toelaten dat het wordt vervuild door “doornen en distels,” de vreugde van de mens zal ongebonden moeten zijn, hem veroorzakend God bij dag en nacht te prijzen voor Zijn nooit falende liefde! Nog verrukkelijker is de gedachte dat een menigte nu juist in het stadium verkeert van het overgaan van deze sterfelijke staat tot onsterfelijkheid-om nooit meer de onbewuste staat van de doden te ervaren! Moge deze oproep iedere lezer doen ontwaken van zijn lange sluimering (Matt.25:5), en bij hem erop aandringen om als nooit tevoren te streven naar het “merkteken” van de levende God (Ezech.9:4). {TN6: 41.3}

41

“Ontwaakt, ontwaakt,” pleit de Stem der Liefde, “trek uw sterkte aan, o Sion, trek uw sierlijke klederen aan, o Jeruzalem, de heilige stad: want voortaan zal niet meer in u binnenkomen de onbesnedene en de onreine.” Jes.52:1{K.J.V.} {TN6: 42.1}

Bevind u in de klasse van de vijf wijze maagden, mijn broeders en zusters, en maakt u nú gebruik van deze extra olie, voordat uw lampen uitgaan en de deur voor eeuwig dichtgaat (Matt.25: 10). “Zalf uw ogen met ogenzalf, opdat gij zien moogt.” Openb.3:18. Zucht en roept uit vanwege de gruwelen die worden gedaan in de kerk (Ezech.9:4), opdat gij kunt blijken waardig te zijn om de boodschap tot haar te brengen. Nadat u dan heeft uitgeroepen: “ O Juda, vier uw plechtige feesten, voer uw geloften uit; want de goddeloze zal niet meer door u heen trekken; hij is volledig afgesneden” (Nah.1:15, laatste deel), zal er van u gezegd worden, “Ziet op de bergen de voeten van hem die goede tijdingen brengt, die vrede publiceert” (Nah.1:15, eerste deel), en u zult worden

Gespaard Door “Boter en Honing.” {TN6: 42.2}

“Want boter en honing zal een ieder eten die in het land is overgebleven.” Jes. 7:22. {TN6: 42.3}

O, wat een zielenverkwikkende verzekering! Waarom zou u omkomen terwijl uw Hemelse Vader zulk een aanbod biedt? Geloof volledig in de Geest der Profetie en leef voor eeuwig. “…gelooft aan Zijn profeten, zo zult gij voorspoedig zijn.” 2 Kron.20:20. {TN6: 42.4}

42

Heeft u nog niet ontdekt dat, hetzij in vroegere of in de moderne tijden, al de Bijbelse waarheden die mensen uit geleerd hebben, alleen zijn gekomen door middel van de geïnspireerde kanaal-de Geest der Profetie? Hoe kunt u dan, mijn broeders en zusters, nog langer deze plechtige uitnodiging weigeren? Komt, eet ten volle van “boter en honing,” waarvan slecht het proeven ervan u zal aanvangen op uw weg tot herstel van uw ellendige Laodiceese toestand. {TN6: 43.1}

Hoewel de kerk nu “lauw” (tevreden) is in haar “betreurenswaardige misleiding,” toch zal, als zij deze tegenwoordige gelegenheid uit haar greep laat wegglippen, de dag komen wanneer elk lid zijn tanden zal knarsen in de pijniging van onbeschrijfelijk verdriet. Ja, en allen die hetzij de Oude of de Nieuwe Testamentische Schriften, of de Geest der Profetie, of alle drie verloochenen, en die, door in vastberaden onwetendheid te blijven, niet in overeenstemming zijn met de vereisten van de Waarheid, zullen niet “overgebleven” zijn, maar zullen omkomen. {TN6: 43.2}

Als Christus, de Schepper van het universum (Johannes 1:3; Hebr.1:2), Zichzelf vernederde door in al de geschriften van de profeten te geloven, waarom zouden mensen dat ook niet doen? Zijn zij groter dan Hem? Zult u onder degenen zijn aan wie Hij zegt: “ O dwazen, en tragen van hart, om te geloven al wat de profeten hebben gesproken”? (Lukas 24:25). {TN6: 43.3}

Als Christus Zelf “boter en honing” at ten einde “ het kwade te weigeren, en eb het goede te verkiezen,” hoe kunt u dan verwachten te leren wat goed en verkeerd is als u

43

uw ogen sluit opdat u niet ziet en w oren toestopt opdat u niet hoort, en aldus in volledige onwetendheid te blijven betreffende Zijn wil? Zonder Zijn “boter en honing” te eten, zal uw gerechtigheid dan niet zijn als de “vuile klederen” van eigen gerechtigheid (Jes. 64:6)? {TN6: 43.4}

Komt, mijn broeders en zusters, terwijl er een overvloed aan boter is voor uw onderhoud, honing om u blij te maken, en een “gouden oliehouder” vol “olie” om u te doen “schijnen.” Waarom nog langer kwijnen in duisternis, honger lijdende aan schillen(of kaf), terwijl God u verzoekt(of uitnodigt) vrienden te worden met Zijn “jonge koe” en Zijn “twee schapen”? Maar ten slotte heeft u voor uw eigen bestwil, niet voor de hunne, er behoefte aan om u met hun boter te voeden. Komt het dus halen, want, zegt de Heer:

“Een Man Zal” Hen “Voeden.” {TN6: 44.1}

Hier vertelt de Heer ons dat het melken van de twee schapen en de jonge koe (het ontvouwen van de door de hemel gezonden rollen) niet aan allen is toevertrouwd, maar aan “een man” (profeet). Dit betekent dat degene door wie het licht is geopenbaard, deze voorzieningsbronnen voedt {of onderhoudt, koestert} door wijdverspreide belangstelling voor hen op te wekken, hen aldus in leven houdend en producerend. En elk één die in het land zou willen blijven, moet hen zijn bestendige{of betrouwbare, vaste} begunstiging geven, en alert zijn, om vanzelfsprekend, anderen te interesseren in hun duurzame, leven gevende product. {TN6: 44.2}

Wetende dat sommigen de Oude Testament en anderen de Nieuwe Testament

44

Geschriften zouden verloochenen, dat ook nog anderen zouden twijfelen aan de Geest der Profetie, roept God daarom op tot aandacht voor alle drie. De symbolen: “een jonge koe en twee schapen,” uniek in hun melk producerende vermogen, maakt duidelijk dat hun product het leven voor de eeuwigheid kan behouden, en dat de heiligen tot de “man” die hen voedt zullen gaan voor hun boter. Dan zullen zij het verschil kennen tussen

De Geest der Profetie en de Vervalsingen Ervan. {TN6: 44.3}

Men kan zeggen: “Ja, ik geloof in de Geest der Profetie, maar niet zoals u dat doet.” Als datgene echter, wat hij gelooft als zijnde de Geest der Profetie, hem niet ertoe leidt “de geboden van God” te “bewaren”en te weten dat de getuigenis van Jezus Christus de altijd actieve Geest der Profetie (Openb. 12:17;19:10) is, dan kan hij beter dat verzaken en dit aannemen, want “hij die zegt: ik ken Hem, en Zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar, en in hem is de waarheid niet.” 1 Johannes 2:4. Op gelijke wijze zegt de Heer: “Wie dan ook de gehele wet zal onderhouden, en toch aanstoot geeft op één punt, die is schuldig aan allen.” Jakobus 2:10.{K.J.V}. “Zalig zijn zij, die Zijn geboden doen, opdat…zij door de poorten mogen ingaan in de stad.” Openb. 22:14. {TN6: 45.1}

Als bovendien datgene, wat zo iemand gelooft als zijnde de Geest der Profetie werkelijk dat is, dan zou het de waarheden die hierin zijn ontvouwd moeten openbaren. Aldus zou datgene wat

45

hij aanneemt en wat wij aannemen als de Geest der Profetie bevestigd en verheven zijn. {TN6: 45.2}

Niet lang geleden zei een zekere bedienaar: “Mijn idee over de Geest der Profetie is anders dan het uwe; de profetieën in de Bijbel zijn mijn Geest der Profetie.” Nu , alzo moet hij dat wel zeggen als de Geest der Profetie niet altijd actief was. Maar als de Geest der Profetie begint en eindigt met de Bijbel, dan hebben alle Christenen de Geest der Profetie. Als dit echter zo is, waarom maakt dan de Openbaring een onderscheid tussen Christenen die de Geest der Profetie hebben en degenen die dat niet hebben? Het idee van deze predikant is, op zijn minst gezegd, onlogisch, want het plaatst Openbaring 12:17 en 19:10 in het rijk zonder betekenis. {TN6: 46.1}

Maar wat nog erger is, is dat dezelfde predikant, wanneer hij later tot zijn gemeente spreekt, de leerstellingen van “The Shepherd’s Rod” {De Herdersstaf} deed voorkomen als zijnde in tegenspraak tot de geschriften van Mw. White, welke hij dan betitelde als de  “Geest der Profetie”!  Ja, het is moeilijk te geloven dat predikanten waarin menigten hun vertrouwen in stellen, zo wisselvallig{of onverenigbaar} zouden zijn en dat deze menigten zo blind en zo onwetend betreffende hen zouden zijn! {TN6: 46.2}

Door deze bladzijden heen heeft de Geest der Profetie, door het profetisch Woord, zichzelf bewezen als zijnde onkwetsbaar tegen aanvallen. Het heeft zichzelf bevestigd niet als een stem, beginnend met Mozes en eindigend met Johannes de Doper, maar als de eeuwig levende getuigenis,

46

beginnend bij de schepping en voortgaand met de patriarchen Henoch, Noach, Abraham, Isaac en Jakob; daarna met de profeten; vervolgens met de apostelen; en ten laatste, met de boodschappers van de Heer in onze eigen tijd en verder. Steeds hoger opstijgend bij elke confrontatie, zoals de lezer zonder problemen kan zien, zal het nog hoger opstijgen wanneer er vervolgens in beschouwing wordt genomen dat

Het In Een Kwaad Daglicht Stellen Van Iemands Karakter,

Geen Invloed Heeft Op de Waarheid. {TN6: 46.3}

Gefaald hebbend om door middel van eerlijke middelen op succesvolle wijze het werk van Zuster White te weerleggen, hebben sommigen lange tijd hun toevlucht genomen tot het aanvallen van haar karakter. Denkt wie dan ook dat afbreuk van karakter iemands geschriften onwaar maakt? Als dat zo is, wat zullen zij dan doen met Bileam’s profetie betreffende Christus, onze Verlosser? Het karakter van deze ongelovige profeet was zo verlaagd, dat zelfs terwijl hij winst begeerde van de goddeloze koning van Moab, hij in de diepste huichelarij slachtoffers bracht tot God opdat Hij Israël zou vervloeken. Doch terwijl hij bezig was met deze trouweloosheid, sprak hij de meest verheven profetie uit over Christus: {TN6: 47.1}

“…er zal een Ster komen uit Jakob en een Scepter zal opkomen uit Israël, en zal de grenzen van Moab slaan, en al de kinderen van Set vernietigen. En Edom zal een beziting zijn, ook zal Seir een bezitting zijn voor zijn vijanden; en Israël zal moedig handelen. Uit Jakob zal Hij komen, die heerschappij zal

47

hebben, en hem die van de stad overblijft, zal vernietigen.” Num. 24: 17-19.{K.J.V.} {TN6: 47.2}

Waagt wie dan ook het nu om Christus af te wijzen alleen omdat een goddeloze profeet van Zijn komst profeteerde? Hier is elke gelovige in het Woord van God ertoe gedwongen om toe te geven dat Bileam’s hebzuchtig karakter zijn profetieën niet vals maakte! Hoe kunnen dan beschouwingen van karakter vandaag, enigszins meer dan gisteren, iemands verwerping van het Woord van de Heer rechtvaardigen en aldus zondigen tegen de Heiligen Geest? {TN6: 48.1}

Bovendien zullen degenen, die hun toevlucht nemen tot persoonlijkheden, bij het onderzoeken van zichzelf ondervinden dat hun eigen karakters zevenmaal erger is! Terwijl zij echter duizenden dollars uitgeven, en jaren van zware arbeid om het vertrouwen van de mensen te vernietigen in degenen tegen wie zij de voorkeur hebben valse beschuldigingen aan te brengen, bepleiten zij op hun beurt dat dezelfde menigte hun leerstellingen zouden moeten aannemen, alhoewel hun eigen armoedige karakters die van Mw. White, bij vergelijking, zo wit als sneeuw maken. {TN6: 48.2}

Maar het grootste mysterie ligt in het feit dat menigten deze reusachtige wisselvalligheid{of onverenigbaarheid} niet kan bespeuren! Als het veronderstelde misvormde karaker van Mw. White haar geschriften onbetrouwbaar maakt, hoe komt het dan dat zij rechte, nobele, gebodenbewarende karakters maken van degenen die ze liefhebben? Hoe kunnen wij ons dan ook nog afhankelijk stellen van de geschriften en de meningsuitingen van dezulken die zich tot de diepte verlagen van haar te veroordelen zonder verhoor, terwijl zij in haar graf ligt,

48

niet in staat zijnde om zichzelf te verdedigen? {TN6: 48.3}

Zij hebben haar schriften niet meer weerlegd dan de Farizeeërs de leringen van Christus weerlegden. En zoals de vijanden van Christus door hun kritiek Zijn karakter niet konden veranderen van heilig naar onheilig, alzo kunnen de tegenstanders van Mw.White haar ook niet misvormd maken als zij recht is. Aangezien de ware volgeling van Christus echter, het zich niet kan veroorloven om zijn tijd te verpillen aan hetzij het neerhalen of verdedigen van mensen, is het daarom ons enige doel, om de Waarheid van God te verdedigen, en het feit aan het licht te brengen dat de tegenpartij niets meer heeft gedaan dan

Een Schijnweerlegging Tonen. {TN6: 49.1}

Om dit aan het licht te brengen, moeten wij eenvoudigweg hun sterkste poging onder de aandacht van de lezer brengen, welk het middelpunt is van de gehele twist, en welk een voorbeeld is van hun handelwijzen evenals het kenmerk van hun weerlegging. Deze poging zal welke dwaling dan ook boven water halen, hetzij van Mw. White of van haar tegenstanders. {TN6: 49.2}

In een boekje dat is uitgegeven tegen haar uitlegging van de 2300 dagen van Daniël 8:14, zegt de schrijver: {TN6: 49.3}

“Laat ons deze verklaringen van Mw.White vergelijken en zien hoe zij te vergelijken zijn met de Bijbel en de voorafgaande schriftgedeelten; Ten eerste zeggen de schriftgedeelten ons duidelijk dat toen Jezus de hemel inging, Hij inging tot de

49

 tegenwoordigheid van God en neerzat aan Zijn rechterhand. Mw. White ontkent dit en zegt dat Jezus de hemel inging tot de eerste afdeling van het heiligdom en bediening deed vóór het voorhangsel welke zich voor achttien eeuwen vóór God bevond. Hoe kon Jezus in de tegenwoordigheid van God zijn en aan Zijn rechterhand, en tegelijkertijd bediening doen vóór Hem met een tussen beiden komende voorhangsel? Zou het niet veel beter zijn om te verwerpen wat Mw. White zegt op dit punt en het Woord van God aan te nemen? Als wij de verklaring van Mw. White aannemen, moeten wij dan niet de Bijbel verloochenen? {TN6: 49.4}

Als de verklaring van Mw. White waar is dat Jezus dienst deed vóór God zoals de priesters dagelijks dienst deden in de eerste afdeling van het aardse heiligdom, het bloed van het zondeoffer presenterende, waar was God dan? Was Hij niet in de tweede afdeling? Kan wie dan ook ontkennen dat Hij daar was, volgens het type, wanneer de Schriften leren dat Hij de genadetroon overschaduwde terwijl de priesters dagelijks dienst deden vóór het voorhangsel?”- The Twenty-three Hundred Day 1844 Doctrine Weighed and Found Wanting {De Drieëntwintighonderd dagen 1844 Leerstelling Gewogen en Te Licht Bevonden}, blz.44. {TN6: 50.1}

Daar wij de beschuldiging van de aanklager hebben gehoord, laat ons nu horen naar

Het Antwoord van de Verdediger. {TN6: 50.2}

Aangezien de schrijver van de twee schuinsgedrukte alinea’s absoluut gevoelt dat de troon van God altijd in het hemelse heiligdom is geweest,

50

neemt hij daarom het standpunt aan dat toen Christus opsteeg ten Hemel, Hij nergens anders aan de rechterhand van God kon zitten dan in het Heilige der heiligen van het hemels heiligdom. Dit standpunt leidt hem haastig ertoe te concluderen dat Christus, onmiddellijk na Zijn opstijging, de Allerheiligste afdeling binnenging en daar neerzat aan het rechterhand van God, in plaats van dat Hij onmiddellijk opsteeg naar het rechterhand van Zijn Vaders troon elders in de hemel, zoals de geschriften van Mw. White dat uitleggen. {TN6: 50.3}

Als het waar is dat Gods troon altijd in het heiligdom is geweest, dan is het standpunt van de tegenstanders van Mw. White gerechtvaardigd, en de dwaling zou blootgelegd moeten worden. Maar voordat wij ze aannemen en haar verwerpen, laat ons eerst vaststellen of Gods troon al dan niet in het heiligdom was toen Christus ten Hemel opsteeg. Voor dit doel, richten wij de aandacht op twee tronen, elk op een andere plaats. {TN6: 51.1}

“Na dezen zag ik,” zegt Johannes, “en ziet, een deur was geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, was als het ware van een bazuin, met mij sprekende, zeggende: Kom hier op, en Ik zal u dingen tonen, die hierna moeten geschieden. En terstond was ik in de Geest; en ziet, er was een troon gezet in de hemel, en er zat Een op de troon. {TN6: 51.2}

“En Hij die zat was in het aanzien gelijk aan een jaspis en een sardius steen; en er was een regenboog rondom de troon, in het

51

aanzien gelijk aan een smaragd. En rondom de troon waren vier en twintig zetels; en op de zetels zag ik vier en twintig ouderlingen zittende, bekleed met witte klederen; en zij hadden gouden kronen op hun hoofden. {TN6: 51.3}

“En van de troon gingen uit bliksemen, en donderslagen, en stemmen; en er waren zeven lampen van vuur brandende voor de troon, welke zijn de zeven Geesten Gods. En voor de troon was een glazen zee, kristal gelijk; en in het midden van de troon, en rondom de troon, waren vier dieren, zijnde vol ogen van voren en van achteren. {TN6: 52.1}

En ik zag, en zie, in het midden van de troon en van de vier dieren, en in het midden van de ouderlingen, stond een Lam, als Het was geslacht, hebbende zeven hoornen, en zeven ogen, welke zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde. (…)En ik zag, en ik hoorde de stem van vele engelen rondom de troon, en de dieren, en de ouderlingen; en hun getal was tien duizendmaal tien duizenden, en duizenden van duizenden.” Openb. 4:1-6; 5:6,11{K.J.V.}. {TN6: 52.2}

Alleen thuishorend in het Heiligdom, tonen het bloedende lam en de zeven lampen daarom aan dat Johannes een voorbeschouwing werd gegeven van een profetische gebeurtenis die zou plaatsvinden in het hemelse heiligdom, wanneer de “deur” daar zou “open” gaan. Verder, in zoverre de troon werd opgericht in het heiligdom nadat de deur was geopend, dan kon er d

52

aarvóór geen troon zijn geweest. Dienovereenkomstig, zat Christus na Zijn opstijging niet op de troon van het heiligdom, aan de rechterhand van de Vader, maar eerder op die waar “een zuivere rivier van het water des levens” was, “helder als kristal, voortkomende uit de troon van God, en van het Lam. In het midden van haar straat en op de ene en de andere zijde der rivier was de boom des levens.” Openb.22:1,2. {TN6: 52.3}

Gedenk, dat er vóór de troon van het heiligdom de “glazen zee” is, en vóór de troon van God en het Lam is “de rivier…des levens.” Nu, alleen een dwaas persoon zou trachten uit te leggen dat deze twee tronen (de ene van Openbaring 2:1,2 en de ander van Openbaring 4 en 5) één en dezelfde zijn, of dat Christus, na Zijn opstijging, op de troon in het heiligdom zat. {TN6: 53.1}

In verband met de laatste troon, blijven de {volgende} twee vragen over om te beantwoorden:

Wanneer Ging De Deur Open? Wanneer Was De Troon Opgericht? {TN6: 53.2}

Wij hebben reeds ingezien dat de deur in de tijd van Johannes nog niet was geopend en dat de troon nog niet was opgericht. Hoewel deze gebeurtenissen toen nog niet hadden plaatsgevonden, moeten zij plaatsvinden vóór de afsluiting van de genadetijd, want het Lam “als het was geslacht” werd daar gebracht om verzoening te doen voor de zondige mens–een werk dat niet gedaan kan worden na de afsluiting van de genadetijd. {TN6: 53.3}

Aangezien het daarom een feit is dat deze troon in het bijzonder

53

 opgericht moest worden na de tijd van Johannes +en vóór de afsluiting van de genadetijd, willen dan, indien het niet werd opgericht in 1844 N.Chr., zoals Mw. White verklaarde dat het was, haar tegenstanders alstublieft vertellen wanneer het dat wél was? Terwijl wij wachten op een antwoord, kan de lezer in beschouwing nemen

Het Doel van Het Oprichten van De Troon. {TN6: 53.4}

Johannes’ beschrijving van deze bijzondere troon, om welke menigten van engelen zich bevonden, het Lam, de oudsten, de dieren, en de kandelaren, laat slechts één slotsom toe, dat het de troon des oordeels is. Ditzelfde gerechtelijk tafereel werd ook getoond aan Daniël: {TN6: 54.1}

“Ik zag toe, totdat de tronen neergezet werden, en de Oude van Dagen Zich zette, Wiens kleed wit was als de sneeuw, en het haar Zijns hoofds als zuivere wol; Zijn troon was als de vurige vlam, en Zijn raderen{wielen} als brandend vuur. Een vurige stroom vloeide, en ging van voor Hem uit; duizendmaal duizenden dienden Hem, en tien duizendmaal tien duizenden stonden voor Hem; het gericht werd gezet, en de boeken werden geopend…Ik zag in de nachtgezichten, en ziet, er kwam één als de Zoon des mensen met de wolken des hemels, en kwam tot de Oude van Dagen, en zij brachten Hem nader vóór Hem.” Dan. 7:9,10,13{K.J.V.} {TN6: 54.2}

Door vers 8 te lezen, zal de student opmerken dat de troon die Daniël zag, werd opgezet nadat de vervolgende hoornmacht

54

(welke de “ogen als mensenogen” had, “en een mond, grote dingen sprekende “–Dan.7:8, laatste deel) haar goddeloos werk had gedaan. De woorden “Ik zag toe totdat de tronen neergezet werden” (gezet voor gebruik), toont aan dat de tronen daar eerder niet waren; wederom de slotsom afdwingend dat deze tronen eeuwenlang na Christus’ opstijging “werden neergezet”, “het gericht werd gezet, en de boeken werden geopend.” {TN6: 54.3}

Vers 13 van Daniël 7 en vers 6 van Openbaring 5 tonen aan dat “Eén als de Zoon des mensen” zich vóór de oordeelstroon bevindt, als een geslacht lam, gereed om verzoening te doen voor de zondige mens. Na de sluiting van de genadetijd echter, is Hij niet langer een zondevergevende Verlosser, maar is dan als “KONING DER KONINGEN, EN HEER DER HEREN,” uit “Wiens mond een scherp zwaard uitgaat, opdat Hij daarmee de natiën zou slaan.” Openb.19:16,15. En verder verklaart de Geest door middel van Daniël dat gedurende het oordeel, niet ervoor, er aan “Hem werd gegeven heerschappij, en heerlijkheid, en een koninkrijk, dat alle volken, natiën, en tongen, Hem dienen zouden; [en dat] Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, welke niet zal vergaan, en Zijn koninkrijk datgene wat niet zal vernietigd worden.” Dan.7:14{K.J.V.}. {TN6: 55.1}

De Schriften maken duidelijk dat terwijl Hij in het heiligdom is, Christus het koninkrijk ontvangt nadat “de tronen [zijn] neergezet,” en

55

 nadat het onderzoekend oordeel is voltooid–vóór Zijn tweede komst. Dat dit zo is, wordt verder bewezen door de gelijkenis van Lukas 19:15, welk verklaart dat Christus het koninkrijk ontvangt, en dat Hij daarna komt om Zijn vijanden te slaan{doden}. {TN6: 55.2}

Daniël 7:22 toont aan dat het “oordeel” werd gegeven aan de heiligen van de Allerhoogste en dat zij na het oordeel het Koninkrijk in bezit hadden. Terwijl het uitvoerende oordeel van al de goddelozen-van degenen die niet opstonden in “de eerste opstanding”(Openb.20:5,6)-daarna plaatsvindt, terwijl de goddelozen in hun graven zijn, want Johannes zegt; “En ik zag de doden, klein en groot, staande vóór God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, welke is het boek des levens; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken.” Openb.20:12. {TN6: 56.1}

Na dit oordeel, “gaf” “de zee de doden, die daarin waren; en de dood en de hel gaven de doden, die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een ieder naar hun werken.” Openb. 20:13. En “wie dan ook niet werd gevonden in het boek des levens, werd geworpen in de poel des vuurs.” Openb.20:15. “…Dit is de tweede dood.” Openb.20:14.

56

Aangezien er twee oordelen zijn, elk voor een andere tijd en groep {klasse}, en twee opstandingen die duizend jaar van elkaar gescheiden zijn (Openb.20:5), zijn er daarom

Twee Verschillende Tronen–Een Regerende en Een Gerechtelijke. {TN6: 56.2}

De regerende troon staat aan het hoofd van de “rivier …des Levens” (Openb.22:1,2), in het Paradijs; de gerechtelijke troon, aan het hoofd van de vurige stroom(Dan.7:10), de “ glazen zee” (Openb.4:6) “met vuur vermengd” (Openb.15:2), in het heiligdom. Dat de laatstgenoemde niet eerder werd opgericht dan jaren na de opstijging van Christus, sluit de mogelijkheid uit dat het die ene {troon} is waarop Hij zat aan de rechterhand van God. Dus moest Christus, na Zijn opstijging, op de troon hebben gezeten die aan het hoofd staat van de rivier des levens–een omstandigheid welke aan de troon verleent de titel: “de troon van God en van het Lam.” Vanuit deze regerende troon stond de Vader op, en ging in een vlammende wagen (Jes.6:1) binnen tot het Heilige der Heiligen binnen het gordijn, waar de vurige stroom, de glazen zee is, en zat daar neer op de troon (Openb. 4:2). Daarop volgend, stond Christus ook op van dezelfde troon, en werd in “een bewolkte wagen, met wielen als vlammend vuur, omgeven door engelen” gebracht, niet tot de rechterhand van God, maar “nader vóór Hem”(Dan. 7:13)–tot de

57

gerechtelijke troon, waar Hij zich in het heiligdom bevond. Aldus werd de plechtige gebeurtenis aangetekend in 1844, toen de gerechtelijke ceremonie plaatsvond. (Over dit onderwerp wordt verder uitgewijd in onze Traktaat Nr. 3, Het Oordeel en de Oogst{Tract No.3, The Judgment and The Harvest}.) {TN6: 57.1}

De reden nu waarom Gods troon niet altijd in het hemelse heiligdom is geweest en waarom het niet altijd daar zal zijn, is eenvoudigweg omdat het heiligdom was gebouwd alleen maar voor het wegdoen van de zonde, zoals men dat gemakkelijk kan bekennen door middel van de dienst van het aardse {heiligdom}. Vooruit ziende op de tijd waarin er geen zonde meer zal zijn, zegt Johannes: “En ik zag geen tempel daarin; want de Here God Almachtig en het Lam zijn de tempel ervan. En de stad behoeft de zon en de maan niet, om erin te schijnen; want de heerlijkheid Gods verlichtte het, en het Lam is het licht ervan.” Openb.21:22,23. {TN6: 58.2}

Door de keten van feiten die hier verbonden zijn, staat de “1844 leerstelling,” in plaats van zijnde “gewogen en licht bevonden,” nu vaster, gegronder, en zekerder dan ooit, aantonend dat geïnspireerde

58

openbaringen, gelijk olie en water, altijd opstijgen boven eigenmachtige theorieën, terwijl de theorieën neer – en wegzinken in de vergetelheid. (Voor verdere studie over Openbaring 4 en 5, het Oordeel, lees The Shepherd’s Rod, Vol.2, blz. 187-201{De Herdersstaf, Deel 2}).{TN6: 58.3}

Mijn broeders en zusters, wees niet als de Joden van ouds, verbolgen tegen de Waarheid, de stralende licht ervan hatende, maar prijs God voor het geven van een andere gelegenheid aan u om te hervormen terwijl de genade nog geldt. En alhoewel een hartgrondige belijdenis iemands trotse mening kan vernederen, zal het toch zijn karakter verbeteren en God veroorzaken hem te verheffen “te Zijner tijd” (1Petr.5:6) met het eeuwige leven. Als persoonlijke tegenstand tot de boodschap puur afstamt van misvatting en misverstand, ontstaan niet door eigen belang maar slechts door een gewetensvolle{nauwgezette} verlangen om dwaling te vermijden, dan valt er geen veroordeling op te leggen op iemands beschuldiging: alleen wanneer men op koppige wijze zou doorgaan om bewijzen te verwerpen, zou er een veroordeling op hem rusten. Het ontvouwen van de profetische rol zal aan allen openbaren “van welk soort geest{gezindheid}” (Gospel Workers{Evangeliewerkers}, blz.302) zij zijn – hetzij gewillig om dwaling om te ruilen voor waarheid, of vastbesloten om zich kenbaar te maken als de klasse die voor altijd zal worden bevonden als

Onwetend Vechtende Tegen de Waarheid. {TN6: 59.1}

De tegenstanders van de waarheid, door Inspiratie

59

te negeren en te verzuimen een zorgvuldige overdenking aan de zaak te besteden, werden natuurlijk ertoe geleid om de leerstelling van de 2300 dagen te verwerpen; ten eerste met de verontschuldiging dat William Miller de komst van de Heer naar de aarde verkondigde in plaats van Zijn komst tot het oordeel; en ten tweede, door bevooroordeeld  te zijn tegen de Inspiratie van Zuster White. Maar aangezien de godsdienstige banden van Miller voornaam waren, kon God Zijn volk niet consequent achterlaten om te gissen en struikelen in duisternis betreffende zijn werk. Ook moet het, hetzij goed of slecht, net als dat van Zuster White, gevonden worden in het “profetisch woord, dat zeer vast staat.” 2 Petr.1:19. Dus wordt onze aandacht gevestigd op

Zacharia, Hoofdstuk Eén. {TN6: 59.2}

“Ik zag des nachts, en ziet, een man rijdende op een rood paard, en Hij stond tussen de mirten, die in de diepte waren; en achter hem waren rode, gevlekte en witte paarden. Toen zeide ik: O, mijn heer, wat zijn deze? En de engel die met mij sprak, zeide tot mij: Ik zal u tonen, wat deze zijn. En de man, die tussen de mirten stond, antwoordde, en zeide: Deze zijn het, die de Here uitgezonden heeft, om de aarde te doorwandelen. En zij antwoordden  de engel des Heren, die tussen de mirten stond, en zeiden: Wij hebben de aarde doorwandeld, en ziet, de ganse aarde zit stil, en is in rust.” Zach. 1:8-11.{K.J.V.}. {TN6: 60.1}

60

61

1.Wat zijn deze? 2. Ik zal u tonen, wat deze zijn.3. Deze zijn het, die de Here uitgezonden heeft, om de aarde te doorwandelen. 4. Wij hebben de aarde doorwandeld.} {TN6: 62.1}

De “twee schapen” en de “jonge koe” (Jes.7) geven, zoals reeds is aangetoond, een veel overvloediger voorraad melk dan dat wij onmiddellijk kunnen uitgeven. Dus zijn wij genoodzaakt om in de volgende studie van Zacharia 1, zoals wij dat waren in de studie van Jesaja 7, en ook in die van Zacharia 4, om slechts het “boter” (room) te geven en de melk te bewaren. {TN6: 62.1}

In het visioen van Zacharia 1, merken wij op dat de “paarden” “die de Heer uitgezonden heeft om de aarde te doorwandelen,” de gave hebben om te spreken, want  “zij antwoordden de engel des Heren…en zeiden: Wij hebben de aarde doorwandeld.”  De vanzelfsprekende mededeling van dit symbolisme is dat deze “paarden” kunnen spreken en dat zij de Heer dienen door te gaan waarheen Hij hen uitzendt. Zij kunnen daarom alleen een voorstelling zijn van de dienstknechten van de Heer, de bediening {geestelijke leiding}die wordt “uitgezonden.” {TN6: 62.2}

Het is dan onvermijdelijk, dat het symbolisme een Beweging voorzegt, die voortgaat met een boodschap en welke, bij het voleindigen van haar werk van uitgaan om “de aarde” te “doorwandelen,” terugkeert. {TN6: 62.3}

Zonder de logica tegen te spreken, kan men niet veronderstellen dat dit symbolisme een profetische beschrijving is van de evangeliewerkers die worden voorschaduwt in de profetie van Christus dat “dit evangelie van het koninkrijk zal gepredikt worden in de gehele wereld tot een getuigenis voor alle natiën; en dán zal het einde komen.“ Matt.24:14. Want nadat de paarden

62

beantwoordden met: “Wij hebben de aarde doorwandeld” – wat betekent, “Wij hebben ons werk volbracht,”-gebiedt de Heer hen: “Roep nog,” dat wil zeggen, verkondig weer! En dit gebod geeft bovendien aan, dat de Heer nochtans Zijn genade zou uitstorten op Zijn volk, en alsnog Zijn verlossingswerk zou volbrengen, want Hij zegt: “Mijn steden zullen… nóg uitgespreid worden; en de Here zal Sion nóg troosten, en zal Jeruzalem nóg verkiezen.” Zach.1:17.{K.J.V.}. {TN6: 62.4}

Het is daarom noodzakelijk, dat de “paarden” die hier in zicht zijn een opgerichte Beweging voorstellen, die is georganiseerd om de boodschap over de gehele aarde te verkondigen. Het antwoord van de paarden: “Wij hebben de aarde doorwandeld, en ziet, de ganse aarde zit stil, en is in rust,” openbaart dat de beweging  dacht dat haar werk volbracht was en dat de genadetijd was gesloten. Met andere woorden, zij dacht dat de verlossing door middel van het evangelie was afgelopen en dat het verkondigen ervan de aarde niet langer kon veroorzaken om bekeerlingen voort te brengen. (Aangezien het onderwerp van het symbolisme het voortbrengen van geestelijk leven is, roept het noodzakelijkerwijs op tot de verlossing van zielen, niet tot het voortbrengen van het plantaardig of dierlijk leven.) Terwijl de Heer in feite hen de opdracht gaf :”roep nog,” wat aantoont dat zij het verkeerd {zich vergist} hadden. {TN6: 63.1}

Om vast te stellen of deze symbolische profetie verwijst naar Gods dienstknechten uit het verleden, van vandaag, of in de toekomst, moet men de kerkelijke geschiedenis raadplegen. Haar bladen vermelden

63

 dat de Beweging van de Millerieten de enige is die was uitgegaan met een boodschap tot elke Christelijke zending in de wereld (De Grote Strijd, blz. 343/ The Great Controversy, blz.368), en die per vergissing dacht, dat door zo te doen, de laatste uitnodiging van het evangelie was geklonken tot ieder levend schepsel onder de hemel, wat daarbij kenmerkte dat de genadetijd voor de mens was gesloten. In tegendeel was de uitnodiging van het evangelie voor deze tijd, in plaats van te zijn afgesloten, pas begonnen, en in plaats van dat de Heer toen naar de aarde kwam, ging Hij tot Zijn hemelse tempel! {TN6: 63.2}

De bijzondere samenloop van omstandigheden die de Millerieten Beweging omringde vóór 1844, bevestigt dat het degene is die wordt voorgesteld in het symbolisme van Zacharia 1.  En er zou eraan gedacht moeten worden dat de Heer enerzijds niet de waarschuwing toevoegde: “Kijk uit, want deze paarden zijn valse (vergissende) profeten,” of anderzijds de paarden berispte of hen gebood om te zwijgen, maar dat Hij hen in de plaats gebood om des te meer te roepen. En de engel des Heren verklaart ter bevestiging: “Deze zijn het, die de Here uitgezonden heeft.” {TN6: 64.1}

Johannes de Doper predikte dat Christus een letterlijke koninkrijk zou oprichten bij Zijn eerste komst, en alhoewel Johannes het verkeerd had {begrepen}, zei de Heer van hem: Er is niemand opgestaan groter dan Johannes de Doper.” Matt.11:11. En met het oog op het licht dat nu schijnt vanuit de Schriften, kan een

64

ieder zien dat degenen die voortdurend uitroepen: “Gevaar! gevaar!” ter bespotting van de 2300-dagen leerstelling, willens en wetens, aan het werken zijn tegen God door te trachten Zijn stem tot zwijgen te brengen. Zij voeren het bevel uit van hem die de waarheid probeert te verbergen, dat de volgende beweging na de Millerieten beweging het evangelie moet verkondigen

Tot Velen Maar Niet tot Allen. {TN6: 64.2}

Aangezien de Openbaarder ook een visioen was gegeven van deze twee bewegingen (opgetekend in de hoofdstukken 10 en 11), richten wij de aandacht van de lezer op het “boekje” welke hem werd gevraagd op te eten. In zijn “mond” was het zo zoet als honing, maar in zijn “buik” werd het zeer bitter. Deze abrupte ervaring, in visioen, van een zoete voorsmaak die verandert in een bittere teleurstelling, voorzegt op exacte wijze de 1844 ervaring van Gods volk. Hun zoete en alles in beslag nemende hoop in de belofte van de Heer: “ Ik zal weder komen, en u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt, waar Ik ben” (Johannes 14:5), werd toen verwacht verwezenlijkt te worden, terwijl het in de plaats veranderde in een bittere teleurstelling. {TN6: 65.1}

Volgend op deze zoet-bitter ervaring, kwam de vervulling van de woorden van de engel: “Gij moet wederom profeteren voor vele volken, en natiën, en talen, en koningen.“ Openb.10:11. {TN6: 65.2}

Ook hier, zoals in de profetie van Zacharia, zou de Beweging “wederom profeteren” of “nóg roepen”; dat wil zeggen: haar zending{missie} herhalen, aantonend dat de genadetijd niet was gesloten. {TN6: 65.3}

65

Dus zou de beweging, met het gezag van deze schriftgedeelten, opnieuw, na de teleurstelling, het evangelie verkondigen, maar slechts tot “velen,” niet tot “allen.” Dienovereenkomstig, zou  de kerkgenootschap der Zevende Dags Adventisten in haar opdracht van 1844, “profeteren” (leren), niet tot “alle,” maar eenvoudigweg tot “vele” natiën. Noodzakelijkerwijs moet zij dan een andere opdracht ontvangen, één om naar “alle natiën” te gaan. {TN6: 66.1}

Er is daarom een andere boodschap; het zal zich voegen bij de Derde Engel Boodschap, net zoals er wordt verklaard door de Geest der Profetie: {TN6: 66.2}

“Toen zag ik een andere machtige engel die werd opgedragen om naar de aarde neer te dalen, om zijn stem te verenigen met de derde engel, en kracht en macht te geven aan zijn boodschap. Grote kracht en heerlijkheid werden aan de engel toebedeeld, en toen hij neerdaalde, werd de aarde verlicht met zijn heerlijkheid…Deze boodschap scheen een toevoeging te zijn aan de derde boodschap, zich erbij voegende zoals de middernacht roep zich voegde bij de tweede boodschap in 1844.”-Early Writings, blz.277/Eerste Geschriften, blz.331,332. {TN6: 66.3}

“Wanneer er licht voortgaat om de aarde te verlichten,” zegt de Geest der Profetie, betreffende de ontvangst van de boodschap door de kerk, en de manier waarop de Heer dan zal werken, “zullen zij, in plaats van de Heer ter hulp te komen, Zijn werk willen inbinden om aan hun bekrompen ideeën te voldoen. Laat mij u vertellen dat de Heer bij het laatste werk op een manier zal werken die zeer veel afwijkt van de normale stand van zaken, en op een manier dat in tegenstelling zal zijn tot welke menselijke

66

planning dan ook. Er zullen onder ons degenen zijn die altijd het werk van God willen beheren, om zelfs te dicteren welke acties ondernomen zullen worden wanneer het werk voorwaarts gaat onder de leiding van de engel die zich voegt bij de derde engel in de boodschap die gegeven zal worden aan de wereld. God zal manieren en middelen gebruiken waardoor het gezien zal worden dat Hij de teugels in Eigen handen neemt.” –Testimonies to Ministers{ Getuigenissen aan Predikanten}, blz. 300. {TN6: 66.4}

Weer terugkerend naar “het woord der profetie, dat vaster staat,” op zoek naar de opdracht tot alle natiën, ondervinden wij ook dat

Voordat Het Evangelie tot Alle Natiën Gaat,

Er Een Grote Slachting Plaatsvindt. {TN6: 67.1}

“Want met vuur, en met Zijn zwaard zal de Here in het recht treden {pleiten} met alle vlees; en de verslagenen des Heren zullen velen zijn.” Jes.66:16.{K.J.V.} {TN6: 67.2}

Hier zien wij juist dat-een grote slachting; en dat door de Heer Zelf. Maar waar de lezer natuurlijk zich het meest om bekommert is te weten wanneer en waar deze vernietiging zal plaatsvinden. Vers 19 en 20 verklaren dat degenen die aan de slachting ontkomen, de Here zal zenden tot alle natiën die Zijn “gerucht” nog niet gehoord, “noch” Zijn “heerlijkheid gezien hebben.” {TN6: 67.3}

Van de opdracht tot de grote wereld wijde zendingsbeweging die hier in zicht wordt gebracht, en welke noodzakelijkerwijs plaatsvindt voor de afsluiting van de genadetijd, wordt de slachting duidelijk gezien als zijnde uitgevoerd voordat het “evangelie van het Koninkrijk

67

gepredikt zal worden in de gehele wereld tot een getuigenis voor alle natiën; en… het einde komen.” Matt.24.14. “En zij [de ontkomenen] zullen al uw broeders uit alle natiën de Here tot een spijsoffer brengen…in een rein vat brengen in het huis des Heren.” Jes.66:20.{K.J.V.} {TN6: 67.4}

Gedenk dat zij die ontkomen aan de slachting degenen zijn die deze zielenoogst uitvoeren. De slachting is daarom de vernietiging van het “onkruid” dat zich bevindt onder Gods volk-de kerk. Indien het zou zijn uit de heidenen (degenen buiten de kerk), dan zouden degenen die ontkomen zelf ook heidenen moeten zijn. En dezulken zouden noch Zijn heerlijkheid en Zijn gerucht kunnen verkondigen noch al hun broeders in het huis des Heren brengen. Ook zou er geen enkele natie over zijn waartoe de ontkomenen zouden kunnen gaan! {TN6: 68.1}

Verbind dit met het feit dat degenen die aan de slachting ontkomen degenen zijn die naar alle natiën gaan en al hun broeders (allen die gered zullen worden) in het huis van de Heer brengen, en u heeft een onbreekbare opeenvolging van bewijzen dat deze vernietiging plaatsvindt net voordat het evangelie in haar laatste golf{aanzwelling} over de gehele wereld gaat. {TN6: 68.2}

Hoewel deze volle aandacht trekkende onderwerp slechts kort hier wordt behandeld, staat toch de waarheid ervan, betreffende duidelijkheid, harmonie, en logica, in dezelfde rang als welk andere dan ook. Het geeft een profetische beschrijving van de kerkgeschiedenis vanaf de tijd van Miller tot de tegenwoordige tijd, aantonend de

68

 sluiting van elke Beweging, evenals haar werk en bestemming; dat wil zeggen, de vergissing die aanwezig was bij de Millereten Beweging (het aannemen dat de reiniging van het “heiligdom” de reiniging van de aarde betekent); de beperkte opdracht van de Zevende-Dags Adventisten Beweging (het de bevoegdheid gevend om te gaan, niet tot “alle” natiën maar eenvoudigweg tot “vele”); haar reiniging ( het verwijderen van het onkruid uit het midden van haar); het inwijden van haar als een nieuwe, en gereinigde beweging, de kerk van Christus voorstellend, Zijn gezegende naam waardig, voor het eerst vanaf de apostolische dagen. Eindelijk een licht tot de gehele wereld zijnde, verkondigt het met en luide roep “tot een getuigenis voor alle natiën”: dan komt de finale-het onvermijdelijke einde. (Matt. 24:14). {TN6: 68.3}

Deze samengestelde beeldende openbaring van evangeliewerk en werkers, bijgedragen door de profeten, maakt een kerk bekend die “de geboden van God” onderhoudt en “het getuigenis van Jezus Christus” heeft. Het is “gekleed in de wapenrusting van Christus’ gerechtigheid, …’schoon als de maan, helder als de zon en een krijgsschaar met banieren,…om de gehele wereld in te gaan, overwinnende en om te overwinnen.” -Prophets and Kings, blz.725/Profeten en Koningen, blz.445. {TN6: 69.1}

Enerzijds stelt het licht van de Tegenwoordige Waarheid het oog in staat om zowel het werk van William Miller als dat van Zuster White diep geworteld te zien in het “vaster staande woord der profetie.” Anderzijds legt het bloot de geestelijke armoede en naaktheid van

69

hun critici. De stem van de Heer wordt ook gehoord, die tegen hen zegt: “Ik heb deze profeten niet gezonden, nochtans liepen zij; Ik heb hen niet gesproken, nochtans profeteerden zij.” Jer.23:21.{K.J.V.} {TN6: 69.2}

De ogen van de Heer, die overal de gehele aarde doordringen, hebben niet gefaald om deze ongeroepen werkers te voorzien, die, niettegenstaande Zijn van ver en dichtbij klinkende ernstige waarschuwing dat “de grote en vreselijke dag des Heren” hier is, in blinde tegenspraak proberen de stem der Waarheid te overstemmen met hun opstijgende roep van “vrede en veiligheid.” Laten wij, mijn broeders en zusters, onze oren afkeren van de menigte stemmen die afwijken van de Heilige Geest, en ernstig gehoor geven aan

Het Laatste Pleidooi van De Heer. {TN6: 70.1}

“Zo zegt de Here der heerscharen: Hoort niet naar de woorden der profeten die tot u profeteren; zij maken u ijdel: zij spreken het gezicht huns harten, en niet uit des Heren mond. Zij zeggen steeds tot degenen die Mij verachten: De Here heeft het gesproken, gij zult vrede hebben; en zij zeggen tot een ieder die naar het goeddunken van zijn hart wandelt: Geen kwaad zal u overkomen. Want wie heeft in des Heren raad gestaan, en Zijn woord gezien en gehoord? Wie heeft Zijn woord aangemerkt en gehoord?” Jer.23:16-18. {TN6: 70.2}

“Ziet,” antwoordt de Heer Zelf, “een wervelwind des Heren is uitgegaan in

70

grimmigheid, namelijk een verschrikkelijke{ernstige} wervelwind; het zal verschrikkelijk{ernstig, pijnlijk} vallen op het hoofd van de goddeloze. De toorn des Heren zal zich niet afwenden, totdat Hij zal hebben gedaan, en totdat Hij zal hebben uitgevoerd de gedachten van Zijn hart: in de laatste dagen zult gij volkomen daarop letten. Ik heb deze profeten niet gezonden, nochtans liepen zij; Ik heb hen niet gesproken, nochtans profeteerden zij. Maar indien zij in Mijn raad hadden gestaan, en Mijn volk Mijn woorden hadden doen horen, dan zouden zij hen hebben doen afkeren van hun boze weg, en van de boosheid hunner handelingen.” Verzen 19-22.{K.J.V.} {TN6: 70.3}

Het is overduidelijk dat de tegenstand wordt veroorzaakt en gevoed door zelfaangestelde leiders die, door openlijk toe te kennen geen aanspraak te maken op “inspiratie,” daarmee onbewust uitroepen dat de Heer hen niet gezonden heeft! Toch bemerken noch zij noch hun aanhangers de ironie of de dwaasheid van hun standpunt! Vandaar: “slapende predikanten, predikend tot een slapend volk!” –Testimonies{Getuigenissen}, Vol. 2, blz.337. {TN6: 71.1}

Wanneer zij zichzelf van aangezicht tot aangezicht bevinden met ofwel de “overstromende gesel” (Jes.28:18) van de laatste bezoeking van “de toorn Gods” (Openb.15:1), zullen zij doorstoken worden met de tragedie van een nutteloze bewustwording. Datgene wat hen nu van een afstand als een begoocheling toeschijnt, een oceaan van genade, zal hen dan onafwendbaar verzwelgen in een hopeloze{bodemloze, gruwelijke} ondergang-voor eeuwig! {TN6: 71.2}

“Want de Here zal opstaan, gelijk op de berg Perazim, Hij zal toornig zijn, gelijk in het dal

71

van Gibeon, opdat Hij Zijn werk kan doen, Zijn vreemd werk; en Zijn daad {kan} doen geschieden, Zijn vreemde daad. {TN6: 71.3}

“Nu dan, wees gij geen spotters, opdat uw banden niet sterk gemaakt worden: want Ik heb van de Here God der Heerscharen gehoord een vertering, die namelijk vastbesloten is over de gehele aarde. Neemt gij ter ore en hoort mijn stem; merkt op en hoort Mijn rede” (Jes.28:21-23 {K.J.V.}), opdat uw hoop van genade niet “{zal} zijn, gelijk wanneer een hongerige droomt, en ziet, hij eet; maar hij ontwaakt, en zijn ziel is leeg: of gelijk wanneer een dorstige droomt, en ziet, hij drinkt: maar hij ontwaakt, en ziet, hij is mat, en zijn ziel is begerig: alzo zal  de menigte van alle natiën zijn, die tegen de berg Sion strijden. {TN6: 72.1}

“Vertoeft{wacht}, en verwondert u; roept gij uit, en roept: zij zijn dronken, maar niet van wijn; zij waggelen, maar niet van sterke drank. Want de Here heeft over u uitgegoten een geest van diepe slaap, en heeft uw ogen toegesloten; de profeten en uw heersers, de zieners heeft hij bedekt. En het gezicht van allen is tot u geworden gelijk de woorden van een boek dat is verzegeld, dat men geeft aan één die geleerd is, zeggende: Lees dit, bid ik u; en hij zegt: Ik kan het niet, want het is verzegeld; en het boek  wordt gegeven aan hem die niet geleerd is, zeggende: Lees dit, bid ik u; en hij zegt: Ik ben niet geleerd.”Jes.29:8-12.{K.J.V.} {TN6: 72.2}

“Mannen en vrouwen bevinden zich in de laatste uren

72

van de genadetijd, en toch zijn zij onoplettend en dwaas, en predikanten hebben geen macht om hen aan te sporen; zij zijn zelf slapende. Slapende predikanten, predikend tot een slapend volk.”-Testimonies {Getuigenissen}, Vol. 2, blz. 337. {TN6: 72.3}

“Twijfel en zelfs ongeloof in de getuigenissen van de Geest van God, doordringen…gemeenten overal. Satan wil dat zo. Predikanten die zichzelf prediken in plaats van Christus, willen dat zo.”- Testimonies, Vol. 5, blz. 217{Getuigenissen, Deel 5, blz.178}. {TN6: 73.1}

Broeders en zusters, omdat de Heer u liefheeft, en omdat Hij ervan walgt om van u een vat van oneer te maken, richt Hij dit traktaat tot u. Ook wij zijn bedroefd dat u, gelijk de Joden van oud, zich diep betrokken heeft in een strijd tegen de Geest der Profetie-een strijd die u niet kunt winnen. Door de door de hemel gezonden boodschappen te verwerpen, door de wijze raad van de geleerde Gamaliël (Handelingen 5:34-39), en door aanhoudend te trachten om met schriftgedeelten uw twijfelachtige uitleggingen van de Bijbel te ondersteunen, zoals de Sabbatovertreders dat doen door de waarheid van de Sabbat te ontwijken, volgt u dezelfde koers welke, indien er daarin volhard wordt, u ertoe zal leiden de zonde tegen de Heilige Geest te plegen. {TN6: 73.2}

In plaats van uw stemmen te verheffen tegen de waarheid, verhef ze tot lofprijzing ervan en aan de Heer, want Hij heeft uw dwaasheid toegeschreven aan uw onwetendheid van de waarheid. Als u terugkeert tot Hem bij deze laatste waarschuwing, zal Hij u blijmoedig ontvangen en zijn dienstknechten opdragen u te kleden met zijn beste “kleed”

73

(Christus’ gerechtigheid-Jes.52:1), een “ring” te plaatsen om uw vinger (het bewijs van uw prinsschap-Ester 3:12; 8:2; Gen.41:42, 43), “schoenen” te plaatsen aan uw voeten (u voorbereiden voor de verkondiging van het evangelie-Ef.6:15) en dan “hierheen brengen het gemeste kalf” (u thuis verwelkomen in Zijn huis-het Koninkrijk-om “het bruiloftsavondmaal van het Lam” te vieren-Lukas 15:23; Openb.19:9)! {TN6: 73.3}

Maar hoewel onze gebeden voor u worden opgezonden, zullen zij geen uitwerking hebben als u voortgaat met het tegenstaan van de waarschuwende bevelen en pleidooien van de Geest evenals uw eigen overtuigingen, en nog langer weigert of nalaat om een volledige kennis te verkrijgen van de Bijbelse waarheden voor deze tijd. {TN6: 74.1}

(Degenen die Openbaring 11 verder wensen te bestuderen, kunnen gratis kopieën van onze Traktaat Nr. 5, Laatste Waarschuwing, en Nr. 2, De Waarschuwende Paradox, welke gedetailleerde bewijzen vergaren dat deze drie Bewegingen in profetie worden gevonden.) {TN6: 74.3}

Mijn broeders en zusters, “staat op, schijn; want uw licht is gekomen” Jes. 60:1{K.J.V.}. “Ziet op de bergen de voeten van hem die goede berichten brengt, die vrede publiceert!” Die zegt: “ O Juda, onderhoud uw plechtige feesten, voer uw geloften uit; want de goddeloze zal niet meer door u hen trekken; uit is volkomen afgesneden.” Nah.1:15{K.J.V.}. Wandel in het licht, en sta degenen, die altijd twijfels en kritiek hebben over alles waaraan zij geen deel hebben, niet toe uw eeuwige beloning in gevaar te

74

brengen door hun ijdele vragen, zoals

Hoe Zit Het Met de Onderwijzing Door Vrouwen? {TN6: 74.3}

Wanneer zij van aangezicht tot aangezicht worden gebracht met de waarheid, handelen sommigen als mensen die hun verstand hebben verloren. Als vissen die zich naar het lokaas snellen, gaan zij op dwaze wijze haastig over tot conclusies. En wanneer zij op genadevolle wijze zijn bevrijd van de haak, en hen een kans wordt gegeven om te leven, snellen zij zich, in plaats van het verzaken van hun hebzuchtige, zelfzuchtige beleidsvoeringen, en zichzelf ervan te weerhouden om weer gevangen te worden, naar een andere lokaas, alleen maar om zichzelf steeds weer aan de haak geslagen te bevinden. Wanneer zij aldus ondervinden dat zij zichzelf herhaaldelijk in diskrediet hebben gebracht, dan besluiten zij zelfs dàn niet om het juist te hebben en op de juiste weg te blijven. {TN6: 75.1}

Degenen die zichzelf in een hoek laten drijven en afgesneden van elke ingang van ontkomen aan de waarheid, in plaats van hun verkeerde meningen over te geven, wagen een wanhopige poging om hun plicht te ontduiken, door vervanging van het afzonderen van de schriften: “Laat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar haar is geboden om onder gehoorzaamheid te zijn, gelijk ook de wet zegt.” 1 Cor.14:34{K.J.V.}. {TN6: 75.2}

Deze toevlucht echter, scherpt slechts het punt aan van de waarheid dat het nooit redelijk is dat men een standpunt aanneemt over een zaak, alleen maar vanwege een mening dat is afgeleid van een of twee verzen, zonder eerst de verzen in beschouwing te nemen in het licht van de gehele hoofdstuk,

75

ja, zelfs van de gehele Bijbel; want als iemands uitlegging van de Schriften niet wordt ondersteund door iedere zin van het Heilig Schrift, dan is het een valse uitlegging, een blinde conclusie {slotsom}, zonder de Bijbel als grondslag. {TN6: 75.3}

In 1 Corintiërs 14 ondervinden wij dat velen van de vrouwen “uitzinnig” waren geworden (vers 23) van het spreken in onbekende talen. Vandaar dat Paulus probeert de verwarring uit te sluiten, niet om wie dan ook, die een geïnspireerde boodschap heeft te brengen, het zwijgen op te leggen. Een poging om vrouwen ervan te weerhouden te onderwijzen zou niet in harmonie zijn met de volgende schriftgedeelten: {TN6: 76.1}

“En Debora, een profetes, de vrouw van Lappidoth, deze richtte in die tijd Israël. En zij woonde onder een palmboom van Debora, tussen Rama en tussen Beth-El, op het gebergte van Efraïm: en de kinderen Israëls gingen op tot haar ten gerichte.” Richteren 4:4.5. En er was ene Anna, een profetes, de dochter van Fanuël, uit de stam van Aser; zij was tot grote ouderdom gekomen, en heeft met haar man zeven jaren geleefd, van haar maagdom af; en zij was een weduwe van omtrent vier en tachtig jaren, die niet week uit de tempel, maar God diende met vasten en bidden, dag en nacht.” Lukas 2:36,37 {K.J.V.}. Ook “Hulda, de profetes, de vrouw van Sallum” onderwees Israël(2 Koningen 22:14-16). En “Filippus, de evangelist…had vier dochters, maagden, die profeteerden.” Handelingen 21:8,9. {TN6: 76.2}

Zij die dus denken dat Paulus een vrouw verbiedt te onderwijzen, zijn niet in het minste

76

de functie van Mw. White te schande aan het maken of in twijfel te trekken, maar zijn eerder onwetend bezig de geschriften van Paulus in een kwaad daglicht te stellen – proberende hen in een schijnbare tegenstrijd te brengen met de geschriften van zijn medeschrijvers van de Schriften. {TN6: 76.3}

Zij die zorgvuldig onderzoeken zullen leren zich niet te haasten naar met lokaas {versierde} {vis}haken, maar eerder zich nederig te onderwerpen aan de leringen van de Geest van Christus als zij verwachten dat Hij hen verlost van de vloek der zonde en van de toorn Gods. {TN6: 77.1}

(Betreffende de gevolgen van het verwerpen van de profeten van God  van deze tijd, bestudeer onze Tract No.4, The Latest News for Mother{ Traktaat Nr.4, Het Laatste Nieuws voor Moeder}, uitgave 1941, blz.53,54) {TN6: 77.3}

Net zoals de Geest, in de preek op de dag van het Pinksterfeest, beredeneerde met de Joden, om hem te verlossen van de eeuwige ondergang, zo redeneert Hij in deze bladzijden met u, broeders en zusters. In hoofdzaak zei Hij tot hen: “Gelijk David profeteerde van Eén Die geen verderving zou zien, kon het niet mogelijk zijn dat zijn profetie op zichzelf van toepassing was, zoals u veronderstelt, want zijn lichaam ligt verdorven in zijn graf tot op deze dag. God heeft slechts Eén [Christus] doen opstaan zonder dat Zijn lichaam verderving heeft gezien”(Handelingen 2:22-32); daarom moet Hij de enige zijn waarop Davids profetie van toepassing kan zijn. {TN6: 77.3}

De redenering van Petrus dat de profetie van David van toepassing is op Christus’ opstanding, heeft geen duidelijkere ondersteunend bewijs dan dit traktaat

77

 heeft in het aantonen dat de geschriften van Mw. White, tezamen met wat hier is geopenbaard, de Geest der Profetie is-het “getuigenis van Jezus.” Openb. 19:10. Als u dus ook de oneerbare koers navolgt welke die goddeloze Joden navolgden, zal uw schuld dan enigszins minder zijn dan de hunne? Waarom {zou u} dan nu zo handelen om in die schuld te delen? Waarom niet nu in de plaats de betere keuze maken, en de Geest van God dezelfde woorden in uw monden laten zetten zoals Hij dat deed in de monden van de weinige boetvaardige Joden, die ernstig vroegen: “Mannen broeders, wat zullen wij doen?” Handelingen 2:37. {TN6: 77.4}

Wees niet als de “bijna bewogen{overtuigde,overgehaalde}” Agrippa. Handel niet in tegenstelling tot uw overtuigingen, zoals Felix dat deed, zeggende: “Voor dit maal ga heen; en als ik gelegen tijd  zal hebben bekomen, zo zal ik u tot mij roepen”(Handelingen 26:28;24:25), want de Heer zegt: “Heden, indien gij Zijn stem zult horen, verhardt uw harten niet.” Hebr.4:7. {TN6: 78.1}

Nu, broeders, u weet best wel dat u niet in waarheid in staat bent geweest om welk gedeelte dan ook van De Herdersstaf {The Shepherd’s Rod} te weerleggen. Waarom dan doorgaan met uw kritiek in het “ontvouwen van waarheid,” totdat u zich onherroepelijk bevindt onder de klasse wiens kwade werken werden voorzien en opgetekend door Inspiratie: {TN6: 78.2}

“Zij zullen alles in twijfel trekken en bekritiseren wat opkomt in het ontvouwen van waarheid, het werk en de positie van anderen bekritiseren, iedere afdeling van het werk bekritiseren

78

waaraan zijzelf geen deel hebben. Zij zullen zich voeden met de fouten en vergissingen en verkeerdheden  van anderen, ‘totdat,’ zeide de engel, ‘de Here Jezus zal opstaan van Zijn bemiddelend werk in het hemels  heiligdom, en Zich zal bekleden met het gewaad van vergelding {wraak}, en hen verrassen tijdens hun onheilige feest; en zij zullen zichzelf onvoorbereid bevinden voor het bruiloftsavondmaal van het Lam.’ Hun smaak is zo verdorven geweest dat zij geneigd zouden zijn om zelfs de tafel van de Heer in Zijn Koninkrijk te bekritiseren.”-Testimonies, Vol.5, blz.690{Getuigenissen, Deel 5, blz. 561,562}. {TN6: 78.3}

Laten de heiligen nu dus, van de gehele zaak, gehoor geven aan

De Slotsom. {TN6: 79.1}

In de volheid van het licht dat deze bladzijden toeschijnt, zou de lezer, zoals in de helderheid van de middag, moeten zien, dat de altijd tegenwoordige Geest der Profetie alleen in staat is om te gaan met de verwarring in de wereld van vandaag, die resulteren van de vele “winden van leer.” {TN6: 79.2}

“Ziet,” zegt het Woord, “ Ik zal u zenden de profeet Elia, voor de komst van de grote en vreselijke dag des Heren.” Naar hem zult gij luisteren. “En er zal op iedere hoge berg, en op iedere hoge heuvel, rivieren en stromen van wateren zijn op de dag van de grote slachting, wanneer de torens vallen.” “Zie, de naam van des Heren komt van verre, brandende met Zijn toorn,

79

en de last daarvan is zwaar: Zijn lippen zijn vol gramschap, en zijn tong als een verterend vuur; en Zijn adem zal, als een overstromende stroom, tot het midden van de hals reiken, om de natiën te ziften met de  zeef der ijdelheid; en er zal een breidel zijn in de kaken van de volken, wat hen zal doen dwalen,” “omdat zij de liefde van de waarheid niet ontvangen hebben, opdat zij gered mogen zijn.” Mal .4:5; Jes. 30:25,27,28;2 Thess. 2:10. {TN6: 79.3}

Hier wordt gezien dat de profetieën en de juiste uitleggingen ervan “nuttig” is “tot lering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is; opdat de mens volmaakt zij.” 2 Tim. 3:16,17. {TN6: 80.1}

Daarom, broeders en zusters, stelt u het zich voor eens en altijd vast, dat u met de hulp van de Heer niet langer wordt meegevoerd door winden van leer die zijn geschapen en gedreven door de geest van dwaling, niet door de Geest der Waarheid,  maar dat u altijd zal uitkijken naar, en staan bij het geïnspireerde Woord van God – “het getuigenis van Jezus,” aan u geleverd door “de Geest der Profetie” (Openb.12:17; 19:10); dat u “hoort naar de roede, en Wie het besteld heeft.” Micha 6:9{K.J.V.}. {TN6: 80.2}

80

(Alle Schuine Druk Door Ons Toegepast)

{Schriftuurlijke Index}

“…de Geest der Waarheid, is gekomen, Hij zal u leiden in al de Waarheid; want Hij zal van Zichzelf niet spreken; maar zo wat Hij zal horen, dat zal Hij spreken; en Hij zal u de toekomende dingen tonen.” Johannes 16:13 {K.J.V.}. {TN6: 81.1}

81

———-000———–

>