fbpx

Deel 2 Tijdige Groeten Nrs. 45, 46

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrust

Vol. 2 Nr. 45

       Plaatje

Wat Is Christelijkheid? Wie Mag Het Vasthouden? En Wie Mag Het Mislopen?

GEBEDSVOORLEZING

Geloof en Gebed

“Door geloof in Christus kan elk karaktergebrek verbeterd, elke bezoedeling gereinigd, elke fout gecorrigeerd en elk talent ontwikkeld worden. {2TG45: 2.1}

‘Gij hebt volheid gekregen in Hem.” Col. 2: 10.’ {2TG45: 2.2}

Gebed en geloof staan met elkaar in nauw verband e ze moeten tezamen worden beoefend. In het gebed des geloofs ligt een goddelijke wetenschap; het is een wetenschap, die ieder moet verstaan die van zijn levenswerk een succes wil maken. Christus zegt: “Al wat gij bidt en begeert, gelooft, dat gij het hebt ontvangen.”Marc. 11: 24. Hij maakt ons duidelijk dat ons vragen in overeenstemming met Gods wil met zijn; wij moeten datgene vragen wat Hij heeft beloofd en wat we ook ontvangen moet gebruikt worden om Zijn wil te doen. Wordt aan de voorwaarden voldaan, dan is de vervulling van de belofte een zekerheid. {2TG45: 2.3}

“We mogen vragen om vergeving van zonden, om de Heilige Geest, om een karakter gelijk aan dat van Christus; om wijsheid en kracht voor Zijn werk, om elke gave die Hij heeft beloofd; dan moeten we echter ook geloven dat we ontvangen, en God dank brengen dat we hebben ontvangen. {2TG45: 2.4}

“We moeten niet uitzien naar een uiterlijk bewijs van de zegen. De gave ligt in de belofte besloten en we kunnen aan het werk gaan in de volle zekerheid dat wat God beloofd heeft, Hij machtig is te volbrengen, en dat de gave die wij alreeds bezitten, verwerkelijkt zal worden wanneer we die het meest nodig hebben.”—Karaktervorming, blz. 259-260. {2TG45: 2.5}

2

WAT IS CHRISTELIJKHEID? WIE MAG HET VASTHOUDEN? EN WIE MAG HET MISLOPEN?

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 25 Maart 1950

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Ware Christelijkheid is een groei. Het is plantachtig. Christus Zelf wordt voorgesteld als een Tak (Jes. 11: 1), en Zijn Koninkrijk als een mosterdzaad (Matt. 13: 31, 32) die nadat het geplant is een boom wordt, de grootste in haar soort. Maar aangezien de werkelijke boom zich noodzakelijkerwijs moet voeden met fysiek voedsel, moet op gelijke wijze de geestelijke boom zich noodzakelijkerwijs ook voeden met geestelijk voedsel, op zulke wijze als de Tak Zelf werd gevoed: {2TG45: 3.1}

“Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven; ziet, een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn naam IMMANUEL heten. Boter en honing zal Hij eten, totdat Hij wete te verwerpen het kwade, en te verkiezen het goede.” Jes. 7: 14, 15.

We zijn het zeker allemaal eens dat deze passage van de Schriften een voorspelling is van de Emmanuel van Mattheus 1: 23—Christus en Zijn eerste advent. Het feit dat Christus alle soorten door de wet voorgeschreven voedsel at en zelf beschuldigd was van een” veelvraat en een wijnzuiper,” te zijn (Lukas. 7: 34), etend met de “tollenaren en de zondaren,” (Mark. 2: 16) maakt het gemakkelijk en helder te begrijpen, dat dit dieet van “boter en

3

 honing,” niet letterlijk is. Bovendien, het feit dat boter en honing absoluut geen eigenschap bezitten om iemand te begiftigen met wijsheid en de wil het goede te kiezen en het kwade te verwerpen, nee, niet meer dan dat andere voedselartikelen dat doen, toont beslist aan dat deze “boter en honing,” figuurlijk zijn voor iets speciaals, net zo als de vlieg en de bij van Jesaja 7: 18 figuurlijk zijn voor Egypte en Assyrië. En waarvan kan het anders zijn dan van geestelijk voedsel, het soort dat het morele karakter opbouwt, dat maakt dat iemand,”het kwade verwerpt, en het goede kiest?” En van welke bron anders dan van de Schriften kan zulk voedsel komen? En wat anders, kan bovendien de honing voorstellen dan de zoete Geest van God die een ieders oprechte studie van en eenvoudig geloof in het Woord zegent? {2TG45: 3.2}

Deze boter en honing symboliek verteld ons daarom onfeilbaar duidelijk, dat Immanuel, Christus, in staat werd gesteld te onderscheiden en de zonde te overwinnen door Zijn studie van de Bijbel—door Haar inhoud te verteren en haar toe te staan om een deel van Hem te worden. Dit was Zijn heerlijkste genoegen, zoals de symbolische honing openbaart. Aldus wat het dat “Hij tot hen zeide: Ik heb spijs om te eten, die gij niet weet.” (Joh. 4: 32), en “Er staat geschreven, de Mens zal niet door brood alleen leven, maar door ieder Woord dat uit de mond van God komt.” Matt. 4: 4. {2TG45: 4.1}

Bijgevolg, is de waarheid duidelijk dat Christelijkheid een geestelijke plant is, voedend op het Woord van God zoals ontvouwt door de heerlijke Geest van Waarheid. Derhalve, als Christus ons Voorbeeld, op zulke wijze “in wijsheid toenam…, en in genade bij God en de mensen” (Lukas 2: 52), dan is het zelf nog essentiëler dat wij, Zijn volgelingen, leven van het zelfde Woord, van dezelfde boter en honing, als wij, ware, levenonderhoudende, levenbewarende Christelijkheid willen bezitten. Inderdaad worden we dat precies verteld in de volgende verzen

4

van de profetie van Jesaja: {2TG45: 4.2}

“En het zal geschieden te dien dage, dat iemand een koetje in het leven zal behouden hebben, en twee schapen; En het zal geschieden, dat hij vanwege de veelheid der melk, die zij geven zullen, boter zal eten, ja, een ieder, die gebleven zal zijn in het midden des lands, die zal boter en honing eten.” Jes. 7: 21, 22.

In deze verzen richt Inspiratie onze aandacht op drie boter producerende schepselen: twee schapen en een jonge koe, en waarschuwt ons vooraf dat alléén zij die van hun producten eten het recht zullen hebben om in “het land,”te wonen—in het land van Gods volk. Geen ander, nee, niet één ander, zal daar zijn. {2TG45: 5.1}

Aangezien daarom, alleen zij die van de boter eten, zij die op deze wijze leren het kwade te verwerpen en het goede te kiezen, worden toegelaten om in het heilige land te leven, des te duidelijker is het dat de boter figuurlijk is voor geestelijk voedsel. En daar de twee schapen en de jongen koe haar bron van toevoer zijn, is het van absolute noodzaak dat wij in de sfeer van deze Bijbelse symboliek een onderzoek instellen wat ze zijn. {2TG45: 5.2}

De twee schapen, van hetzelfde soort en niet jong, zijn duidelijk een symbolische voorstelling van het Oude en Nieuwe Testament, het Woord, welke haar ontvangers in staat stelt te “kiezen voor het goede en het kwade te verwerpen.” En de koe, jong zijnde, en daarom van latere origine dan de schapen, en ook van groter formaat zijnde dan hen, kan dientengevolge alleen een figuurlijke voorstelling zijn van geïnspireerde geschriften van latere origine en van een grotere hoeveelheid dan de Bijbel Zelf. Het enige van zulks naast de Bijbel zijn zij die tot ons de “getuigenissen van Jezus,” brengen: …. Want de getuigenis van Jezus is de Geest der Profetie” (Openb. 19: 10) – de geïnspireerde uitlegging van de Schriften.

5

Het moet ook opgemerkt worden dat deze boter en deze honing worden geproduceerd in de Christelijke eeuw, in de tijd wanneer beide schapen, beide Testamenten, bestaan, en ook in de tijd wanneer de Geest der Profetie aan het werk is. {2TG45: 5.3}

En wat is de Geest der profetie? – Hetzelfde hoofdstuk en vers geven het antwoord: {2TG45: 6.1}

“En ik viel neder voor zijn voeten, om hem te aanbidden, en hij zeide tot mij: Zie, dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; aanbid God. Want de getuigenis van Jezus is de Geest der profetie.” Openb. 19: 10.

Hier is het te zien dat als de profetieën ontvouwd werden aan Johannes door een van zijn broeders, daarbij de Getuigenis van Jezus aan hem was geopenbaard, de Geest der Profetie. Het is dan duidelijk dat een geïnspireerde dienstknecht van God die de boodschap naar zijn broeders en zusters draagt, de Getuigenis van Jezus tot hen brengt. Om te illustreren: Stel dat de Heer Jezus een persoonlijke boodschap aan u communiceert door een boodschapper, zou niet Zijn boodschap Zijn getuigenis aan u zijn? En zou God de boodschapper met de gave van Zijn Geest begiftigen om aan u de profetieën die in de Schriften zijn te ontvouwen, zou hij dan niet tot u komen met de Geest der Profetie? {2TG45: 6.2}

Aldus is het duidelijk dat de “Getuigenis van Jezus,”en “de Geest der Profetie,” synonieme termen zijn voor een tijdige boodschap gestuurd door God—“voedsel op zijn tijd.” De Geest der profetie, is daarom Gods manier om rechtstreeks vanuit de Hemel, te communiceren met Zijn kerk op aarde, evenals om de verzegelde profetieën aan haar te onthullen. {2TG45: 6.3}

Zoals we reeds hebben gezien, dat de twee schapen symbolisch zijn voor het Oude en Nieuwe Testament,

6

zien we nu ook dat de “jonge koe,”een symbool is van de geïnspireerde uitleggingen van de Bijbel, de Geest der Profetie in onze dagen. Het is nu duidelijk dat het product van deze drie creaturen noodzakelijkerwijs ons geestelijk dieet moet worden, als we verwachten “achtergelaten,”te worden en toegestaan worden in het Heilige Land te leven, en dat het geen nut heeft dat we denken het oordeel op een of andere manier te doorstaan. En als er nog enig twijfel hierover bestaat, overweeg dan als het u belieft wat de Apostel Petrus over het onderwerp zegt: {2TG45: 6.4}

“En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, als op een licht, schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de Morgenster opga in uw harten. Dit eerst wetende, dat geen profetie der Schrift, is van eigen uitlegging: Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door den wil eens mensen, maar de heilige mensen Gods, van den Heiligen Geest gedreven zijnde, hebben ze gesproken.” 2 Petr. 1: 19-21. {2TG45: 7.1}

Hebt u opgetekend wat de Inspiratie zegt? Het verkondigt duidelijk dat de Schriften niet persoonlijk zijn uitgelegd— niet zonder de Geest van God in de mens, niet door de mens alleen, en niet zonder Gods eigen benoeming. En merkt u op dat de reden die gegeven wordt, is juist het feit dat de profetie niet gekomen is door de wil van mensen, maar door de wil van de Geest, door “heilige mannen Gods.” Dit broeders en zusters, is de wet en de opdracht van de Hemel. En wie zijn wij om dat te veranderen? Om uw vertrouwen te stellen in persoonlijke uitleggingen is daarom uw ziel opgeven aan de mens. Betreffende zo een levensgevaarlijk gebruik, beveelt de Heer: {2TG45: 7.2}

“Laat gijlieden dan af van den mens, wiens adem in zijn neus is, want waarin is hij te achten?” Jes. 2: 22.

7

Daar geopenbaarde waarheid alleen door de Geest der Waarheid op een gegeven tijd wordt onthuld, is het dan voor iemand om zo een openbaring te verwerpen, “voedsel op zijn tijd,” (Matt. 24: 45), is inderdaad zondigen, “tegen de Heilige Geest.” Matt. 12: 31. {2TG45: 8.1}

Aangezien het nu zo helder als het zonlicht is dat de eeuwig ontvouwende, Geïnspireerde uitlegging van de Schriften de eeuwig levende Geest der Profetie is, de ogen van de kerk aan het werk (1 Sam. 9: 9), dan is het om zonder deze geestelijke ogen te zijn, als het ware proberen te lopen in dikke duisternis. {2TG45: 8.2}

De wetenschap van het proces vindt een nauwe overeenkomst in dat van de universeel gebruikte elektrische stroom. Elektriciteit gaat alleen in actie wanneer de levenskabel (de positieve) in contact komt met de grondkabel (de negatieve). Zo is het dat het contact van de kerk met Gods gekozen instrument (de grondkabel) samengesmolten met de Geest van God (de levenskabel)—welke tezamen de positieven en de negatieven vertegenwoordigen—datgene is wat de kerk onder stroom zet, en dus de communicatielijn opent tussen de kerk en de Hemel. {2TG45: 8.3}

In de logica van deze illustratie, volgt het dat Jezus Christus de grote dynamo (motor) is, en de Vader de kracht daarvan. Wanneer daarom, de hele kerk, geen enkel lid uitgesloten, zichzelf verbindt met het Hemelse Krachtcentrale, dan zal de aarde verlicht worden met de heerlijkheid van de engel (Openb. 18: 1). (Om precies deze reden, is het “opleggen van handen,” de Bijbelse methode van de Geest van God doorgeven van de ene persoon naar de andere.) Hieruit volgt dat een kerk die deze vitale connectie met de Hemel, niet heeft, een geestelijk dode kerk is, een de gedoemd is om “ellendig, en jammerlijk, en arm en blind en naakt te zijn.” Openb. 3: 17. Zo ook op gelijke wijzen iedere individu die niet in contact is met de kerk. Alleen deze kracht stelt

8

het individuele kerklid in staat het goede te kiezen en het kwade te verwerpen, en door de grote en verschrikkelijke dag van de Heer te gaan. Dus is het nu opnieuw te zien dat wat van toepassing is voor de kerk als een lichaam, van toepassing is voor de individuele leden daarvan. {2TG45: 8.4}

De voor de handliggende conclusie van deze geestelijke feiten is dat het enige volk dat gespaard zal worden en toegestaan te leven in het Heilige Land gedurende de “grote en verschrikkelijke dag van de Heer” (Mal. 4: 5) diegene zijn die het tot hun hoofdzaak en gewoonte maken om met genot te feesten ( zoals de honing aangeeft) op het product van deze drie boter producerende schepselen. {2TG45: 9.1}

De rampspoed die hen die de boter en de honing weigeren zal overkomen, en de verlossing die tot hen die zich ermee voeden zal komen, word door de Openbaarder in een ander figuur afgebeeld: {2TG45: 9.2}

“ En de aarde kwam de vrouw [kerk] te hulp, en de aarde opende haar mond, en verzwolg de rivier [de slechten], welke de draak uit zijn mond had geworpen. En de draak vergrimde op de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en de getuigenis van Jezus Christus hebben…. Want de getuigenis van Jezus is de Geest der Profetie.” Openb. 12: 16, 17; 19: 10. {2TG45: 9.3}

Deze passage openbaart dat het overblijfsel, zij die overgebleven zijn nadat de aarde de rivier van de draak heeft verzwolgen welke nu de bedreiging is die de vrouw wil wegwerken, (de eeuwig levende kerk) diegenen zijn, die als een groep de geboden van God, en “het getuigenis van Jezus Christus,” hebben. Het is dan, niet nu, dat het overblijfsel als een lichaam waarlijk de geboden van God houdt, nog

9

steeds de Geest der Profetie in haar midden heeft, en is het overblijfsel in feite, niet langer slechts in het vooruitzicht of in theorie. {2TG45: 9.4}

Aangezien de scheiding van het “onkruid,” uit het midden van de “tarwe,”—“de oogst,”—één en hetzelfde werk is met het Oordeel van de levenden,  dan is het enige verschil tussen het Oordeel van de doden en het oordeel van de levenden dat in de vorige de namen van de slechten worden verwijderd vanuit de boeken boven, terwijl in het laatste geval, de slechten lichamelijk uit het midden van de levende leven van de kerk worden weggevaagd. Niet alleen de profetieën en gelijkenissen die hier in overweging genomen werden, maar ook het type (de verzoening—Lev. 23: 27, 29), inclusief Early Geschriften, pg. 118 en Testimonies to Ministers, pg. 234, onderwijzen dezelfde waarheid. {2TG45: 10.1}

Dit is wat de reiniging van het heiligdom (Dan. 8: 14) is; dit is wat de antitypische verzoendag is, (The Great Controversy, pp. 399-402; 420-422; 428-430); dit is wat het oordeel der levenden is; dit is wat de reiniging van de kerk is, (Testimonies, vol.8, pg. 80). Dit is wat de wereld tot een einde brengt; en dit is wat de eeuwigheid herstelt tot het Christendom. {2TG45: 10.2}

Onder de bijzondere zorg van de nooit falende “Echtgenoot,” is het Christendom zoals we het reeds hebben gezien, een combinatie van beiden, het menselijke en het Heilige. Bovendien, worden de heiligen met het gebruik van geestelijk boter en honing, in staat gestelt zelf nu een vruchtbaar en nuttig leven te leiden, en op deze wijze zullen ze de oordelen Gods overleven. {2TG45: 10.3}

Zo is dat terwijl Christus Zelf geleerd heeft het kwade te verwerpen en het goede te kiezen door het gebruik van boter en honing, zijn volgelingen die

10

nu zich zeker stellen om levend achter gelaten te worden en gebracht te worden naar het Heilige Land, zelf daar, worden we verteld, zullen feestvieren op het product van de drie tevoren genoemde boter producerende schepselen. {2TG45: 10.4}

Hier wordt het relevant om te informeren hoe vroeg in de loop van de tijd de geest van de Christelijkheid ontstond: {2TG45: 11.1}

“God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon. Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft.” Heb. 1: 1, 2. {2TG45: 11.2}

Dit schrift gedeelte openbaart dat Christus niet alleen onze Verlosser is maar ook onze Schepper; dat Hij niet alleen onze wereld schiep, maar ook alle andere werelden; en dat Hij één is met de Vader. Het is om deze reden dat “God (de Vader) zei (tot de zoon), laat Ons mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis.”—Gen. 1: 26. En terwijl de Exodus Beweging onderweg was, “dronken,” allen, “dezelfde geestelijken drank: want zij dronken uit de geestelijke steenrots, die volgde; en de steenrots was Christus.” 1 Cor. 10: 4. {2TG45: 11.3}

Het is dan duidelijk dat, aangezien de persoon die nu Christus genoemd werd, met Gods volk geweest is zelf vanaf het aanbreken van de geschiedenis, gedurende de Oud zowel als de Nieuw Testamentische tijden, de Christelijkheid op aarde Zichzelf met het begin van de schepping identificeerd. {2TG45: 11.4}

Dus is Christelijkheid die begon met de schepping, zoals Christus aantoont, voor de wereld wat de hen is voor haar kleine kuikens: “ Jeruzalem, Jeruzalem, gij,d ie de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn! Hoe menigmaal heb Ik uw

11

kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen; en gijlieden hebt niet gewild. Ziet, uw huis wordt u woest gelaten.” Matt. 23: 37, 38. {2TG45: 11.5}

Christelijkheid, is bovendien als een moeder, “ want Sion heeft weeën gekregen, en zij heeft haar zonen gebaard.” Jes. 66: 8. {2TG45: 12.1}

Christelijkheid, is verder als een vader, “want Ik ken hem,”zegt de Heer, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zoude bevelen, en zij den weg des Heeren houden, om te doen gerechtigheid en gerichte; opdat de Heere over Abraham brenge, hetgeen Hij over hem gesproken heeft.” Gen. 18: 19. {2TG45: 12.2}

Christelijkheid is verder nog, als een waterbron, want “zo wie gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven.” Joh. 4: 14. {2TG45: 12.3}

Christelijkheid is ook als zout, want, “Gij zijt het zout der aarde,” verklaarde Christus, “indien nu het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Het deugd nergens meer toe, dan om buiten geworpen, en van de mensen vertreden te worden.” Matt. 5: 13. {2TG45: 12.4}

Christelijkheid, wederom, is evenzo als een goed tehuis: “Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste! Zie Ik zal uw steden gans sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten. En uw glasvensters zal ik kristallijnen maken, en uw poorten van robijnstenen, en uw ganse landpale van aangename stenen. En al uw kinderen zullen van den Heere geleerd zijn, en

12

de vrede uwer kinderen zal groot zijn.”Jes. 54: 11-13. {2TG45: 12.5}

Meest hoofdzakelijk, is Christelijkheid, liefde: En wandel in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft, en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer, Gode tot een welriekenden reuk.” Efez. 5: 2. {2TG45: 13.1}

“Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.” Matt. 22: 39. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon, gegeven heeft opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.” Joh. 3: 16. {2TG45: 13.2}

Daarbij is Christelijkheid als de wind: niemand behalve God en de “weder geboren,” weten waar ze vandaan komt, of waar ze gaat, want “de wind [Christelijkheid] blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid; maar gij weet niet, van waar hij komt, en waar hij heen gaat; alzo is een iegelijk, die uit den Geest geboren is.” Joh. 3: 8. {2TG45: 13.3}

Bijgevolg is het onmogelijk voor de niet Christen om te weten wat werkelijke Christelijkheid is. Want precies om deze reden waarschuwt de Schrift nadrukkelijk: “…doch de goddelozen zullen goddelooslijk handelen; en geen van de goddelozen zullen het verstaan.” Dan 12: 10. Laat de zondaar daarom, zijn zonden afstand doen van zijn zonden, bidden voor de Geest der Waarhei, en dan zal hij verstand bekomen. “Zoek de Heer, terwijl Hij te vinden is, roept Hem aan terwijl Hij nabij is. De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot den HEERE, zo zal Hij Zich Zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk. Want Mijn gedachten, zijn niet ulieder gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, spreekt de HEERE. Want gelijk de

13

hemelen hoger zijn dan de aarde, alzo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen, en Mijn gedachten hoger dan ulieder gedachten.” Jes. 55: 6-9. {2TG45: 13.4}

Maar Christelijkheid is toch meer dan dit alles. Het is brood voor de hongerige, een thuis voor de uitgestotene, een kleerkast voor de naakte, een arts en een herberg voor de zieke. In het kort, is het alle voor iedereen in de huishouding van God. En hier is de uitdaging voor haar volgelingen: {2TG45: 14.1}

“Is het niet, dat gij den hongerige uw brood mededeelt, en de armen, verdrevenen in huis brengt? Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt, en dat gij u voor uw vlees niet verbergt?”Jes. 58: 7. {2TG45: 14.2}

Deze uitdaging broeder, zuster, kan niet aangegaan worden tenzij alle wijselijke hulp in welke mogelijke capaciteit, in gedachte houdend dat geen moeite dan datgene welke een offer vereist, wordt beloond. Omdat ze alles gaf wat ze bezat, haar ganse leeftocht, deden de twee kleine penningen van de arme weduwe (Mark. 12: 41-44), meer dan het geld dat de rijken ooit konden geven. De weduwe van Serepta, gebruikte ook haar laatste druppels olie en haar laatste schep meel om de profeet van God te voeden, met geen hoop vaan ooit meer te krijgen, maar met het enige vooruitzicht van verhongeren, zelf niet haar eigen zoon sparend. In tegenstelling echter, werden haar oliekruik en haar meelzak nooit leeg (1 Kon. 17: 12, 15, 16), en zij en haar zoon leefden voort. {2TG45: 14.3}

Abraham werd de vader der getrouwen en een vriend van God omdat hij op het offer altaar zijn beste en zijn alles offerde: zijn enige zoon (Gen. 22: 1-13). {2TG45: 14.4}

In zijn dagen, werd Jozef de verlosser van de wereld,

14

 en de tweede naast Farao, omdat hij omwille van de tuchtiging zijn meesterlijke positie opofferde voor een gevangeniscel (Gen. 39: 7-20). {2TG45: 14.5}

Mozes werd de grootste vrijheidsstrijder en generaal aller tijden omdat hij de grootste troon in zijn dagen opofferde voor de vrijheid van zijn broeders (Hebr. 11: 24, 25; Ex. 3: 10). {2TG45: 15.1}

Job’s bezit en familie werd verdubbeld omdat hij geduldig zijn kwelling droeg, ter ere van God (Job. 42: 10). {2TG45: 15.2}

Samuel werd een profeet, priester en rechter vanwege zijn trouw aan zijn door de Hemel aangestelde meester, Eli (1 Sam. 2: 18; 3: 18; 7: 6). {2TG45: 15.3}

Eliah werd opgenomen voor het kiezen om een vluchteling te zijn omwille van de Hervorming (2 Kon. 2: 1, 11). {2TG45: 15.4}

Elisa werd een dubbele portie van de Geest van God gegeven, voor het verbranden van zijn schepen achter zich door te stappen in het profetische ambt waartoe hij geroepen was. Ja hij maakte het voor zichzelf onmogelijk om terug te keren naar het boerenbedrijf. Bovendien bediende hij Elia dag en nacht trouw, en hield een oog in het zeil totdat de “vliegende schotel,” neerkwam om het op te halen, en totdat hij uit het zicht verdween (2 Kon. 2: 9-15). {2TG45: 15.5}

David werd tot koning gemaakt voor het riskeren van zijn eigen leven om het leven van het volk van God te redden (1 Sam. 19: 5; 2 Sam. 2: 4). {2TG45: 15.6}

Salomo werd de wijste en rijkste van alle koningen, voor het kiezen boven al het andere de gave van wijsheid om Gods volk rechtvaardig te oordelen (1 Kon. 3: 11-13). {2TG45: 15.7}

15

De Apostelen werden beloond door hun namen gegraveerd te hebben in de fundamenten van de Heilige en Eeuwige Stad, omdat ze hun leven niet dierbaar achten omwille van het evangelie (Openb. 21: 14). {2TG45: 16.1}

Luther werd de vader van het Protestantisme, voor het achten van de Hervorming van grotere belangrijkheid dan zijn eigen leven. {2TG45: 16.2}

Henry Ford werd de rijkste man van de wereld in zijn tijd, door meer te proberen te doen voor de arbeidsklasse en de armere groepering van de wereld dan al zijn concurrenten. {2TG45: 16.3}

Aldus verrijst de grote piramide van historische feiten, dat de mensen die de grootste successen in het leven hebben behaald diegene zijn wiens pogingen niet in zelfzuchtige interesses zijn gericht, maar in het zegenen van anderen. Niemand is tot nu toe in staat geweest deze wet te veranderen. Waarom zouden we dan de dwaas spelen door te proberen het te veranderen? Wat ook uw doel in het leven mag zijn, als u succes wil, laat dan uw pogingen bepaald worden ten gunste van de mensheid in plaats van ten gunste van uzelf. Christus zijn eigen aansporing is: “Zoekt eerst het Koninkrijk van God, en Zijn gerechtigheid; en dit alles zal bovendien aan u gegeven worden.” Matt. 6: 33. {2TG45: 16.4}

Broeder, zuster, wees niet langer een heiden of ongelovige; wees door en door een Christen. Wees niet als de zelfzuchtige, de trotse, en de wereld gezinde, want de wedijverende weg eindigt in het paradijs van de dwazen. Het is de snelweg naar de hel. Vermijd het. Overdenk, de verschrikkelijke uitspraken tegen de hebzuchtige herder van vandaag (Ezech. 34). {2TG45: 16.5}

En nu, terugkerend naar Jesajs 58, ontdekken we dat wanneer Christelijkheid volledig ontwaakt tot deze grote noodzaak en iets eraan doet, “dan,” beloofd de Heer, “zal uw licht voortbreken als de dageraad, en uw genezing zal snellijk uitspruiten; en uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heengaan, en de heerlijkheid des Heeren zal uw achtertocht wezen. Dan zult gij roepen, en de HEERE zal antwoorden; gij zult schreeuwen, en Hij zal zeggen: Ziet, Hier ben Ik. Zo gij uit het midden van u wegdoet het juk, het uitsteken des vingers, en het spreken der ongerechtigheid; En zo gij uw ziel opent voor den hongerige, en de bedrukte ziel verzadigt; dan zal uw licht in de duisternis opgaan, en uw donkerheid zal zijn als de middag. En de HEERE zal u geduriglijk leiden, en Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogten, en uw beenderen vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof, en als een springader der wateren, welker wateren niet ontbreken.” Jes. 58: 8-11. {2TG45: 16.6}

De overduidelijke waarheid is dat mocht de tijd duren, en als wij op het pad van ware Christelijkheid mochten blijven, waar het licht schijnt, dan moeten allen iets doen aan dit vreselijk verwaarloosde werk van het zorgen voor de behoeftigen, want het kan niet vanuit een centrale locatie tot stand gebracht worden, maar het moet noodzakelijkerwijs in iedere staat en land gelokaliseerd zijn, waar dan ook, de boodschap van het uur, “nederwaarts wortel schiet en opwaarts vrucht draagt.” Jes. 37: 31. {2TG45: 17.1}

“Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen, die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders! Beërft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld: Want Ik ben hongerig geweest, en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling, en gij hebt Mij geherbergd. Ik was naakt, en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest, en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis, en gij zijt tot Mij gekomen.” Matt. 25: 34-36. {2TG45: 17.2}

Onze taak, is echter om niet alleen acht te slaan op dit

17

bevel, maar op alles wat Inspiratie ons heeft voorgelegd. Alles daarvan, moet een deel van ons zijn worden, zoals het voedsel dat we eten, dat doet, als we van al Gods beloften willen genieten, en als we erfgenamen van het Eeuwige Koninkrijk willen worden. Dit is de zonnige kant van het plaatje. {2TG45: 17.3}

Maar jammeer genoeg is er ook een donkere kant. Heel dichtbij op de voorgrond is de patriarch Lot. Zijn zelfzuchtig kiezen van al het vruchtbare land van de vlakte voor zichzelf, en het laten van al de dorre heuvels voor zijn oudere oom Abraham, bracht hem niet de vruchten die hij verwachte. Hoewel hij voor een tijdje voorspoedig was, verliet hij toch toen hij tenslotte klaar was met Sodom, als de armste der armen. (Gen. 19: 15-17). {2TG45: 18.1}

Farao en zijn grote mannen, werden overspoeld door de Rode zee en daar midden in levend begraven, toen ze trachten het volk van God voor altijd in slavernij te houden. (Ex. 14: 22, 23, 38). {2TG45: 18.2}

Voor het bedriegen van Nabot uit zijn wijngaard, en voor het nemen van zijn leven, stierven Ahab, koning van Israels en zijn huishouding, door de scherpte des zwaards. (1 Kon. 21). {2TG45: 18.3}

Diegene die de drie Hebreeuwen in de vurige ogen wierpen, werden zelf vernietigd door haar vlammen (Dan. 3: 22), net zoals die egoïstische, hebzuchtige, wrede mannen die Daniel in de leeuwenkuil gooiden, tenslotte zelf werden verscheurt door de hongerige beesten (Dan.6: 24). {2TG45: 18.4}

Haman richtte een galg op waaraan Mordecai moest bungelen, maar eindigde zelf bungelend eraan. (Esther 7: 10). {2TG45: 18.5}

Herodes werd door wormen opgegeten voor het nemen van de heerlijkheid en eer voor zichzelf (Hand. 12: 23). {2TG45: 18.6}

18

Voor de prijs van een paar waardeloze munten, verraadde Judas zijn Meester tot de dood, en dan bespot tot krankzinnigheid voor dat smartelijke loon, keerde hij tegen zichzelf de gierige en bedrieglijke hand die het nam, en bracht daarmee zichzelf tot een vervloekt en wreed einde en een begrafenis van een zwerver, zelf voordat Christus genageld werd aan het kruis. (Matt. 27: 5; Hand. 1: 18). {2TG45: 19.1}

Inderdaad, “Hij die in gevangenschap leidt zal in gevangenschap gaan: hij die met het zwaard dood zal door het zwaard gedood worden. “Openb. 13: 10. {2TG45: 19.2}

De onveranderlijke wet van vergelding eist dus nog steeds oog om oog en tand om tand. Och, zo waarlijk waar, wat iemand zaait, dat zal hij oogsten (Gal. 6: 7). {2TG45: 19.3}

Deze opmerkelijke voorbeelden raken nauwelijks de geschiedenis rol. Duizenden anderen kunnen eraan toegevoegd worden, om maar niets te zeggen van de ontelbare die niet zijn vastgelegd vanaf het aanbreken van de tijd. {2TG45: 19.4}

Aldus in dit alles openbarende licht straal van het grote zoeklicht van waarheid van de Hemel, zijn duidelijk de “twee wegen van de reiziger.” Apart gezet—de valse weg, aanmatigend en losbandig en breed, waarop velen reizen naar de verdoemenis; en de ware weg, bescheiden en recht en smal, waarop weinigen reizen tot het leven. Met beide wegen nu overvloeiend met licht van het begin tot het einde staand, is de reiziger in staat de totale lengte van elke weg te zien, en om daardoor te weten wat te verwachten op de ene of op de andere. Waarom dan, niet kiezen de weg te gaan die leid tot leven, zekerheid, en vreugde, en voor altijd de ene vermijden die leidt tot zorgen, armoede en dood? Waarom uzelf langer voor de gek houden in het wagen om Gods trouwe beloften te verkrijgen door het wegrennen van een Zie hier naar een Zie daar, van

19

deze kwakzalver naar een andere? Waarom niet gaan naar de zegeningen des levens op Gods pad? Vanzelfsprekend zijn al Gods wegen in tegenstelling tot die van de mens, maar als ze dat niet waren, hoe veel beter zouden ze zijn dan onze eigen? “Want Mijn gedachten zijn niet uw gedachten, en uw wegen zijn niet Mijn wegen, zegt de Heere.” Jes. 55: 8. {2TG45: 19.5}

Ten slotte, is volgroeide Christelijkheid het beeld van God in Zijn volk wanneer ze volgroeid zijn; wanneer ze een voor een uit alle natien zijn vergaderd en gebracht zijn in “hun eigen land” (Ezech. 34; 11-13;  waar en wanneer hun bloed gereinigd is, hun stenen hart van hun genomen is, en harten van vlees met de wet van God daarop gegrift aan hun gegeven wordt in overwinnende en jubilerende uitwisseling; wanneer ze allen de Heer kennen den dienen; want verklaart de schrift: “Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen. Ezech. 36: 26, 27. Zo is het dat ze dan en daar gereed gemaakt worden voor overzetting. {2TG45: 20.1}

Welke zal het nu met ons zijn—de weg heerlijk of schandelijke, van God en anderen, of Satan en het eigen ik dienen? Om God en de mensheid te dienen is nobel, maar om Satan en het eigen ik te dienen is laag. Zullen we dan niet blijmoedig kiezen om ons te goed te doen aan Gods boter en honing, zodat we het verschil mogen weten tussen goed en kwaad, en leren het goede te kiezen en het kwade te verwerpen? Zullen we kiezen om gespaard te worden van vernietiging en genomen te worden naar “het sierlijke land”? God behoedde dat wie dan ook Zijn meest genadige uitnodiging afslaat. Het is nu aan een ieder om vast te pakken of te missen wat

20

Christelijkheid voor hem heeft. Ik smeek u het tot u hoofdzaak te maken om de beloofde zegeningen te verkrijgen, dat u aan de vernietiging van de goddelozen, de ongelovigen en de twijfelenden mag ontkomen, en “achtergelaten,” mag worden om voor eeuwig te genieten van de belofte: {2TG45: 20.2}

“ En het zal geschieden, dat de overgeblevenen in Sion, en de overgelatene in Jeruzalem zal heilig geheten worden, een iegelijk, die geschreven is ten leven te Jeruzalem: ….En daar zal een hut zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevlucht, en tot een verberging tegen den vloed en tegen den regen….Want de HEERE, zal Sion troosten, Hij zal troosten al haar woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als Eden, en haar wildernis als den hof des HEEREN; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en een stem des gezangs…..Alzo zullen de vrijgekochten des HEEREN wederkeren, en met gejuich tot Siosn komen; en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen; vreugde en blijdschap zullen zij aangrijpen, treuring en zuchting zullen wegvlieden.”Jes. 4: 3, 6; Jes. 51: 3, 11. {2TG45: 21.1}

21

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrust

Vol. 2Nr. 46

                                                                                                               

Plaatje

De Gave van Wonderen, In Het Bijzonder Genezing En Spreken In Tongen

Wanneer, Hoe en Wie?

De Gave Van Wonderen

GEBEDSVOORLEZING

De onvruchtbare boom

Ik zal lezen uit Lessen uit het leven van Alledag, blz. 128, 129, beginnend met de derde alinea: {2TG46: 22.1}

“De onvruchtbare boom ontvangt regen en zonneschijn naast de zorg van de tuinman. Het onttrekt voedsel aan de bodem. Maar de onvruchtbare takken verduisteren alleen de grond, zodat vruchtdragende planten niet gedijen in de schaduw…. {2TG46: 22.2}

Hoe onvermoeid en liefdevol diende Christus het volk Israel in die extra proeftijd!…. Zijn zorg en arbeid voor u zijn dus niet minder geworden, maar vermeerderd. Nog steeds zegt Hij: ‘Ik de Heer, zijn behoeder, zal hem aldoor drenken; opdat niets hem beschadige, zal Ik hem dag en nacht behoeden.’ {2TG46: 22.3}

“” Indien hij vrucht draagt, dan is het goed, maar anders…. {2TG46: 22.4}

Het hart dat geen gehoor geeft aan Gods invloed, wordt verhard tot het niet langer gevoelig is voor de invloed van de Heilige Geest. Dan zal worden gezegd:  ‘Hak hem om. Waarom zou hij onnodig de grond beslaan? ‘”{2TG46: 22.5}

Deze gelijkenis legt uit dat Christendom plantachtig is; het is als een vruchtboom. Bovendien legt het uit dat God heel geduldig met ons is in onze Christelijkheid, want in de gelijkenis word pas na het derde vruchteloze jaar wou de Heer overwegen de onvruchtbare vijgenboom om te hakken, en zelf toen was Hij ervan overtuigd om nog een jaar te wachten. Zo zien we dat we genoeg tijd gegeven worden om het goed te maken, — meer dan genoeg tijd om te beginnen vrucht te dragen. Er is niettemin, zoals in de gelijkenis, geen vruchteloze boom die gespaard zal moeten worden na het vierde parabolische jaar. {2TG46: 22.6}

22

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 22 April 1950

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Nooit tevoren was de leerstelling van wonderen, in het bijzonder van tongen en van genezing, op zo verschillende wijze aangeroerd, bepleit en bedreven als het heden ten dage door het Christendom wordt gedaan.  Toch was er nooit grotere twijfel met betrekking tot de zuiverheid van de manifestaties. En wanneer geconfronteerd door de opruiers van deze wonderen, nemen zij die niet geloven in of het aanvaarden, noch hun krachten bezitten, hun toevlucht tot het zeggen van alles wat ze maar ook kunnen bedenken in hun poging om het fenomeen te weerleggen en om zichzelf gerust te stellen met hun begrensde geestelijke verworvenheden. Om het rook te verdrijven welke het resultaat is geweest van dit vurig onderwerp tussen deze twee vijandige Christelijke kampen, en om de waarheid over het onderwerp aan het licht te brengen, welke de meester vijand zo volledig heeft bedekt, is het doel van Inspiratie hierin. {2TG46: 23.1}

Als basis voor een juist begrip van het gehele onderwerp is het fundamentele feit dat op de Pinksterdag de discipelen waarlijk in alle talen van de volkeren die aanwezig waren spraken. {2TG46: 23.2}

          Vanuit dit cruciaal punt, kan niemand afwijken, en toch het verslag geloven en de waarheid kennen die het bevat: {2TG46: 24.1}

“en als de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eendrachtelijk bijeen. En er geschiedde haastelijk uit den hemel een geluid, gelijk als van een geweldigen, gedreven wind, en vervulde het gehele huis, waar ze zaten. En van hen werden gezien verdeelde tongen als van vuur, en het zat op een iegelijk van hen. En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. En er waren Joden te Jeruzalem wonende, godvruchtige mannen van allen volke dergene, die onder den hemel zijn. En als deze stem geschied was, kwam de menigte samen, en werd beroerd, want een iegelijk hoorde hen in zijn eigen taal spreken. En zij ontzetten zich allen, en verwonderden zich, zeggende tot elkander: Ziet zijn niet alle dezen, die daar spreken Gallileërs ? En hoe horen wij hen een iegelijk in onze eigen taal, in welke wij geboren zijn? Parthers, en Méders, en Elamieten, en die inwoners zijn van Mesopotamie, en Judea en Cappadocië, Pontus en Azië; En Frygië en Pamfylië, Egypte en de delen van Libyë, hetwelk bij Chyréne ligt, en uitlandse Romeinen, beiden Joden en Jodengenoten; Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze talen de grote werken Gods spreken.” Hand. 2: 1-11. {2TG46: 24.2}

Hoewel dit onderwerp door tegenstrijdigheid wordt verdraaid, toch staat hieruit het onbetwistbare feit uit voort dat ongeacht iemands bewering , geen andere sekte

24

van mensen, van de door wonderen begiftigde discipelen zijn gestorven, de gave hebben bezeten die elk van de 120 ontvingen op de Pinksterdag. Vandaar dat de duidelijke waarheid is dat die gave daarna haar vleugelen als het ware heeft opgeheven, en vertrokken is uit het midden van de mens, net zo waarlijk als de discipelen zelf dat deden, en dat nooit meer sinds die dag het zichzelf weer opnieuw heeft gemanifesteerd. {2TG46: 24.3}

Zou iemand het oneens zijn over deze bewering, dan is alles wat nodig is om het te ontkrachten, of voor hen om hun mond open te doen en de talen van ons van vandaag te spreken, zoals de apostelen de talen van de volken in hun dagen spraken, of om een historisch verslag van zulke manifestatie vanaf toen te produceren. Maar in de gehandhaafde afwezigheid van zulke bewijzen, wat dan? Zal deze gave zichzelf ooit opnieuw hermanifesteren? Zo ja, wanneer? Waarom niet nu? {2TG46: 25.1}

Om deze vragen op een bevredigende wijze te beantwoorden, moeten we eerst de omstandigheden in beschouwing nemen, waaronder de vroegere discipelen van Christus de gave van wonderen, want alleen soortgelijke omstandigheden zullen soortgelijke resultaten brengen. Ten eerste, zal het onthouden worden dat elk van de discipelen tot een overeenstemming gekomen waren (Hand. 2: 1) voordat ze de gave ontvingen. Voor de Pinksterdag waren ze echter jaloers op elkaar en wenste de een de ander in positie, aanzien en al het andere te overtreffen. Christendom heden ten dage is zelf slechter af; in feite, is het slechter dan welke andere tijd dan ook. Nooit eerder is er zo een tegenstrijd, zo een geruzie, zo een beschuldiging en vernietiging geweest in het proberen zichzelf te verhogen en de ander te verlagen. Dit is niet, in het bijzonder met het oog op het feit dat de ene sekte het niet eens is met de andere, want iedereen weet dat waar er geen verschillen zijn er geen sektes

25

zouden zijn. Wat beter gezegd speciaal van belang is, is het feit dat zelf, nauwelijks twee individuen binnen een sekte het op alle leerpunten en praktijken eens zijn. En behalve goed voorzien te zijn van meningsverschillen, scheidingen, en dweperijen van allerlei soort, is iedere geloofsgenootschap in Christendom, daarbij door en door doorstoken met iedere andere geestelijke ziekte. En wie kan dat ontkennen? {2TG46: 25.2}

Lang voordat deze trieste toestanden zich ontwikkelden, waarschuwde de Heer vooraf dat de mens in slaap zou vallen en de duivel zou toestaan zijn “onkruid,” temidden van het “tarwe,”te zaaien (Matt. 13: 25, 28). Hoe lang? –

“Tot aan de tijd van de oogst.” En “in de tijd van de oogst,” zegt de Heer, “zal Ik tot de maaiers zeggen: Vergadert eerst dat onkruid, en bindt het in busselen, om hetzelve te verbranden; maar brengt de tarwe samen in mijn schuur.” Matt. 13: 30. {2TG46: 26.1}

Aangezien het daarom strikt Bijbels is dat God niet de gave van wonderen op een volk ander dan zij die als een groep eendrachtelijk zijn zal schenken, die van “aangezicht tot aangezicht” (Jes. 52: 8) zien, en daar de Geest deze

eenheid en harmonie niet nu tot stand kan brengen, terwijl het onkruid nog vermengd is met het tarwe, mogen allen zichzelf dan net zo goed verenigen met de opvoedkundige en verlossende discipline van wachten op de Heer tot de “oogst”—totdat het onkruid, de strijdigen of valsen worden weg gezuiverd.

Zij die niet willen wachten, maar die ongeduldig zijn om de kracht nu te bezitten om wonderen te doen, zullen zichzelf bedriegen met een

26

vervalste gave. Gericht op het hebben van de wonder werkende gave die wordt

toegejuicht, in plaats van de gaven de beschikbaar zijn gemaakt voor het verhaasten van de oogst, stellen zij zichzelf tevreden met de vervalsing die actueel is, net zoals Farao zichzelf tevreden stelde met de vervalste slangen die zijn grote mannen voortbrachten tegen de slangen van Mozes (Ex. 7: 10-12). Als deze vervalste wonder werkers en wonder-jagers van vandaag zich zelf niet willen bekeren van deze dwaasheid, dan zullen ze de straf moeten betalen voor het gek doen. {2TG46: 26.2}

Wat is dan de waarheid betreffende deze gave? Moeten we begrijpen dat het evangelie werk afgesloten zal worden zonder deze gave? Inspiratie zwijgt niet stil over deze vraag, maar, zoals we zullen zien, maakt het duidelijk dat het evangelie werk nooit zal eindigen, “de oogst” nooit ingezameld zal worden, zonder een wereld-wijde manifestatie van de gave van Wonderen, met inbegrip van de gave van tongen. {2TG46: 27.1}

Maar, zou u kunnen zeggen, als de Engelen, en niet mensen de goede uit het midden van de slechten moeten afscheiden en zodoende “de oogst,” beëindigen, wat voor nut en voordeel zal de gave voor de mensheid zijn, als er geen zielen meer te redden zijn daarna? Het is precies hier op dit vertroebelde punt van de weg, dat de kerk licht nodig heeft, opdat ze niet blind neerstort en de weg kwijt raakt in de dikke duisternis die voor haar is. {2TG46: 27.2}

Om in de volle licht straat te komen, moeten we eerst het feit onder ogen zien, dat de oogst vooraf gaand aan Pinksteren, plaats vond in een zichzelf misleidende kerk, de Joodse; en door wonder werkende kracht gemanifesteerd door

27

Christus Zelf, bracht het de 120 discipelen voort, de eerste vruchten van hen die zullen herleven. Terwijl de oogst na Pinksteren plaats vond onder de volkeren; en door wonderbaarlijke krachten gemanifesteerd door de met de Geest vervulde 120 discipelen, bracht het een ontelbare menigte bekeerlingen voort tot de Christelijkheid (Hand. 2: 41, 47), de tweede vruchten van hen die zullen herleven. {2TG46: 27.3}

Om nu de typen samen te vatten voor Pinksteren: (1) de eerste vruchten die een bepaald aantal waren; (2) ze kwamen uitsluitend uit de kerk zelf; (3) de wonderen die toen tot stand kwamen waren door Christus Zelf. {2TG46: 28.1}

Nu komend tot de typen na Pinksteren: (1)de tweede vruchten waren ontelbaar; (2) zij kwamen uit de heidenen; (3) de wonderen toen tot stand gebracht waren door die een bepaald aantal waren (120), de eerste vructen. {2TG46: 28.2}

Hier uit volgt dat de antitypische oogst voor Pinksteren plaats vind in een zichzelf misleidende kerk, de Laodiceaanse, “het huis van God,”en door wonder werkende kracht gemanifesteerd door de Hemel zelf in de engelen (Matt.13: 39), het brengt de 144.000 voort, de eerste vruchten van hen die nooit zullen sterven. Terwijl de antitypische oogst na Pinksteren plaats vindt onder de heidenen; en door wonder werkende kracht gemanifesteerd door de met de Geest vervulde 144.000, het brengt de grote schare voort die niemand tellen kan (Openb. 7: 9), de tweede vruchten, van hen die nooit zullen sterven. {2TG46: 28.3}

Deze zelfde waarheid vanuit verschillende oogpunten wordt afgebeeld in Daniels profetie in hoofdstuk twee: {2TG46: 28.4}

28

“ …een steen afgehouwen werd zonder handen, die sloeg dat beeld aan zijn voeten….maar de steen, die het beeld geslagen heeft, werd tot een groten berg, alzo dat hij de gehele aarde vervulde…doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken…. Het zal al de koninkrijken vermalen en te niet doen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan. Daarom hebt gij gezien, dat uit den berg een steen zonder handen afgehouwen is geworden, die het ijzer, koper, leem, zilver en goud vermaalde; de grote God heeft den koning bekend gemaakt, wat hierna geschieden zal; de droom nu is gewis, en zijn uitlegging is zeker.”Dan. 2: 34, 35, 44, 45. {2TG46: 28.5}

Wat sloeg het beeld? Is het niet dat de steen die Daniel openbaart symbolische is voor het herstelde Koninkrijk van God? Onthoud ook het feit dat het beeld niet geslagen wordt door de steen tot nadat het (de steen) uit de berg wordt gesneden, zonder handen en dat het daarna groeit en de aarde vult, op haar buurt zelf een grote berg wordend. Ter verlichting van deze waarheid, voegt de profeet Jesaja toe: {2TG46: 29.1}

“En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des Heeren zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt laat ons opgaan tot den berg des Heeren, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wege en dat wij wandelen in Zijn paden; want uit Sion zal

29

de wet uitgaan, en des Heeren woord uit Jeruzalem.” Jes. 2: 2,3. {2TG46: 29.2}

Als de steen alzo, op bovennatuurlijke wijze uit de berg gesneden, en op bovennatuurlijke wijze verandert in een grot berg, en dan de gehele aarde vervult, onthult het, het proces van het veranderen van de profetie in geschiedenis: dat de steen (door te groeien) een figuurlijke voorstelling is van de eerste vruchten van het koninkrijk; dat het opkomend koninkrijk begint met de 144.000 “dienstknechten van God,” (Openb. 7: 3); dat als gevolg daarvan de kerk van Laodicea (doordat het de laatste is waarin het tarwe en het onkruid vermengd zijn, en daarom de ene zijn waarin het tarwe, de 144.000 eerste vruchten worden geoogst) noodzakelijkerwijs de berg is waaruit de steen, de eerste vruchten van het koninkrijk uit worden gesneden of genomen. {2TG46: 30.1}

Verder is het te zien, dat hun “zonder handen uitgesneden,” zijn, zonder menselijke hulp, duidelijk het feit uitwijst dat ze door de engelen vergaard worden; dat hun toenemen dan, wat de groei van de steen openbaart, het aansluitend gevolg is van de inzameling van de tweede vruchten uit alle volkeren, de berg of het koninkrijk veroorzakend, om de aarde te vullen, en dat dit bovennatuurlijk werk  van het uitsnijden van de steen, het scheiden van de 144.000, de kern van het koninkrijk, de reiniging van de kerk is. {2TG46: 30.2}

Ten slotte, aangezien de steen, zoals eerder is gezien, wordt uitgesneden,–het opkomende koninkrijk opgezet—“in de dagen van deze koningen,” (de tenen koningen), niet na hun dagen, en aangezien de 144.000 “diensknechten van God,” op de berg Sion staan (Openb. 14: 1), volgt het als slotsom dat het stenen koninkrijk in haar begin

30

opgezet wordt in het Heilige Land, terwijl het stenen koningen reeds bestaan. {2TG46: 30.3}

Het is bijten kijf daarom dat de 144.000 onschuldige dienstknechten van God (Openb. 14; 5), die het bestuur van God in haar begin vormen, de steen die het beeld slaat, en die aansluitend daarom een grote berg wordt die de hele aarde vervult, behulpzaam zijn bij de uiteindelijke omverwerping van alle aardse regeringen. Van wie anders kan in die tijd in geheel de wereld, van wie anders inderdaad maar van zichzelf kan het daarom dienovereenkomstig geschreven zijn: {2TG46: 31.1}

“…wij zijn een wonderteken; … een groot en machtig volk, desgelijks van ouds niet geweest is, en na hetzelve niet meer zal zijn tot in jaren van vele geslachten.” Zach. 3: 8; Joel 2: 2. {2TG46: 31.2}

“ En het overblijfsel van Jakob zal zijn in het midden van vele volken, als een dauw van de Heere, als droppelen op het kruid, dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt… Uw hand zal verhoogd zijn boven uw wederpartijders, en al uw vijanden zullen uitgeroeid worden…Jakobs deel is niet gelijk die; want Hij is de Formeerder van alles, en Israel is de roede Zijner erfenis; Heere der heirscharen is Zijn Naam. Gij zijt Mij een voorhamer, en krijgswapenen; en door u zal Ik volken in stukken slaan, en door u zal Ik koninkrijken verderven. En door u zal Ik in stukken slaan het paard en zijn ruiter; en door u zal Ik in stukken slaan den wagen en zijn ruiter. En door u zal Ik in stukken slaan den man en de vrouw; en door u zal Ik in

31

stukken slaan den oude en den jong; en door u zal Ik in stukken slaan den jongeling en de jonkvrouw. En door u zal Ik in stukken slaan den herder en zijn kudde; en door u zal Ik in stukken slaan den akkerman en zijn jukassen; en door u zal Ik in stukken slaan landvoogden en overheden.” Mic. 5: 7; Jer. 51: 19-23. {2TG46: 31.3}

Wie zou durven twijfelen dat in profetie dit het volk is en dit de kerk is dat het werk voleindigd—het enige volk en de enige kerk dat al de gaven van de geest zal bezitten van de gave der profetie tot de gave van bestuur en de gave van wonderen; dat deze gaven ze gegeven zij voor het herbergen van hun kronend werk van de aarde verlichten met heerlijkheid (Openb. 18: 10) voor het “prediken van dit evangelie van het koninkrijk in de gehele wereld tot een getuigenis voor vele volkeren,” daarbij Gods volk verzamelend, de tweede vruchten, onkruid vrij (Mijn volk””), uit Babylon (Openb. 18: 4). Uit iedere natie stam en tong en volk (die Babylon regeert), zullen ze “hun broederen,”brengen in de gereinigde kerk (Jes. 66 : 19, 20), het koninkrijk van God op aarde in haar opkomende herstel. {2TG46: 32.1}

Zich profetisch lang geleden deze glorierijke dag van overwinning voor het volk van de kerk van God voorstellend en voor het “eeuwige evangelie,” verklaart Inspiratie jubilerend: {2TG46: 32.2}

“…Machtige wonderen werden gewrocht, de kranken werden genezen, en tekenen en wonderen volgden de gelovigen. God was in het werk en iedere heilige volgde, zonder de gevolgen te vrezen, de overtuiging van zijn eigen geweten, en sloot zich aan bij degenen, die al de

32

geboden Gods hielden; en met kracht verkondigden zij de derde boodschap….”Eerste Geschriften, blz. 333.{2TG46: 32.3}

“En in die dagen zullen de mensen den dood zoeken, en zullen dien niet vinden; en zij zullen begeren te sterven, en de dood zal hen vlieden.”Openb. 9: 6. {2TG46: 33.1}

“ … de zwaarden, welke opgeheven werden om Gods volk te doden, vielen machteloos neder, of het strohalmen waren….”—Eerste Geschriften, blz. 340. {2TG46: 33.2}

“Alzo zegt de Heere: Ik ben wedergekeerd tot Sion, en Ik zal in het midden van Jeruzalem wonen; en Jeruzalem zal geheten worden een stad der waarheid, en de berg des Heeren der heirscharen, een berg der heiligheid…Alzo zullen vele volken, en machtige heidenen komen, om den HEERE der heirscharen te Jeruzalem te zoeken, en om het aangezicht des HEEREN te smeken. Alzo zegt de HEERE der heirscharen; Het zal in die dagen geschieden, dat tien mannen, uit allerlei tongen der heidenen, grijpen zullen, ja, de slip grijpen zullen van den Joodsen man, zeggende: Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord, dat God met ulieden is.”

Zach. 8: 3, 22, 23. {2TG46: 33.3}

Aldus in het bijzonder het tongenvraagstuk verhelderend, openbaart Zacharia’s profetie dat in de inzamelingstijd, in de tijd wanneer God Zelf de kerk “een stad van waarheid,”noemt, een “heilige berg,” de tijd waarin natien voortgaan om de Heer te zoeken en anderen uit te nodigen om met hen te gaan, dan is het dat de gehele kerk, iedere

33

actieve soldaat in het evangelie leger, de gave der tongen zal hebben, zoals nadrukkelijk wordt aangegeven door de bevestiging dat “tien mannen de talen van al de volkeren zullen vast pakken.” De universele betekenis van dit getal wordt bevestigd door de tien tenen van het grote beeld van Daniel 2, door de tien hoornen op de beesten van Daniel 7 en door Openb. 13: 1, door de tien diensknechten in de gelijkenis van de tien ponden (Lukas. 19: 12-25), en door de tien maagden (Matt. 25: 1-12) die een figuurlijke voorstelling zijn dan de gehele kerk, terwijl de vijf wijze maagden ( het “tarwe”) en de vijf dwaze maagden (het “onkruid”) zijn nog steeds vermengd. In dit alles zoals in alle andere gevallen, is het getal tien in aantal symbolisch van universeelheid. {2TG46: 34.1}

Net zo overtuigend als Zacharia’s profetie is betreffende de onvervalste gave van spreken in tongen, zijn Joel’s, Micha’s, Jeremia’s, Eerste Geschriften, en de profetieën van de Openbaringen, over de andere gaven van wonderen, met inbegrip van de onsterfelijkheid tot de dood, die onder Gods volk gemanifesteerd zal worden. Vervolgend met de profetie van Joel, zien we dat de gaven aan zowel oud en jong worden geschonken: {2TG46: 34.2}

“En gij, kinderen van Sion! Verheugt u en zijt blijde in den HEERE, uw God; want HIjz al u geven dien Leraar der gerechtigheid; en Hij zal u den regen doen nederdalen, den vroegen regen en den spaden regen in den eerste maand….en daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien.” Joel 2: 23, 28. {2TG46: 34.3}

34

Ook hier wordt in duidelijke termen de waarheid uit een gezet dat na, niet voor, de vroege en de late regen (die beiden een figuurlijke voorstelling zijn van nieuw geopenbaarde waarheden direct komend van de Troon van God, vooraf gaand aan de oogst), gedurende de tijd van de grote “oogst,” tijdens de inzameling van het volk, deze wonderbaarlijke gaven zullen worden hersteld.

Het resultaat van het herstellen hiervan door God is treffend afgebeeld door zowel Jesaja en Micha in hun bijna identieke woorden: {2TG46: 34.4}

“Maar in de laatste der dagen zal het geschieden, dat de berg van het huis des Heeren zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen, en de volken zullen tot hem toevloeien. En vele heidenen zullen henengaan, en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, en ten huize van den Gods Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des Heeren woord uit Jeruzalem.” Mich. 4: 1,2. {2TG46: 35.1}

Behalve de getuigenis hier, van de typen, van de mond van ten minste zeven getuigen (Johannes, Micha, Joel, Daniel, Zacharia, Jesaja, Christus Zelf) is “het meer zekere woord der profetie,” de vastgestelde tijd openbarend voor de gave van wonderen. {2TG46: 35. 2}

Samenvattend, is hun getrouwe getuigenis, dat de hermanifestatie van de gaven, onder de mens, zijn zal (1) na, niet voor, de late regen is uitgestort; (2) nadat de steen is “uitgesneden uit de berg,” niet voor; (3) de tijd wanneer de Heer de tweede vruchten vergadert vanuit

35

het “oosten,”en vanuit het “westen,” (4) wanneer Sion en Jeruzalem “de stad der waarheid,de berg van de Heer der heirscharen, de heilige berg (heilige koninkrijk)” worden genoemd; (5) wanneer de inwoners van de ene stad,” naar de andere zullen gaan zeggende: Laten we haastig bidden tot de HEER, en de Heer der heirscharen zoeken: Ik zal ook gaan.” {2TG46: 35.3}

Aldus zal de Heer Zijn volk verlossen van zowel zonde en zondaren, ze voor eeuwig gescheiden houden, en ze begiftigen met alle wonderwerkende krachten. Doet Hij dit omdat ze goed zijn geweest? Of om Zijns Naams wil? Hier is Zijn eigen antwoord: {2TG46: 36.1}

“Daarom zeg tot het huis Israëls: Zo zegt de Heere, HEERE: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israëls! Maar om Mijn heiligen Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de heidenen, waarhenen gij gekomen zijt. Want Ik zal Mijn groten Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten, dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere, HEERE als Ik in u voor hun ogen zal geheiligd zijn. Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen; en Ik zal u in uw land brengen. Dan zal ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden: van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal

36

maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen. En gij zult wonen in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn.” Ezech. 36: 22-28. {2TG46: 36.2}

Merk op hoe duidelijk deze verzen het plaatje maken—dat wat God voor Zijn volk doet, Hij doet, niet omdat ze het waard zijn, maar om Zijn Eigen Naams wil; dat Hij het doet, niet voordat, maar nadat, Hij hen uit alle landen gehaald heeft en in hun eigen land gebracht heeft; dat Hij daar en dan hen reinigt en hun harten verandert. Waarvan alles aantoont dat zolang Zijn volk vermengd is met onkruid, en onder de heidenen woont, ze nooit geschikt kunnen zijn voor overzetting. Het is daarom duidelijk dat het land van onze vaderen onze laatste en voortreffelijkste kleedkamer zal zijn om ons geschikt te maken voor de gemeenschap van zuivere, zondeloze eeuwige wezens. {2TG46: 37.1}

Zien we dan, zo duidelijk als we zouden moeten zien in, dat tekort schieten om acht te slaan op de waarheid van deze meest gedenkwaardige gebeurtenis in de hele kerkgeschiedenis, de gave van wonderen verspelen is, geschiktheid voor overzetting en het recht te leven en te regeren met Christus gedurende de duizend jaren? We moeten het niet wagen dat de Vijand ons dit nieuwe geschikte hart voor de Hemel afhandig maakt. {2TG46: 37.2}

Deze bijeen vergadering zal inderdaad de tweede exodus, zijn en het zal precies zijn zoals de Heer zegt: {2TG46: 37.3}

“Want het zal geschieden te dien dage, dat

37

de Heere ten anderen male Zijn hand aanleggen zal om weder te verwerven het overblijfsel Zijns volks, hetwelk overgebleven zal zijn van Assyrie, en van Egypte, en van Pathros, en van Morenland, en van Elam, en van Sinear, en van Hamath, en van de eilenden der zee….gelijk als Israël geschiedde ten dage, toen het uit Egypteland optoog.” Jes. 11: 11, 16. {2TG46: 37.4}

“En Ik zal haar geven haar wijngaarden van daar af, en het dal Achor, tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen als in de dagen harer jeugd, en als ten dage toen zij optoog uit Egypte.” Hos. 2: 15. {2TG46: 38.1}

“… In plaat van echter alles aan Christus te geven, hebben velen het goud en de kostbare Babylonische mantel meegenomen en deze in het kamp verborgen. Als de aanwezigheid van één Achan voldoende was om het gehele kamp van Israël te verzwakken, kunnen wij ons dan verbazen over het weinige succes waarmee onze daden vergezeld gaan wanneer iedere gemeente en bijna elk gezin zijn Achan heeft? – Getuigenissen, Deel 5, blz. 130. Testimonies to Ministers Vol. 5, pg. 157. {2TG46: 38.2}

Vandaar de reden voor de innerlijke zuivering van de kerk, de vernietiging van de Achans van vandaag, ter voorbereiding van de antitypische oversteek van de Jordaan. {2TG46: 38.3}

Het zal nu weergegeven worden hoe dit werk van (“de schudding”), de scheiding, zal beginnen en ook hoe de kerk ervan zal horen. Jaren geleden, opende de Geest van God de waarheid in visioen: {2TG46: 38.4}

“ Ik vroeg de betekenis van de schudding, die ik gezien had,

38

 en mij werd getoond dat die veroorzaakt zou worden door het rondborstige getuigenis, dat uitgelokt wordt door de raad van de Waarachtige Getuige, aan de Laodicensen gegeven. Dit zal zijn uitwerking hebben op het hart van degene, die het aanneemt, en zal er hem toe brengen om de standaard omhoog te heffen, en de naakte waarheid te spreken. Sommigen zullen dit direkte getuigenis niet kunnen verdragen. Zij zullen er zich tegen verzetten, en dit zal een schudding onder Gods volk veroorzaken.”—Eerste Geschriften, blz. 325. {2TG46: 38.5}

In dit visioen worden we geïntroduceerd in een machtige boodschap dat naar de Laodicensen moet worden gebracht, en dat de schudding onder Gods volk zal beginnen. Dan in een aansluitende visioen en getuigenis, wordt het ons gegeven het glorierijke resultaat van deze schudding te zien. {2TG46: 39.1}

“… Machtige wonderen werden gewrocht, de kranken werden genezen, en tekenen en wonderen volgden de gelovigen. God was in het werk, en iedere heilige volgde, zonder de gevolgen te vrezen, de overtuiging van zijn eigen geweten, en sloot zich aan bij degenen, die al de geboden Gods hielden; en met kracht verkondigden zij de derde boodschap.”—blz. 333. {2TG46: 39.2}

“Zegt den onbedachtzamen van harte: Weest ster, en vreest niet; ziet, ulieder God zal ter wrake komen met de vergelding Gods. Hij zal komen en ulieden verlossen. Alsdan zullen der blinden ogen opengedaan worden, en der doven oren zullen geopend worden. Alsdan zal de kreupele springen als een hert, en de tong des stommen

39

zal juichen; want in de woestijn zullen wateren uitbarsten, en beken in de wildernis.” Jes. 35: 4-6. {2TG46: 39.3}

“… Het is onmogelijk om een idee te geven van de ervaringen van het volk van God dat in leven zal zijn op de aarde wanneer goddelijke glorie en een herhaling van de vervolgingen uit het verleden worden vermengd. Ze zullen wandelen in het licht dat vanuit de troon van God voortvloeit. Door middel van de engelen zal er constante communicatie zijn tussen de hemel en de aarde. En Satan, omringd door zijn slechte engelen, en opeisend dat hij God is, zal allerlei soorten wonderen doen, om indien mogelijk de uitverkorenen te misleiden. Gods volk zal haar veiligheid niet vinden in het doen van wonderen; want Satan zal de wonderen die gewrocht zullen worden vervalsen. Gods verzochte en beproefde volk zullen hun kracht vinden in de tekenen waarover gesproken wordt in Ex. 31: 12-18…”—Testimonies, Vol. 9, pg. 16. {2TG46: 40.1}

In visioen, deze grote dag van Gods macht voorstellen, concentreert ook “de evangelie profeet,” onze ogen op hen die acht slaand op de “de ware getuigenis,” de beproeving van de schudding overleven, en van aangezicht tot aangezicht die wonderbaarlijke taferelen van toekomstige glorie aanschouwen: {2TG46: 40.2}

“Schouw Sion aan, de stad onzer bijeenkomsten; uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats, een tent, die niet ter neder geworpen zal worden; worden, welker pinnen in der eeuwigheid niet zullen uitgetogen worden, en van welker zelen geen verscheurd worden. Maar de HEEre zal aldaar bij ons heerlijk zijn, het zal zijn een plaats van rivieren, van wijde stromen;

40

geen roeischuit zal daar doorvaren, en geen treffelijk schip zal daar overvaren…. En geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek, want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben.” Jes. 33: 20, 21, 24. {2TG46: 40.3}

Dan voegt Inspiratie aan dit toch al zo schitterende plaatje toch noch een verlichtend en bemoedigend aspect: {2TG46: 41.1}

“ En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sions en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat, bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen…. Maar Judah zal blijven in eeuwigheid en Jeruzalem van geslacht tot geslacht.” Joel 2: 32; 3: 20. {2TG46: 41.2}

“Maar op den berg Sions zal ontkoming zijn, en hij zal een heiligheid zijn; en die van het huis Jakobs zullen hun erfgoederen erfelijk bezitten…. Er er zullen heilanden op den berg Sions opkomen, om Ezau’s gebergte te richten; en het koninkrijk zal des Heeren zijn. Obad. 1: 17, 21. {2TG46: 41.3}

Deze twee verlossingsprofetieën en aansluitende gebeurtenissen, openbaren levendig de wonder werkende kracht waarmee zij die de snel naderende “grote en geduchte dag des Heren,” zullen doorstaan zullen worden bekleed. {2TG46: 41.4}

En nu de dag “snel nadert (Getuigenissen, Deel 5, blz 70), om de Laodiceanen te overspoelen in de verwoesting, die doof zijn voor de boodschap die de schudding veroorzaakt, feitelijk zullen niemand anders dan de zieken, de kreupelen,

41

de uitgestotenen en zij van de wegen en bijwegen, nederig en zachtmoedig genoeg zijn om gehoor te geven aan de waarschuwingen, om de veranderende kracht van goddelijke genade te in hun harten te ervaren, de progressieve heiligende meegedeelde rechtvaardigheid door het geloof, en om te zijn onder de vergaderden, zoals Inspiratie aldus verder onthult: {2TG46: 41.5}

“En Hij zal een banier oprichten onder de heidenen, en Hij zal de verdrevenen van Israels verzamelen, en de verstrooiden uit Juda vergaderen, van de vier einden des aardrijks.” Jes. 11: 12. {2TG46: 42.1}

“Maar Hij zeide tot hem: Een zeker mens bereidde een groot avondmaal, en hij noodde er velen. En hij zond zijn dienstknecht uit ten ure des avondmaals, om den genoden te zeggen: Komt, want alle dingen zijn nu gereed. En zij begonnen allen zich eendrachtelijk te ontschuldigen. De eerste zeide tot hem: Ik heb een akker gekocht, en het is nodig, dat ik uitga, en hem bezie: ik bid u, houd mij voor verontschuldigd. En een nader zeide: Ik heb vijf juk ossen gekocht, en ik ga heen, om die te beproeven, ik bid u, houd mij voor verontschuldigd. En een ander zeide: Ik heb een vrouw getrouwd, en daarom kan ik niet komen. En dezelve dienstknecht wedergekomen zijnde, boodschapte deze dingen zijn heer. Toen werd de heer des huizes toornig, en zeide tot zijn dienstknechten: Ga haastelijk uit in de straten en de wijken der stad, en breng de armen, en verminkten, en kreupelen, en blinden in.” Lukas 14: 16-21. {2TG46: 42.2}

“… De goddelozen zullen goddelooslijk handelen, en geen van de goddelozen zullen het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan.” Dan. 12: 10. {2TG46: 42.3}

42

Wie zijn verstandig om te verstaan? Bent u dat broeder, zuster? Wilt u nu handelen, terwijl er nog tijd is? Wilt u het plaatje bezien en u gereed maken om de situatie tegemoet te treden? Wilt u? Voordat de Geest van God u verlaat? En de Vijand zich verzekert van het eindvoordeel over u ? Wilt u beseffen dat terwijl hij de rijken met ijdelheden verleid en de armen onder bezorgheden verpletterd, hij ieder wapen dat hij heeft zal gebruiken om teneer te slaan en te ontmoedigen en allen die de genadige uitnodiging aanvaarden van de Heer tot Zijn avondmaal verstrooit? {2TG46: 43.1}

Bovendien, zo zeker als de duivel leeft, zal hij iedere mogelijk middel te baat nemen om of toe te voegen aan Gods Waarheid, of om ervan af te halen, ergerend en ontmoedigend, en in het bijzonder munt slaan uit de onfortuinlijkheden en de kwellingen van de heiligen, om zodoende indien mogelijk hun ondergang zeker te stellen. Hij zal hoofdzakelijk bouwen op twee van zijn meest krachtige en succesvolle middelen—extremisme—de een duwend aan de rechterkant en een ander aan de linkerkant: In een poging om zoveel als mogelijk weg te drijven van het middenpad van licht zal hij moeite doen om een groep in het vuur van fanatisme te drijven, en een andere groep in de ijzige wateren van onbezorgdheid onder dompelen. Voor dit doel zal hij proberen de vorige groep te overtuigen dat hun kwellingen en onfortuinlijkheden het bewezen resultaat zijn van de onvolmaakte gehoorzaamheid aan de tegenwoordige waarheid, en hij zal de laatste groep bespotten als fanatiek ernstig in hun geloofskoers. {2TG46: 43.2}

De enigen die het tot het einde zullen doorstaan zullen zij zijn die nauwlettend hun stappen bewaken van het meegevoerd worden door zijn toevoegingen tot, of

43

 door zijn aftrekkingen van de werken van Inspiratie. {2TG46: 43.3}

Zij die op de hoogte zijn gebracht, zullen echter zich verblijden, in plaats van

tot wanhoop gedreven worden. Niets, zelf niet de kwelling van Job zal hen ontmoedigen, want ze zullen wijs zijn en verstaan: ze zullend e waarheid kennen, en de waarheid zal ze vrij maken van de valstrikken van satan. Ze zullen zich herinneren dat de blinde man (Joh. 9: 1-3) blind geboren was, niet door iemands zonde, maar alleen dat de Zoon des Mensen verheerlijkt kon worden in hem. Ze zullen ook in acht nemen dat zowel Lazarus en Dorkas ziek werden en dood gingen, niet omdat ze de grootste zondaren van die dagen waren, maar zodat de Zoon van God kon demonstreren dat Hij macht heeft om niet alleen de zieken te genezen, maar ook om de doden naar Zijn wil op te wekken. Ze zullen bemerken dat de kwellingen en onfortuinlijkheden die hun overkomen, hun niet van God aftrekken, maar in plaats daarvan hun dichter tot Hem trekken; dat ze beter af zijn om het koninkrijk arm, verminkt, stilgelegd en blind in te gaan, dan in verdoemenis te gaan, rijk aan huizen, land en ossen en gezondheid en wat ook meer. {2TG46: 44.1}

Met tranen van vreugde over Zijn vergiffenis aan haar van haar grote zonden, waste Maria Magdalena daarmee haar Verlossers voeten, en veegde ze met haar haren, dan de waardevolle alabaster doos brekend, zalfde ze Zijn hoofd met haar smeersel. Terwijl dit gaande was, trilden de gierige handen van Judas voor de prijs daarvan om zijn beurs te spekken, hoewel hij tegelijkertijd geveinsd voorwende diepe liefde voor de armen te hebben! Deze huichelachtige verklaring, terwijl hij als het ware trommelde

44

op de borst “ met de stem van duiven,” door Maria te beschuldigen van overdadigheid en verspilling en Jezus van ijdelheid en verspilling. {2TG46: 44.2}

Zij die kennen en onderscheiden zullen zulke valse broeders en zusters in hun midden ontdekken, en zullen weten dat als God zijn getrouwen ziek wil hebben zij vreugdevol ziekte om Hem zullen verdragen; dat als Hij hun beter wil, ze Zijn heilige naam zullen lofprijzen voor gezondheid en kracht om hen in staat te stellen iets te doen voor de zwakken, de kreupelen, de zieken en de gekwelden; dat als Hij hun dood wil, ze niet kunnen leven en blijmoedig zullen sterven; dat als Hij ze in leven wil, ze niet kunnen en niet zullen doodgaan; dat wat Hij ook wil, dat is wat zij zullen willen en blij nemen. Hun hoop zal in Hem alleen zijn. Ze zullen hun oren sluiten voor allen die op de een op andere manier de zaak van de waarheid vandaag zoeken te verderven; ze zullen niet luisteren naar roddel; ze zullen gerust zijn dat God aan het hoofd van het werk staat, en dat Hij Zelf Zijn zaak behartigd. Ze zullen weten dat allen die in de afgrond van valsheid en ongerechtigheid vertoeven ten slotte in de “bodemloze put,” van vernietiging gaan. {2TG46: 45.1}

Ook de lessen van Job’s beproeving zullen ter onderwijzing, hoop en bemoediging voor hen zijn. Ze zullen het feit goed begrijpen en overwegen, dat er meer Job’s waren voor de Job van de Bijbel, dat er Job’s waren vanaf hij er was, en dat er vandaag Job’s zijn, en dat er Job’s zullen zijn tot het Koninkrijk komt. Hun geloof in God zal in

45

de waarheid zijn en in vertrouwen, zowel in welzijn of in tegenspoed, in ziekte of in dood, en niets zal in staat zijn ze te verwijderen van de boodschap van de Hemel van de dag. Ze zullen weten dat het of hun leven of hun dood zal zijn, en aan het leven zullen zij zich vasthouden. Ze zullen niet mopperend, twijfelend, beschuldigend of wanhopig gevonden worden, want wat hun lot ook mag zijn terwijl ze binnen Gods beschutting zijn, zullen ze weten dat het Zijn wil is voor hen. Ieder van hun zal met hart en ziel en met zekerheid zeggen: {2TG46: 45.2}

“Ik heb mijn ogen op naar de bergen, van waar mijn hulp komen zal. Mijn hulp is van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft. Hij zal uw voet niet laten wankelen; uw Bewaarder zal niet sluimeren. Ziet, de Bewaarder Israels zal niet sluimeren, noch slapen. De HEERE is uw Bewaarder, de HEERE is uw Schaduw aan uw rechterhand. De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts. De HEERE zal u bewaren van alle kwaad; uw ziel zal Hij bewaren. De HEERE zal uw uitgang en uw ingang bewaren, van nu aan tot in der eeuwigheid.” Ps. 121: 1-8. {2TG46: 46.1}

In het groeiende licht dat nu schijnt op de veel betwiste vraag van tongen en andere wonderen, hoeft niemand langer in duisternis, fouten of verwarring  voort te gaan, met betrekking tot de natuur, het karakter, en het doel van de ware wonderwerkende kracht, en de tijd van haar manifestatie. Jammer genoeg zullen echter menigten van niet geïnformeerden en verkeerd geinformeerden door gaan met vastgehaakt te worden al springend op haken die uitgegooid zijn met wonderbaarlijke beloften die uitnodigend zwaaien

46

van de lijnen van zogenaamde wonderwerkers hier en daar en overal, aldus gaand van slecht naar slechter, hun tijd en hun geld, hun leven en hun gezondheid, hun hoop en hun geloof verdoend. {2TG46: 46.2}

Geen enkele heilige zal bidden en zich dan afvragen of God hun gebeden heeft gehoord en beantwoord. Ze zullen weten en zich verheugen in geloof dat Hij hun gehoord en beantwoord heeft op Zijn eigen manier, zelf al is het geheel in tegenstelling tot datgene waarvoor ze gebeden hebben. Ze zullen doen wat ze kunnen op Gods manier, de hulp die Hij biedt aanvaarden, en weten dat het beter is “tot de Heere de toevlucht te nemen dan op de mens te vertrouwen.” Ps. 118: 8. {2TG46: 47.1}

Aangezien de tijd voor God voor het verhogen van een groep mensen met een demonstratieve wonderwerkende kracht nog niet gekomen is, hoewel het inderdaad snel nadert, en daar u broeders en zusters de profetieën omtrent dit onderwerp kent, als u daar dan acht op slaat, hoe fortuinlijk en gelukkig zal u zijn in het uzelf besparen van hier en daar heen rennen op zoek naar wonderwerkende kracht waar er geen echte is. {2TG46: 47.2}

Als u Broeders en Zusters blijft binnen de beschutting van Gods geïnspireerde waarheid, en met Hem wandelt zoals Henoch vanouds dat deed, zult u Hem bij iedere stap op de weg aan uw zijde hebben. Dus wat ook uw last macht zijn, laat het bij Hem en Hij Zelf zal het voor u naar de overwinning dragen. Weet dat Hij u gebeden gehoord heeft, en dat Hij uw verzoek zal inwilligen zoals Hij het goed acht om Zijn plan voor u uit

47

te werken en voor Zijn evangelie van vandaag. {2TG46: 47.3}

Onthoud dat wonderverspreiders en wonderjagers, allen fanatiekelingen, gevaarlijk ondermijnend kunnen worden, gereed om alles wat niet in overeenstemming met hun denken is te saboteren. Loslippigen en ratelende tongen zullen moeite doen om het geloof van ons allen te schudden. Zij echter die de zwaarste last dragen voor het voeden van de kudde met “voedsel op zijn tijd,” zullen het voornaamste doel van de Duivel zijn. Juist in een tijd als deze, zullen deze toegewijde volgelingen van God voordeel halen uit de adviezen van de Heer: {2TG46: 48.1}

“Gelooft een vriend niet, vertrouwt niet op een voornaamsten vriend; bewaar de deuren uws monds voor haar, die in uw schoot ligt. Want de zoon veracht den vader, de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder, eens mans vijanden zijn zijn huisgenoten. Maar ik zal uitzien naar den Heere, ik zal wachten op den God mijns heils; mijns God zal mij horen.” Mich. 7: 5-7. {2TG46: 48.2}

Het zal ontdekt worden dat er duizenden stemmen zijn, sommige van zogenaamde gelovigen, en sommige van hen die vechten tegen het geloof van de heiligen, de ene stem veroordeeld een ding en een andere veroordeelt een ander ding, en wat een veroordeel, keurt de ander goed. Maar wanneer dichtbij het licht van Gods Woord gehouden, zullen al hun strijdige filosofieën en gemompel, hun door de mens gemaakte plannen en vleselijke ideeën, gezien worden als een tumult van nijd, jaloezie, trots, eigenwijsheid,

48

haat, boosaardigheid, politiek, hebzucht, vooroordeel, en iedere andere zelfzuchtigheid te zijn. Deze onfortuinlijke, door het eigen ik gedrevenen, reeds in geestelijke duisternis zijnde, wanen zichzelf ongetwijfeld werkend oor God met ijver en energie. Maar op een dag zullen ze met afschuw vervult ontdekken dat ze tegen de Heer aan het werken waren, zoals Saulus van Tarsis over zichzelf ontdekte. Mogen de gebeden van de heiligen hen doen ontwaken, en hen aan het werk zetten voor de Heer, zoals de gebeden van Stefanus maakte dat Saulus de grote Apostel Paulus werd voor zowel de Jood als de Heiden. En moge hij die een oor heeft horen, wat de Geest zegt, en vasthouden wat hij heeft, voordat de vijand het op een bedrieglijke wijze uit zijn greep haalt. {2TG46: 48.3}

49

 

>