fbpx

Deel 2 Tijdige Groeten Nrs. 29, 30

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrust

Vol.2 Nr 29

   Plaatje

Het Dekreet Van De Waarheid Op Aarde Is Het Dekreet In De Hemel

GEBEDSVOORLEZING

ONS VERTROUWEN IS IN GOD

Ik zal lezen uit: “Lessen uit het leven van alledag,” blz. 34, beginnend met de eerste alinea: {2TG29: 2.1}

De gelijkenis van het zaad, laat zien dat God in de natuur aan het werk is. Het zaad heeft de kiemkracht in zich, iets dat God zelf daarin heeft gelegd. Als het zaad echter aan zichzelf zou worden overgelaten, zou het geen macht hebben om op te komen. De mens moet zijn taak doen in het bevorderen van de groei van het zaad. Hij moet de grond gereedmaken en bemesten en het zaad daarin zaaien. Hij moet de grond bewerken. Maar er is een grens die hij niet kan overschrijden. Menselijke kracht of wijsheid kunnen uit het zaad niet de levende plant tevoorschijn doen komen. De mens kan zich tot het uiterste inspannen, maar hij blijft afhankelijk van Hem, die het zaaien en het oogsten door wonderbare schakels met Zijn almacht heeft verbonden.” {2TG29: 2.2}

We zullen knielen en bidden voor wijsheid, bekwaamheid en een goed oordeel in het planten van het zaad van de Waarheid, te weten dat meer dan dit we niets kunnen doen. De Almachtige in Wie we leven, en bewegen en ons bestaan hebben, zal de rest doen. {2TG29: 2.3}

HET DEKREET VAN DE WAARHEID OP AARDE IS HET DEKREET IN DE HEMEL

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 24 Februari 1948

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Onze tekst is in het zestiende hoofdstuk van Mattheus. Ik zal beginnen met de verzen 13 en 14. {2TG29: 3.1}

Matt. 16: 13, 14— “ Als nu Jezus gekomen was in de delen van Cesarea Filippi, vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende: Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben? En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper; en anderen; Elias; en anderen: Jeremía of een van de profeten.”

Hier stelt Jezus een vitale vraag: Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Het antwoord aan Hem gegeven onthult de onwetendheid van de mensen, want ze schijnt dat ze hadden moeten weten dat Christus niet Johannes de Doper had kunnen zijn; ze zouden zeker moeten weten dat Johannes Hem gedoopt had bij het begin van Zijn bediening. Bovendien, was Jezus begonnen met prediken zelf voordat Johannes was onthoofd. {2TG29: 3.2}

Matt. 16: 15, 16— “Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? En Simon Petrus, antwoordende, zeide: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.”

De discipelen zelf schenen onzeker te zijn met betrekking tot wie Jezus was. Alleen Petrus zonder een moment te aarzelen antwoorde: “Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.” {2TG29: 3.3}

3

Matt. 16: 17— “En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Zalig zijt gij, Simon, Bar-Jona! Want vlees en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, Die in de hemelen is.”

Petrus ontving de zegening omdat hij degene was aan wie de Vader Zijn Zoon had geopenbaard, omdat hij door de Geest van de heilige Waarheid was ingegeven, en omdat hij vrijmoedig de Waarheid uitsprak. Begiftigd met deze gave in zijn voordeel, werd aan Petrus verteld: {2TG29: 4.1}

Matt. 16: 18— “En Ik zeg u ook, dat gij zijt Petrus, en op deze Petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen derzelve niet overweldigen.”

De woorden “gij,”en “deze,” bevatten twee onderwerpen: Petrus en de waarheid die hij uitte. De naam “Petrus,” betekent in het Grieks, “steen.” En wat Jezus dus eigenlijk zei, was niet om de mens een naam te geven, maar om hem te vertellen dat hij was uitgekozen om één van de stenen in de geestelijke bouwwerk: de kerk te zijn. Maar ,”op deze petra [niet op een steen] zal Ik Mijn gemeente bouwen.” Verkondigde Jezus. Op welke steen?

Overduidelijk op de vaste rots van de Waarheid, de waarheid die Petrus uitte: de waarheid dat Jezus Christus, de “Zoon van God” is. {2TG29: 4.2}

Toen maakte Jezus bekend dat de poorten van de hel . de Waarheid niet zouden kunnen overweldigen, dat de poorten zelf niet de dood van Christus, in de hel (in het graf) zouden kunnen houden, dat ook zij, deel zouden zijn van de eeuwig levende kerk, de kerk die staat op de vaste Rots van Waarheid. {2TG29: 4.3}

Matt. 16: 19— “En Ik zal u geven de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen; en zo wat gij zult binden op de aarde, zal in de hemelen gebonden zijn; en zo wat gij ontbinden zult op de aarde, zal in de hemelen ontbonden zijn.”

4

Jezus maakt hier bekend dat Petrus een van de afbeelding, het type is geworden, van al diegenen die Goddelijke geopenbaarde waarheden verkondigen. Aan hen, even als aan Petrus, worden de sleutels van het Koninkrijk gegeven; dat is, de verspreiders van Geïnspireerde Waarheden worden de bevoegdheid gegeven om te binden en te ontbinden door de kracht van de Waarheid. Dat wat ze op aarde binden wordt zo in de hemel erkend. Elia bond dat er een schaarste van drie en een half jaar zou zijn, en het was zo. “Hij zei tot Achab….deze jaren zaler , geen dauw of regen zijn tenzij dan

naar mijn woord.” 1 Koningen 17: 1. {2TG29: 5.1}

Matt. 16: 20— “Toen verbood Hij Zijn discipelen, dat zij iemand zeggen zouden, dat Hij was Jezus, de Christus.”

Daar de mensen niet wisten dat Jezus de Zoon was van de levende God, besefte Jezus dat het hen nog meer bevooroordeeld zou maken als dat zo botweg aan ze verteld werd. Hij gebood de apostelen daarom hetzelfde te doen als dat wat wij vandaag geboden worden te doen. Niet botweg zeggen:” Wij hebben de Waarheid, de boodschap van het Elfde Uur.” In plaats daarvan moeten we de Goddelijke geopenbaarde Bijbel waarheden onderwijzen, onze toehoorders, de gelegenheid gevend om hun eigen conclusies te trekken, om tot hun eigen besluit te komen. Als ze ernstige zoeker naar Waarheid zijn, zal de Vader Zelf in hun harten openbaren dat dit de boodschap van het Elfde Uur is. {2TG29: 5.2}

We moeten daarom niet onomwonden de geheel belangrijke Waarheid van God uitspreken. We moeten goed inzicht en tact gebruiken. We moeten het zaad zaaien in goed voorbereidde aarde als we Gods zegening verwachten, als we verwachten dat Zijn regen en zonneschijn het zal doen ontspringen en vrucht dragen. Als het zaad niet diep genoeg is gezaaid, zal de plant verwelken met het opgaan van de zon; als we het zaad boven op de aarde gooien, zullen de vogels het wegpikken. {2TG29: 5.3}

5

Matt. 16: 21-23— “Van toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen, dat Hij moest heengaan naar Jeruzalem, en veel lijden van de ouderlingen, en overpriesteren, en schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage opgewekt worden. En Petrus, Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraffen, zeggende: Heere, wees U genadig! Dit zal U geenszins geschieden. Maar Hij, Zich omkerende, zeide tot Petrus: Ga weg achter Mij, satanas! Gij zijt Mij een aanstoot, want gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die der mensen zijn.”

Hier wordt de voorzegde waarheid versterkt. Het binden en ontbinden van Petrus op de aarde was alleen aanvaardbaar in de Hemel, wanneer het gedaan werd door middel van Goddelijk geopenbaarde Waarheid. Wanneer hij vanuit zijn eigen ingevingen en gevoelens sprak, werd Petrus scherp berispt, en duidelijk verteld dat zijn voorstellen niet de Waarheid waren, maar door de Satan gedreven. Het is daarom duidelijk dat de volgelingen van Christus slechts met de sleutels van de Waarheid mogen binden en ontbinden. Ze moeten beseffen dat alleen de Waarheid de poorten van de Hemel open zwaait. {2TG29: 5.4}

Ten slotte, als we de Hemelse Waarheid van het uur hebben, zoals Petrus Het had in zijn dagen, dan hebben we de sleutels van de Hemel en kunnen Daarmee binden en ontbinden: de beslissingen van de Waarheid op aarde zijn de beslissingen in de Hemel. {2TG29: 5.5}

Matt. 16: 24— “Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen; zo iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis op, en volge Mij.”

Dit vers geeft weer dat de zorg van Petrus, meer voor zijn eigen leven was dan voor het leven van Jezus, want Petrus wist dat als Jezus gedood werd, dat zijn eigen leven in gevaar zou zijn. Daarom werd Petrus verteld dat zo iemand Jezus wilde volgen, hij, ook, vrijwillig toe zou stemmen om zijn eigen kruis te dragen als de Waarheid dat zo gebood. De

6

 Apostelen, wordt ons verteld, deden precies hetzelfde, en waren getrouw tot de dood.

Matt. 16: 25-27— “Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen, maar zo wie zijn leven verliezen zal, om Mijnentwil, die zal hetzelve vinden. Want wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld gewint, en lijdt schade zijner ziel? Of wat zal een mens geven tot lossing van zijn ziel? Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen.”

De volgelingen van Christus worden hier verteld om hoewel er van ze vereist wordt om hun eigen leven op te geven, het bevel van de Waarheid niet schuwen, want om zo hun leven te verliezen, zullen ze eigenlijk gered worden voor de eeuwigheid—ze zullen opstaan in de opstanding der rechtvaardigen. Maar als ze de Waarheid verloochenen om zodoende de vijand van de Waarheid te behagen, en zodoende hun tijdelijke leven redden, zal uiteindelijk resulteren in hun sterven van de dood waar er geen opstanding van is. {2TG29: 7.1}

Het is van belang om te weten of de Apostel Petrus de eerste was die de Sleutels van de Hemel werd gegeven, of als er anderen voor hem de Sleutel hadden. Daar Tegenwoordige waarheid toevertrouwd aan een individu de Sleutels van de Hemel is, en daar de onderwijzing Daarvan dingen bind en ontbind op aarde en zo geheiligd is in de Hemel, dan moeten anderen de Sleutels ook voor hem gehad hebben voor dat ze het aan Petrus doorgaven , want de aarde, de kerk en de door de Hemel geopenbaarde Waarheid bestond voor Petrus zijn tijd. {2TG29: 7.2}

Neem Noah bijvoorbeeld. Hij verkondigde, dat er een overstroming zou zijn, dat alles buiten de ark die hij bouwde zou vergaan, en dat alles wat er in ging zou leven. Het feit dat de Hemel de overstroming gelijk stuurde nadat Noah

7

het gepredikt had is op zichzelf bewijs, dat, dat wat Noah bond op aarde, ook gebonden was in de Hemel. U ziet, dat Petrus niet de eerste was die de Sleutels van de Hemel gegeven werd. {2TG29: 7.3}

Na Noah, zien we dat de Sleutels doorgegeven werden aan Abraham: daar dat wat gebonden of ontbonden was op aarde, gebonden of ontbonden moest worden in de Hemel, bezochten de drie boodschappers van de hemel, Abraham betreffende de vernietiging van Sodom en Gomorrah. Het was dan besloten dat als er tien rechtvaardige personen in de stad waren waar Lot leefde, zij het niet zouden vernietigen. En zo was het. Vanzelfsprekend werden de Sleutels na Abraham doorgegeven aan Izaak: Izaak bepaalde dat Jakob de beloofde zegeningen zou ontvingen ondanks ze door het geboorte recht van Ezau zouden moeten zijn. En ondanks het feit dat Jakob de verkregen zegeningen door fraude kreeg, heiligde de Hemel hem toch met dat waarmee Izaak bond op aarde—Jakob werd de voorloper van Christus. {2TG29: 8.1}

Zo is het dat door de lijn van Jakob de Heer kwam, en zo is het dat Jakobs nakomelingen het Beloofde Land erfden. De Sleutels van het Koninkrijk van de Hemelen in het bezit hebbend, gebood Jakob in de laatste uren van zijn leven dat Manasse’s geboorterecht gegeven zou worden aan Efraim; Jozef protesteerde hierover door zijn vader over te halen om zijn rechterhand op Mannasse’s hoofd te plaatsen (Gen. 48: 17-19), maar wat Jakob gebonden had op aarde was gebonden in de Hemel, want jaren later, na de dood van Salomo, bestuurde de stam van Efraim, niet van Manasse het koninkrijk van Israel. We zien dan, dat wat Jakob op aarde bond ook gebonden was in de Hemel. {2TG29: 8.2}

Gelijktijdig met Jakob, bond Jozef door uitlegging van de droom van Farao dat

8

er zeven jaren van overvloed en zeven jaren honger zouden zijn. Zo was het dat Jozefs bevel uitgevoerd werd (gebonden) door de Hemel. {2TG29: 8.3}

En Mozes zei: “Indien deze zullen sterven, gelijk alle mensen sterven, en over hen een bezoeking zal gedaan worden, naar aller mensen bezoeking, zo heeft mij de Heere niet gezonden. Maar indien de Heere wat nieuws zal scheppen, en het aardrijk zijn mond zal opendoen, en verslinden hen met alles wat hunner is, en zij levend ter helle zullen nedervaren; alsdan zult gij bekennen, dat deze mannen den Heere getergd hebben.” Num 16: 29, 30. {2TG29: 9.1}

Mozes dekreet was gebonden in de Hemel, want “de aarde opende haar mond, en verslong hen met hun huizen, en alle mensen die Koracht toebehoorden, en al de have.” Num. 16 : 32. {2TG29: 9.2}

De Sleutels van het Koninkrijk ziet u, werden doorgegeven van de ene generatie op de andere, van de Patriarchen aan de Profeten, aan de Apostelen, en tot aan onze dagen. Bij voorbeeld, drieduizend jaar geleden verkondigde de grondlegger van de Zevende dags Adventisten gemeente dat de Generale Conferentie niet langer de hoogste bevoegdheid op aarde van de Hemel was (Genelale Conferentie Bulletin, 34ste Session, Deel. 4, Extra #1, April 3, 1901, pg. 25, Cols. 1 & 2). En zo was het dat toen de tijd daar was voor de toegevoegde boodschap (welke kracht en sterkte geeft aan de Derde Engel Boodschap—Early Writings, p. 277) om aan de kerk verkondigd te worden, het kwam, niet door de Generale Conferentie maar door de leken. {2TG29: 9.3}

Dit is positief bewijs dat de Sleutels waarmee Petrus werd bevestigd vandaag aan het werk zijn. Het is dan overduidelijk,

9

 dat de Sleutels van het Koninkrijk van de Hemel, in de handen zijn van hen die de Waarheid van vandaag hebben. Bij gevolg, zo duidelijk als de Hemel het kan maken, komt de Waarheid duidelijk uit dat de Sleutels van het Koninkrijk van de Hemel vandaag doorgegeven zijn van de handen van de Generale Conferentie in de handen van de Generale Associatie van Davidiaanse Zevende Dags Adventisten, zo waarlijk als ze doorgegeven werden van het Sanhedrin aan Petrus in de dagen van het eerste advent van Christus. Zo is het dat het dekreet van de Waarheid op aarde het dekreet is in de Hemel. {2TG29: 9.4}

(Ter Correctie)

2 TIJDIGE GROETEN  30

“DE HERLEVING  EN HERVORMING  GEKROOND  MET DE REINI­GING

LEZING DOOR V. T. HOU­TEFF

PREDIKANT DER D. ZEVENDE-DAGS ADVENTISTEN

SABBAT, 6 MAART 1948

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

  De tekst voor ons onderwerp van deze middag is de profetie van Maleachi. Het spreekt van een herleving en hervorming (of opwekking en reformatie) zo­als de wereld nog nooit heeft gekend. Bo­ven­dien, is het feit dat de profe­tie op dusda­nige wijze ge­schreven is alsof het gedeelte­lijk betrekking heeft op het oude Israël, en toch in het bijzonder op het volk in de laat­ste dagen betrekking heeft, name­lijk op de­genen die tot de grote en geduch­te dag des Heren naderen, een bewijs dat de noodzakelij­ke hervorming in Maleachi’s dagen ook noodza­kelijk is in onze tijd. {2TG30: 11.1}

  Er is niets mysterieus aan de geschrif­ten van Maleachi als wat iedere bij­belonder­zoe­ker kan begrijpen door het boek zelf te be­stude­ren. Daarom zal ik de laatste twee hoofdstuk­ken met u bestuderen. De eerste twee hoofd­stukken kunt u op uw gemak lezen. Wij zullen beginnen met — {2TG30: 11.2}

Mal. 3:1, 2 — “Zie, Ik zend Mijn boodschap­per, en hij zal de weg voor Mij bereiden; en de Here, Die gij zoekt, zal plotseling tot Zijn tempel komen, namelijk de boodschapper van het ver­bonds, in wie gij u verlustigt; zie, Hij zal komen, zegt de Here der heer­scha­ren. Doch wie kan de dag van zijn komst ver­dragen, en wie zal standhouden, als Hij ver­schijnt? Want Hij is als het vuur van de smel­ter en het loog van de blekers.” (KJV.)

  Twee personen worden hier bekend gemaakt: de boodschapper

11

 en de Heer. De boodschap­per zal vooraf­gaan op de komst van de Heer. Hij zal de weg berei­den, en dan zal de Heer verschijnen. En wie anders kan deze boodschapper dan zijn ten­zij het degene is die de Heer noemt? — Hij ver­klaart: “Zie, Ik zend u de profeet Elia, voor­dat de grote en geduchte dag des Heren komt.” Mal. 4:5. {2TG30: 11.3}

   De boodschapper des verbonds (van de belof­te), de anti-typische profeet Elia, zal de weg berei­den; hij zal alles herstellen. Terwijl hij de weg voorbe­reidt zal de Heer plotseling tot Zijn tempel komen, tot Zijn kerk. En wat zal Zijn werk zijn? Het zuiveren en reinigen van Zijn volk door de onbe­keerde zondaars uit hun mid­den te verwij­deren. De vraag: “Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen?” ver­klaart op plechtige wijze dat wij er goed aan doen om nu bezig te zijn en dat wij alles aan moeten doen om ons te doen staan, voordat de rei­niging be­gint. {2TG30: 12.1}

  Wie zal Hij in het bijzonder reinigen? — Laat ons lezen: {2TG30: 12.2}

Mal. 3:3 — “En Hij zal zitten als een smelter en reiniger van zilver; en Hij zal de zonen van Levi reini­gen, en hen louteren als goud en zil­ver, opdat zij de Here in ge­rechtig­heid een offer kunnen brengen.”

  De Levieten bestonden, zoals u weet, uit de stam waar de priesters van­daan kwamen, de bedienaren van de Heer. En aangezien de vol­ledige vervulling van deze profetie zal uit­komen in onze tijd, is de voorstelling duide­lijk: De Levieten, de bedienaren van de Heer in onze tijd, zullen gereinigd wor­den. En wat dan? {2TG30: 12.3}

Mal. 3:4 — “Dan zal het offer van Juda en van Jeruzalem de Here aangenaam zijn, als in de dagen van

12

ouds, en als in vroegere jaren.”

  Deze vers geeft aan dat de offers die wij nu tot de Heer brengen Hem niet aangenaam zijn, niet zo aangenaam als in vroegere tijden. {2TG30: 13.1}

  Hier hebben wij de heerlijke belof­te dat het van nu af aan niet lang meer duurt tot er een zuivere bediening zal zijn, een rein volk, — een volk zonder leugen in hun mond, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks (Ef. 5:27). Zij die zich niet tot deze standaard meten zullen niet “standhouden.” Daarna zal er geen zondaar in hun midden standhouden, “Want,” zegt de Heer, “geen onbesnede­ne of onreine zal meer in u komen.” Jes.52:1. {2TG30: 13.2}

  bovendien, wordt deze glorieuze toekomst her­haald door de Geest der Profetie in onze tijd. Hier komt het: {2TG30: 13.3}

   “Alleen degenen die de beproevingen hebben doorstaan in de kracht van de Machtige zul­len worden toegestaan om deel te nemen aan het verkondigen ervan [de Derde Engel Bood­schap], wanneer het zal zijn aangezwollen tot de lui­de roep.” — “Review and Herald,” 19 nov., 1908. {2TG30: 13.4}

  “Wij zijn geneigd te denken dat daar waar er geen getrouwe predikanten zijn er geen ware Christenen kun­nen zijn, maar dit is niet het geval. God heeft beloofd dat daar waar de her­ders niet trouw zijn Hij zelf Zich over de kudde zal ontfermen. God heeft nooit de kudde volledig afhankelijk gemaakt van men­se­lijke instru­menten. Maar de dagen van de reiniging van de kerk komen snel naderbij. God zal een volk hebben dat zuiver en waarachtig is. In de grote zif­ting die spoedig zal plaatsvinden zullen wij beter in staat zijn de sterkte van Is­raël te meten. De voortekenen openbaren dat de tijd nabij is wan­neer de Heer zal tonen dat Zijn wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn

13

dors­vloer gron­dig reinigen.” (5T., p. 80.) {2TG30: 13.5}

  “De dagen naderen spoedig wanneer er grote verwarring en verlegenheid zal zijn. Satan, bekleed in engelengewaad, zal, indien moge-lijk, de uitver­kore­nen misleiden. Er zul­len vele goden en heren zijn. Allerlei win­d van leer zal waaien. Zij die de hoogste eer heb­ben betoond aan ‘zogenaamde weten­schap,’ zullen dan niet de leiders zijn. Zij die hebben ver­trouwd op intellect, genia­li­teit, of talent, zullen niet aan het hoofd staan van rij of gelid. Zij hebben geen gelijke tred gehouden met het licht. Zij die hebben bewezen onbetrouwbaar te zijn zullen niet met de kudde worden toever­trouwd. In het laatste plechtige werk zullen weinig mannen van aanzien betrok­ken worden. Zij zijn zelf­ingenomen, onaf­hanke­lijk van God, en Hij kan hen niet gebruiken. De Heer heeft getrouwe dienstknech­ten, die in de tijd van schudding en beproeving geopenbaard zullen worden. Er zijn nu kostbaren ver­borgen die hun knieën niet hebben gebogen voor de Baäl. Zij hebben het licht niet ont­van­gen dat als een geconcentreerde gloed op u heeft ge­schenen.” — Testimonies, Vol. 5, p.80. {2TG30: 14.1}

  In de tijd van zifting en schudding (“Tes­timonies,” Vol. 5, p. 80) zullen wij beter kunnen weten hoevelen de Here werkelijk die­nen. Degenen waarvan wij denken dat zij de kerk zullen leiden tot het Koninkrijk kunnen ontbreken, terwijl anderen die ons volledig onbekend zijn hun plaatsen in­nemen. {2TG30: 14.2}

  Bovendien, zal er ontdekt worden dat zij die voortdurend de gedachte dat er geen door God gezonden bood­schap­pers meer zullen zijn in het verstand van de leken stampen, dat er geen Waar­heid meer noodza­kelijk is, en dat iemand hen con­stant pro­beert te mislei­den; dat zij afstand zouden moe­ten houden van al­les wat de predikant niet goedkeurt, – zij die dit doen zijn de­zelf­den die onbewust de leken reeds hebben misleid, en hun best

14

doen om hen mis­leid te houden. Dit feit, ziet u, staat vast zo hoog als een baken (vuurto­ren) op een heu­vel. {2TG30: 14.3}

  Het enige wat hun voorzichtigheid om niet misleid te worden tot stand zal brengen, ten­zij zij wakker worden, is zichzelven voor altijd misleid te houden en weg van de Waar­heid. Dezen zullen geen stand kunnen houden wan­neer de Heer in Zijn tempel verschijnt. Vandaar dat de herleving en her­vor­ming die in zicht wordt gebracht in Maleachi, de eerste en de laatste is van zijn soort, en voorzeker bekroond zal worden met de reiniging van de kerk. Zij die nu niet wakker worden, zullen daarom voor altijd slapen. {2TG30: 15.1}

  De Laodiceaanse misleiding vanbinnen zou geen nieuws voor u moeten zijn, want u weet dat de kerk in alle eeuwen nooit door iemand anders dan haar eigen predi­kanten werd misleid, door degenen die net zo hoog werden geacht als de leden van het San­hedrin, zij die de Heer heb­ben gekruisigd, zij die de natiën onder mis­leiding hielden totdat het te laat was om te herstel­len. Zo was het toen, en daarvóór, en zo is het sindsdien al­tijd geweest, en zo is het ook nu. Stop en denk hier­over na. {2TG30: 15.2}

  Neen, ik vertel u niet iets nieuws. U weet dat het zo is, maar u staat er nooit bij stil, en dat is het hoofdprobleem met het gehele Kerkgenoot­schap. {2TG30: 15.3}

  De gereinigde kerk zal desondanks zegevieren en voortgaan tot de overwin­ning. “‘Schoon als de blanke maan, stralend als de gloeiende zon, geducht als krijgsscharen,'” is ze gereed om de wereld in te gaan, overwinnende en om te over­winnen.” — “Profeten en Koningen,” blz. 445 (“Prophets and Kings,” p. ­725). {2TG30: 15.4}

  Laat ons voor eens en altijd beseffen dat de duivel veel gewiekster is dan wij ons kunnen voorstellen. Het maakt hem niet uit wat u ge­looft zolang hij u onwetend kan houden over de geopenbaarde Waarheid. Hiermee is hij nu bezig binnen

15

 de kerk, door mannen met invloed te gebruiken, mannen die zich van de beste kant kunnen laten zien, schrandere man­nen, die we­ten hoe zij het vertrouwen van de mensen kun­nen win­nen, mannen die gemakkelijk en in stil­te de Kerk af kunnen leiden van Gods tegen­woordi­ge boodschap, de boodschap van het Oor­deel der Levenden — de zuivering van de kerk, de rei­ni­ging van het heiligdom. Satan ver­richt nu net zo’n grondig werk als dat hij dat deed in de tijd van Christus. {2TG30: 15.5}

  Is de kennis van Maleachi’s profetie, de reiniging van de kerk, het Oordeel der Leven­den, niet belangrijker voor de Kerk dan het Oordeel der Doden? Heeft u de indruk dat u door deze Bij­belstudie wordt misleid, of krijgt u de in­druk dat een noodzakelijke her­vorming in uw leven van toepassing is? {2TG30: 16.1}

  Hoort daarom, wat dat Heer zal doen: {2TG30: 16.2}

Mal. 3:5 — “Ik zal tot u ten oordeel naderen; Ik zal een snelle Getuige zijn tegen de tove­naars, tegen de echtbrekers, tegen de mein­edigen, tegen hen die het loon van de daglo­ner drukken, weduwe en wees verdrukken, en de vreemdeling terzijde dringen van zijn recht, maar Mij niet vrezen, zegt de Here der heer­scharen.”

  Dit zijn slechts enkelen van de zonden in de kerk waaraan de mensen toegeven. Sprekend over de huidige uitdragers van de boodschap en over de toestand van de kerk zegt Inspira­tie verder: “(…) Zij treuren en kwellen hun zielen omdat trots, hebzucht, zelf­zucht, en misleiding in bijna alle vormen in de kerk aanwezig zijn. De Geest Gods, die aanmoedigt tot beris­ping, wordt onder de voe­ten getre­den, terwijl de dienaren van satan zege­vie­ren. God wordt ont­eerd, de Waarheid wordt effectloos gemaakt.” — “Tes­ti­monies,” Vol. 5, p. 210, 211. {2TG30: 16.3}

16

  U zult het teken der verlossing alleen ont­vangen als u zucht en kermt (of weeklaagt) tegen al deze gruwelen. Ezech. 9:4-6. {2TG30: 17.1}

  Naast deze zondelijst vraagt de Heer aandacht voor het volgende, en vraagt Hij ons om tot beke­ring te komen: {2TG30: 17.2}

Mal. 3:6-9 — “Voorwaar, Ik, de Here, ver­ander niet, en gij kinde­ren van Ja­kob, zijt niet verteerd. Van de da­gen uwer vaderen af zijt gij afgeweken van mijn inzet­tingen en hebt ze niet onder­houden. Keert te­rug tot Mij, dan zal Ik tot u terugke­ren, zegt de Here der heer­scharen. En dan zegt gij: In welk opzicht moeten wij terugkeren? Mag een mens God bero­ven? Toch hebt gij Mij berooft. En dan zegt gij: Waarin hebben wij U beroofd? In de tien­den en de (hef)offers. Met een vloek zijt gij vervloekt, want gij hebt Mij be­rooft, namelijk dit gehele volk.” (KJV.)

  Deze verzen beschuldigen niet de individuele kerkleden van beroving van God, maar de gehele Kerkgenootschap, het “gehele volk.” Boven­dien zult u opmerken dat het ver­haal van Male­achi hoofdstuk drie begint met hoofdstuk twee. Daar zult u opmerken dat de Heer de pre­dikan­ten aanspreekt, en niet de leken, zeggen­de: “(…) U geldt, o priesters, deze aanzeg­ging.” Mal. 2:1. Klaarblijkelijk ligt het pro­bleem dan in het feit dat hoewel de leken over het algemeen getrouw de tienden en offers be­talen, God des­on­danks wordt beroofd omdat het Kerkgenoot­schap de tienden aanneemt en terzelf­der tijd vecht tegen in plaats van het accepte­ren en bekend­maken van Zijn boodschap voor vandaag — het Oordeel der Levenden. Zijn geld wordt ge­bruikt om Zijn volk te onthouden van Zijn Waarheid in plaats van om hen Ermee te ver­lichten — om Zijn volk in duisternis en mis­leiding te houden, en hen zelfs ervan te weer­houden om de boodschap van het uur voor zichzelf te onderzoe­ken. Wat een beschuldi­ging! {2TG30: 17.3}

Hier is waar God de leken toe opdraagt: {2TG30: 17.4}

17

Mal. 3:10 — “Brengt gij al de tienden naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in Mijn huis, en beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en een zegen over u uitgieten, zodat er geen plaats genoeg zal zijn om hem te ontvangen.”

  Waar zal men Gods voorraadkamer vinden? Waar Gods tegenwoordige Waarheid is, van­waar ook “voedsel op zijn tijd” wordt uitgedeeld. {2TG30: 18.1}

  De opmerking: “Breng de gehele tiende naar de voorraadkamer,” geeft aan dat sommigen het reeds daar naar toe brengen, maar niet allen. Dit, samen met de aan­klacht dat het hele volk God berooft, toont beslist aan dat de tienden die nu worden gebracht, niet naar Gods voor­raadkamer gaan, maar naar een andere kamer. Ter herhaling, Gods voorraadkamer is altijd en zal altijd zijn waar “de boodschap van het uur” is, waar “Tegenwoordige Waar­heid” is, het huis waar “voedsel op zijn tijd” wordt uitgedeeld op het moment dat de tienden wor­den betaald. {2TG30: 18.2}

  Aangezien de oude boodschap, het “Oordeel der Doden,” uitgedateerd is net als de bood­schap van Noach’s vloed, is het duidelijk te zien dat in zoverre het Kerkgenootschap in haar geheel de boodschap van het uur heeft verwor­pen en het tegenwerkt, maar nog steeds de tienden van de gemeenten inzamelt, zij in­der­daad God berooft. {2TG30: 18.3}

  Aan Zijn volk wordt daarom gevraagd om hun tienden te sturen naar de “voorraadkamer,” vanwaar de Tegenwoordige Waarheid wordt uit­gedeeld, want het is de Tegenwoordige Waar­heid wat de kudde nu nodig heeft. “Er zijn vele kostbare waarheden omsloten in het woord van God, maar het is ‘tegenwoor­dige waarheid‘ wat de kudde nu nodig heeft.” –“Early Wri­tings,” p. 63 (“Eerste Geschriften,” blz. 66). Zij die ge­hoor­zamen hebben deze belofte: {2TG30: 18.4}

18

Mal. 3:11, 12 — “Dan zal Ik, u ten goede, de afvreter dreigen, en hij zal de vrucht van uw land niet verderven; noch zal uw wijnstok haar vrucht vóór de tijd afwerpen op de akker, zegt de Here der heerscharen. En alle volken zullen u ge­lukkig prijzen, omdat gij een land van wel­be­hagen zult zijn, zegt de Here der heer­scharen.”

  Onder geen enkele andere voorwaarden belooft Hij Zijn zegen. Heeft u weinig geluk? Kunt u niet rondkomen? Begin uw tienden te betalen. Merk nauwkeurig op dat God niet alleen vraagt om een tiende maar om tienden; dat is, tiende en vrijwillige bijdrage. Hij wil niet dat zij worden uitgegeven aan iets wat u zelf heeft bedacht. U moet het brengen naar de “voorraad­ka­mer.” “(…) Voor de eerste tiende had de Here gezegd: ‘Ik heb hun (de Levieten) alle tienden in Israël als erfdeel gegeven.’ Maar van de tweede tiende had hij gezegd: ‘Gij zult voor het aangezicht van de Here, uw God, in de plaats die Hij verkiezen zal om zijn naam daar te doen wonen, eten de tiende van uw koren, uw most [= ongegiste wijn] en uw olie, en de eerstelingen van uw runderen en van uw klein­vee, opdat gij de He­re, uw God, uw leven lang leert vrezen.’ Deze tiende, ofwel een gelijkwaardig bedrag in geld, moes­ten ze twee jaar ach­tereen bren­gen naar de plaats waar het heiligdom zich be­vond. Nadat ze God een dankof­fer hadden ge­bracht, en aan de priester een deel hadden afgedragen, moes­ten de offe­raars de rest be­steden aan een godsdienstige feestmaaltijd, waaraan de Leviet, de vreemde­ling, de wees en de weduwe moesten deelnemen. Zo werd er voorziening getroffen voor de dank­offers en de feestmaaltijden bij de jaar­lijk­se feesten, en werd het volk aan­getrokken tot de leefgemeen­schap der pries­ters en Le­vieten, om onder­richt en be­moedi­ging in het dienen van God te ont­van­gen. {2TG30: 19.1}

  “Elk derde jaar echter werd deze tweede tiende thuis besteed aan het onderhoud van de Leviet en van de arme, zoals Mozes had gezegd: ‘Opdat

19

 zij eten en zich verzadigen in uw steden.’ Deze tiende verschafte een fonds voor liefdadigheid en gast­vrij­heid.” — “Pat­r­i­archs and Prop­hets,” p. 5­30. (“Patri­archen en Profeten,” blz. 481.) {2TG30: 19.2}

  Het bevel luidt: “(…) hij zal dan niet met lege handen voor het aange­zicht des Heren ver­schijnen.” Deut. 16:16. {2TG30: 20.1}

  God liegt niet. Hij maakt Zijn beloften waar. Hij faalt nooit. Er is niets dat Hem meer beledigt dan ongeloof en wantrouwen in Zijn Woord. {2TG30: 20.2}                                                                           

Mal. 3:13-15 — “Vermetel [overmoedig, hoogmoe­dig] zijn uw woorden tegenover Mij, zegt de Here. En dan zegt gij: Wat heb­ben wij dan zo­zeer tegenover U gesproken? Gij zegt: Nut­te­loos is het God te dienen; wat ge­win geeft het, dat wij zijn geboden onder­hou­den en dat wij in rouw gaan voor het aan­ge­zicht van de Here der heer­scha­ren? En nu, wij prijzen de hoogmoedi­gen gelukkig; ja, zij die goddeloos­heid bedrijven worden gebouwd, ja, zij die God verzoe­ken worden zelfs uitgered.” (KJV.)

  Hier wordt een andere noodzakelijke hervor­ming aangegeven: Als Kerkge­nootschap worden wij aangeklaagd daar wij ons verbeelden dat de goddelozen het beter hebben dan zij die God dienen. Voordat wij zulk een conclusie trek­ken, laat een ieder zichzelf onderzoeken en nagaan of hij werkelijk en oprecht God dient. {2TG30: 20.3}

Mal. 3:16,17 — “Dan spreken zij die de Here vrezen, vaak onder elkander, ieder tot zijn naaste: De Here bemerkte het toch en hoorde het, en er werd een gedenk­boek voor Zijn aange­zicht geschreven, ten goede van hen die de Here vrezen, en zijn naam in ere hou­den. En zij zullen Mij ten eigendom zijn, zegt de Here der heerscharen, op die dag wanneer Ik mijn sieraden zal opma­ken; En Ik zal hen spa­ren, zoals iemand zijn eigen zoon spaart, die hem dient.” (KJV.)

  Als wij onverdeelde aandacht schenken aan Gods Woord, als

20

 wij alles doen wat Hij ons vraagt om te doen, zullen wij voorzeker Zijn volk zijn, Zijn “sieraden.” Dan zal er een gedenk­boek over ons geschreven worden en onze goe­de en heldendaden zullen in alle eeuwig­heid door de verlosten gelezen worden! {2TG30: 20.4}

Mal. 3:18 — “Dan zult gij tot inkeer komen en het onderscheid zien tussen de rechtvaar­dige en de goddeloze; tussen wie God dient, en wie Hem niet dient.”

  Wij kunnen nu misschien het verschil niet zien tussen hij die God dient, en hij die Hem niet dient, maar de dag komt spoedig naderbij wanneer het verschil door allen gezien zal wor­den. {2TG30: 21.1}

Mal. 4:1, 4 — “Want zie, de dag komt, bran­dend als een oven! Dan zullen alle overmoedi­gen en allen die goddeloosheid bedrijven, zijn als stoppels, en de dag die komt, zal hen opbranden — zegt de Here der heer­scha­ren — welke hun wortel noch tak zal overlaten (…) Gedenkt gij de wet van Mozes, Mijn knecht, die Ik hem op Horeb geboden heb voor gans Israël, met de inzettingen en verorde­ningen.”

  Hier worden wij gevraagd om de wet van Mo­zes te gedenken die God heeft geboden op Hor­eb — de tien geboden, de inzettingen en ver­ordeningen (Deut.­ ­4:10-14). {2TG30: 21.3}

Mal. 4:5,6–“Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt. En hij zal het hart der vaderen terug­voe­ren tot de kinderen en het hart der kinde­ren tot hun vaderen, opdat Ik niet kome en de aarde treffe met de vloek.” (KJV.)

  Het woord “zie,” brengt onze aandacht weer terug naar hoofdstuk 3 vers 1, waar aan ons wordt gezegd dat de Heer Zijn boodschapper zal stu­ren om de weg van de Heer voor te be­reiden voor het Oor­deel der Levenden — voor de zui­vering.

21

Klaarblijkelijk zal Elia, de bood­schapper van de Heer, naast het bereiden van de weg van de Heer, ook verklaren dat de grote en geduch­te dag des Heren na­bij is gekomen. {2TG30: 21.4}

  Het werk van Elia van vroeger, zoals u weet, was het afsluitingswerk voor het typische af­valli­ge Israël — de kerk. Op dezelfde wij­ze moet het werk van de tegenwoordige Elia het antity­pi­sche afsluitingswerk zijn voor Zijn tempel, de kerk, vóór de grote en geduchte dag des Heren. (“Testimonies,” Vol. 3, p. 266.) {2TG30: 22.1}

  Bovendien moet Elia, als hij een boodschap­per is, een boodschap hebben. Zijn boodschap zal har­ten-onderzoekend zijn, want hij zal het hart der vaderen terugvoeren tot de kinderen en het hart der kinderen tot hun vaderen — de vaders zullen ernaar verlangen dat hun kinde­ren gered worden, en de kinde­ren zullen ernaar verlangen dat hun vaders gered worden. En deze herleving en hervorming zal in waarheid be­kroond worden met de zuivering van de kerk, met de Heer die de antitypische valse profeten van tegenwoor­dig zal ver­slaan (Jes. 66:16). “Want de tijd is gekomen, dat het oordeel moet be­ginnen bij het huis Gods; als het bij ons be­gint, wat zal het ein­de zijn van hen die on­gehoorzaam blijven aan het evangelie Gods?” 1 Pet.4:17. “Te vuur en te zwaard zal de Here gericht oefenen over alle vlees, en de door de Here versla­genen zul­len talrijk zijn (…) En Ik zal onder hen een teken doen, en Ik zal uit hen de ontko­menen zenden naar de vol­ken — naar Tarsis, Pul en Lud, die de boog spannen, naar Tubal en Jawan, naar de verre kustlan­den, die de tijding aangaande Mij niet hebben gehoord noch Mijn heerlijk­heid hebben gezien; en zij zullen Mijn heer­lijkheid onder de hei­denen ver­kon­digen. En zij zullen al uw broe­ders bren­gen uit alle volken als een of­fer voor de Here; op paarden en op wagens, op draagstoe­len; op muildieren en op snelle beesten, naar Mijn heilige berg, naar Jeruza­lem, zegt de Here, zoals de Israëlieten het offer in een rein vat naar

22

 het huis des He­ren brengen.” Jes. 66:16, 19, 20. (KJV.) {2TG30: 22.2}

  Deze slachting, ziet u, vindt plaats voor­dat de genadetijd is afgesloten want de ont­ko­menen worden gezonden naar de heidenen, om het evan­geliewerk te voleindigen — om al hun broeders uit hun midden te verzamelen. {2TG30: 23.1}

  “Daarom moeten wij te meer aandacht schen­ken aan de dingen die wij gehoord hebben, opdat wij ze ons niet laten ontglippen. Want indien het woord, dat door enge­len ge­spro­ken was standvastig was, en elke overtre­ding en ongehoor­zaamheid rechtma­tige vergel­ding heeft ontvan­gen, hoe zullen wij dan ont­komen, in­dien wij zulk een verlossing veronachtzamen; die al­lereerst ver­kondigd is door de Here, en als bevestiging aan ons werd doorgegeven door hen die Hem hoorden, (…) Laten wij daarom vrezen, opdat niet iemand van u, ter­wijl nog een be­lofte van tot Zijn rust in te gaan be­staat, de in­druk zou wekken daarin tekort te schieten.” Hebr. 2:1-3; 4:1. (KJV.) {2TG30: 23.2}

23

—0—

 

>