fbpx

Deel 2 Tijdige Groeten Nrs. 09, 10

1

GEBEDSVOORLEZING

“Het Grond Langs De Weg”

Wij zullen lezen  uit Christ’s Object Lessons, beginnend op bladzijde 43, de laatste alinea : {2TG9: 2.1}

Hetgeen de gelijkenis van de zaaier hoofdzakelijk behandelt is de uitwerking dat wordt geproduceerd in de groei van het zaad door de grond waarop het is geworpen. Door deze gelijkenis zei Christus feitelijk aan Zijn toehoorders: Het is niet veilig voor u om als critici tegenover Mijn werk te staan, of toe te geven aan teleurstelling omdat het niet beantwoordt aan uw ideeen. De vraag die van het grootste belang is voor u is : Hoe gaat u met Mijn boodschap om ? Uw eeuwige bestemming hangt af van uw aanvaarding of  verwerping ervan (…) {2TG9: 2.2}

“Het zaad dat langs de weg is gezaaid stelt het woord van God voor zoals het valt op het hart van een onoplettende hoorder (…) Geabsorbeerd zijnde in zelfzuchtige doeleinden en zondige toegeeflijkheden, is de ziel “ verhard door de misleiding van de zonde.” De geestelijk vermogens zijn verlamd. Mensen horen het woord, maar verstaan het niet. Zij nemen niet waar dat het op hun van toepassing is. Zij beseffen hun behoefte en hun gevaar niet. Zij bemerken de liefde van Christus niet, en zij gaan voorbij aan Zijn boodschap van genade als iets dat hen niet aangaat. {2TG9: 2.3}

Wij zouden  moeten bidden dat wij niet het manier navolgen van degenen die altijd gereed zijn om fouten te vinden en te bekritiseren, maar dat wij onverdeelde aandacht schenken, terzijde leggende alle vooroordeel en vooropgezette meningen, hetzij eigenmachtig of van het Kerkgenootschap ; dat wij onze harten openstellen voor de waarheid, niet omdat het populair is, maar omdat de Bijbel het leert, beseffende dat alles wat hierin tekort  schiet ons gewis zal leiden waartoe het de vroegere Joden had geleid. {2TG9: 2.4}

2

—0—

2 TIJDIGE GROETEN 9

WEES EEN NIEUW DORSEND WERKTUIG IN DE HAND VAN GOD

LEZING DOOR V.T.HOUTEFF

PREDIKANT DER D.ZEVENDE-DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 4 OKTOBER, 1947

MT.CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Ons onderwerp op deze middag wordt gevonden in Jesaja, de hoofdstukken 40 en 41. Wij zullen beginnen met de eerste vers van het veertigste hoofdstuk. {2TG9: 3.1}

Jes.40:1,2—“ Troost u, troost u, Mijn volk, zegt uw God. Spreekt gerieflijk tot Jeruzalem, en roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is; want zij heeft van des Heren hand dubbel ontvangen voor al haar zonden.”

Zoals wij zien, dringt Inspiratie hier bij iemand aan om Gods volk te troosten. Zij moetemn verteld worden, niet dat  hun strijd vervuld zal worden, maar dat hun strijd is vervuld; dat hun ongerechtigheid is verzoend; dat Jeruzalem, de Kerk, reeds dubbel voor al haar zonden heeft ontvangen. {2TG9: 3.2}

Deze strijd kon vanzelfsprekend niet vervuld zijn geweest in Jesaja’s tijd, noch in de tijd van Johannes de Doper—neen, zelfs niet in de Middeleeuwen. Deze troostende tijdingen kunnen alleen gezegd worden tot de Kerk nadat zij is verlost van de juk van de heidenen, geddurende de tijd waarin het volk dubbel heeft betaald voor hun zonden, voor en na de verspreiding. Daarom is dit hoofdstuk in zijn geheel van toepassing op de eindtijd, op onze tijd. {2TG9: 3.3}

3

Jes.40:3—“De stem van hem die roept in de wildernis: Bereidt de weg des Heren, maak recht in de woestijn een grote weg voor onze God.”

Dit is de vers waarin Johannes de Doper zijn tekst vond als de boodschapper om de weg voor Christus’ eerste komst te bereiden. Maar aangezien wij reeds hebben gezien dat het hoofdstuk begint met een boodschap voor het volk van God dat leeft in de tijd van het einde, de tijd waarin zij for al hun zonden hebben betaald, en aangezien de tijd voor hun verlossing eindelijk is gekomen, heeft het hoofdstuk vanzelfsprekend zowel een voornamelijke als een uiteindelijke toepassing : Het is van toepassing op zowel Christus’ eerste als op Zijn tweede komst. Het laatste van deze is zinnebeeldig—een stem, roepende in de wildernis, niet in de wijngaard, niet in het land van Juda (Jes.5 :7), maar in de woestijn, in de landen van de heidenen. {2TG9: 4.1}

Jes. 40:4—“Ieder dal zal verhoogd worden, en iedere berg en heuvel zal vernederd worden; en het kromme zal recht gemaakt, en de oneffen plaatsen vlak gemaakt worden.”

De last van de boodschap die verkondigd moet worden zal het volk voorbereiden de Heer te ontmoeten : de hoge plaatsen verlagen, de lage plaatsen op te richten, om alle beletsels te verwijderen, zodat de grote weg van de Heer, de weg voor Zijn komst, vrijgemaakt wordt. Deze termen, zeggen natuurlijk op zinnebeeldige wijze: De verhevenen zullen vernederd worden; verkeerdheden moeten goedgemaakt worden, want in Gods domein moeten gelijkwaardigheid en gerechtigheid overheersen. {2TG9: 4.2}

“Waneer de Geest Gods, met zijn wonderbaarlijke opwekkende kracht, de ziel aanraakt, vernedert het de menselijke trots. Werelds genot en positie en macht worden als waardeloos gezien. ‘ Verbeeldingen,

4

en alle hoogte dat zich verheft tegen de kennis van God,’ worden neergeworpen; iedere gedachte wordt in gevangenschap gebracht ‘tot de gehoorzaamheid van Christus.’ Dan worden nederigheid en zelfopofferende liefde, die zo weinig worden gewaardeerd onder de mensen, verhoogd als zijnde van enige waarde. Dit is het werk van het evangelie, waarvan Johannes’ boodschap deel uitmaakte.”—The Desire of Ages, blz.135{De Wens der Eeuwen, blz.102}. {2TG9: 4.3}

Jes.40:5—“En de heerlijkheid des Heren zal geopenbaard worden; en alle vlees zal het tezamen zien; want de mond des Heren heeft het gesproken.”

Hier worden wij verteld dat waneer deze “herleving en hervorming” plaatsvindt, de heerlijkheid des Heren geopenbaard zal worden, en alle vlees zal het tezamen zien. Laat ons daarom ons realiseren dat als wij deze dingen doen, dan zouden wij allen voorlopers zijn van deze heerlijke beloften, en de dienstknechten van God voor deze tijd. {2TG9: 5.1}

Jes.40:6-8—“De stem zeide: Roept. En hij zei : Wat zal ik roepen ? Alle vlees is gras, en alle goedertierenheid daarvan als de bloem des velds; het gras verdort, de bloem verwelkt, omdat de Geest des Heren daarop blaast; voorwaar, het volk is gras. Het gras verdort, de bloem verwelkt ; maar het Woord van onze God zal voor eeuwig standhouden.”

De boodschap van het uur moet duidelijk maken dat alle mensen sterfelijk zijn, niet langer stand houdende dan het gras; dat zelfs hun deugden niet langer duren dan de bloemen van het veld; maar dat het Woord van God eeuwigdurend is; dat degenen die ernaar velangen het eeuwig leven te verkrijgen, om zo eeuwigdurend te worden als het Woord zelf, geen vertrouwen moeten stellen op enig mens, maar op het Woord van God alleen; dat zij voor zichzelf moeten navragen: “Is het Waarheid?,”

5

 en niet: “Van wie is het afkomstig?” {2TG9: 5.2}

Jes.40:9—“O Sion, die goede berichten brengt, klimt gij op tot de hoge berg; O Jeruzalem, die goede berichten brengt, hef uw stem op met kracht; heft het op, wees niet bevreesd; zeg tot de steden van Juda: Aanschouw uw God!”

Zij die uiteindelijk op de berg Sion zullen staan, en die nu de weg van de Heer bereiden door die goede berichten te brengen, worden allen geadviseerd on als het ware op een hoge berg te gaan, en hun stemmen tezamen op te heffen zonder enige vrees dan ook, om tot de steden van Juda (tot de kerken overall) te verkondigen om de weg van de Heer te bereiden en te zeggen: “Aanschouw uw God.” {2TG9: 6.1}

Jes.40:10—“Zie, de Here God zal komen met een sterke hand, en Zijn arm zal voor Hem heersen; ziet, Zijn loon is bij Hem, en Zijn werk voor Hem.”

De arm van de Heer die voor Hem heerst {regeert}, moet een voorstelling zijn van degenen door wie Hij werkt (Jes.51:9), van degenen die met Hem zullen staan op de berg Sion (Openb.14:1),–de Kerk, vlekkeloos en zonder bedrog {leugen}. “Want de kinderen Israels zullen vele dagen verblijven zonder een koning, en zonder een vorst, en zonder een offer, en zonder een beeld, en zonder een efod, en zonder terafim; daarna zullen de kinderen Israels terugkeren, en zoeken de Here, hun God, en David, hun koning; en zullen de Here vrezen en Zijn goedheid, in de laatste dagen” Hos.3:4,5. {2TG9: 6.2}

De boodschappers van het uur moeten ook verkondigen dat het loon van de Heer (leven in eeuwigheid) bij Hem is, maar dat Zijn werk nog steeds voor Hem ligt, het nog voltooid moet worden. {2TG9: 6.3}

6

Jes.40:11—“Hij zal Zijn kudde weiden als een herder: Hij zal de lammeren met Zijn arm vergaderen, en hen aan Zijn boezem dragen, en zal hen die met jongen zijn zachtjes leiden.”

Deze zorg voor Zijn volk zal gevoeld worden wanneer Zijn arm voor Hem regeert. Dan zal Hij het heft in handen nemen over Zijn werk, en over Zijn volk, zoals een herder zorgt voor een kudde. Hij zal opersoonlije zorg beoefenen over allen, jong en oud desgelijks. {2TG9: 7.1}

Jes.40:12—“ Wie heeft de wateren met de holte van Zijn hand gemeten, en van de hemel met de span de maat genomen, en het stof der aarde  in een maat ingesloten, en de bergen in een waag gewogen, en de heuvels in een weegschaal?”

Aangezien er niemand anders is dan God zelf die al deze dingen kan dien? En aangezien Hij Zelf de leigding zal nemen over Zijn Eigen kudde,  dan weten wij dat Zijn zorg over hen niet te evenaren zal zijn. En waarom zouden wij die tijd niet bespoedigen? {2TG9: 7.2}

Jes.40:13,14—“Wie heeft de Geest des Heren bestuurd, en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen? Met wie heeft Hij raad gehouden, en wie heeft Hem  onderricht, en Hem in het pad des rechts  geleerd, en aan Hem de weg der verstandhouding geleerd?”

Wij weten dat de Geest Die tot alle Waarheid en alle kennis leidt Zelf niet door enig mens geleid of onderwezen wordt.  Waarom zouden wij daarom ons afhankelijk stellen van enig mens dat is afgescheiden van Inspiratie, om een oordeel te vellen over geinspireerde Waarheid? Het Woord geeft aan dat niet alleen de mens maar ook de natien als niets zijn: {2TG9: 7.3}

Jes.40:15-17—”Ziet, de natien zijn

7

als een druppel van een emmer, en als een stofje van de weegschaal; Hij neemt de eilanden op als een zeer klein ding. En de Libanon is niet voldoende om te branden, en het gedierte daarvan is niet voldoende tot brandoffer. Alle natien zijn als niets voor Hem ; en zij worden bij Hem geacht minder dan niets, en ijdelheid.”

Wanneer wij ons realiseren dat de natien op aarde in vergelijkling met Gods macht als niets zijn, dat noch de ceder noch de dieren van de Libanon voldoende zijn voor zelfs een brandoffer, zullen wij net zo gauw alle mensen, inclusief onszelf, als onbeduidend zien, en zo waardeloos als stof. Dan zullen wij onze afhankelijkheid van Hem zo belangrijk en zo volledig zien als de afhankelijkheid van een zuigeling van zijn ouders. {2TG9: 8.1}

Jes.40:19,20—“Met wie zult gij God vergelijken? Of welke gelijkenis zult gij op Hem toepassen?”

Dit is nu een vraag die een ieder met zijn eigen verstand moet beantwoorden. {2TG9: 8.2}

Jes.40:19,20—“De werkmeester smelt een gesneden beeld, en de goudsmid overtrekt het met goud, en giet er zilveren ketenen aan. Hij die zo verarmd is dat hij geen offerande heeft, kiest een boom uit die niet zal verrotten; hij zoekt zich een listige werkmeester om een gesneden beeld te bereiden, dat niet bewogen zal worden.”

In deze verzen wordt getoond hoe dwaas de mensen zijn: Zij stoppen niet om te bedenken dat hoewel een stuk hout goed kan zijn voor brandstof, toch wanneer de mens probeert om een gelijkenis van God ervan te maken, het slechts dwaasheid is en om ervoor neer te knielen, is verlagend en godslasterend. {2TG9: 8.3}

8

Jes.40:21-26—“Hebt gij niet geweten? Hebt gij niet gehoord? Is het u niet verteld van den beginne? Hebt gij niet verstaan van de grondlegging der aarde af? Hij is het, Die op de cirkel der aarde zit, en de inwoners daarvan zijn als sprinkhanen;  Die de hemelen uitspant als een gordijn, en ze uitbreidt als een tent, om te bewonen ; die de vorsten te niet maakt; Hij maakt de richters der aarde tot ijdelheid. Ja, zij zullen niet geplant worden; , ja, zij zullen niet gezaaid worden; ja, hun stam zal geen wortel schieten in de aarde; en ook zal Hij op hen blazen, en zij zullen verwelken, en de stormwind zal hen als een stoppel wegnemen. Met wie zult gij Mij dan vergelijken, of zal Ik gelijk zijn? Zegt de Heilige. Heft uw ogen op omhoog, en izet, Wie deze dingen geschapen heeft; Die in getal hun heer voortbrengt; Die ze alle bij name roept, door de grootheid van Zijn macht, omdat Hij sterk is in macht; niet een faalt.”

Aangezien God groter is dan de menselijke verbeelding kan doorgronden, waarom stellen de mensen zich dan zo weinig afhankelijk van Hem,–en zo veel van hun eigen woorden? Het is waar, dat wij niet feitelijk neerknielen voor een beeld, maar we kunnen wel andere doen die even afgodisch zijn.Inderdaad, als dat niet het geval was, dan zouden deze vermaningen niet tot ons zijn gekomen door dezde tijdig-geopenbaarde profetie. {2TG9: 9.1}

Jes.40:27-31—“Waarom zegt gij: O Jakob, en spreekt: O Israel, mijn weg  is voor de Here verborgen, en mijn recht gaat aan mijn God voorbij? Hebt gij niet geweten? Hebt gij niet gehoord,. Dat de eeuwige God, de Here, de Schepper van de einden der aarde, niet verzwakt, noch moede is? Er is geen doorgronding aan Zijn verstand. Hij geeft kracht aan de zwakken, en aan hen

9

die geen macht hebben, vermeerdert Hij de sterkte. Zelfs de jongen zullen verzwakken en moede zijn, en de jongelingen zullen volkomen vallen; maar zij die de op de Here wachten, zullen hun kracht vernieuwen; zij zullen oplopen met vleugels als arenden; zij zullen lopen, en niet moede worden; zij zullen wandelen, en niet verzwakken.”

Is het niet verwonderlijk dat de Kerk, die door de eeuwen heen tot zo ver is gekomen, nu de allereerste grondbeginselen van haar geloof geleerd moet worden? {2TG9: 10.1}

Jes.41:1,2—“Zwijgt voor Mij, O eilanden; en laat het volk hun kracht vernieuwen: laat ze toetreden, laat ze dan spreken; laat ons samen ten gerichte naderen; Wie  de wekte rechtvaardige  op uit het oosten , riep hem op zijn voet, gaf de natien voor zijn aangezicht, en maakte dat hij over koningen heerste? Hij gaf ze als stof voor zijn zwaard, en als gedreven stoppel voor zijn boog.”

Het vernieuwen van hun krachten betekent het wegdoen van de zonde, en het nader  tot God komen, betekent om van Hem te leren.  Na dit gedaan te hebben, moeten zij dan anderen uitnodigen om tot het gericht te komen. De natien zullen tot die tijd zwijgen, en dan zullen zij zeggen: “Komt en laat ons opgaan tot de berg des Heren, en tot het huis van de God Jakobs; en Hij zal ons van Zijn wegen leren, en wij zullen in Zijn paden wandelen ; want uit Sion zal de wet voortgaan, en en het woord des Heren uit Jeruzalem.” Micha 4:2. {2TG9: 10.2}

Het is daarom ons werk om de weg voor de Heer te bereiden voor de verzameling van het volk. {2TG9: 10.3}

Jes 41:3-5—“Hij joeg hen na, en trok veilig door, zelfs dor de weg die Hij met Zijn voeten niet had

10

begaan.  Wie heeft dit  tot stand gebracht en gedaan, de geslachten roepende van den beginne? Ik, de Here, de eerste , en met de laatste, Ik ben Dezelfde. De eilanden zagen het, en vreesden; de einden der aarde waren bevreesd, naderden, en kwamen toe.

Deze verzen tonen duidelijk aan dat de openbaring van Gods macht overal gevoeld zal worden. {2TG9: 11.1}

Jes.41:6—“Zij hielpen een ieder zijn naaste, en een ieder zei tot zijn broeder: Hebt goede moed.”

Gods volk zal waarlijk hun naaste helpen. De dwazen zullen desondanks op dwaze wijze handelen, en zullen doorgaan in hun afgoderij. {2TG9: 11.2}

Jes.41:7-10—Aldus bemoedigde de timmerman de goudsmid, en hij die glad maakt met de hamer , hij die het ambeeld gelad maakt, zeggende: Het is gereed voor het smeden: en hij bevestigde het met spijkers, opdat het niet zou bewegen. Maar gij, Israel, zijt Mijn dienstknecht, Jakob, die Ik gekozen heb, het zaad van Abraham, Mijn vriend. Gij, die ik heb genomen van de einden der aarde, en u geroepen uit de voornaamste mannen daarvan, en tot u heb gezegd: Gij zijt Mijn dienstknecht; Ik heb u uitverkoren, en u niet weggeworpen. Vreest gij niet; want Ik ben met u: wees niet angstig; want Ik ben uw god: Ik zal u versterken; ja, Ik zal u helpen; ja, Ik zal u steunen met de rechterhand van Mijn gerechtigheid.”

Gods beloften aan Zijn dienstknechten staan zeker. Laat ons nu beslag op hen leggen. Wij zullen nooit zo een goede gelegenheid vinden als wij vandaag hebben. Morgen zal het te laat zijn; wij kunnen beter beantwoorden terwijl God {nog} pleit. {2TG9: 11.3}

11

Jes.41:11,12—“Ziet, zij allen die tegen u ontstoken waren zullen beschaamd en verward zijn; zij zullen als niets zijn; en zij die met u vechten zullen omkomen. Gij zult ze zoeken, en zal ze niet vinden, namelijk hen die met  u twistten: zij die tegen u strijden zullen als niets zijn, en als een nietig ding.”

Nu hebben wij de gelegenheid om alles te doen wat wij kunnen voor degenen die ons tegenstaan, want hier worden wij duidelijk verteld dat als zij doorgaan met hun vijandigheid, zij zullen omkomen. {2TG9: 12.1}

Jes.41:13—“Want de Here, uw God, zal uw rechterhand vasthouden, zeggende tot u: Vrees niet; Ik zal u helpen.”

Als wij als volk niet bang zijn, waareom dan al deze smekingen en bemoedigingen? Waarom de aansporingen om onze angsten uit te werpen? {2TG9: 12.2}

Jes.41:14,15—“Vrees niet, gij worm Jakob, en gij mannen Israels; Ik zal U helpen, zegt de Here, en uw Verlosser, de Heilige Israels. Zie, Ik zal u een nieuwe, scherp dorsend werktuig, dat tanden heeft, maken: gij zult de Bergen dorsen, en ze klein slaan, en zult de heuvels maken als kaf.”

Het dorsen van de bergen (koninkrijken) betekent het tarwe (heiligen) uit hen weghalen. Daarom worden de dienstknechten van God hier een nieuw werktuig beloofd, anders dan ieder andere die ooit tevoren is gebruikt; dat is, de inzameling van de heiligen in de oogsttijd zal volbracht worden op een manier die men niet heeft gedroomd, –tegengesteld tot iedere menselijke voornemen. Dit werktuig zal tanden hebben; het zal plotseling het tarwe van de stro scheiden en het kaf uitblazen. Christus, “Wiens wan is in  Zijn hand,

12

…zal Zijn dorsvloer grondig reinigen, en Zijn tarwe in de schuur vergaderen; maar Hij zal het kaf verbranden met onuitblusbaar vuur.” Matt.3:12. Om deze zaak zijn wij geroepen, en voor dit groot en voornaam werk moeten wij de weg bereiden. {2TG9: 12.3}

Jes.41 :16,17—Gij zult ze wannen, en de wind zal ze wegnemen, en de stormwind zal ze verstrooien ; en gij zult u verheugen in de Here, en in de Heilige Israels zult u zich beroemen. Wanner de armen en behoeftigen water zoeken, en er is geen, en hun tong varzwakt van dorst,  dan zal Ik, de Here, hen horen ; Ik, de God Israels, zal hen niet verlaten.

Ja, het kaf zal uitgeblazen worden en de stormwind zal het wegnemen om verbrand te worden met verterend vuur. Maar Gods volk zal zich verblijden in de Heer, en hun armen zal Hij troosten. {2TG9: 13.1}

Jes.41:18–“Ik zal rivieren op hoge plaatsen openen, en fonteinen in het midden der valleien; Ik zal de woestijn tot een waterpoel maken, en het dorre land tot waterbeken.”

De late regen zal, zoals wij hier zien, overbloedig zijn. Het zal rivieren, beken, en poelen maken waar dat niet wordt verwacht. Dit alles is een voorspelling van een grote oogst, zelfs uit de verlaten gebieden—uit de heidense landen. “Hierna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natien, en geslachten, en volken, en talen, staande voor de troon, en voor het Lam, bekleed zijndee met witte klederen, en palmtakken in hun handen. Openb.7:9. {2TG9: 13.2}

Jes.41 :19–Ik zal in de woestijn de cederboom, de sittimboom, en de mirteboom, en de olieboom planten ; Ik zal in de wildernis stellen de denneboom,

13

de pijnboom, en de busboom tezamen.

God zal het land van de heidenen mooi maken met mensen die Christelijke karakters hebben en genadegaven die zo schoon zijn als de mirtel de olie, de den, de pijnboom, en de busboom tezamen. Er is niets in de wereld vandaag dat de mens hoop en gedachte des vredes kan geven dan deze beloften van God. {2TG9: 14.1}

Jes.41:20-24—Opdat zij mogen zien, en weten, en overdenken, en tezamen verstaan, dat de hand des Heren zulks gedaan, en de Heilige Israels het geschapen heeft. Brengt uw zaak voor, zegt de Here; brengt uw gegronde bewijsredenen naar voren, zegt de Koning van Jakob. Laat hen ze voortbrengen, en ons tonen wat er zal gebeuren; laat hen de vorige dingen tonen, wat zij zijn, opdat wij ze mogen overdenken, en het laatste einde van ze weten ; of ons de dingen verkondigen die zullen komen. Toon de dingen aan die hierna zullen komen, opdat wij mogen weten dat gij goden zijt; ja, doet goed , of doet kwaad, opdat wij onthutst mogen zijn, en het tezamen zien. Ziet, gij zijt niets, en uw werk van niets; en een gruwel is hij, die u verkiest.

Hier is een uitdaging voor al onze tegenstanders. Laat hen u vertellen wat hierna zal gebeuren, als zij dat kunnen, of laat ze het verleden vertellen als ze dat willen, zo daagt God hen uit. Aldus kunnen zij nu weten dat zij als niets zijn, en degenen die verkiezen hen te volgen, zelfs zij zullen een gruwel voor Hem zijn. {2TG9: 14.2}

Jes.41:25—“Ik heb een verwekt van het noorden, en hij zal komen: Van de opgang der zon zal hij Mijn naam aanroepen; en hij zal komen over vorsten als over vijzel, en gelijk een pottenbakker het leem treedt.”

14

Deze, die in de profetie vermeld, komt ergens uit het noorden van het Beloofde Land. Hij roept de Heer vroeg aan—zo vroeg als bij de opgang van de zon.  Ook komt hij over vorsten als over vijzel, en zoals de pottenbakker het leem treedt. “In de dagen van deze koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten…het zal al deze koninkrijken aan stukken breken en verteren.” Dan.2:44. {2TG9: 15.1}

Jes.41:26—“Wie heeft van den beginne verkondigd, opdat wij het mogen weten? En voor de tijd, opdat wij mogen zeggen: Hij is rechtvaardig? Ja, er is niemand, die aantoont, ja , er is niemand die verkondigt, ja, er is niemand die uw woorden hoort.”

Is er iemand die ooit deze dingen aan de mensen verkondigde?, vraagt de Heer. Dan beantwoordt Hij Zijn Eigen vraag : “Ja, er is niemand, die aantoont, ja , er is niemand die verkondigt, ja, er is niemand die uw woorden hoort.” {2TG9: 15.2}

Jes.41:27,28—De eerste zal tot Sion zeggen: Zie, ziet ze aan; en Ik zal aan Jeruzalem een geven die goede berichten brengt. Want ik zag toe, en er was geen raadgever, opdat die, wanneer ik naar ze vroeg, Mij een woord kon antwoorden.”

Wanneer God zijn volk bezoekt met deze goede berichten, vindt Hij niemand onder zijn dienstknechten om dit werk te doen, en geen raadgever onder hen om een antwoord te geven op deze dingen! Desondanks moeten wij alles doen wat wij kunnen om hen te doen ontwaken. Wij moeten het Woord verhogen, Zijn volk troosten, en de weg bereiden zodat Hij een nieuw dorsend werktuig van ons kan maken. {2TG9: 15.3}

15

—–0—–

Ashamed of Jesus!{Schamen over Jezus!}

Jesus, and shall it ever be,{Jezus, en zal het ooit zo zijn,}

A mortal man ashamed of Thee?{Een sterfelijk mens, beschaamd over U zijn ?}

Ashamed of Thee, whom angels praise,{Beschaamd over U, die de engelen prijzen,}

Whose glories shine through endless days?Wiens heerlijkheden door eindeloze dagen heen schijnen?}

Ashamed of Jesus! sooner far {Schamen over Jezus! Het zij eerder verre}

Let evening blush to own a star;{Laat de avond blozen om een ster te bezitten ;}

He sheds the beams of light divine {Hij giet de stralen van goddelijk licht}

O´er this benighted soul of mine.{Over deze, mijn onwetende ziel.}

Ashamed of Jesus! Just as soon {Schamen over Jezus! Net zo gauw}

Let midnight be ashamed of noon; {Laat de middernacht beschaamd zijn over de middag;}

`T was midnight with my soul till He, {‘t Was middernacht in mijn ziel totdat Hij,}

Bright Morning Star, bade darkness flee.{Blinkende Morgenster, de duisternis gebood te vlieden.}

Ashamed of Jesus! that dear Friend {Schamen over Jezus!die kostbare Vriend}

On whom my hopes of heaven depend! {Van wie mijn hoop op de hemel afhangt!}

No; when I blush, be this my shame {Nee; wanneer ik bloos, dat dit mijn schande mag zijn}

That I no more revere His name.{Dat ik niet meer Zijn naam vereer.}

Ashamed of Jesus! yes, I may{Schamen over Jezus!ja, dat kan ik}

When I´ve no guilt to wash away;{Wanneer ik geen schuld heb om weg te wassen;}

No tear to wipe, no good to crave,{Geen traan om te wissen, geen goed om te begeren,}

No fears to quell, no soul to save.{Geen angsten te onderdrukken, geen ziel te redden.}

Till then, –nor is my boasting vain,–{Tot dan,–is mijn roemen ook niet ijdel(vergeefs)-}

Till then I boast a Saviour slain;{Tot dan roem ik op een geslagen Verlosser;}

And O, may this my glory be,{En O, moge dit mijn roem zijn,}

That Christ is not ashamed of me!{Dat Chistus Zich niet schaamt over mij!}

—-Joseph Grigg

16

2 TIJDIGE GROETEN 10

BLOEIENDE TAKKEN, GEEN ZIJTAKKEN

Aan De Broeders In Omloop

Lezing door V.T. Houteff,

Predikant der D.Zevende-Dags Adventisten

Mt.Carmel Kapel

Waco, Texas

In zoverre er vaak aan ons wordt gevraagd wat de “D”  in de Tijdige Groeten betekent in verband met de naam “Zevende-Dags Adventisten,” zullen wij proberen dit uit te leggen. De “D” staat voor Davidiaanse. De uitgevers gebruiken, in plaats van de naam volledig uit te drukken, vaak de afgekorte vorm “D” wanneer de ruimte beperkt is. {2TG10: 17.1}

In wezen zijn wij Zevende-Dags Adventisten. Sinds de leidinggevende broeders van het Kerkgenootschap der ZevendeDags Adventisten de toevoeging tot de Derde Engel Boodschap (Early Writings, blz.277{Eerste Geschriften, blz.331,332}) verwierpen op de zelfde manier waarop de Joden het evangelie van Christus afwezen, en zoals de populaire kerken de boodschappen die daarna volgden afwezen, zijn wij in wezen altijd Zevende-Dags Adventisten gebleven. Wij zijn gescheiden van de moederkerk doordat de “lauwe” broeders met instemming van de meerderheid ons het lidmaatschap hebben ontzegd, en een bewaking bij de kerkdeuren hebben geplaatst om ervan verzekerd te zijn dat wij de de kerken niet konden binnengaan op de Sabbatdag. Natuurlijk hebben zij deze dingen gedaan om  ons ertoe te dwingen om de geopenbaarde Waarheid van de Heer te verzaken, en ook om degenen die de Tegenwoordige Waarheid aanvaardden, en degenen die de boodschap van het uur voor zichzelf konden onderzoeken en aannemen, angst in te boezemen. Er zou geen andere reden kunnen zijn om ons weg te zenden. {2TG10: 17.2}

Aangezien wij de door-God-gezonden “voedsel op zijn tijd” niet de rug konden toekeren, werden wij

17

 vanzelfsprekend genoodzaakt om Davidiaanse toe te voegen aan de naam Zevende-Dags Adventisten, zodat wij niet beschuldigd zouden worden van een verkeerde voorstelling. Wij hebben ons echter nooit gescheiden van het kerkgenootschap.  Als volk bezoeken wij nog steeds de kerken van de genootschap, wanneer wij niet worden tegengehouden om binnen te gaan. {2TG10: 17.3}

Ons werk is nauwgezet {gericht} binnen onze kerkgenootschap zoals Johannes’ en Christus’ werk dat was binnen hun kerkgenootschap. Onze fundamentele geloofspunten zijn daarom dezelfde als die van het kerkgenootschap, met uitzondering van de toegevoegde leerstellende waarheden die de toegevoegde boodschap ons brengt. De omstandigheden hebben ons daarom in een situatie geplaatst die hetzelfde is als die van de apostelen: Ook hun fundamentele geloofspunten waren eveneens de fundamentele geloofspunten van de Joden, en ter toevoeging tot dezen, hadden zij het Evangelie van Christus. {2TG10: 18.1}

Om smaad te werpen op, en om de mensen met vooroordeel te doen staan tegenover de door-de-hemel gezonden boodschap, noemt de tegenpartij ons op ironische wijze “zijtakken.” Juist hun uitdrukking tegen ons, echter, bewijst dat wij gelijk hebben en zij het verkeerd hebben. Ware het niet voor de “zijtakken”, dan zou de Christelijke kerk nooit tot stand zijn gekomen, –neen, zelfs niet de Protestantse kerken, noch ook de Zevende-Dags Adventisten. {2TG10: 18.2}

God zij dank dus dat wij de vastberadenheid hadden om geen vlees tot onze arm te stellen (niet het woord van de priesters en rabbijnen aan te nemen, als het ware, maar een kijk te nemen, om persoonlijk te weten wat Waarheid is) en de smaad te weerstaan zoals degenen dat deden die ons zijn voorgegaan. {2TG10: 18.3}

Hier is het  waarop de verklaring van de profeet Jesaja op passende wijze en tijdig van toepassing is: “ Ja, de waarheid ontbreekt; en hij die van het kwade wijkt, maakt zichzelf tot een prooi: en de Here zag het, en het mishaagde Hem,

18

 dat er geen recht was.” Jes.59:15. {2TG10: 18.4}

De waarheid van de zaak is echter, dat de zogenaamde zijtakken slechts bloeiende takken zijn. En laat ons altijd gedenken dat zoals een boom sterft wanneer het faalt om een bloeiende tak te geven ieder seizoen, zo zal ook de kerk dat doen wanneer zij faalt om gelijke tred te houden met de voortschrijdende Waarheid van de Hemel. Zelfs de wereld weet dat de bloeiende takken altijd de kerk levend en vrij hebben gehouden, en dat bloeiende takken dat altijd zullen doen. Daarom voelen wij ons enorm vereerd om bloeiende takken te zijn, in plaats van slapende knoppen. {2TG10: 19.1}

Ja, het is een grote eer om vervolgd, bespot , en mishandeld te worden om Christus’ wil en Zijn Waarheid. Alzo verklaart Jezus: “Zalig zijt gij, wanneer men u zal haten, en wanneer zij u zullen afscheiden van hun gezelschap, en u zullen smaden,  en uw naam als kwaad uitwerpen, om de Zoon des mensen. Verblijdt u in die dag, en springt van vreugde: want zie, uw loon is groot in de hemel; want op gelijke wijze hebben hun vaders gedaan aan de profeten.” Lukas 6:22,23{KJV}{2TG10: 19.2}

“Hoort het Woord des Heren, gij die voor Zijn Woord beeft; uw broeders, die u haatten, die u uitwerpen om Mijns Naams wil, zeggen: Laat de Here verheerlijkt worden; doch Hij zal verschijnen tot uw vreugde, en zij zullen beschaamd worden.” Jesaja 66:5{KJV}. {2TG10: 19.3}

“En koningen zullen uw voedstervaders zijn, en hun koninginnen uw voedstermoeders; zij zullen zich voor u buigen met hun aangezicht ter aarde, en het stof van uw voeten aflikken; en gij zult weten dat ik de Here ben; want zij die op Mij wachten zullen niet beschaamd worden. {2TG10: 19.4}

“Zal de prooi van de machtige weggenomen worden, of de rechtmatige gevangene verlost worden ? Doch alzo zegt de Here: Zelfs de gevangenen van de machtige zullen

19

weggenomen worden, en de prooi van de vreselijke verlost worden: want Ik zal met hem twisten die met u twisten, en Ik zal uw kinderen redden.” Jesaja 49:23-25.{KJV}{2TG10: 19.5}

Het is duidelijk te zien dat degenen die de waarheid-gelovende broeders uit hun midden uitwerpen, het op bevel van de Boze doen, want zij die rekening houden met het bevel van de Heer, werpen zelfs het “onkruid” niet uit. Zij weten dat het reinigingswerk voor de kerk alleen de engelen toebehoort. {2TG10: 20.1}

“Toen zag ik de derde engel. Mijn vergezellende engel zei: ‘Vreselijk is zijn werk. Ontzagwekkend is zijn missie. Hij is de engel die het tarwe moet onderscheiden van dhet onkruid, en het tarwe voor de hemelse graanschuur moet verzegelen of binden. Deze dingen zouden beslag moeten leggen op het gehele verstand, de gehele aandacht..’” –Early Writings, blz.118{Eerste Geschriften, blz….}. {2TG10: 20.2}

“Wederom, is het koninkrijk der hemelen gelijk aan een net, dat in de zee was geworpen, en van allerlei soort verzamelde; welke zij, toen het vol was, aan de oever trokken, en neerzaten, en het goede in vaten verzamelden, maar het kwade wegwierpen. Alzo zal het zijn bij het einde van de wereld; de engelen zullen uitgaan, en de goddelozen afscheiden van onder de rechtvaardigen, en zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. “ Matt.13:47-30. {2TG10: 20.3}

Dus, hetzij wij gelijk of hetzij wij het verkeerd hebben, wij weten dat de werken van de broeders niet in overeenstemming zijn met de Heer. {2TG10: 20.4}

De grondleggers van het Christelijk geloof gaven hun leven terwille van de Waarheid, waarom zouden wij dat niet doen? {2TG10: 20.5}

Om nu te beoordelen of  wij wel of geen Zevende-Dags Adventisten zijn,  laat mij voor u stellen onze fundamentele

20

 geloofspunten uit het boekje: “Fundamentele Geloofspunten en Gids.” Hier zult u opmerken dat de gehele lijst van fundamentele geloofspunten is geciteerd uit het jaarboek van het Z.D.A-kerkgenootschap. En waarom?—eenvoudigweg omdat hun geloofspunten ook onze geloofspunten zijn. Dan zult u de toegevoegde leerstellende waarheden opmerken die daarop volgen. {2TG10: 20.6}

FUNDAMENTELE GELOOFSPUNTEN DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAGS ADVENTISTEN

Opkomende in 1930 van binnen in het kerkgenootschap der Zevende Dags Adventisten (“de kerk der Laodiceeërs”), is het Davidiaanse Zevende Dags Adventistische genootschap altijd toegewijd geweest aan het profetisch werk (voorspeld in Jesaja 52:1) van de voorbereiding van de Laodiceese kerk, de laatste met “het onkruid” onder “het tarwe,” op de laatste verkondiging van het evangelie “in de gehele wereld.” Matt. 24:14. {2TG10: 21.1}

Dit Genootschap houdt zich, gemeenschappelijk met het kerkgenootschap der Zevende Dags Adventisten,”aan bepaalde fundamentele geloofspunten, waarvan de voornaamste kenmerken, tezamen met enkele Bijbelse verwijzingen, waarop deze zijn gebaseerd,” oorspronkelijk als hiernavolgend worden opgesomd: {2TG10: 21.2}

  1. Dat de Heilige Schriften van het Oude en het Nieuwe Testament ontstaan zijn door inspiratie Gods en een alleszins voldoende openbaring bevatten van Zijn wil ten opzichte der mensen en het enige onfeilbare richtsnoer zijn voor het geloof en het gedrag zijn (1Tim.3:15-17). {2TG10: 21.3}
  2. Dat de Godheid of Drie-eenheid bestaat uit de Eeuwige Vader, een persoonlijk, geestelijk Wezen, almachtig, alomtegenwoordig, alwetend,

21

oneindig in wijsheid en liefde; de Here Jezus Christus, de Zoon van de Eeuwige Vader, door Wie alle dingen werden geschapen en door Wie de redding van de verloste scharen vervuld zal worden; de Heilige Geest, de derde Persoon der Godheid, de grote weder barende macht in het werk der verlossing (Matt. 28:19). {2TG10: 21.4}

  1. Dat Jezus Christus inderdaad God is, in natuur en wezen overeenkomende met de Eeuwige Vader. Hoewel Hij Zijn Goddelijke natuur behield, nam Hij de natuur van het menselijk geslacht aan en leefde als zodanig op deze aarde, openbaarde in Zijn leven ons ten voorbeeld, de beginselen der gerechtigheid, bewees Zijn verhouding tot God door vele machtige wonderen, stierf voor onze zonden aan het kruis, werd opgewekt uit de dood, en voer ten hemel naar de Vader, waar Hij als Middelaar voor ons leeft (Joh. 1:1,14; Hebr. 2:9-18; 8:1,2; 4:14-16; 7:25). {2TG10: 22.1}
  2. Dat een ieder, om de zaligheid (of verlossing) te verkrijgen, de wedergeboorte moet ondergaan, wat een algehele verandering leven en karakter door de herscheppende macht Gods door het geloof in de Here Jezus Christus inhoudt (Joh. 3:16; Matt.18:3; Hand. 2:37-39). {2TG10: 22.2}
  3. Dat de doop een instelling is van de Christelijke kerk en volgen moet op berouw en vergeving der zonden. Door deze te ondergaan, toont men geloof in de dood, begrafenis, en wederopstanding van Christus; dat de juiste wijze van de doop geschiedt door onderdompeling (Rom. 6:1-6; Hand. 16:30-33). {2TG10: 22.3}
  4. Dat de wil van God wat betreft het zedelijk gedrag, is vastgesteld in Zijn wet der tien geboden. Dat deze hoogst zedelijke, onveranderlijke

22

 beginselen zijn, bindend voor alle mensen door alle tijden heen (Ex. 20:1-17). {2TG10: 22.4}

  1. Dat het vierde gebod van deze onveranderlijke wet de viering vraagt van de Sabbat op de zevende dag. Deze heilige instelling is tegelijkertijd een herinnering aan de schepping en een teken van heiligmaking, een teken van de rust van de gelovige van zijn eigen werken der zonde en zijn ingaan in de zielenrust, die Jezus beloofde aan diegenen, die tot Hem komen (Gen. 2:1-3; Ex. 20:8-11; 31:12-17; Hebr. 4:1-10). {2TG10: 23.1}
  2. Dat door de wet der tien geboden de kennis der zonde is, waarvan de bezoldiging (of het loon) de dood is. De wet kan de overtreder niet van zijn zonde redden, noch hem de kracht verlenen om hem voor zonde te bewaren. In oneindige liefde en genade wijst God een weg, waardoor dit kan geschieden. Hij stelt een Plaatsvervanger aan en wel Christus de Rechtvaardige, om in de plaats van de mens te sterven, want Hij heeft “Hem, die geen zonde gekend heeft, tot zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem”(2 Kor. 5:21). Wij worden gerechtvaardigd niet door gehoorzaamheid aan de wet, maar door de genade in Christus Jezus. Door Christus aan te nemen wordt de mens verzoend met God, gerechtvaardigd door Zijn bloed voor de zonden van het verleden en gered van de macht der zonde door de inwoning van Christus. Aldus wordt het Evangelie “de kracht Gods tot zaligheid (dit is verlossing of eeuwige behoudenis) voor een ieder die gelooft.” Deze ervaring wordt gewrocht (of tot stand gebracht)door de goddelijke inwerking van de Heilige Geest, Die van zonde overtuigt en leidt tot Hem, die de zonde op Zich neemt; vervolgens de zondaar in verbondsbetrekking tot zich brengt, de wet van God in zijn hart schrijft en door de bekwaam makende kracht van de inwonende Christus zijn leven in overeenstemming brengt met de goddelijke beginselen. De eer en verdienste van

23

 deze wonderlijk veranderring komen algeheel Christus toe (1 Joh. 3;4; Rom 7:7; 3:20; Efe. 2:8-10; 1 Joh. 2:1,2; Rom. 5:8-10; Gal. 2:20; Efe. 3:17; Hebr. 8:8-12). {2TG10: 23.2}

  1. Dat God alleen onsterfelijkheid bezit (1 Tim. 6:16). De sterfelijke mens bezit een natuur, onafscheidelijk verbonden met de zonde en de dood. Het eeuwige leven is de gave Gods door het geloof in Christus (Rom. 6:23). “Die de Zoon heeft, heeft het leven”(1 Joh. 5:12). Onsterfelijkheid wordt gegeven aan de rechtvaardigen bij de tweede komst van Christus, wanneer de gerechtvaardigde doden zullen opstaan uit het graf en de levende rechtvaardigen veranderd zullen worden om de Here te ontmoeten. Dan zullen de getrouwen “onsterfelijkheid”aandoen (1 Kor. 15:51-55). {2TG10: 24.1}
  2. Dat de mens in zijn dood van niets bewust is. Dat alle mensen, zowel goede als boze, in het graf blijven van af hun dood tot aan de opstanding (Pred. 9:5,6; Psalm 146:3,4; Joh. 5:28,29). {2TG10: 24.2}
  3. Dat er een opstanding zal zijn, zowel van de rechtvaardigen als van de onrechtvaardigen. De opstanding van de rechtvaardigen zal plaatsvinden bij de tweede komst van Christus, de opstanding der onrechtvaardigen zal duizend jaren later plaatsvinden, na het einde van het millennium (Joh. 5:28,29; 1 Tess. 4:13-18; Openb. 20:5-10). {2TG10: 24.3}
  4. Dat de onboetvaardigen (dit zijn zij die geen berouw hebben van hun zonden en ze niet beleden hebben) met inbegrip van Satan, die de aanstichter van de zonde is, door het vuur van de grote dag, geheel vernietigd zullen worden, zodat het zal zijn alsof zij nooit bestaan hadden. Aldus zal Gods heelal gereinigd worden van zonde en zondaren (Rom. 6:23; Mal. 4:1-3; Openb. 20:9,10; Obadja 16). {2TG10: 24.4}
  5. Dat er in de Bijbel geen profetisch tijdvak

24

voorkomt, dat doorloopt tot de tweede Advent, maar dat het langste profetische tijdvak, vermeld in Dan. 8:14, eindigde in 1844, het tijdstip wanneer het heiligdom gerechtvaardigd, of in rechte staat hersteld (of zoals de “King James”vertaling het zegt: “gereinigd”) zal worden. {2TG10: 24.5}

  1. Dat het ware heiligdom, waarvan de tabernakel op de aarde een voorbeeld was, de tempel Gods in de hemel is, waarvan Paulus in Hebr. 8 en volgende hoofdstukken spreekt, en waarvan de Here Jezus, als onze Hogepriester, de Bedienaar is; en dat het priesterlijk werk van onze ere het tegenbeeld is van het werk der Joodse priesters van de vorige bedeling; dat dit hemelse heiligdom gereinigd wordt aan het einde van de 2300 dagen van Dan. 8:14; dat deze reiniging, evenals in het schaduwbeeld, een werk van het oordeel is, beginnende met Jezus’ ingang in de tweede afdeling van het hemels heiligdom, doende daar een werk, dat afgeschaduwd was in de aardse tabernakel op de grote Verzoendag. Dit werk van het oordeel in het hemelse heiligdom begon in 1844. Het einde van dit werk zal ook het einde van de genadetijd der mensen zijn. {2TG10: 25.1}
  2. Dat God, in overeenstemming met de wijze, waarop Hij altijd met het mensdom handelde, door het te waarschuwen voor komende gebeurtenissen, die hun toekomstig lot zouden beslissen (Amos 3:6,7), in deze tijd van het oordeel, de nadering van de tweede komst van Christus aankondigt; verder dat dit werk gesymboliseerd wordt door de drie engelen van Openb. 14, en dat hun drievoudige boodschap een hervormingswerk weergeeft, dat een volk moet voorbereiden om Hem te ontmoeten bij Zijn komst. {2TG10: 25.2}
  3. Dat de tijd van de reiniging van het heiligdom, welke samenvalt met het tijdvak van de

25

verkondiging van de boodschappen van Openbaring 14, een tijd is van het onderzoekend oordeel, in de eerste plaats ten aanzien van de doden, en in de tweede plaats ten aanzien van de levenden. In dit onderzoekend oordeel moet worden uitgemaakt, wie van de myriaden (of menigten) slapenden in de stof der aarde, waardig zijn om del te hebben aan de eerste opstanding en wie van de levende scharen waardig zijn om in een ondeelbaar ogenblik te worden veranderd (1 Pet. 4:17,18; Dan. 7:9,10; Openb. 14:6,7; Luk. 20:35). {2TG10: 25.3}

  1. Dat de volgelingen van Christus een godvruchtig volk moeten zijn, die niet de wereldse stelregels aannemen, niet wandelen op de onrechtvaardige wegen der wereld, zich niet aan haar zondige vermaken overgeven, noch haar dwaasheden vergoelijken. Dat de gelovige zijn lichaam moet stellen tot een tempel van de Heilige Geest, en dat hij derhalve zich ook netjes, zedig en onopvallend moet kleden. Verder dat hij in eten en drinken en in heel zijn gedrag, zijn leven zo zal inrichten, als een volgeling van de ootmoedige en nederige Meester betaamt. Dit zal de gelovige er toe leiden om zich te onthouden van alle bedwelmende dranken, van tabak en andere verdovende middelen en zich los te maken van alle ziel en lichaam verontreinigende gewoonten en praktijken (1 Kor. 3:16,17; 9:25; 10:31; 1 Tim. 2:9,10; 1 Joh. 2:6). {2TG10: 26.1}
  2. Dat het Goddelijk beginsel betreffende tienden en offeranden ter ondersteuning van het Evangeliewerk, een erkenning inhoudt, dat God een eigendomsrecht bezit op ons leven en dat wij rentmeesters zijn, die Hem verantwoording schuldig zijn betreffende alles, wat Hij ons als bezit gegeven heeft (Lev. 27:30; Mal. 3:8-12; Matt. 23:23; 1 Kor. 9:9-14; 2 Kor. 9:6-15). {2TG10: 26.2}
  3. Dat God in Zijn gemeente de gaven van de Heilige Geest geplaatst heeft, zoals ze genoemd worden in 1

26

 Kor. 12 en Efeze 4. Dat deze gaven in hun werking in overeenstemming zijn met de goddelijke beginselen van de Bijbel, en gegeven zijn om de heiligen te vervolmaken, voor het werk der bediening, tot stichting van het lichaam van Christus ( Openb.12:17; 19:10; 1 Kor. 1:5-7). {2TG10: 26.3}

  1. Dat de tweede Komst van Christus de zalige hoop der gemeente is, de grote climax van het Evangelie en het verlossingsplan. Zijn komst zal letterlijk, persoonlijk en zichtbaar zijn. Vele belangrijke gebeurtenissen zullen met Zijn wederkomst samenvallen, zoals de opstanding der doden, de verdelging der goddelozen, de reiniging der aarde, de beloning der rechtvaardigen en de oprichting van Zijn eeuwige Koninkrijk. De bijna algehele vervulling van de verschillende profetische geschiedsbeschrijvingen, in het bijzonder die, welke men aantreft in de boeken Daniël en de Openbaring, en de heersende toestanden op lichamelijke, maatschappelijk, industrieel, politiek en godsdienstig gebied, tonen aan, dat Jezus’ komst “nabij is, voor de deur.” De juiste tijd van die gebeurtenis is niet voorzegd. De gelovigen worden vermaand bereid te zijn, “want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen” ( Luk. 21:25-27; 17:26-30; Joh.14:1-3; Hand. 1:9-11; Openb. 1:7; Hebr. 9:28; Jak. 5:1-8; Jo.l 3:9-16; 2 Tim. 3:1-5; Dan. 7:27; Matt. 24:36,44). {2TG10: 27.1}
  2. Dat Christus’ heerschappij gedurende de duizend jaren het tijdvak beslaat tussen de eerste en de tweede opstanding, gedurende welke tijd de heiligen uit alle eeuwen met hun gezegende Verlosser in de hemel zullen verblijven. Aan het einde van de duizend jaren zal de Heilige Stad met al de heiligen op de aarde nederdalen. De goddelozen, opgewekt in de tweede opstanding, zullen opkomen over de breedte der aarde, met Satan aan het hoofd, om

27

de legerplaats der heiligen te overweldigen, maar dan zal vuur van God uit de hemel nederdalen en hen verslinden. In deze vuurzee, die Satan en zijn heir (zijn volgelingen) vernietigt, zal de aarde herschapen en gereinigd worden van de gevolgen van de vloek. Aldus zal Gods heelal gezuiverd worden van de zonde en van alles, waaraan zonde kleeft (Openb. 20; Zach. 14:1- 4; 2 Pet. 3:7-10). {2TG10: 27.2}

  1. Dat God alle dingen nieuw zal maken. De aarde, zal voor eeuwig de woonplaats van ‘s Heren heiligen zijn. De belofte aan Abraham gegeven, dat door Christus, hij en zijn zaad de aarde door de eindeloze eeuwen heen zouden bezitten zal vervuld worden. “Het koningschap, de macht en de grootheid der koninkrijken onder de ganse aarde zal gegeven worden aan het volk van de heiligen des Allerhoogsten; Zijn koningschap is een eeuwig koningschap, en alle machten zullen het dienen en gehoorzamen.” Christus, de Here, zal boven allen regeren “en elk schepsel, in de hemel en op de aarde en onder de aarde en op de zee en alles wat daarin is,”zal lof en eer en heerlijkheid en kracht toekennen aan “Hem, die op de troon zit, en aan het Lam in alle eeuwigheid”( Gen. 13:14-17; Rom. 4:13; Hebr. 11:8-16; Matt. 5:5; Jes. 35; Openb. 21:1-17; 5:13; Dan. 7:27).—Jaarboek van het Kerkgenootschap der Zevende Dags Adventisten, 1940 Editie, blz. 5-8. {2TG10: 28.1}

TER TOEVOEGING tot deze fundamentele geloofsstellingen waaraan het zich overeenkomstig houdt met het Kerkgenootschap der Zevende Dags Adventisten, gelooft het Davidiaanse Genootschap: {2TG10: 28.2}

  1. Dat de profetische gaven van de Z.D.A. Kerk (door de tussenpersoon waardoor de kerk in 1844 tot stand kwam en gedurende 70 jaren gevoed en in stand gehouden wordt) ophield

28

  1. zich te manifesteren in 1915 en niet opnieuw werd gemanifesteerd dan in 1930. Het ophouden en opnieuw manifesteren zijn te vergelijken met het ophouden ervan in het Oude Testament en het opnieuw manifesteren van deze gaven in het Nieuwe Testament. {2TG10: 29.1}
  2. Dat de tegenwoordige manifestatie word vastgesteld overeenkomstig de 430-jarige profetie van Ezechi.l 4, en dat het de “toevoeging” is die verwacht wordt in Eerste Geschriften (E.G.), blz. 332 / Early Writings (E.W.) p. 277. {2TG10: 29.2}
  3. Dat het opnieuw wordt gemanifesteerd in het afsluitingswerk voor de kerk om de verzegeling van de 144.000 dienstknechten van God teweeg te brengen (3 Testimonies p. 266), en om kracht en nadruk te geven ( E.G. blz. 331,332 / EW. p. 277) aan de Derde Engel Boodschap (Openb. 14:6-11) zodat de 144.000 gesterkt mogen zijn om het afsluitingswerk voor de wereld te volbrengen en al hun broeders te verzamelen uit alle natiën (Jes. 66:19, 20; Openb. 18:4). {2TG10: 29.3}
  4. Dat de vernietiging van het onkruid temidden van de eerste vruchten der levenden (Matt. 13:30, 48, 49; Eze. 9:6, 7) resulteert in de reiniging van de kerk. {2TG10: 29.4}
  5. Dat onmiddellijk daarna, de engelen de vier winden zullen loslaten (Openb. 7:1-3), waaruit voortvloeit de tijd der benauwdheid en het opstaan van Michaël Die daarvan zal bevrijden, allen, wier namen geschreven staan in het Boek des Levens van het Lam (Dan. 12:1). {2TG10: 29.5}
  6. Dat het loslaten van de vier winden door de engelen om over de vier hoeken der aarde te waaien (Openb. 7:1), niet een vooruitzicht is op een wereldoorlog, maar eerder een wereldwijd dekreet is, opgelegd door heel Babylon door het beest met het beeld, en dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie

29

“het beeld” aanbidt (Openb. 13:15-17). {2TG10: 29.6}

  1. Dat daarna, de tijd van Jakobs benauwdheid (Jes. 30:7) voor de 144.000 zonen van Jakob, logischerwijs volgt op hun weg naar huis (Gen. 32:1, 24) naar het land hunner vaderen (Eze. 36:28; 37:21, 25). {2TG10: 30.1}
  2. Dat de voorafgaande gebeurtenis zal maken dat de namen van de 144.000 zullen worden veranderd zoals bij hun vader Jakob (Gen. 32:28), en als een lichaam een nieuwe naam zullen ontvangen welke de mond des HEREN zal noemen (Jes. 62:2). {2TG10: 30.2}
  3. Dat deze gebeurtenissen zullen resulteren in het oprichten van het Koninkrijk (Dan. 2:44; Jes. 2:1-4; Micha 4; Eze. 37), waarin de 144.000, zij die het Lam volgen “waar Hij ook heengaat” (Openb. 14:4), met Hem zullen staan op de berg Zion (Openb. 14:1), waar zij de “vermogens der heidenen zullen ontvangen” (Jes. 60:5, 11). {2TG10: 30.3}
  4. Dat met deze reeks van gebeurtenissen de Luide Roep van de engel zal volgen die de aarde verlicht met zijn heerlijkheid (Openb. 18:1), terwijl die andere stem roept: “Kom uit van haar Mijn volk, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen.” (Openb. 18:4). {2TG10: 30.4}
  5. Dat als reactie op deze oproep, vele nati.n zullen zeggen: “Kom, en laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande Zijn wegen en opdat wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem.” (Micha 4:2) {2TG10: 30.5}
  6. Dat de Stem zal ophouden met roepen wanneer al de gelovigen zullen zijn vergaderd uit

30

 alle nati.n. Dan zullen “de dagen komen, zegt de HERE God, dat lk een honger zal zenden in het land — geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar om de woorden des HEREN te horen. Dan zullen zij zwerven van zee tot zee, en van het noorden naar het oosten, zij zullen heen en weer snellen om het woord des HEREN te zoeken, maar zullen het niet vinden.” (Amos 8:11, 12). {2TG10: 30.6}

  1. Dat dan zal volgen de ontbinding van de wereldwijde organisatie van het beeld van het beest (Openb. 19:1-3), de afsluiting van het onderzoekend oordeel der levenden (Openb. 15:5-8), het einde van de genadetijd (Openb. 22:11), en de uitstorting van de laatste plagen over de goddelozen. (Openb. 16). {2TG10: 31.1}
  2. Dat onder de zevende plaag, de legerscharen toegerust voor de slag van Harmagedon zullen strijden tegen, en zullen worden gedecimeerd (gestraft) door, de hemelse legerscharen (6 Testimonies p. 406), en dat Christus zal verschijnen in al Zijn heerlijkheid, de overgebleven goddelozen vernietigend, de rechtvaardige doden opwekkend (1 Tess. 4:15-17), en het millennium (= de periode van 1000 jaren) inleiden (Openb. 20:5). {2TG10: 31.2}
  3. Dat gedurende een korte tijd (Openb. 20:3), honderd jaren (Jes. 65:20), na het millennium, de goddelozen weer zullen leven en dan uiteindelijk zullen worden vernietigd door vuur (Openb. 20:9), waarna alle dingen zullen worden vernieuwd en Gods oorspronkelijk plan op volmaakte wijze in vervulling zal gaan in een onafgebroken eeuwigheid van hemelse vreugde (Openb. 21:4). {2TG10: 31.3}

31

— 000 —

 

>