fbpx

Deel 1 Tijdige Groeten Nrs. 36, 37, 38

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrustVol.1 Nr. 36

Plaatje

Troost U, Troost U Mijn Volk

GEBEDSVOORLEZING

De Smalle, Opwaartse Weg

Ik zal lezen uit: “Gedachten van de berg der Zaligsprekingen,” beginnend op bladzijde 122 met de tweede alinea: {1TG36: 2.1}

“De smalle, steile weg die leidde naar huis en rust gaf Jezus een sprekend beeld van de weg van de Christen. Het pas, dat Ik voor u bestemd heb, zegt Hij, is smal; de poort is moeilijk binnen te gaan; want de gulden regel sluit alle trots en zelfzucht uit. Er bestaat inderdaad een bredere weg; maar het einde daarvan is de ondergang. Indien ge het pas van het geestelijk leven beklimt, moet u voortdurend stijgen, want het is een weg die naar boven leidt. U moet met de minderheid meegaan, want de meerderheid zal het pad kiezen dat naar beneden leidt. {1TG36: 2.2}

“Het gehele mensdom kan langs de weg naar de dood gaan, mat al hun wereldgezindheid, al hun zelfzucht, al hun trots, oneerlijkheid en zedelijk verval. Er is ruimte om toe te geven aan zijn neigingen, om datgene te doen dat zijn eigenliefde hem ingeeft. Om het pad in te slaan dat ten verderve leidt, behoeft u niet naar de weg te zoeken; want de poort is wijd, en de weg is breed, en uw voeten vinden vanzelf de weg naar het pad dat ten dode leidt.” {1TG36: 2.3}

We zouden moeten bidden voor kracht om ons in staat te stellen van de brede weg af te keren, van het volgen van onszelf—de weg waar we ons zelf vanaf onze geboorte bevinden. We zouden moeten bidden om te kiezen voor de smalle weg met de enkelen, om met alle zekerheid te weten dat de smalle, opwaartse weg leidt naar huis en naar vrede. {1TG36: 2.4}

2

TROOST U, TROOST U MIJN VOLK

LEZING DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 12 APRIL 1947

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Vorige week hebben we het bestuderen van het vijfendertigste hoofdstuk van het boek Jesaja beëindigd. En daar, zoals meteen gezien kan worden, de hoofdstukken 36-39, het onderwerp van de profetie van Jesaja onderbreken met historische gegevens, zullen we vervolgen waar Inspiratie de draad oppakt in hoofdstuk 40 met een tedere smeekbede aan Gods boodschapdragende volk: {1TG36: 3.1}

Jes. 40: 1, 2–  “Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem, en roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat haar ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des Heeren, dubbel ontvangen heeft voor al haar zonden.”

Vers 2, laat geen twijfel over dat Inspiratie spreekt tot een volk in de laatste der dagen,–de dagen waarin oorlog, pelgrimstochten en gevangenschap van Gods vermoeide volk worden tot stand gebracht. Het dubbele ontvangen hebbend voor hun zonde en opstandigheid, is hun ongerechtigheid vergeven en zullen ze nu gauw bevrijd worden. U kunt het zich niet veroorloven om deze geruststellende boodschap over het hoofd te zien. U moet niet nalaten u gereed te maken, want dat is de reden dat het nu ontzegeld wordt en vrij aan u wordt gebracht. Bereidt u voor om uw God te ontmoeten is de hoofd gedachte. {1TG36: 3.2}

Jes. 40: 3—Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg den Heeren, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God.”

3

Het is waar, vers drie vond zijn vervulling in het werk van Johannes de Doper; maar de verzen daaraan voorafgaand en ook de verzen volgen, zijn beslist van toepassing op het volk in de laatste dagen en slechts gedeeltelijk op het volk in de dagen van Johannes. Daarom staat de waarheid krachtig dat de directe vervulling van dit hoofdstuk gevonden wordt in onze tijd, zodoende het werk van Johannes tot een voorbeeld van ons werk makend—Johannes zijn werk het type, de onze het antitype. {1TG36: 4.1}

De “wildernis” en de “woestijn” (Jes. 40 : 3) in tegenstelling tot de “wijngaard” zegt het huis van Juda letterlijk en antitypisch: “De stem des roependen in het land van de ongelovigen, dat zegt: Bereidt den weg den Heeren, maakt recht in de ongelovige wereld een baan voor onzen God.” {1TG36: 4.2}

Jes. 40: 4— “Alle dalen zullen verhoogd worden, en alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden; en wat krom is, dat zal recht, en wat hobbelachtig is, dat zal tot een vallei gemaakt worden.”

Om deze baan recht te maken, is “de stem”, als het ware de dalen aan het verhogen, door alle bergen en heuvelen te snijden en de hobbelachtige plaatsen neer te malen; dat wil zeggen iedere hindernis moet en zal verwijderd worden, de heiligen zullen verzameld worden ongeacht waar zij wonen. {1TG36: 4.3}

Jes. 40: 5—  En de heerlijkheid des Heeren zal geopenbaard worden; en alle vlees te gelijk zal zien, dat het de mond des Heeren gesproken heeft.

Dit zal geschieden zodra de baan gereed is gemaakt. {1TG36: 4.4}

Jes. 40: 6-8—“Een stem zegt: Roep! En hij zegt; Wat zal ik roepen? Alle vlees is gras, en al zijn goedertierenheid

4

 als een bloem des velds. Het gras verdort, de bloem valt af; maar het Woord onzes Gods bestaat in der eeuwigheid.”

“De stem” verkondigt dat allen gras zijn, dat al de goedheid in de mens is als de bloemen des velds, maar het Woord van God bestaat in der eeuwigheid. Het moet dan zo wezen, dat de mens blind is voor deze werkelijkheden, anders zouden ze er niet aan herinnert hoeven te worden. Het moet zo wezen dat ze vertrouwen op vlees, in plaats van op het Woord van God en Zijn Geest. {1TG36: 5.1}

Jes. 40: 9-11—“O Sion, gij verkondigster van goede boodschap, klim op een hogen berg: o Jeruzalem, gij verkondigster van goede boodschap, hef uw stem op met macht, hef ze op , vrees niet, zeg den steden van Juda: Zie hier is uw God! Ziet, de Heere Heere zal komen tegen den sterkte en Zijn arm zal heersen; ziet Zijn loon is bij Hem, en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Hij zal Zijn kudden weiden gelijk een herder; Hij zal de lammeren in Zijn armen vergaderen, en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtjes leiden.”

We zien, dat de boodschap welke dit hoofdstuk bevat, niet een boodschap is die gepredikt dient te worden aan de wereld, maar aan de steden van het antitypische Juda, de kerk. En zij die het verkondigen zijn burgers van het antitypische Sion en Jeruzalem, leden van de kerk. Zonder vrees zullen ze hun stemmen verheffen met kracht. {1TG36: 5.2}

Ze zullen uitleggen dat het volk dat God gebruikt om Zijn werk gedaan te krijgen,”Zijn arm” is; dat zij voor Hem moeten heersen; dat Zijn loon bij Hem is, en Zijn arbeidsloon voor Zijn aangezicht; dat Hij Zijn kudde zal weiden, en met Zijn arm (met Zijn kerk) zal Hij de lammeren (de pas bekeerden) vergaderen en hen in het Koninkrijk dragen. {1TG36: 5.3}

5

Jes. 40: 12-20— “Wie heeft de wateren met zijn vuist gemeten, en van de hemelen met de span de maat genomen, en heeft met een drieling het stof der aarde begrepen, en de bergen gewogen in een waag, en de heuvelen in een weegschaal? Wie heeft den Geest des Heeren bestierd, en wie heeft Hem als Zijn raadsman onderwezen? Met wien heeft Hij raad gehouden, die Hem verstand zou geven, en Hem zou leren van het pad des rechts, en Hem wetenschap zou leren, en Hem zou bekend maken den weg des veelvoudigen verstands? Ziet, de volken zijn geacht als een druppel van een emmer, en als een stofje van de weegschaal; ziet Hij werpt de eilanden henen als dun stof! En de Libanon in niet genoegzaam om te branden, en zijn gedierte is niet genoegzaam ten brandoffer. Alle volken zijn als niets voor Hem; en zij worde bij Hem geacht minder dan niet, en ijdelheid. Bij wien dan zult gij God vergelijken, of wat gelijkenis zult gij op Hem toepassen? De werkmeester giet een beeld, en de goudsmid overtrekt het met goud, en giet er zilveren ketenen toe. Die verarmd is, dat hij niet te offeren heeft, die kiest een hout uit, dat niet verrotte; hij zoekt zich een wijzen werkmeester, om een beeld te bereiden, dat niet wankele.”

Zij die onwetend zijn over God gelijken Hem aan iets. Maar de grote vraag is, waaraan gelijken wij Hem—aan iets, hoewel er geen gelijkenis van Hem is? {1TG36: 6.1}

Jes. 40: 21-26—“Weet gijlieden niet? Hoort gij niet? Is het u van den beginne aan niet bekend gemaakt! Hebt gij op de grondvesten der aarde niet gelet? Hij is het, Die daar zit boven den kloot der aarde, en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen; Hij is het, die de hemelen uitspant als een dunnen doek, en breidt ze uit als een tent, om te bewonen. Die de vorsten te niet maakt; de richters der aarde maakt Hij tot ijdelheid. Ja, zij worden niet geplant, ja zij worden niet gezaaid, ja hun afgehouwen

6

 stam wortelt niet in de aarde; ook als Hij op hen blazen zal, zo zullen zij verdorren, en een stormwind zal hen als een stoppel wegnemen. Bij wien dan zult gijlieden Mij vergelijken, dien Ik gelijk zij? Zegt de Heilige. Heft uw ogen op omhoog, en ziet, Wie deze dingen geschapen heeft; die in getal hun heir voortbrengt; Die ze alle bij name roept, vanwege de grootheid Zijner krachten, en omdat Hij sterk van vermogen is; er wordt er niet een gemist.”

Oh, wat een grote God is onze God! En hoe langzaam zijn wij om Zijn beloften te bevatten. Hoe langzaam zijn wij om Hem volledig de leiding over ons te laten nemen, net zoals Hij de leiding heeft over de sterren. {1TG36: 7.1}

Jes. 40: 27—“Waarom zegt gij dan, o Jakob! En spreekt, o Israel! Mijn weg is voor den Heere verborgen, en mijn recht gaat van mijn God voorbij?

Gods volk vergist zich kennelijk betreffende Zijn kennis van hun wegen. {1TG36: 7.2}

Jes. 40: 28-31—“Weet gij het niet? Hebt gij niet gehoord, dat de eeuwige god, de Heere, de Schepper van de einder der aarde, noch moede noch mat wordt? Er is geen doorgronding van Zijn verstand. Hij geeft den moeden kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien, die geen krachten heeft. De jongen zullen moede en mat worden, en de jongelingen zullen gewisselijk vallen; Maar dien den Heere verwachten zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen lopen, en niet moede worden; zij zullen wandelen, en niet mat worden.”

Deze verzen leggen uit dat Gods volk al deze dingen dient te weten, voordat ze het recht verdienen

7

 om in Zijn Heilige Koninkrijk te wandelen. En wat een wonderbaarlijk voorrecht is van ons, als we slechts op de Heere wachten, als we slechts oprecht en trouw blijven aan Zijn Woord. Dan zal Hij onze kracht vernieuwen als de arenden; we zullen lopen, en niet moede worden; we zullen wandelen en niet mat worden. {1TG36: 7.3}

Terwijl de grote en geduchte dag des Heren snel nadert, en ons reeds verteld is wat te doen om ons gereed te maken, hoeven we in niets te kort te schieten. “Zekerlijk, Zijn heil is nabij degenen,die Hem vrezen, opdat in ons land eer wone…De waarheid zal uit de aarde spruiten, en gerechtigheid zal van den hemel neder zien. Ook zal de Heere het goede geven; en ons land zal zijn vrucht geven. De gerechtigheid zal voor Zijn aangezicht henengaan, en Hij zal ze zetten op den weg Zijner voetstappen.” Ps. 85 : 10-14 {1TG36: 8.1}

Wat een geruststellende boodschap is dit! Verbaast iemand zich waarom de Almachtige dringend beveelt: “Troost u, troost u, Mijn volk.” {1TG36: 8.2}

8

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrust

      Vol.1 Nr. 37

Plaatje

 Het Einde van Uw Lange en Moeizame Rei

HET EINDE VAN UW LANGE EN MOEIZAME REIS

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 19 APRIL 1947

  1. CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Ons onderwerp van deze middag wordt gevonden in het eenenvijftigste hoofdstuk van Jesaja, beginnend met het eerste vers.

“Hoort naar Mij, gij, die de gerechtigheid najaagt, gij die den Heere zoekt! Aanschouwt den rotssteen, waaruit gijlieden gehouwen zijt, en de holligheid des bornputs, waaruit gij gegraven zijt. Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara, die ulieden gebaard heeft….”Jes. 51: 1.2.

In dit hoofdstuk spreekt God tot de afstammelingen van Abraham, tot een generatie dat de gerechtigheid najaagt. We moeten nu in de tijdslijn de exacte generatie, die Inspiratie hier aanspreekt vinden.

Is het, het volk van de tijd van Mozes? Van Jesaja’s tijd? Van de tijd van de Apostelen? Van onze tijd? Of van een andere tijd? Als dit hoofdstuk aan ons gericht is, dan moet onze behoefte om het te bestuderen, en onze belang daarin, aanzienlijk groter zijn dan het anders zou zijn. De informatie die wij zoeken wordt gevonden in vers zeventien–

“Waak op, waak op, sta op, Jeruzalem! Gij, die gedronken hebt van de hand des Heeren den beker Zijner grimmigheid; den droesem van den beker der zwijmeling hebt gij gedronken, ja uitgezogen.” Jes. 51:17.

9

Dit vers openbaart dat God spreekt tot een volk dat door al de verzoekingen is gegaan—tegenspoed, gevangenschap en vervolging werden hen toebedeeld om te doorstaan, vanwege hun zonden en ongehoorzaamheid— ze hebben gedronken van de droesem van de beker der zwijmeling en hebben deze zelf uitgezogen. Te lange laatste was er geen droesem meer in de beker. Dit kan natuurlijk niet gezegd worden van het volk in de tijd van Mozes, nog in de tijd van Jesaja, nog minder in de tijd van de Apostelen. Het kon niet gezegd worden tegen geen enkel volk in geen enkele tijd dan aan diegene die aan de tijd gekomen zijn van hun bevrijding, van begeerte, vrees en onzekerheid, welke zij hebben geschapen door zonde en opstandigheid. Hun Heilige roep om te ontwaken, echter, openbaart dat hoewel de tijd van bevrijding is aangebroken, ze toch in een diepe geestelijke slaap zijn- onwetend over de goede tijdingen.

“Alzo zegt de Heere, de Heere en uw God, Die Zijns volks zaak twisten zal; Zie, Ik neem den beker der zwijmeling van uw hand, den droesem van den beker Mijner grimmigheid; gij zult dien voortaan niet meer drinken.”Jes. 51: 22.

God, ziet u, spreekt duidelijk een volk aan dat reeds al de bestraffing heeft ontvangen die ze moesten krijgen en ten slotte bepleit Hij hun zaak. Dit kan  in geen enkele tijd gezegd worden van geen enkel volk tot nu toe. Hoe weten wij dat de tijd hier is en dat de Heer nu tot ons spreekt ? We weten het vanwege het feit dat deze lang verborgen profetieën over het onderwerp nu voor de eerste keer ontvouwd zijn, en onder de aandacht gebracht. Nu zijn we gereed om het hoofdstuk vers voor vers te bestuderen.

Jes. 51: 1, 2–“Hoort naar Mij, gij, die de gerechtigheid najaagt, gij die den Heere zoekt! Aanschouwt den rotssteen, waaruit gijlieden gehouwen zijt, en de holligheid des bornputs, waaruit gij gegraven zijt. Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara, die ulieden gebaard heeft; want Ik riep hem,

 10

toen hij nog alleen was, en Ik zegende hem; en Ik vermenigvuldigde hem.”

 God geeft Zijn volk van vandaag het advies om naar Hem te luisteren. Zij zijn het die trachten gerechtigheid te verkrijgen, zij die de Heer zoeken, en die verlangen om een herleving en hervorming onder hen te hebben. Ze worden nu aangespoord om de rotssteen te aanschouwen, waaruit ze zijn gehouwen, en het hol en de put, waaruit ze zijn gegraven. {1TG37: 11.1}

We moeten niet tot de conclusie komen dat de joden de enige nakomelingen van Abraham zijn. Zij die fortuinlijk genoeg zijn om deze openbaring tot hen gebracht te hebben, zijn het volk. Er is geen andere veilige gevolgtrekking als God zorgt dat de profetieën geschreven worden, verzegeld, en dan ontzegeld naar Zijn wil en op de aangewezen tijd. De joden, zijn daarom niet de enigen nakomelingen van Abraham. Om te weten te komen wie deze zoekers naar gerechtigheid werkelijk zijn, zijn er verschillende genealogische feiten te overwegen: (1) Alleen de burgers van het koninkrijk van Juda (het twee-stammen koninkrijk, Juda en Benjamin) ontvingen de titel Joden. (2) Die van het tien-stammen koninkrijk (het koninkrijk van Israel) waren onder de natiën verstrooid en verloren totaal hun identiteit. (3) De Christelijke kerk is zelf een zijtak van de Joodse kerk en natie—de Apostelen en hun volgelingen, tot circa 35 na Christus waren allen joden. Toen was het dat wederom een menigte Joden haar identiteit verloor door zichzelf “Christenen” te noemen. Naar vergelijking hebben slechts een paar joden van het Koninkrijk van Juda, hun nationale titel: jood behouden. {1TG37: 11.2}

De afstammelingen van de vroeg-Christelijke joden en de afstammelingen van de tien stammen, moeten tot een grote ontelbare schare zijn toegenomen, langs de tijdsstroom, want Abrahams zaad zou zijn als het zand

11

van de zee voor menigten. Het is daarom duidelijk dat de enkele geïdentificeerde joden van vandaag niet de enige afstammelingen van Abraham zijn, maar dat vele van de heidenen van Abraham zijn. Aangezien deze verwarde situatie bestaat, kan bijna niemand werkelijk met zekerheid zeggen dat hij niet een van Abrahams kinderen is. We weten niet zeker, wie wie is. God echter, heeft een volmaakte genealogisch verslag bijgehouden, want Hij zegt: “Ik zal Rahab en Babel vermelden, onder degenen, die Mij kennen; ziet, de Filistijn, en de Tyriër, met de Moor, deze is aldaar geboren. En van Sion zal gezegd worden: Die en die is daarin geboren; en de Allerhoogste Zelf zal haar bevestigen. De Heere zal hen rekenen in het opschrijven der volken, zeggende: Deze is aldaar geboren. Selah.” Ps. 87: 4-6. {1TG37: 11.3}

Bovendien, hoewel iemand van heidense afkomst is, als hij Christus oprecht aanvaard wordt hij door zijn geestelijke geboorte van het zaad van Abraham, want Inspiratie zegt, “En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de belofte erfgenamen.”Gal. 3: 29. De kinderen van Abraham die hier toegesproken worden, moeten daarom niet gezocht worden onder de geïdentificeerde ongelovige joden, maar onder de heidenen. Zij worden aangemoedigd om te zien op Abraham en Sara, en te bedenken dat toen God Abraham riep, hoewel hij alleen was, hij niettemin gehoorzaamde, en God zegende hem: dat ondanks al de ogenschijnlijk onmogelijkheden met beide hem en Sara, Hij hem vermenigvuldigde. Stel dat u persoonlijk en alleen geroepen werd door Zijn woord, zoals Abraham geroepen was, om alleen te staan voor de Waarheid en gerechtigheid, zou u een held zijn voor God zoals Abraham was, of zou u doen zoals de afvallige Judas Iskariot deed?

Als we niet bevoorrecht waren om te kiezen zoals Abraham,

12

zou God ons niet herinnert hebben aan de ervaring van Abraham. We worden duidelijk gezegd de moed niet te verliezen, maar om vertrouwen in God te hebben, want het is Zijn voornemen om ons te zegenen en te vermenigvuldigen, zoals Hij onze voorouders, Abraham en Sarah heeft gezegend en heeft vermenigvuldigt. De reden die Hij geeft voor het zegenen van ons zoals Hij hen gezegend had, is deze:

Jes. 51: 3—“Want de Heere zal Sion troosten, Hij zal troosten al haar woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als Eden, en haar wildernis als den hof des Heeren; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en een stem des gezangs.”

 Het middelpunt van de Schriften is de herbouw van Sion, en dat is onze zorg.

 Jes. 51: 4, 5—“Luistert naar Mij, Mijn volk! En Mijn lieden, neigt naar Mij het oor! Want een wet zal van Mij uitgaan, en Ik zal Mijn recht doen rusten tot een licht der volken. Mijn gerechtigheid is nabij. Mijn heil trekt uit, en Mijn armen zullend e volken richten; op Mij zullen de eilanden wachten, en op Mijn arm zullen zij hopen.”

Wij worden gevraagd om te luisteren naar de Heer omdat een wet en een recht van hem uit zullen gaan. Deze zullen een “licht voor het volk” zijn. “Wederom, zegt de Heer: “En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des Heeren zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des Heeren, tot het huis van den God Jakobs; opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en dat wij wandelen in Zijn paden; want uit Sion zal de wet uitgaan, en des Heeren woord uit Jeruzalem. En Hij zal rechten onder de heidenen,

13

en bestraffen vele volken; en zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden, en hun spiesen tot sikkelen; het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen geen oorlog meer leren.” Jes. 2: 2-4.

De wet zal uitgaan, wanneer de berg (Koninkrijk) van het huis van de Heer is vastgesteld op de top van de bergen (koninkrijken) en wanneer Het verheven is boven de heuvelen. Dan zal het “licht” zorgen dat de berispte volken naar de berg des Heren zullen toevloeien. En tevens, in plaats van hun spaden te slaan tot zwaarden, en hun sikkelen tot spiesen (Joel 3: 10), zullen ze hun zwaarden slaan tot spaden en hun spiesen slaan tot sikkelen. “Het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen geen oorlog meer leren.” Jes. 2: 4.

Om te zeggen: “Mijn gerechtigheid is nabij,” en “Mijn heil trekt uit,” betekend te zeggen dat het heil hier was, maar dat gerechtigheid op het punt staat te komen. En dat is waar!

Wat is de “arm” van de Heer dat het volk richt? Dit zullen we zien wanneer we lezen:

Jes. 51: 9-10—“Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, Gij arm des Heeren! Ontwaak als in de verledene dagen, als in de geslachten van ouds; zijt Gij het niet, Die Rahab uitgehouwen hebt, Die den zeedraak verwond hebt? Zijt Gij het niet, Die de zee, de wateren des groten afgronds, droog gemaakt hebt? Die de diepten der zee gemaakt hebt tot een weg, opdat de verlosten daardoor gingen?”

 Hoe onlogisch zou het voor God zijn om te proberen Zichzelf te doen ontwaken, alsof Hij, of Zijn eigen arm slaapt! Dit vers toont aan dat Hij de Exodus Beweging

14

Zijn arm noemt. En terecht, omdat God Zijn werk doet met Zijn dienstknechten. Zijn dienstknechten zijn daarom Zijn arm, en zij zullen het volk richten (regeren), en het volk zal op hen vertrouwen.

Jes. 51: 6—“Heft ulieder ogen op naar den hemel, en aanschouwt de aarde beneden; want de hemel zal als een rook verdwijnen, en de aarde zal als een kleed verouden, en haar inwoners zullen van gelijken sterven; maar Mijn heil zal in eeuwigheid zijn, Mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden.”

 We worden noodzakelijkerwijs eraan herinnert dat alle anderen verloren zullen gaan, maar zij die Gods heil en Zijn gerechtigheid zullen verkrijgen zullen voor altijd bestaan.

Jes. 51: 7— “Hoort naar Mij, gijlieden die de gerechtigheid kent, gij volk in welks hart Mijn wet is! Vreest niet de smaadheid van den mens, en voor hun smaadredenen ontzet u niet.”

 Zij die Zijn gerechtigheid kennen, het volk aan wie deze Waarheid is geopenbaard en die Zijn wet in hun hart hebben, zullen duidelijk te lijden hebben onder smaadheden en beschimpingen van mensen, maar ze worden aangemoedigd niet te vrezen. En wat zal het einde zijn van hun tegenstanders? – Hier is het antwoord:

Jes. 51: 8—“Want de mot zal ze opeten als een kleed, en het schietwormpje zal ze opeten als wol; maar Mijn gerechtigheid zal in eeuwigheid zijn, en Mijn heil van geslacht tot geslachten.”

 We hebben op pijnlijke wijze medelijden met onze Laodiceaanse broeders die op zo een boze en blinde wijze tegen ons zijn.

Jes. 51: 9-10—“Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, Gij arm

 15

 des Heeren! Ontwaak als in de verledene dagen, als in de geslachten van ouds; zijt Gij het niet, Die Rahab uitgehouwen hebt, Die den zeedraak verwond hebt? Zijt Gij het niet, Die de zee, de wateren des groten afgronds, droog gemaakt hebt? Die de diepten der zee gemaakt hebt tot een weg, opdat de verlosten daardoor gingen?”

 Als Zijn volk niet in slaap was, wat voor nut zou het hebben om hen te roepen om te ontwaken? We zijn blij dat God Zelf ons opwekt en ons ronduit verteld dat zoals onze voorvaderen grote dingen hebben gedaan, wij, ook, als de “arm” des Heren nog grotere dingen dan hun kunnen en zullen doen.

Jes. 51: 11—“Alzo zullen de vrijgekochten des Heeren wederkeren, en met gejuich tot Sion komen: en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen; vreugde en blijdschap zullen zij aangrijpen, treuring en zuchting zullen wegvlieden.”

 God zij dank dat Hij niet alleen Zijn volk doet ontwaken, en ervoor zorgt dat ze zingen terwijl ze in Sion marcheren, maar dat Hij ook in staat is hun zorgen en geweeklaag voor altijd te verwijderen. Hij is wel degelijk in staat om eeuwige blijdschap op hun hoofden te plaatsen.

Jes. 51: 12—“Ik, Ik ben het, Die u troost; wie zij gij dat gij vreest voor den mens, die sterven zal? En voor eens mensen kind , dat hooi worden zal?”

 In een poging ons te tonen hoe belachelijk het is om mensen te vrezen die zullen sterven zoals het gras onder onze voeten dot, benadrukt Inspiratie in dit vers de beloofde vertroostingen van Jes. 51: 11. Het moet zo wezen dat de vrees van de mens groot is. Nu we Gods Woord en troost hebben, laten wij alleen Hem vrezen, Die allen gevreesd dient te worden.

16

Jes. 51: 13—“En vergeet den Heere, Die u gemaakt heeft, Die de hemelen heeft uitgebreid, en de aarde gegrond heeft, en vreest geduriglijk den gansen dag, vanwege de grimmigheid des benauwers, wanneer hij zich bereidt om te verderven? Waar is dan de grimmigheid des benauwers?”

 Wanneer we beginnen mensen te vrezen, vergeten we God precies op dat moment. De vraag: Waar is de grimmigheid des benauwers? Toont aan dat er in werkelijkheid geen is, dat het allen maar gebluf is.

Jes. 51: 14,15—De omzwevende gevangene zal haastelijk los gelaten worden; en hij zal in den kuil niet sterven, en zijn brood zal hem niet ontbreken. Want Ik ben de Heere, uw God, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen, Heere der heirscharen is Zijn Naam.”

 Ja, de hoop van de gevange voor hun bevrijding, maar God hoopt niet dat de zee zich uit zichzelf zal scheiden, Hij scheidt het door Zijn wil en zorgt ervoor dat Zijn volk door het droge land gaat.

Jes. 51: 16—“En Ik leg Mijn woorden in uw mond, en bedek u onder de schaduw Mijner hand; om den hemel te planten, en om de aarde te gronden, en om te zeggen tot Sion: Gij zijt Mijn volk.”

 Hier hebben we God’s eigen verklaring, dat de woorden die wij spreken, de woorden van Waarheid zijn die door Hem aangegeven zijn. Bovendien, verzekert Hij ons dat Zijn hand, Zijn toezicht (zorg) en bedekking rondom ons is; dat door deze middelen Hij de hemelen kan planten, de fundamenten van de aarde kan leggen en tegen Sion zeggen,”Gij zijt Mijn volk.”

Jes. 51: 17— “Waak op, waak op, sta op, Jeruzalem! Gij die gedronken hebt van de hand des Heren den beker Zijner grimmigheid; het bezinksel van den beker der

17

beving hebt gij gedronken, en het uitgewrongen.”

 Ontwaak, ontwaak, mijn vriend tot de werkelijkheid dat onze gevangenschap, onze zorgen en ons geweeklaag zo goed als over is; we zullen nooit meer door deze dingen gaan. Hij Die de zee scheidt kan ons inderdaad vrij maken.

Jes. 51: 18— “Er is niemand van al de kinderen, die zij gebaard heeft, die haar zachtjes leidt; en niemand van al de kinderen, die zij opgevoed heeft, die haar bij de hand grijpt.”

 De toestand van Sion in het verleden en zelf de huidige wordt voor onze beschouwing ter bezichtiging gebracht. Wat een verwoesting! Wat een verschrikkelijke toestand voor een kerk om in te verkeren, nadat ze zoveel bekeerlingen heeft voortgebracht! Er is niet één om haar een helpende hand te bieden!

Hier worden we verteld dat de leken in Laodicea niet van enig geestelijke hulp tot de moeder (de predikanten) zijn—neen, zelf niet één doet een poging om zijn hand op te heffen om de bedienende broeders te helpen,–ze stemmen allen min of meer er mee in om “ellendig en jammerlijk, en arm en blind en naakt” te blijven.”Openb. 3: 17.

Jes. 51: 19—“Deze twee dingen zijn u wedervaren, wie heeft medelijden met u? Er is verwoesting, en verbreking en honger en zwaard, door wien zal Ik u troosten?

 Lang geleden werd het David gegeven een van de drie dingen te kiezen: “…Zo kwam Gad tot David, en maakte het hem bekend, en zeide tot hem: Zal u een honger van zeven jaren in uw land komen ? Of wilt gij drie maanden vlieden voor het aangezicht uwer vijanden, dat die u vervolgen? Of dat er drie dagen pestilentie in uw land zij? …”2 Sam. 24: 10-13. Op gelijke wijze wordt Gods volk nu gevraagd

18

om te kiezen voor een van beiden, verwoesting of vernietiging of hongersnood of het zwaard. En dan, anders dan in de dagen van David, lost Hij Zelf hun probleem op, als ze Hem toelaten.

Dit zijn een paar van de dingen waar Gods volk door heen zijn gegaan, en sommige van deze dingen omgeven ze zelf nog. Onze hoop is niettemin in Gods bevrijding.

Jes. 51: 20-22— “Uw kinderen zijn in bezwijming gevallen, zij liggen vooraan op alle straten, gelijk een wilde os in het net; zij zijn vol van de grimmigheid des Heeren, van de schelding uws Gods. Daarom hoort nu dit gij bedrukten! En gij dronkenen, maar niet van wijn! Alzo zegt de Heere, de Heere en uw God. Die Zijns volks zaak twisten zal; Zie, Ik neem den beker der zwijmeling van uw hand, den droesem van den beker Mijner grimmigheid; gij zult dien voortaan niet meer drinken.”

 Zullen we niet dankbaar zijn te weten dat een ieders naam die gevonden wordt in het boek, bevrijdt zal worden zelf van de tijd der benauwdheid, waarin we spoedig zullen ingaan? –Michael zal opstaan voor Zijn volk (Dan.12: 1)? Als Hij ons eenmaal verzameld heeft, zal Hij ons nooit meer verstrooien.

Jes. 51: 23—“Maar Ik zal hem dien, die u bedroeft hebben, in de hand zetten, die tot uw ziel zeiden: Buig u neder, dat wij over u gaan; en gij legdet uw rug neder als aarde, en als een straat dergenen, die daarover gaan.”

De rollen zijn omgedraaid: Wat Gods volk eens door hun vijanden moest ondergaan, moeten hun vijanden spoedig door hun onder gaan. Laten we daarom niet verzuimen om voordeel te halen uit Gods smeekbede om verlossing.

19

Ja, mijn vrienden, daar onze lange en moeizame reis ten einde komt, laten wij als Gods “arm” op ernstige wijze acht slaan op Zijn ontwakende oproep.  Nu aan het eind van onze lange en moeizame reis, laten we niets toestaan om ons achter te houden van de twee dingen te verkrijgen die ons voor eeuwig staande zullen houden—Gods zaligmaking en Zijn gerechtigheid.

Ons wordt nu gevraagd te kiezen voor een van beiden, om te staan aan Gods zijde of aan de kant van Zijn tegenstanders (zij die wij vrezen) te staan; zij die alles doen om onze ogen te sluiten voor Gods Waarheid voor deze tijd—om een van beiden te kiezen;  voor God, Zijn Geest en Zijn geopenbaarde Waarheid, of te kiezen voor mannen, verwoesting en vernietiging, de hongersnood en het zwaard.

20

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrust

Vol. 1  Nr. 38

 Plaatje

 

  Als Niet Nu Ontwaakt, Zullen Ze Voor Altijd Slapen

GEBEDSVOORLEZING

De Brede Weg Is Een Misleiding

Ik zal lezen uit: “Gedachten van de berg der Zaligsprekingen,” beginnend op bladzijde 122, de laatste alinea:

“ Maar de weg naar het leven is smal, en de toegang nauw. Indien u u vastklemt aan een zonde waarin u gemakkelijk vervalt, zult u bemerken, dat de weg te smal is, zodat u er niet kunt binnengaan. Uw eigen wegen, uw eigen wil, uw slechte gewoonten en gebruiken moet u opgeven indien u op de weg des Heren wilt blijven… Overal langs de weg die naar de dood leidt vindt men moeiten en zorgen, er zijn smarten en teleurstellingen, er zijn waarschuwingen om niet verder te gaan… Het is waar, dat het pad van satan schijnbaar aantrekkelijk gemaakt wordt, maar het is alles bedrog; op de weg van het kwaad vindt men bitter berouw en verterende bezorgdheid. We denken wellicht, dat het aangenaam is, trots en wereldse eerzucht te koesteren, maar het einde is ellende en smart. Zelfzuchtige plannen vleien misschien met schone beloften, en geven hoop op vermaak; maar wij zullen bemerken, dat ons geluk vergiftigd is, en dat ons leven verbitterd wordt door verwachtingen die onszelf tot middelpunt hebben….”

We moeten deze middag bidden voor het besef dat met onze zonden we de Verheven weg van Heiligheid (Jes. 35: 8-10) niet kunnen betreden. Nee, niet met onze slechte gewoonten en handelingen. Deze moeten worden weggedaan als ons ultieme einde het Paradijs zal zijn. We moeten weten dat hoewel de brede weg vol van bloemen lijkt, het slechts een verbloeming is. Het schijnt bezaaid met rozen, maar daaronder zijn er doornen—alle soorten zorgen, pijn en teleurstellingen.  We moeten bidden dat we inzicht krijgen in de noodzaak om de gebaande weg waarop zij die naar het vlees geboren zijn reizen, te verlaten en te gaan naar de gebaande weg waarop zij die naar de geest geboren zijn reizen.

21

ALS NIET NU ONTWAAKT, ZULLEN ZE VOOR ALTIJD SLAPEN

 LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 26 APRIL 1947

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Ons onderwerp voor deze middag vinden we in Jesaja, hoofdstuk 52. We zullen beginnen met het eerste vers.

Jes. 52: 1—“Waakt op, waak op, trek uw sterkte aan, o Sion! Trek uw sierlijke klederen aan, o Jeruzalem, gij heilige stad, want in u zal voortaan geen onbesnedene noch onreine meer komen.”

Op het moment dat deze oproep tot ontwaken door het land gaat, kondigt Inspiratie aan dat de oogsttijd aangebroken is voor de engelen om de onbesnedenen en onreinen uit Sion en Jeruzalem te zetten en eruit te houden, een werk wat Inspiratie verschillend betiteld als: (1) reinigen van het heiligdom (Dan. 8: 14), (2) zuiveren van de zonen van Levi (Mal. 3: 1-3), (3)reiniging van de kerk (“Testimonies ,” Vol. 5, p. 80), (4) Oordeel in het huis van God (1 Petr. 4: 17), (5) oogst (Matt. 13: 30), uitwerpen van de kwade vissen van de goede vissen (Matt. 13: 47, 48), scheiden van de schapen van de bokken, — het oordeel der levenden.

We weten, dat de zondaren, altijd en nog steeds onder ons Gods volk zijn geweest. Dat de vervulling van dit Schriftgedeelte, daarom in de zeer nabije toekomst is, wordt getoond door het feit dat de waarheid van dit hoofdstuk nu ontzegeld is en naar de kerk gedragen is, trachtend

22

het volk van God te doen ontwaken en hen te doordringen met het feit dat de oogst spoedig zal beginnen—als eerst de eerste vruchten, de 144.000 scheidend van “het huis Gods,” dan vervolgd te worden door de tweede vruchten van alle natiën (Openb. 7: 9); de schriftgedeelten tonen ook aan dat de zondaren niet langer meer met de heiligen zullen wandelen en dat de oogst de wereld beëindigd (Matt. 13: 39). Stop, denk en lees Jesaja 51 en 52 opnieuw. Ga niet haastig over dit onderwerp van leven en dood.

Wie roept de Heer op om te ontwaken? –Sion en Jeruzalem. Waarom niet het huis van Juda, het huis van Israel, of een ander? Wie is Sion? En wie is Jeruzalem? Hier zijn de antwoorden: In de tijd van Jesaja was Jeruzalem de hoofdstad van het koninkrijk van Juda, en op Sion stond het paleis van de koningen. En wat zouden ze antitypisch kunnen vertegenwoordigen? – Vergelijkend gesproken mogen we het, “Amerikaans Congres,” het leidinggevende gebouw van de natiën van de Verenigde staten, (“het Witte huis”), de Sion van de Verenigde Staten noemen; en de hoofdstad van het land, Washington D.C., mogen we het Jeruzalem van de Verenigde Staten noemen.

De Heer, spreekt echter niet de Verenigde Staten aan, en aangezien Sion en Jeruzalem in dit geval verpersoonlijkt is, zijn haar tegenhangers daarom als volgt: De Generale Conferentie, de “Hoofdstad” van het kerkgenootschap moet het Sion van vandaag zijn; en de lokale conferenties, de onder-heersers, moeten het Jeruzalem van vandaag zijn. Wie, slaapt dan en wordt opgeroepen te “Ontwaken?”—De Generale Conferentie en de lokale conferenties, –de leidinggevende vertakkingen van het kerkgenootschap! Als ze niet in slaap waren, waarom zou Inspiratie hen dan roepen om te “ontwaken”?  Is het bovendien niet waar dat ze blind zijn voor deze schriftgedeelten? Ze behandelen ze alsof ze totaal niet in de Bijbel waren. Lijkt het u niet toe dat hun prediken dat zij de gehele

23

Waarheid hebben, de laatste boodschap, van aan niets meer gebrek hebbende, slechts zelfmisleiding is? Is niet de boodschap van het oordeel van de levenden  de laatste in plaats van het oordeel van de doden? En is niet de vorige nog veel belangrijker dan de laatste?

De verklaring, “Trek uw sterkte aan o Sion, trek uw sierlijke kleding aan, o Jeruzalem,” laat duidelijk zien dat Sion zwak is, en dat Jeruzalem of naakt, of gekleed is met vuile, lelijke kleding. Om nu deze termen om te zetten van hun figuurlijke omlijsting naar hun actuele, waar zou “sterkte” voor staan als het niet voor het geloof in de vervulling van deze profetieën was?  De Meester zegt dat zonder geloof je niets kan doen, maar dat je daarmee bergen kan verschuiven. Geloof, is daarom wat Sion en Jeruzalem vandaag nodig hebben. Geloof op zichzelf is onzichtbaar als lucht, maar wanneer het in handelingen wordt omgezet kan het zelf grotere hindernissen verwijderen, dan lucht dat kan, wanneer het in handelingen wordt omgezet. Hoewel we de wind niet kunnen zien, kunnen we het voelen en de resultaten van haar kracht zien. Zo is het met het geloof.

Het volgende dat we moeten beschouwen is de kleding. De kleding van een persoon is het eerste wat het oog aantrekt. De ‘sierlijke kleding,” moet iets voorstellen wat de verschijning van de drager verandert van geestelijk lelijk en vuil zijn in een verschijning van geestelijk mooi en bewonderenswaardig zijn. Wat anders kan dan anders voorstellen dan het ware Christelijke karakter,– goedheid, liefde, barmhartigheid en rechtvaardigheid, –dat wat zichtbaar is en wat een persoon geliefd maakt en een ware respectabele Christen.

De “sterkte” en de “kleding,” zijn daarom tezamen niets minder dan de gerechtigheid van Christus—de handelingen uit het geloof en haar resultaten. Dit zijn de eerste vereisten die Sion en Jeruzalem vandaag nodig hebben.

24

Dit hebben ze nu nodig omdat “voortaan….. “de onbesnedene en de onreine”—de ongelovige en de niet vergeven zondaren, zij die het “sierlijke kleed”niet aan hebben in bundels voor het vuur gebonden zullen worden, om niet meer onder de heiligen gevonden te worden.

Jes. 52: 2–  “Schud u uit het stof, maak u op, zit neder of Jeruzalem! Maak u los van de banden van uw hals, gij gevangene dochter van Sion!”

 Sion en Jeruzalem zijn vandaag niet alleen naakt, maar ze zijn vuil; ze liggen in het stof, als het ware en zijn nog steeds in gevangenschap en weten het niet eens! En vandaar dat de dochters van Sion en Jeruzalem, de kerkgenootschap als geheel, wordt gevraagd op te staan uit het stof, en op haar troon te zitten, zichzelf te bevrijden van het juk van de gevangenschap, de banden van haar hals. Ze moet beseffen, dat de dag van haar verlossing nu hier is, en dat ze nu vrij gemaakt gaat worden, om nooit meer door mensen geregeerd te worden.

Jes. 52: 3— “Want zo zegt de Here; Gijlieden zijt om niet verkocht, gij zult ook zonder geld gelost worden.”

 Daar dit vers geen commentaar nodig heeft, laten we vervolgen met—

Jes. 52: 4, 5—“Want zo zegt de Here Heere: In vorige tijden trok Mijn volk af in Egypte, om als vreemdeling aldaar te verkeren; en Assur heeft hetzelve om niet onderdrukt. En nu, wat heb ik hier te doen? Spreekt de Heere, dewijl Mijn volk om niet weggenomen is, en degene die over hetzelve heersen, het doen huilen, spreekt de Heere, en Mijn Naam geduriglijk den gansen dag gelasterd wordt.”

 Deze verzen herinneren Sion en Jeruzalem van vandaag eraan

25

  dat ze de leken niet minder onderdrukken dan de Egyptische meesters en de Assyrische vorsten de kinderen van Israel onderdrukten. Ze doen Gods volk huilen, en zodoende lasteren ze Zijn naam en weerhouden ze Zijn volk van het in contact komen met Gods Waarheid voor deze tijd.

Jes. 52: 6—“Daarom zal Mijn volk, daarom zal het Mijn Naam in dien dage kennen, dat Ik het Zelf ben, Die spreekt: Zie, hier ben Ik.”

 Omdat Gods volk verkeerd bestuurd, misleid en misbruikt zijn, en Zijn naam gelasterd wordt, verkondigd Hij dat Hij ze niet onwetend zal laten: Hij beloofd dan ongeacht hoe hard de vleselijke leiders van het ongezifte Sion en Jeruzalem proberen om het volk in onwetendheid over deze ziftende boodschap te houden, Hij ondanks dat zal zorgen dat Zijn volk het zal horen en zal weten dat Hij aan het spreken is en niet een vijand zoals ze verteld wordt.

Wat denkt God van deze boodschap en van Zijn boodschappers? Laten we lezen:

Jes. 52: 7—“Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die den vrede doet horen, desgenen die goede boodschap brengt van de goede die heil doet horen; desgene die tot Sion zegt: Uw God is Koning.”

 Welke betere tijdingen dan deze zou een volk willen terwijl het in haar gevangenschap is?  Als deze boodschap, het Koninkrijk van God (de gereinigde kerk), niet een boodschap van vrede en zekerheid is, vertel ons dan wat Inspiratie bedoelt te zeggen dat de wolf en het lam, de luipaard en de geitebok, de kalf en de leeuw, tezamen zullen nederliggen, “en een klein kind zal ze leiden.” “En geen inwoner zal zeggen; Ik ben ziek, want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben.” Jes. 11: 6; 33: 24.

26

Jes. 52: 8—“Er is een stem uwer wachters; zij verheffen de stem, zij juichen te zamen; want zij zullen oog aan oog zien, als de Heere Sion weder brengen zal.”

 Al Gods dienstknechten zullen samen, en met vreugde, Zijn boodschap (de Stem) verheffen, want wanneer de Heer Sion zal weder brengen zullen ze oog aan oog zien. Wat een verschil tussen Sions wachters van morgen en haar wachters van vandaag, waaronder niet eens twee eigenlijk oog aan oog zien!

“Alleen zij die de verleiding in de kracht van de Almachtige hebben weerstaan, zullen toegestaan worden een deel uit te voeren in het verkondigen ervan[ de Drie Engelen Boodschap], wanneer het zal uitzwellen tot een Luide Roep.”—“Review and Herald,” Nov. 19, 1908.

Jes. 52: 9, 10—“Maakt een geschal, juicht te zamen, gij woeste plaatsen van Jeruzalem! Want de Heere heeft Zijn volk getroost, Hij heeft Jeruzalem verlost. De Heere heeft Zjin heiligen arm ontbloot voor de ogen aller heidenen; en al de einden der aarde zullen zijen het heil onzes Gods.”

Wanneer deze dingen plaatsvinden, zal dan de hele aarde de zaligheid van onze God zien. Maar laat ons nu Zijn raad over wat Hij zou willen dat wij doen, horen:

Jes. 52: 11—“Vertrekt, vertrekt, gaat uit van daar, raakt het onreine niet aan; gaat uit het midden van hen, reinigt u, gij die de vaten des Heeren draagt!”

 Zij die Gods Waarheid dragen moeten rein zijn; zij moeten vrij zijn van ieder koord dat hun bind aan de dingen van deze wereld.

27

Jes. 52: 12—Want gijlieden zult niet met haast uitgaan, noch met der vlucht henengaan; want de Heere zal voor ulieder aangezicht henentrekken, en de God van Israel zal uw achtertocht wezen.”

 We worden hier verteld dat ons gaan in het land van onze vaderen, niet in een angstige haast of vlucht moet zijn, want de Heer Zelf zal voor ons uitgaan, en Hij zal achter ons zijn.

Jes. 52: 13, 14— “Ziet, Mijn Knecht zal verstandelijk handelen; Hij zal verhoogd en verheven, ja zeer hoog worden. Gelijk als velen zich over U ontzet hebben, alzo verdorven was Zijn gelaat, meer dan van iemand, en Zijn gedaante, meer dan van andere mensenkinderen.”

 Zoals u weet, waren deze verzen, lang van toepassing op de Heer. Hij, doet al deze dingen niettemin niet persoonlijk, maar Hij doet ze door Zijn boodschappers. Merk nu op, dat we in vers 13 worden verteld dat de Heer zeer verheven is, terwijl in vers 14 ons verteld dat Zijn gelaat verdorven was en Zijn gedaante meer dan mensenkinderen. “Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; …geen gestalte, dat wij Hem zouden begeerd hebben.” Jes. 52: 3. Waarom? – Het enige antwoord dat gegeven kan worden op deze vraag is dit: God weet dat de zondige natuur van de mens hen dringt om afgoden van mensen te maken. Ze vallen makkelijk voor mannen die een goed voorkomen kunnen voortbrengen. Ze handelen alsof ze gedoopt waren in de namen van deze moderne Paulussen en Apollo’s. Ze zijn volgers van trots en prachtvertoon in plaats van volgers van God en Zijn progressieve Waarheid. Om hen van deze dwaasheid weg te breken, zend God Zijn Waarheid door de onverwachte personen. Vandaar dat in tegenstelling tot hun voorkeur en verwachtingen staat het geschreven dat de Heer geen gestalte noch aantrekkelijkheid had; maar ondanks dat, zal Hij “verhoogd en verheven, en zeer hoog worden.”

28

Jes. 52: 15—“Alzo zal Hij vele heidenen besprengen, ja de koningen zullen hun mond over Hem toehouden; want denwelken het niet verkondigd was, die zullen het zien, en welken het niet gehoord hebben,die zullen het verstaan.”

 Hoe vele natiën te besprinkelen (reinigen—Ezech. 36: 25). Zij die zich niet willen afkeren van het volgen van de trots van mensen zullen geleid worden om bij wijze van spreken te vallen in de sloot. Ieder ijdele persoon zal door de

“zeef van ijdelheid,” vallen maar de volgers van Waarheid en gerechtigheid zullen eeuwig leven. Geen van deze dingen is ooit aan wie dan ook verteld. Het is daarom zeer belangrijk om te stoppen, kijken en te luisteren, en ijverig de Waarheid Zelf te volgen. Weet dat de ijdelen een vertoning van zichzelf maken, van hun prestaties, en speciaal van hun godsdienst. Weet dat ze dit doen om de harten van hun toehoorders tot hun zelf te trekken, om een gevolg te hebben, om hun invloed aan te wenden, om iets over te brengen. De Farizeeën in de dagen van Christus waren zeer bekwaam in dit hart stelend beroep. Ze baden op de hoeken van de straten om door mensen gezien te worden en zodoende misleiden ze hen onherroepelijk.

“Ziet de Naam des Heeren komt van verre, Zijn toorn brandt, en de last is zwaar; Zijn lippen zijn vol gramschap, en Zijn tong, als een verterend vuur; En Zijn adem [Zijn boodschap voor vandaag] is als een overlopende beek, die tot aan den hals toe raakt; om de heidenen te schudden met een schudding der ijdelheid, en als een misleidende toom in de kinnebakkens der volken er voor zorgend dat ze dwalen.” Jes. 30: 27, 28.

Het oude Israel, wilde dat de langste man in het land hun koning moest zijn, en ze kregen hem. Was het niet vanwege de blozende en niet opvallende David geweest, die hun bevrijdde van het Filistijnse leger en van hun reus,  dan zou hij hen tot vernietiging geleid hebben.

29

Het is een gebruikelijke gewoonte onder Christenen om afgoden van mensen te maken. Dit wordt zelf door de predikanten van andere kerkgenootschappen erkend. Een zekere predikant die sprak bij “Godsdienst in het leven,” vertelde aan zijn luisteraars aan de radio, dat hij op een dag stopte bij een pompstation om zijn tank te vullen. Terwijl hij daar was, dacht de bediende dat de stem van de predikant bekend klonk en vroeg: “Bent u de man waarnaar ik iedere morgen heb geluisterd op de radio?” Zodra de bediende de predikant ja hoorde zeggen, antwoordde hij krachtig: “Ik ben teleurgesteld in u; ik dacht dat ik luisterde naar een predikant van meer dan 2 meter lang, niet minder wegend dan 100 kilo, maar nu zie ik dat u slechts een klein onderkruipsel bent.” Deze handeling is typerend onder Christenen.

OM KORT ONZE STUDIE SAMEN TE VATTEN: We zien dat de tijd van zuivering van de kerk op handen is, dat Sion (de Generale Conferentie) en Jeruzalem (de lokale conferenties) opgeroepen worden te “ontwaken,” zodat de dochter van Sion, de kerk, gekleed kan worden met de gerechtigheid van Christus; dat ze zwak is; dat ze de gerechtigheid van Christus niet heeft; dat de dag van haar verlossing nu nabij is; dat ze bevrijd zal worden van de overheersing van mensen en hun huichelarij; dat Sion en Jeruzalem zoals ze vandaag zijn, de leken niet minder onderdrukken dan de Assyrische vorsten de kinderen van het oude Israel onderdrukten; dat God zijn volk niet in onwetendheid zal laten; dat ze zullen weten dat Hij het is die spreekt, niet een vijand zoals men ze heeft doen geloven; dat de boodschap van het Koningkrijk van God een boodschap van troost is; dat Zijn trouwe dienstknechten Zijn boodschap (de Stem) zullen verheffen; dat nadat Sion en Jeruzalem ontwaken, ze “oog aan oog” zullen zien, en alleen zij die de verleiding in de kracht van de  Almachtige hebben weerstaan zullen een deel hebben aan het verkondigen van deze boodschap in de Luide Roep (“Review and Herald,” Nov. 19, 1908);  dat dan al de einden der aarde de zaligheid

30

van onze God zullen zien; dat God Zijn Waarheid zend, niet door hen die verhoogd en verafgood worden door mensen, maar door onverwachte dienstknechten; dat zij die zich niet van mensen zullen afkeren zullen vallen, terwijl de volgelingen van Waarheid en gerechtigheid voor altijd zullen leven; dat het een heilige taak is van alle Waarheid dragers om de boodschap aan al de broeders te verkondigen, want als ze niet nu gewekt worden, zullen ze voor altijd slapen.

 31

>