fbpx

Deel 1 Tijdige Groeten Nrs. 33, 34, 35

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrustVol.1 Nr. 33

                                                                                                              

Plaatje

De Verstrooiing, De Tijd, En De Verlossing

GEBEDSVOORLEZING

Onze Noden Voorzien

Ik zal lezen uit: “Gedachten van de berg der Zaligsprekingen,” bladzijde 116, de alinea beginnend in het midden van de bladzijde: {1TG33: 2.1}

GBZ., blz. 116–  “ Iedere belofte in het Woord van God geeft ons het onderwerp, waarvoor wij moeten bidden, en stelt ons het plechtige woord van Jehova voor ogen als onze zekerheid. Welke geestelijke zegening wij ook van node hebben, het is ons voorrecht daarop aanspraak te maken door Jezus. Wij kunnen, met de eenvoud van een kind, aan de Here vertellen wat wij nodig hebben. Wij kunnen Hem onze tijdelijke noden vertellen, en Hem vragen om brood en kleding evenzeer als om het brood des levens en het kleed van de gerechtigheid van Christus. Uw hemelse Vader weet, dat gij al deze dingen behoeft, en u wordt uitgenodigd om Hem daarom te vragen. Door de naam van Jezus wordt ieder gunst ontvangen. God zal die naam eren, en zal voorzien in uw behoeften uit de rijkdom van Zijn mildheid.” {1TG33: 2.2}

Laten we nu samenvatten waar we vanmiddag voor moeten bidden. We moeten bidden voor een standvastig geloof in de zekerheid dat ongeacht welke geesteljke of tijdelijke zegeningen we nodig mogen hebben, het ons voorrecht is, om tot de Heer te gaan in de eenvoud van een kind en deze zegeningen opeisen in de naam van Jezus. We moeten bidden voor hulp om God op Zijn woord te nemen; bidden voor een besef dat Hij precies bedoelt wat Hij zegt wanneer Hij belooft de naam van Jezus eren en te voorzien in onze behoeften vanuit Zijn onmetelijke rijkdom. {1TG33: 2.3}

2

DE VERSTROOIING, DE TIJD EN DE VERLOSSING

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 22 MAART, 1947

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Deze middag gaan we Jesaja, hoofdstuk 31 en 32 bestuderen. In deze hoofdstukken zullen we de oorzaak van Sions gevangenschap door de heidenen zien, hun tijdslimiet en de verlossing van het antitypische Israel: {1TG33: 3.1}

Jes. 31: 1-4–  “Wee dengenen, die in Egypte om hulp aftrekken, en steunen op paarden en vertrouwen in wagenen, omdat er vele zijn, en op ruiters, omdat die zeer machtig zijn; en zien niet op den Heilige Israels, en zoeken den Heere niet. Nochtans is Hij ook wijs, en Hij doet het kwaad komen, en trekt Zijn woorden niet terug; maar Hij zal Zich opmaken tegen het huis des boosdoeners, en tegen de hulp dergenen, die ongerechtigheid werken. Want de Egyptenaren zijn mensen, en geen God, en hun paarden zijn vlees, en geen geest; en de Heere zal Zijn hand uitstrekken, dat de helper struikelen zal, en die geholpen wordt, zal nedervallen, en zij zullen te zamen te niet komen. Want alzo heeft de Heere tot mij gezegd: Gelijk als een leeuw, en een jonge leeuw over zijn roof brult, wanneer schoon een volle menigte der herderen samengeroepen wordt tegen hem, verschrikt hij voor hun stem niet, en vernedert zich niet vanwege hun veelheid; alzo zal de Heere der heirscharen nederdalen, om te strijden voor den berg Sions en voor haar heuvel.”

Gekomend zijnde aan de tijd van hun verlossing, pleit de Heer met Zijn volk om tot Hem terug te keren—te hervormen. {1TG33: 4.1}

Jes. 31: 7— Want te dien dage zullen zij verwerpen een ieder zijn zilveren afgoden en zijn gouden afgoden, welke u uw handen tot zonde gemaakt hadden.”

Tot Hem terug te keren, legt Hij uit, betekend iedere afgod weg te doen. Wanneer zo een geweldige herleving en hervorming plaats vind onder Gods volk, vervolgt Hij: {1TG33: 4.2}

Jes. 31: 8, 9–  En Assur zal vallen door het zwaard, niet eens mans, en het zwaard niet eens mensen, zal hem verteren; en hij zal voor het zwaard vlieden, en zijn jongelingen zullen versmelten. En hij zal van vreze doorgaan naar zijn rotssteen, en zijn vorsten zullen voor de banier verschrikken, spreekt de Heere, die te Sion vuur, en te Jeruzalem een oven heeft.”

Vanwege de afgoderij, was het Assur toegestaan om Gods oude volk en hun aangenaam land te nemen. En zeker is het dat de Assyriërs het land zullen beheren, net zo lang Gods volk voortgaat in afgoderij. Maar zo gauw alle afgoden aan een kant zijn gezet,–ja zodra de grote herleving en hervorming plaats vind

4

 in de harten van de mensen, –dan zullen de Assyriers (de macht die hun nu overheerst) zeker vallen, en zal Gods volk net zo zeker terugkeren. De Assyriers zullen aldus vallen, niet door het zwaard van een machtige man,en niet door een wrede man, maar”door de stem des Heeren zal  Assur te morzel geslagen worden, die met de roede sloeg.” Jes. 30: 31. {1TG33: 4.3}

Jes. 32: 1-8–  “Ziet, een Koning zal regeren in gerechtigheid, en de vorsten zullen heersen naar recht. En die Man zal zijn als een verberging tegen den wind, en een schuilplaats tegen den vloed, als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land. En de ogen dergenen, die zien zullen niet terugzien, en de oren dergenen, die horen , zullen opmerken. En het hart der onbedachtzamen zal de wetenschap verstaan, en de tong der stamelenden zal vaardig zijn, om bescheidenlijk te spreken.

“De dwaas zal niet meer genoemd worden milddadig, en de gierige zal niet meer mild geheten worden.Want een dwaas spreekt dwaasheid, en zijn hart doet ongerechtigheid, om huichelarij te plegen, en om dwaling te spreken tegen den Heere, om de ziel des hongerigen ledig te laten, en den dorstige drank te doen ontbreken. En eens gierigaards ganse gereedschap is kwaad; hij beraadslaagt schandelijke verdichtselen, om de ellendigen te bederven met valse redenen, en het recht, als de arme spreekt. Maar een milddadige beraadslaagt milddadigheden en staat op milddadigheden.” {1TG33: 5.1}

Terugkerend naar zijn oude volk, verkondigt Inspiratie, dat hoewel hun koninkrijk gedoemd was te vallen, toch zal op een dag een Koning heersen in gerechtigheid, en zullen prinsen in oordeel heersen; dat te dien dage een Man zal zijn als een schuilplaats, als water in een droge plaats, en als een schaduw van een grote rots in een dorstig land (Jes. 32:2); dat hoewel het volk geestelijk blind was en niet kon zien, er toch een dag aanbreekt wanneer

5

zij die ogen hebben helder zullen zien, en zij die oren hebben duidelijk zullen horen; dat het hart der onbedachtzamen dan de wetenschap zal verstaan, en de tong der stamelenden zal vaardig zijn, om bescheidenlijk te spreken; dat de dwaas herkent zal worden als dwaas, en de gierige zal niet meer mild geheten worden; dat de dwaas en de huichelaars bekend zullen zijn als zij die dwaling spreken tegen de Heer om de ziel der hongerigen ledig te laten; dat andersom de gierigaards te zien zullen zijn bij hen die valse redenen bedenken waarmee ze hen die arm zijn nog armer maken (Jes. 32: 7). {1TG33: 5.2}

Jes. 32: 9-14— “Staat op, gij geruste vrouwen, hoort mijn stem; gij dochters, die zo zeker zijt, neemt mijn redenen ter ore. Vele dagen over het jaar zult gij beroerd zijn, gij dochters, die zo zeker zijt, want de wijnoogst zal uit zijn, er zal geen inzameling komen. Beeft, gij geruste vrouwen; weest beroerd, dochters, die zo zeker zijt; trekt u uit, en ontbloot u, en gordt zakken om uw lendenen.

       “Men zal rouwklagen over de borsten, over de gewenste akkers, over de vruchtbare wijnstokken. Op het land mijns volks zal de doorn en de distel opgaan; ja op alle vreugdehuizen, in de vrolijk huppelende stad. Want het paleis zal verlaten zijn, het gewoel der stad zal ophouden; Ofel en de wachttorens zullen tot spelonken zijn, tot in der eeuwigheid, een vreugde der woudezelen, een weide der kudden.” {1TG33: 6.1}

De “vrouwen” waar hier naar verwezen wordt zijn ongetwijfeld “Aholah”en “Aholibah” (Ezech. 23), de figuurlijke namen van Juda en Israel. Hier wordt hun verstrooiing onder de heidenen beschreven, de straf die ze moesten ondergaan. {1TG33: 6.2}

Jes. 32: 15—“Totdat over ons uitgegoten worde de Geest uit

6

de hoogte; dan zal de woestijn tot een vruchtbaar veld worden, en het vruchtbare veld zal voor een woud geacht worden.”

Hier worden we verteld dat het volk onder de heidenen zal zijn en het land verwoest zal blijven totdat de Geest over hen uitgegoten wordt van uit de hoogte. Dan zullen ze terugkeren. {1TG33: 7.1}

We hebben nu reeds de reden gezien voor de verstrooiing en dat het uitgieten van de Geest de verlossing van het volk aanduidt. Ja dan zal hun land niet langer meer in gevangenschap zijn, hun huizen zullen niet langer verlaten zijn. Zelf de woestijn zal een vruchtbaar veld worden en het vruchtbare veld zal tot een woud geacht worden—er zal dan een overvloedige oogst van zielen zijn. {1TG33: 7.2}

Jes. 32: 16-20—“En het recht zal in de woestijn wonen, en de gerechtigheid zal op het vruchtbare veld verblijven. En het werk der gerechtigheid zal vrede zijn; en de werking der gerechtigheid zal zijn gerustheid en zekerheid tot in eeuwigheid. En mijn volk zal in een woonplaats des vredes wonen, en in welverzekerde woningen, en in stille geruste plaatsen. Maar het zal hagelen, waar men afgaat in het woud, en de stad zal laag worden in de laagte. Welgelukzalig zijt gijlieden, die aan alle wateren zaait; gij die den voet des osses en des ezels derwaarts henenzendt!

Wat hebben we nu van deze twee hoofdstukken van Jesaja geleerd? Eigenlijk hebben we een samenvatting van het onderwerp gehad, welke de voorgaande hoofdstukken behandelden. Nog sterker dan voorheen, zien we dat de afgoderij van het oude Israel, God ertoe dwong het toe te laten overheerst te worden door de Assyriers. Hij is, echter, wel in staat hen te verlossen, wanneer Zijn volk Zijn smeekbede hoort en hun afgoden aan een kant legt; wanneer ze weer terugkeren naar de Heer, wanneer deze grote herleving en hervorming waartoe opgeroepen wordt in dit hoofdstuk uiteindelijk tot stand is gekomen. Zo is het dat ‘door de stem des Heeren, Assyrie die met de roede sloeg, zal worden neergeslagen. “Jes. 30: 31. Voortaan zal een Koning in gerechtigheid regeren. Dan zullen de dwaas en de huichelaars als zodanig behandeld worden. Te dien dage zal er een grote en glorieuze oogst van zielen zijn. Nu we duidelijk de tijd, de noodzaak en de verlossing hebben gezien, laten we broeder, zuster, die dag dichter bij brengen door ons te scheiden van al onze afgoden, en onze harten volledig en onverdeeld te keren tot onze God. {1TG33: 7.3}

7

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrust

Vol.1 Nr. 34

                                                                                                              

Plaatje

Het Geplunderde Van De Plunderaar Genomen

Door De Kreupele En De Zwakke

GEBEDSVOORLEZING

Komt Tot God Als Kleine Kinderen

Deze middag zullen we verder gaan te lezen uit:  “Gedachten van de berg der Zaligsprekingen.” We zullen het oppakken waar we vorige week zijn gestopt,  bladzijde 116. {1TG34: 9.1}

GBZ., blz. 116—“ Maar vergeet niet, dat u door tot God te gaan als tot uw Vader, u uw positie ten opzichte van Hem als kind erkent. U vertrouwt niet alleen op Zijn goedheid, maar geeft u in alle dingen over aan Zijn wil, wetende dat Zijn liefde onveranderlijk is. U geeft uzelf om Zijn werk te doen. Aan de mensen, die Hij geboden had, eerst het koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid te zoeken, gaf Jezus de belofte: Bidt, en gij zult ontvangen.” {1TG34: 9.2}

“De gaven van Hem, Die alle macht bezit in de hemel en op aarde, zijn weggelegd voor de kinderen van God. Gaven, zo kostbaar, dat ze tot ons komen door het kostbare offer van het bloed van de Verlosser; gaven die het diepste verlangen van het hart zullen bevredigen; gaven die eeuwig blijven bestaan, zullen ontvangen en genoten worden door allen die tot God komen als kinderkens. Maak Gods beloften u eigen, pleit daar op voor Zijn aangezicht als op Zijn eigen woorden, en gij zult de volheid der vreugde ontvangen.” {1TG34: 9.3}

Laten we bidden voor besef dat onze relatie tot god is als een relatie van een kind tot zijn ouders; dat we God in alle dingen vertrouwen als een kind zijn ouders vertrouwt; dat we weten dat als we onszelf volledig geven om Zijn wil en werk te doen, dan mogen we vragen en ontvangen; dat Hij gaven voor ons opgeslagen heeft om de diepste verlangens van het hart te bevredigen, gaven die tot in de eeuwigheid voortduren; en dat als we slechts tot Hem gaan als kleine kinderen en Hem op Zijn woord nemen, zullen als deze beloften in Zijn Woord de onze zijn. {1TG34: 9.4}

9

HET GEPLUNDERDE VAN DE PLUNDERAAR GENOMEN

DOOR DE KREUPELE EN DE ZWAKKE

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 29 MAART, 1947

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Dit onderwerp wordt gevonden in Jesaja 33. We zullen onze studie beginnen met— {1TG34: 10.1}

Jes. 33: 1–  “Wee u, gij verwoester, die niet verwoest, zijt, en gij die trouwelooslijk handelt, waar men niet trouwelooslijk tegen u gehandeld heeft! Als gij het verwoesten zult volbracht hebben zult gij verwoest worden; als gij het trouweloos handelen zult voleind hebben, zal men trouwelooslijk tegen u handelen.”

Ter overweging nemen wat volgt in dit hoofdstuk en in de volgende twee hoofdstukken, (want de hoofdstukken 34 en 35 maken deel uit van het onderwerp dat in hoofdstuk 33 is), wordt het duidelijk dat degene over wie het “wee” wordt verkondigt, de kerk voorafgaand aan ‘de grote en geduchte dag des Heren,” is, de dag waarin de zondaren van Sion ondergaan, de dag waarop de berouwvolle de beloning wordt gegeven,–“de dag der wraak des Heeren een jaar der vergeldingen, om Sions twistzaak.” Jes. 34 : 8. {1TG34: 10.2}

De kerk wordt er in het bijzonder op het feit gewezen, dat ze anders dan de Oud Testamentische kerk aan het verwoesten was, maar niet verwoest is geworden; dat ze trouwelooslijk heeft gehandeld, maar dat zijzelf niet zo behandelt is. Inspiratie echter, vervolgt met het omgekeerde van

10

deze situatie te voorspellen : De kerk zal worden verwoest en zal trouwelooslijk behandelt worden. Haar getrouwen in haar midden echter, zullen genade vinden want zij pleiten: {1TG34: 10.3}

Jes. 33: 2–  “Heere, wees ons genadig, wij hebben op U gewacht, wees hun arm allen morgen, daartoe onze behoudenis ten tijde der benauwdheid.”

Dit vers laat zien dat terwijl de verkondiging van wee ( Jes. 33: 1) gedaan wordt, er tegelijkertijd een diepgrondige hervorming plaats vindt onder Gods Waarheid zoekende volk. Ze bidden niet voor zichzelf alleen, maar ook voor hun broeders en zusters. Ze realiseren zich ten volle dat ze de tijd der benauwdheid naderen, en hun hoop ligt in het feit dat ze op de Heer gewacht hebben. Gods macht zal over de hele aarde gevoeld worden: {1TG34: 11.1}

Jes. 33: 3— “Van het geluid des rumoers zullen de volken wegvlieden; van Uw verhoging zullen de heidenen verstrooid worden.”

Dit vers maakt bekend dat wanneer God Zijn kracht kenbaar maakt onder Zijn volk, de wereld het gevolg daarvan zal voelen. {1TG34: 11.2}

Jes. 33: 4—Dan zal ulieder buit verzameld worden, gelijk de kevers verzameld worden, men zal daarin ginds en weder huppelen gelijk de sprinkhanen ginds en weder huppelen.”

De buit die de kerk heeft vergaard, zal Hij verzamelen als de inzameling van de sprinkhanen. Dan zal het gezegd worden: {1TG34: 11.3}

Jes. 33: 5–De Heere is verheven, want Hij woont in de hoogte; Hij heeft Sion vervuld met gericht en gerechtigheid.”

11

Wanneer deze dingen plaatsvinden, dan zal Sion (de gereinigde kerk ) met gericht en gerechtigheid. Bovendien hebben Gods getrouwen de verzekering: {1TG34: 12.1}

Jes. 33: 6—En het zal geschieden, dat de vastigheid uwer tijden, de sterkte van uw behoudenissen zal zijn wijsheid en kennis; de vreze des Heeren zal zijn schat zijn.”

Maar betreffende hun onboetvaardige machtigen, verkondigt Inspiratie: {1TG34: 12.2}

Jes. 33: 7—Ziet, hun allersterksten roepen daar buiten; de boden des vredes wenen bitterlijk.”

Hier zien we dat zij die vrede verkondigen in plaats van de dag van God “bitterlijk zullen wenen.” {1TG34: 12.3}

Jes. 33: 8—De gebaande wegen zijn verwoest, die door de paden gaat, houdt op; hij vernietigt het verbond, hij veracht de steden, hij acht geen mens.”

In hedendaagse taal zou dit vers gelezen worden als: De paden van de zendelingen liggen verspild; de zendelingen zelf komen tot een eind; hij heeft zijn contract verbroken; hij heeft de steden veracht; hij respecteert geen mens. {1TG34: 12.4}

Jes. 33: 9–  Het land treurt, het kweelt; de Libanon schaamt zich, hij verwelkt; Saron is geworden als een woestijn; zo Basan als Karmel zijn geschud.”

We zijn niet voorbereid op het geven van enig commentaar, omdat het zelfstandig naamwoord van dit vers onpeilbaar figuurlijk is en de tijd van haar vervulling nog in de toekomst ligt. {1TG34: 12.5}

Jes. 33: 10—“Nu zal Ik opstaan, zegt de Heere, nu zal Ik verhoogd worden, nu zal Ik verheven worden.”

12

Tegen de tijd dat de omstandigheden hier beschreven werkelijkheid worden, dan is het dat de Heer zal opstaan en verheven en verhoogd zal worden. Maar zij die schuldig zijn waarschuwt Hij vooraf: {1TG34: 13.1}

Jes. 33: 11—Gijlieden gaat met stro zwanger, gij zult stoppelen baren; uw geest zal u als vuur verslinden.”

Zich kerend tot de zondaren en huichelaars onder Zijn volk, diegenen waarop het wee van vers één feitelijk uitgesproken is, onthult God dat de vruchten van wat zij gedaan hebben, stro en stoppelen zullen zijn, dat hun eigen geest (adem) hen zal verslinden als of zij vuur waren. Betreffende hun volgelingen, voegt Hij bovendien toe: {1TG34: 13.2}

Jes. 33: 12—En de volken zullen zijn als de verbrandingen des kalks; als afgehouwen doornen zullen zij met het vuur verbrand worden.”

Zijn reinigende werk in Sion begonnen zijnde, verkondigt Hij: {1TG34: 13.3}

Jes. 33: 13,14—Hoort gijlieden, die verre zijt, wat Ik gedaan heb; en gijlieden die nabij zijt, bekent Mijn macht! De zondaren te Sion zijn verschrikt; beving heeft de huichelaren aangegrepen; zij zeggen: Wie is er onder ons, die bij een verterend vuur wonen kan? Wie is er onder ons, die bij een eeuwigen gloed wonen kan?”

Wanneer de rechtvaardige Rechter opstaat om zijn volk te ziften, dat zullen de huichelaars niet opscheppen dat ze “even goede Christenen zijn als alle andere.” Nog minder zullen ze ooit weer zeggen,”We hebben geen Waarheid meer nodig.”In plaats daarvan, zullen vrees en verbazin hun overrompelen. De grootste en meest eerbare vraag zal dan zijn: Wie is er onder ons die bij een verterend vuur wonen kan? Wie is er onder ons, die bij een eeuwigen gloed wonen kan? {1TG34: 13.4}

13

En hier is het alles omvattende antwoord: {1TG34: 14.1}

Jes. 33: 15-17—Die in gerechtigheden wandelt, en die billijkheden spreekt; die het gewin der onderdrukkingen verwerpt; die zijn handen uitschudt, dat zij geen geschenken behouden; die zijn oor stopt, dat hij geen bloedschulden hore, en zijn ogen toesluit, dat hij het kwade niet aanzie; Die zal in de hoogten wonen, die sterkten der steenrotsen zullen zij hoog vertrek zijn; zijn brood wordt hem gegeven zijn wateren zijn gewis. Uw ogen zullen den Koning zien in Zijn schoonheid; zij zullen een ver gelegen land zien.”

Voortgaand vanuit deze Heilige uitingen van zorg en schone tonelen, worden ze vervolgens verteld: {1TG34: 14.2}

Jes. 33: 18–  Uw hart zal de verschrikking overdenken zeggende: Waar is de schrijver? Waar is de betaalsheer? Waar is hij, die de torens telt?

Angstaanjagend is inderdaad het besef dat zij die gevonden worden zonder het bruiloftskleed (onder welke zij die de hoogste kerk functies bekleden zijn, secretaresse en penningmeester) zullen uitgeworpen worden om te wenen en hun tanden te knarsen. Maar het overblijfsel, zij die achtergelaten zijn, zullen verhoogd worden. Tegen hen zegt de Heer: {1TG34: 14.3}

Jes. 33: 19– “Gij zult niet meer dat stuurse volk zien, het volk, dat zo diep van spraak is, dat met het niet horen kan, van belachelijke tong, hetwelk men niet verstaan kan.”

De gasten die slagen voor de keuring  van de Meester zullen uiteindelijk groot gemaakt worden. Zij het in het begrip van diepe spraak, of zij het in het begrijpen van een stotterende tong, niemand zal groter dan hen zijn. De ogen van de getrouwen worden vervolgend gericht op de stad van God. {1TG34: 14.4}

14

Jes. 33: 20—“Schouw Sion aan, de stad onzer bijeenkomsten; uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats, een ten die niet ter neder geworpen zal worden, welker pinnen in der eeuwigheid niet zullen uitgetogen worden, en van welker zelen geen verscheurd worden.”

Nadat de onruststokers verwijdert zijn, dan zal Gods volk gezien worden als te staan onwankelbaar en zeker, zelf niet de minste kans hebbend om ooit verstoord te worden. En de heiligen zullen vol vreugde zijn. Zelf nu roepen ze uit: {1TG34: 15.1}

Jes. 33: 21, 22—“Maar de Heere zal aldaar bij ons heerlijk zijn, het zal zijn een plaats van rivieren, van wijde stromen; geen roeischuit zal daar doorvaren, en geen treffelijk schip zal daar overvaren. Want de Heere is onze Rechter, de Heere is onze Wetgever, de Heere is onze Koning, Hij zal ons behouden.

Al deze dingen zullen de onze zijn als we maar tot het einde trouw zijn. Wederom de kerk toesprekend dat het de grote en geduchte dag des Heren nadert, kondigt Hij aan: {1TG34: 15.2}

Jes. 33: 23—Uw touwen zijn slap geworden, zij zullen hun mastboom niet kunnen rechtstijf houden, zij zullen het zeil niet uitspannen; dan zal de roof van een overvloedigen buit uitgedeeld worden, zelfs zullen de lammen den roof roven.”

Zij die niet de stem van de Heer gehoorzamen, worden hier vooraf gewaarschuwd dat de dag nadert waarop ze zichzelf niet in staat zullen vinden om roof te vergaren. Dan is het dat hun roof verdeeld zal worden aan de lammen, –de ogenschijnlijk zwakken en hulpelozen—zullen de roof roven. {1TG34: 15.3}

Jes. 33: 24— En geen inwoner zal zeggen; Ik ben ziek, want het volk, dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheden

15

hebben.”

Denk je eens in! Over een korte tijd, als we trouw zijn, zal geen van ons nog langer hoeven te zeggen, Ik ben ziek. {1TG34: 16.1}

Om nu terug te blikken naar een paar van de hoogtepunten van onze studie: {1TG34: 16.2}

God spreekt een vloek uit over de ontrouwen die de “grote en geduchte dag des Heren naderen: De kerk wordt ontbloot van de plunderingen welke ze verkregen had en er zal trouwelooslijk behandelt worden net zoals zij met anderen gehandeld heeft. {1TG34: 16.3}

Overduidelijk is dat in de tijd dat deze uitspraak wordt gedaan, een diepgrondige hervorming plaats vind onder God Waarheid zoekende volk. Ze herkennen het feit dat ze de tijd der verdrukking naderen, en ze worden verzekerd dat hun standvastigheid en verlossingskracht gevonden zal worden in wijsheid en kennis in de Geest en in de hedendaagse Waarheid. De vreze des Here zal hun grootste schat zijn. {1TG34: 16.4}

Wanneer God Zijn kracht onder Zijn volk uitoefent, zal zelf de wereld het resultaat daarvan voelen. De paden van de zendelingen liggen verspild; de zendelingen zelf komen tot een eind; hij respecteert geen mens. God onthult dat de vruchten van de zondaren en huichelaars onder Zijn volk zal zijn als stro en stoppelen, dat hun eigen geest (adem) hen zal verslinden als of zij vuur waren. Afschuw en verbazing zullen hen overrompelen. {1TG34: 16.5}

Dan is het dat Sion, de gereinigde kerk, vervuld zal worden met gericht en gerechtigheid. God zal in die tijd verhoogd en verheven worden. Zijn volk dat oprecht heeft gewandeld, zal gezegend worden met Zijn Heilige zorg. Hun ogen zullen de Koning en Zijn schoonheid aanschouwen; de kerk zal onwankelbaar en zeker staan, om nooit meer verstoord te

16

worden; de roof welke de kerkgemeenschap heeft verkregen, zal door de lammen geroofd worden—door Gods ware volk. Ze zullen van hun onrechtvaardigheden vergeven worden, en hun gezondheid zal worden herstel. Ja de belofte aan u is zeker: …uw genezing zal snellijk uitspruiten; en uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heengaan, en de heerlijkheid des Heeren zal uw achtertocht wezen.” (Jes. 58: 8), als u slecht acht wil geven aan deze plechtige waarschuwing en getrouw eraan wilt blijven. {1TG34: 16.6}

Ter Correctie

Tijdige Groeten

De enige gemoedsrustVol.1 Nr. 35

                                                                                                               

Plaatje

 Heidenen Zien Edom Vergaan, De Woestijn Bloeien

En Een Verkeersweg Naar Sion

GEBEDSVOORLEZING

“Doet Gij Hun Ook Aldus”

Onze lezing deze middag wordt gevonden op bladzijde 119 van “Gedachten van de berg der Zaligsprekingen”: {1TG35: 18.1}

“Met de verzekering van Gods liefde jegens ons, verbindt Jezus liefde jegens elkander, als één alomvattend beginsel, dat alle verhoudingen van de menselijke maatschappij dekt. {1TG35: 18.2}

“De Joden hadden zich zorgen gemaakt over wat ze zouden ontvangen; de last van hun ongerustheid was, zich te verzekeren van datgene, aan macht, eerbied en dienstbetoon, waarop zij recht meenden te hebben. Maar Christus leert ons, dat onze zorg niet moet zijn: Hoeveel zullen wij ontvangen? Maar: Hoeveel kunnen wij geven? De maatstaf van onze verplichting jegens anderen vinden we in datgene wat wij beschouwen als hun verplichting jegens ons. {1TG35: 18.3}

“Een ieder die tot rentmeester gemaakt is over de menigvuldige genade Gods, wordt opgeroepen om deze genade mee te delen aan zielen die in onwetendheid en duisternis zijn, evenals hij, indien hij in hun plaats was, zou willen, dat zij die genade aan hem zouden mededelen… {1TG35: 18.4}

“Zo is het ook met de gaven en zegeningen in dit leven; wat u ook bezit boven uw medemensen, maakt u tot een schuldenaar in dat opzicht, jegens allen die minder begunstigd zijn.” {1TG35: 18.5}

Waar zullen we deze middag voor bidden? – Dat wij het grote uitgangspunt van de Gulden Regel in ons mogen opnemen, en beseffen dat onze zorg niet moet zijn, hoeveel we zullen ontvangen, maar hoeveel we kunnen geven. Laten wij bidden voor begrip dat de standaard van onze verplichting aan anderen gevonden wordt in wat wij persoonlijk als hun verplichting naar ons toe zouden beschouwen; en ook dat wat we ook bezitten boven onze medemensen ons in dat opzicht tot een schuldenaar maakt  jegens de minder begunstigden. {1TG35: 18.6}

18

HEIDENEN ZIEN EDOM VERGAAN, DE WOESTIJN BLOEIEN

EN EEN VERKEERSWEG NAAR SION

LEZING  DOOR V. T. HOUTEFF

BEDIENAAR DER DAVIDIAANSE ZEVENDE DAG ADVENTISTEN

SABBAT, 5 APRIL 1947

CARMEL KAPEL

WACO, TEXAS

Ons onderwerp voor deze middag wordt gevonden in Jesaja 34 en 35. Vorige week, herinnert u zich nog, bestudeerden we het drieëndertigste hoofdstuk, de Heer zijn bezorgdheid betreffende de kerk wanneer ze de tijd van de “oogst” nadert,– de tijd dat het “tarwe”in de schuur wordt geplaatst, en het “onkruid” verbrand. (Matt. 13: 30); de tijd dat de “goede vissen” in de “vaten” worden gezet en de “slechte vissen, ” weggeworpen (Matt. 13: 47-49) net zoals diegene die niet het “bruiloftskleed” aanhebben (Matt. 22: 1-13). Nu vervolgend in het vierendertigste hoofdstuk, zien we daar dat God de heidenen van de wereld uitnodigt om dichterbij te komen en Zijn machtige zuiveringswerk te horen: {1TG35: 19.1}

Jes. 34: 1-3–  “Nadert, gij heidenen, om te horen, en gij volken! Luistert toe; de aarde hore, en haar volheid, de wereld en al wat daaruit voortkomt. Want de verbolgenheid des Heeren is over al de heidenen, en grimmigheid over al hun heir; Hij heeft hen verbannen, Hij heeft ze ter slachting overgegeven. En hun verslagenen zullen weggeworpen worden, en van hun dode lichamen zal hun stank opgaan; en de bergen zullen smelten van hun bloed.”

Waarom nodigt God de heidenen van de hele aarde uit om te naderen en te horen? – Zodat ze mogen nadenken over Zijn verontwaardiging tegen de verdorvenen in Zijn kerk en weten

19

wat te verwachten wanneer Zijn oordeel over al de heidenen verspreid wordt; dat ze mogen weten wat te verwachten wanneer Zijn zuiveringswerk onder hen begint; dat ze daarom vooraf de kosten mogen berekenen. Zijn oordeel, verkondigt Hij  is reeds uitgesproken over de legers van de wereld–: “Want het is de tijd, dat het oordeel beginne van het huis Gods; en indien het eerst van ons begint, welk zal het einde zijn dergenen, die het Evangelie van God ongehoorzaam zijn? “—1 Pet. 4: 17. {1TG35: 19.2}

Jes. 34: 4–  “En al het heir der hemelen zal uitteren, en de hemelen zullen toegerold worden, gelijk een boek, en al hun heir zal afvallen, gelijk een blad van den wijnstok afvalt, en gelijk een vijg afvalt van den vijgeboom.”

Terwijl vers 3 naar voren brengt dat de heilige gebeurtenissen van dit hoofdstuk plaats vinden op een dag van een reusachtige wereldwijde bewapeningsprogramma, onthult vers 4, die vergelijkbaar is met Openbaring 6: 14, dat ze plaatsvinden in de periode van de zesde zegel, in de dagen van de verzegeling van de 144.000 en de inzameling van de ontelbare menigte uit alle natiën, de zegel waarin wij nu leven. De zesde zegel zal gedeeltelijk samenvallen met de zevende. {1TG35: 20.1}

Jes. 34: 5-11–  “Want Mijn zwaard is dronken geworden in den hemel; ziet het zal ten oordeel nederdalen op Edom, en op het volk het welk Ik verbannen heb. Het zwaard des Heeren is vol van bloed, het is vet geworden van smeer, van het bloed der lammeren en der bokken, van het smeer der nieren van de rammen; want de Heere heeft een slachtoffer te Bozra, en een grote slachting in het land der Edomieten. En de eenhoornen zullen met hen afgaan, en de varren met de stieren; en hun land zal doordronken zijn van het bloed, en hun stof zal van het smeer vet gemaakt worden. Want het zal zijn de dag der wraak des Heeren, een jaar der vergeldingen, om Sions twistzaak. En haar

20

beken zullen in pek verkeerd worden, en haar stof in zwavel; ja haar aarde zal tot brandend pek worden. Het zal des nachts of des daags niet uitgeblust worden, tot in der eeuwigheid zal haar rook opgaan; van geslacht tot geslacht zal het woest zijn, tot in eeuwigheid der eeuwigheden zal niemand daar doorgaan. Maar de roerdomp en de nachtuil zullen het erfelijk bezitten, en de schuifuit, en de raaf zal daarin wonen; want Hij zal een richtsnoer der woestigheid over haar trekken, en een richtlood der ledigheid.”

We zien dat de onmiddellijke vloek op Edom rust. Antitypisch gesproken, is het, het land van de antitypische Edomieten—zij die gerechtigd waren de functie te houden die de antitypische Jakobieten van hun hebben afgepakt. Ze hebben haar waarde zo onderschat, zoals Ezau vanouds deed, zijn recht als het ware verkopen voor een bord rode soep. (Voor verdere studie over dit onderwerp, zie “De Herderstaf, “Deel 1, p. 52-111.) {1TG35: 21.1}

Jes. 34: 12—Haar edelen (doch zij zijn er niet) zullen zij tot het koninkrijk roepen, maar al haar vorsten zullen niets zijn.”

Nadat de ondergang Edom overvalt, zullen geen van haar zogenaamde edelen, blijkbaar gevonden worden om aan de uittocht (Jes. 11: 11)naar het antitypische Koninkrijk (de gereinigde kerk) deel te nemen, en haar vorsten zullen niets zijn. Dan zal het zijn, dat zijn die ontkomen en het Koninkrijk ingaan het meest uit het gewone volk komen, die van de straten en de zijwegen (Lukas 14: 16-12). “…In het laatste heilige werk zullen weinig grote mannen betrokken worden. “Testimonies to the church,” Vol 5, p. 80.; Getuigenissen voor de Gemeente, Deel 5, p. 70. “Alleen zij die in de kracht van de Almachtige verzoekingen hebben weerstaan, zullen toegelaten worden deel te hebben in het verkondigen ervan

21

[De Drie Engelen Boodschap], wanneer het zal zwellen tot een Luide Roep.”—“Review and Herald,” Nov. 18, 1908. {1TG35: 21.2}

Jes. 34: 13-15–  “En in de paleizen zullen doornen opgaan, netelen en distelen in haar vestingen; en het zal een woning der draken zijn, een zaal voor de jongen der struisen. En de wilde dieren der woestijnen zullen de wilde dieren der eilanden daar ontmoeten, en de duivel zal zijn metgezel toeroepen; ook zal het nachtgedierte zich aldaar nederzetten, en het zal een rustplaats voor zich vinden. Daar zal de wilde meerle nestelen en leggen, en haar jongen uitbikken, en onder haar schaduw vergaderen, en ook zullen aldaar de gieren met elkaar verzameld worden.”

God laat de aarde niet in de steek. Hij doet geen afstand van Zijn kracht en Zijn belang in Waarheid en gerechtigheid. Hij laat de wereld niet in vergetelheid verzinken. Wat Hij wel doet, echter, is door sommigen als een voorbeeld te stellen om vele anderen te redden, want wanneer de oordelen van God over de aarde zijn, zullen de bewoners gerechtigheid leren. (Jes. 26: 9). {1TG35: 22.1}

Is het bewapening wat de hedendaagse natiën nodig hebben voor vrede en zekerheid? Moet een atoomoorlog hun angst zijn? – Wat ze dienen te vrezen is “het zwaard van de Heer,” want Zijn “zwaard is dronken geworden in de hemel,” “het zal ten oordeel nederdalen op Edom, en op het volk hetwelk [Hij] verbannen heeft.” Den Heere der heirscharen, Dien zult gijlieden heiligen, en Hij zij uw vreze, en Hij zij uw verschrikking (Jes. 8: 13). Daarom beveelt Hij: {1TG35: 22.2}

Jes. 34: 16–  “Zoekt in het boek des Heeren, en leest niet een van dezen zal er feilen, het een noch het ander zal men missen, want Mijn mond zelf heeft het geboden, en Zijn Geest Zelf zal ze samenbrengen.”

God adviseert ons hier om de Bijbel te onderzoeken en

22

nadrukkelijk te geloven dat niet een van Haar profetieën zullen falen, –nee, niet een zal falen om de andere op haar beurt te volgen. En waarom zullen we dit vertrouwen hebben? Omdat God Zelf het heeft bevolen en omdat Zijn Geest, niet de wijsheid of pogingen van mensen de geschriften van de profeten van ouds, “het boek des Heren” in een enkel deel heeft verzameld—de sekte vrije Bijbel zoals we Het vandaag kennen. {1TG35: 22.3}

Jes. 34: 17–  “Want Hij Zelf heeft voor hen het lot geworpen, en Zijn hand heeft het hun uitgedeeld met het richtsnoer, tot in der eeuwigheid zullen zij dat erfelijk bezitten, van geslacht tot geslacht zullen zij daarin wonen.”

Ongeacht of we dit vers willen nemen om te zeggen dat de wilde beesten”het eeuwig zullen bezitten,”of dat we het nemen om te zeggen dat zij die “het boek des Heeren” zoeken “zullen het voor altijd bezitten,”onze grootste zorg moet zijn om ons persoonlijk met de Heer en Zijn Waarheid bekend te maken, als we Zijn gunst willen winnen en een schuilplaats willen vinden in de tijd der verdrukking. {1TG35: 23.1}

“Ziet, een Koning zal regeren in gerechtigheid, en de vorsten zullen heersen naar recht. En die Man zal zijn als een verberging tegen den wind, en een schuilplaats tegen den vloed, als waterbeken in een dorre plaats, als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land.” Jes. 32: 1, 2. {1TG35: 23.2}

Nu zullen we gaan naar het vijf en dertigste hoofdstuk van Jesaja, welke slechts een vervolg is van het vieren dertigste. {1TG35: 23.3}

Jes. 35: 1–  De woestijn en de dorre plaatsen zullen hierover vrolijk zijn, en de wildernis zal zich verheugen, en zal bloeien als een roos.”

Wat een verschil wanneer God Zijn kracht uitoefent en Zijn kerk reinigt ! Dan het land van de ongelovigen (de woestijn) en het land van de heidenen ( de dorre

23

plaatsen) beiden blij zijn om God heilige volk te zien. Wanneer tenslotte Gods Waarheid voor deze tijd de landen doordringt waar er helemaal geen Christenen zijn, zal de wildernis bloeien als een roos, zogezegd, en aldus een overvloedige oogst van zielen opbrengen. {1TG35: 23.4}

Jes. 35: 2-4—Zij zal lustig bloeien, en zich verheugen, ja, met verheuging, en juichen, de heerlijkheid van Libanon is haar gegeven, het sieraad van Karmel en Saron, zij zullen zien de heerlijkheid des Heeren het sieraad onzes Gods. Versterk de slappe handen, en stelt de struikelende knieën vast. Zegt den onbedachtzamen van harte; Wees sterk, en vreest niet; ziet ulieder God zal ter wrake komen met de vergelding Gods. Hij zal komen en ulieden verlossen.

Deze grote opdracht en gelegenheid om God op handen zijnde wraak te verkondigen zijn de onze. We moeten niet te kort schieten om dit voorrecht te baat te nemen. Met deze machtige boodschap voor deze tijd moeten wij de zwakken versterken; we moeten de knieën die struikelen vast stellen. Zij die niet in staat zijn om te staan en zich zelf staande te houden moet versterkt worden. We moeten hen die vrezen, verzekeren dat God met wraak zal komen tegen de ongelovigen en met beloning voor de getrouwen. {1TG35: 24.1}

Jes. 35: 5, 6–  Alsdan zullen der blinden ogen open gedaan worden, en der doven oren zullen geopend worden. Alsdan zal de kreupele springen als een hert, en de tong des stommen zal juichen; want in de woestijn zullen wateren uitbarsten, en beken in de wildernis.”

Wanneer deze dingen plaatsvinden, dan zal het net zo natuurlijk zijn voor de blinden om te zien, de doven om te horen, de lammen te lopen en de stommen om te zingen, zo natuurlijk als vruchten volgen na bloesems. Gods Waarheid voor deze tijd zal zich overal verspreiden en een grote oogst van zielen bijeenbrengen. {1TG35: 24.2}

24

“Ik zag lichtstralen van de steden en dorpen schijnen, en van de hoge plaatsen en van de lage plaatsen van de aarde. Gods woord werd gehoorzaamd, en als gevolg daarvan waren er gedenktekens voor Hem in iedere stad en dorp. Zijn Waarheid werd door de hele wereld verkondigt.”—“Testimonies,” Vol. 9, p. 29. Al was er slechts één ziel gered uit iedere stad en dorp, er zouden verscheidene malen 144.000 levende zielen zijn. {1TG35: 25.1}

Jes. 35: 7— “En het dorre land zal tot staand water worden, en het dorstige land tot springaders der wateren; in de woning der draken, waar zij gelegen hebben,zal gras met riet en biezen zijn.”

Ziet u, er zullen vruchten voortgebracht worden, zelf waar de draken liggen. {1TG35: 25.2}

Jes. 35: 8—“En aldaar zal een verheven baan en een weg zijn, welke de heilige weg zal genaamd worden; de onreine zal er niet doorgaan, maar hij zal voor deze zijn; die dezen weg wandelt, zelfs de dwazen zullen niet dwalen.”

Niemand zal in de “woestijn,” achter gelaten worden, want er zal een verheven weg zijn voor al de volgelingen van Gods Waarheid. Het maakt niet uit wat de getrouwe is, ongeletterde of anders, niemand zal daarin dwalen. Inderdaad, al het “tarwe” zal verzameld worden en in de “schuur,” het Koninkrijk, geplaatst worden. (Zie traktaat nr. 3, “Het oordeel en de oogst.”) {1TG35: 25.3}

Jes. 35: 9–  “Er zal geen leeuw zijn, en geen verscheurend gedierte zal daarop komen, noch aldaar gevonden worden; maar de verlosten zullen daarop wandelen.”

Als eenmaal de huichelaars verwijdert zijn, zullen ze niet

25

toegestaan worden terug te keren en de vrede van Gods volk in gevaar te brengen. Alleen de verlosten zullen lopen op de Verheven weg van Heiligheid. En waar leidt de Verheven weg naar toe? –Het volgende vers geeft het antwoord: {1TG35: 25.4}

Jes. 35: 10–  “En de vrijgekochten des Heeren zullen wederkeren, en tot Sion komen met gejuich, en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen; vrolijkheid en blijdschap zullen zij verkrijgen, maar droefenis en zuchting zullen wegvlieden.”

Ja, de Verheven weg leidt naar Sion. Met gezang en eeuwige vreugde zullen de verlosten daarin binnengaan, om nooit meer verdrietig te zijn en te zuchten.  “Want Hij komt, om de aarde te richten; Hij zal de wereld richten met gerechtigheid, en de volken met Zijn Waarheid.” Ps 96: 13. {1TG35: 26.1}

Broeder, Zuster, de offers die we geroepen worden te maken zijn als niets vergeleken met het voorrecht tot het begeven naar Sion via de Verheven weg van Heiligheid. Mediteer hierop, en handel. Laat niets u af houden van te gehoorzamen aan God Waarheid voor deze tijd—de dag waarop de naties Edom, zien ondergaan en de woestijn bloeien. Handelt nu, terwijl de verheven weg naar Sion wordt voorbereid. {1TG35: 26.2}

“Wij gingen allen onder de boom, en zetten ons neder om de heerlijkheid van de plaats te bezien, toen broeder Fitch en broeder Stockman, die het evangelie van het koninkrijk gepredikt hadden, en die God in het graf had gelegd om hen te redden, tot ons kwamen, en ons vroegen wat wij doorgemaakt hadden, terwijl zij sliepen. Wij trachten ons onze grootste beproeving voor de geest te brengen, maar zij schenen zo nietig te zijn vergeleken bij het gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid, die ons omringde, dat wij er niets van zeggen konden, en allen uitriepen: Halleluja, de hemel is goedkoop genoeg! En wij raakten onze heelrijke harpen aan, en deden de bogen des hemels weergalmen. “Early Writings, p. 17; “Eerste Geschriften,” p. 9 {1TG35: 26.3}

26

 

>