fbpx

De Herdersstaf Deel 2

___________________________________________________________________

___________________________________________________________________

DE HERDER’S STAF

DEEL 2

Door V. T. HOUTEFF.

“Daarom is iedere Schriftgeleerde, die een

discipel geworden is van het Koninkrijk

der hemelen, gelijk aan een heer des hui-

zes, die uit zijn voorraad nieuwe en oude

dingen te voorschijn brengt.”

Matt. 13:52.

_____________________________________________________________________

_____________________________________________________________________

Kopierecht , 1932

Door V.T. HOUTEFF

ILLUSTRATIES

DRIE DAGEN EN DRIE NACHTEN IN HET HART DER AAR­DE 22
HET BEELD VAN DANIEL 2 29
DE VIER BEESTEN VAN DANIEL 7 31
DE LEEUW VAN DANIEL 7 35
DE BEER VAN DANIEL 7 37
DE LUIPAARD VAN DANIEL 7 39
VLEUGELS VAN DE LEEUW UITGERUKT, MENSEN AAN HEM GEGEVEN 44
DE GEITENBOK EN DE RAM VAN DANIEL 7 51
HET MOEILIJK-TE-BESCHRIJVEN BEEST IN ZIJN EERSTE FASE. DANIEL 7 57
HET MOEILIJK-TE-BESCHRIJVEN BEEST IN ZIJN TWEEDE FASE DANIEL 7:8 59
DE VROUW EN DE DRAAK VAN OPENBARING 12 64
DE VROUW MET DE ADELAARS VLEUGELS VAN OPENBARING 12 74
DE BEESTEN VAN DANIEL EN DE OPENBARING 84
DE WERELDGESCHIEDENIS IN SYMBOLEN VAN EEN RAM EN EEN GEITENBOK 128
DE VERNIETIGING VAN HET BEEST, DE OOGST EN DE PLAGEN 150
DE ZEVEN ZEGELS EN HET OORDEEL 204
DE GESCHIEDENIS VAN HET EVANGELIE, OPROEP VAN HET ELFDE UUR, MATTHEUS 20. GESCHIEDENIS VAN HET EVANGELIE 224
DE ZONDVLOED – TYPE EN ANTI-TYPE 250
DE TWEE TEMPELS IN TYPE EN ANTI-TYPE 270
DE MACHTIGE RIVIER VAN EZECHIEL 294

INHOUDSOPGAVE.

Introductie 9
OP WELKE MANIER WERDEN DE SCHRIFTEN GEGE­VEN? 12
Wat Is Zondigen Tegen de Heilige Geest? 13
VOORSTELLING VAN CHRISTUS, ONZE VERLOSSER

De Drie Dagen en Drie Nachten in het Hart der Aarde

17
Voorbereiding Van het Pa­scha 20
Tijdtabel Vanaf het Pascha Tot Aan de Verrijze­nis 23
DE PROFETIEEN VAN DANIEL EN DE OPENBARING VAN JOHANNES BEVATTEN DE WERELDGESCHIEDENIS 27
De Symbolen van de Vleugels en de Ribben 33
“Sta Op, Verslind Veel Vlees” 42
De Vleugels Van de Leeuw Uitgerukt 42
Een Mensenhart Aan Hem Gegeven 45
DE BEER EN DE LUIPAARD 50
De Ram en de Geitenbok 53
Het Koninkrijk Van Koper Heerst Over de Wereld 53
HET MOEILIJK-TE-BESCHRIJVEN BEEST. DAN. 7 56
Poging Om een Kerkelijke Regering te Vormen 56
DE RODE DRAAK. Openb. 12:3 65
Oorlog In de Hemel 66
Tijd Van Uitwerping 66
De Horens en de Koppen Van de Draak 68
De Kronen Van de Draak 69
De Aanklager Van de Broeders 69
DE KERK VAN GOD ALS SYMBOOL VAN EEN VROUW. Openb. 12 71
DE KROON VAN TWAALF STERREN IN DE

NIEUWTESTAMENTISCHE PERIODE

76
HET LUIPAARDACHTIG BEEST. Openb. 13:1-10 85
De Kronen en de Horens 87
Horens en Koppen, Allen Aanwezig 88
Het Symbool van de Koppen 88
Een Kop Dodelijk Gewond 96
Zijn Dodelijke Wonde Was Genezen 97
De Gehele Wereld Verwonderde Zich Achter het Beest 98
De Naam van Godslastering 98
Scheiding Tussen het Onkruid en de Tarwe 101
Vertrouwen in de Mens Is Satans Zekere Valstri 103
Een Beknopt Overzicht van het Luipaardachtig Beest 106
HET Tweehoornig BEEST. Openb. 13:11-18 108
HET SCHARLAKENROOD BEEST VAN Openb. 17 111
DE VROUW RIJDEND OP DE “BEESTEN”, “KOPPEN” EN “WATEREN”. Openb. 17 121
Wie is de Vrouw, Rijdend op het Beest? 121
Hoe Lang Bestaat de Vrouw Reeds? 121
DE UITERST GROTE HOREN VAN DANIEL 8:9 126
De Macht van Rome Niet van Zichzelf; Duistere Zinnen Verstaand 127
De Horen Openbaart Datgene Wat het Beest niet Onthult 129
Het Heer en de Sterren Ter Aarde Werpend 129
Het Dagelijkse en het Heiligdom Ter Aarde Werpend 130
Hoe Werd de Kerk Heidens Gemaakt? 134
Hoe Afgodenaanbidding de Kerk Binnensloop 136
SAMENVATTING — De Horen “Heerst Over de Ganse Aarde” 139
De Sabbat Slechts Eenmaal Vertreden 141
Dubbele Aanbidding in Alle Eeuwen 142
HET BEEST (666), DE VALSE PROFEET, DE MOEDER DER HOEREN, EN DE MENS DER WETTELOOSHEID, WIE ZIJN ZIJ 148
De Vernietiging van het Beest en de Vals Profeet 152
De Vernietiging van de “Mens der Wetteloosheid” 153
De Moeder der Hoeren Niet het Bee 153
De Tijd van Vernietiging van de Vrouw 154
Wie is de Valse Profeet? 157
De Vrouw Zittend op de Koppen 157
De Vrouw Zittend op het Beest 158
De Beker, de Juwelen, en de Felle Kleuren 159
SAMENVATTING 160

8

INTRODUCTIE

Dit boek is niet gepubliceerd om uitleg of commentaar te ver­strek­ken over waarheden, die vooraf geopenbaard zijn geweest en reeds als waar­heid werden aangenomen, maar om waarheden te openba­ren, die God door vele genera­ties heen heeft bewaard, niet alleen om te voorkomen dat ze zouden worden teniet gedaan, maar ook om te beletten dat hun beteke­nis zou worden ontdekt door wijze mannen. Zo is dan Hij, die toezicht oefent over de Schriften, bekwaam om tegenwoordige waarheid aan Zijn volk te open­baren op de gepaste tijd. Daarom, hoewel zulke waarheden oorspronke­lijk profe­tisch zijn, worden ze nieuw, en zijn als een recht­streekse brief van God aan de mensen op de geopenbaarde tijd. “Zo zegt God, de HERE, (…) Het vroege­re, zie het is gekomen, en nieuwe dingen kondig Ik u aan; voordat zij uitsprui­ten, doe Ik ze u horen.” (Jes. 42:5, 9.) Vandaar dat het bewijs zal wor­den geleverd dat de inhoud van deze publicatie nieuw is, interes­sant, leerzaam, inspi­re­rend en beke­rend. De bood­schap welke het met zich meedraagt wordt uitge­legd door zinnebeel­den en typen, verdui­de­lijkt op kaarten, zodat alles eenvoudig wordt en dat allen die naar waarheid zoeken, met het doel om zichzelf geschikt te maken voor de hemelse graan­schuur, het gemakke­lijk kunnen begrijpen. {SR2:9.1}

Van het boek “Openbaring” wordt er gezegd, dat het een geslo­ten boek is, vol zinnebeeldige mysteries, die onbegrijpe­lijk zijn voor menselijke wezens. Dit geldt voor alle profetische waarhe­den. Wie dit feit betreffende het boek “Openbaring” erkent, belijdt automa­tisch dat hij de Bijbel niet begrijpt, want al de boeken van de Heilige Schrift ontmoeten elkaar en eindigen in de “Openbaring.” Vandaar, dat wanneer men dat boek begrijpt, men ook de Bijbel begrijpt. “Hij, Die deze verbor­gen­heden aan Johannes openbaar­de, zal aan de ijve­rige zoeker naar waarheid een voor­smaak van hemelse dingen schenken. Zij wiens harten openstaan om de waarheid te ontvangen, zullen in staat zijn haar leer­stellingen te ver­staan, en zullen de zege­ningen ont­van­gen die beloofd zijn aan hen die de woor­den van deze profetie horen, en goed bewaren de dingen die hierin be­schreven zijn.” (“AA.”, pp. 584, 585/­”JR.”, blz. 426.) Wanneer dus de Openba­ring begrepen wordt, zal het de grote Voor­raad­schuur ontslui­ten, en al de profeti­sche geheimen die erin liggen opge­slagen aan het licht bren­gen. {SR2:9.1}

De boodschap in dit boekdeel werd pro­fe­tisch vastgesteld door de gelijkenis van de “Heer des huizes,” die arbeiders uitzond in Zijn “wijn­gaard.” (Matt. 20:1-16.) Dit bewijst de “op­roep” te zijn van het “elfde uur” – de laatste oproep, en op het juiste moment. Het feit dat deze wonder­lij­ke openba­ring van de Schriften niet kan worden tegen­gespro­ken, is het bewijs dat de boodschap juist en geïnspi­reerd is. Deze profeti­sche oproep is geba­seerd op de profe­tieën van Daniël, en zijn uitleg wordt duidelijk gemaakt

9

door het boek de Openbaring. Aldus wordt het symbolisch uitge­legd. Deze profetische zinnebeelden van beesten, vleugels, horens, koppen, kronen, enz., leveren het bewijs dat zij volmaakte symbolen zijn, doordat ze waar­heid openbaren die door hen wordt voorgesteld. En als ze op een juiste manier worden toegepast, dan is het zeker dat hun beteke­nis zeker niet verkeerd kan worden uitge­legd. {SR2:9.3}

Aangezien de hedendaagse verwarring en het verkeerd be­grijpen van de Schriften binnen de christenheid worden bewezen door vele sekten, is het duidelijk dat de kerken in de toe­stand van Laodicea verkeren: “ellen­dig, jammer­lijk, arm, blind en naakt.” En het ontkennen van de beschuldi­ging van deze duidelijke verkla­ring bewijst dat de woorden van de “Ware Getui­ge,” waar Hij zegt: “En gij weet het niet,” juist zijn. terwijl zij denken dat zij het bij het rechte eind hebben, verklaart de “Ware Getuige”: “Gij zijt allen ver­keerd.” Bestaat er een grotere misleiding dan deze? (Lees Op. 3:14-18.) Aange­zien de Bijbel duidelijk zegt dat het de “waarheid” is die ons “vrij” zal maken, kunnen wij onszelf en de dingen waarin wij geloven, niet nauwkeu­rig genoeg on­derzoeken, want, als er geen twee worden gevonden onder dit veelvul­dig sektarisch christendom, die hetzelfde geloven, dan is het duide­lijk dat de meesten, om niet te zeggen allen, blind zijn. Daar de Bijbel gelijk heeft met de woorden: “In­dien een blinde een blinde leidt, zo zullen zij beiden in een put val­len,” dan zou het nutte­loos zijn de waarheid te betwis­ten – de wereld begeeft zich naar de “put.” Zou deze onbetwistba­re verklaring Gods belij­dend volk niet wakker moeten schudden uit hun sluimeren en slapen? Vroegere bevin­dingen bewij­zen dat velen zullen zeggen: “Ik ben het niet.” Wetende dat deze mislei­ding zou ontstaan in de laatste dagen, heeft God deze geïllustreerde voor­stelling van waarheid ontwor­pen, waardoor Hij instaat is Zijn kerk te verlichten en Zijn volk uit te roepen. {SR2:10.1}

Terwijl de vijand erin geslaagd is het geschreven Woord te verwar­ren, verlicht God de aarde met Zijn heerlijkheid door middel van deze zinne­beel­dige openbaringen; en waardoor Hij de gehele waarheid ontsluit en de valstrikken van de duivel bloot­legt! Dus door typen en symbolen schenkt Hij de eenvoudi­gen wijsheid en beschaamt Hij de wijzen door aan te tonen dat daar, waar er geen type is, er geen waarheid is. {SR2:10.2}

Dit boekdeel bevat een volledige zinnebeeldige openbaring van de gehele wereldgeschiedenis, zowel op burgerlijk als op godsdien­stig vlak. Dezelfde reden waarom deze wonderen voorgesteld werden door symbo­len, was de oorzaak dat Christus in gelijkenissen onder­wees. “En de discipe­len kwamen en zeiden tot Hem [Christus]: ‘Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenis­sen?’ Hij ant­woordde hun en zeide: ‘Omdat het u gegeven is de geheime­nissen van het koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gege­ven.'” (Matt. 13:10, 11.) “Maar de godde­lozen zullen goddeloos handelen, en geen der goddelozen zal het verstaan, maar de ver­standigen zullen het ver­staan.” (Dan. 12:10.) “Het hoofddoel van onderwijzing door gelijke­nissen is, dat de waar­heid moge geopen­baard worden aan Gods kinde­ren en tegelijkertijd verbor­gen blijft voor Zijn vijanden (…) Om diezelfde reden moesten de profe­tieën die de grote

10

anti-christe­lijke machten en hun werk, tot aan het einde der tijd beschrijven, worden omhuld met symboli­sche en parabolische taal, om zo hun instandhouding veilig te stellen.” (“Sabbat School Lesson Quarterly,” p. 33. Second Quarter, 1932.) “Chris­tus was het Fundament van het Joodse stel­sel. Het gehele systeem van typen en symbolen was een aaneengesloten profetie van het evangelie, een voorstelling waarin waren samengevat de beloften der verlos­sing.” (“AA.” p. 14/”JR.” blz. 12.) {SR2:10.3}

Elk van deze onderwerpen zou nog uitgebreider kunnen behandeld worden, maar indien wij zo te werk gegaan waren, zou dit boek te omvang­rijk geworden zijn, en ook minder begrijpe­lijk. Dus hebben wij veel bijzon­der­he­den weggela­ten. {SR2:11.1}

(Al het vetgedrukte is ons werk.)

DE SCHRIJVER.

11

OP WELKE MANIER WERDEN DE SCHRIFTEN GEGEVEN?

De Wijze Waarop God Tot Ons Spreekt.

“Nadat God eertijds vele malen en op verschillende wijzen tot de vaderen gesproken had door de profe­ten, heeft Hij nu in de laatste dagen tot ons gesproken door Zijn Zoon.” (Hebr. 1:1, “King James.” vert.) Met Zijn stem riep God Abraham. Hij sprak ook met hem door enge­len en door dromen. (Gen. 12:1; 15:12, 13; 17:1-6; 18:1-22.) Jakob had dezelfde ervaring. (Zie Gen. 28:12; 32:1, 2.) De grote IK BEN sprak tot Mozes, Zijn dienst­knecht, vanuit de bran­dende braam­struik. (Ex.3:1-10.) Israël hoorde de stem van God vanuit de wolk op de berg Sinaï. (Ex.20:18, 19.) De tien geboden werden “geschreven met de vingers Gods.” (Ex. 31:18.) Aan Farao, de koning van Egypte en aan Nebu­kadnezar, koning van Baby­lon, werden dromen gegeven, maar door Jozef en Daniël open­baarde Gods Geest de geheimen. (Gen. 41:28-36; Dan. 2:19.) David en Salomo schreven de Psalmen en de Spreu­ken, niet door visioe­nen, dromen of engelen, maar door de stille stem van Gods Geest, ingeprent in het verstand van Zijn dienstknechten. God sprak tot Ester en Ruth door de bevindingen van goddelijke voorzienigheid. Johannes ontving de “Openbaring” door visioenen. God spreekt tot ons door typen en anti-typen – door de ceremoniële wet, door de patriar­chen en door de ervaringen van het oude Israël. (Zie “Shepperd’s Rod”, Vol. 1, pp. 223-235.) {SR2:12.1}

God gebruikte het onbezielde en het bezielde, de dieren des velds, de vogels in de lucht, de vissen der zee, het land en het water, zon, maan en sterren, om Zijn Goddelijk plan te openbaren en om zijn dienstknechten te ondersteunen, enz. (Zie Gen. 16:7, 9; 1 Sam. 6:7-15; Num.­22:30; 1 Kon. 17:4-6; Jona 2:10; Matt.­17:27; Num.16:32; Matt. 24:29.) God heeft duizenden midde­len waarmede Hij ogenblikkelijk hulp kan ver­strekken. Inderdaad, wat kan de Goddelijke liefde nog meer doen voor gevallen menselijke wezens? {SR2:12.2}

Hoe Worden de Schriften Geopenbaard, en Behoorlijk Uitgelegd?

Een ontleding van de oude en de moderne geschiedenis, zowel op gewijde als op wereldse vlak, bewijst dat verzegelde, of profeti­sche waar­heid nooit geopenbaard geweest is door het opvoedkundig systeem van de wereld, of door menselijke wijsheid, maar alleen door de kracht Gods. Als er iets waar is, dan is het wel dit ene. Jezus zegt: “Doch wanneer Hij komt, de Geest der Waar­heid, zal Hij u de weg wijzen tot de volle waar­heid.” (Joh. 16:­13.) Christus ver­klaart duidelijk, dat wij in de waarheid geleid worden, niet door menselijke wijsheid, maar, door Gods Geest. Niet in een of andere waarheid, maar in alle

12

waar­heid.

Wanneer God waarheid openbaart, is Hij bekwaam Zij dienstknech­ten te leiden in de volle waarheid, en Hij laat niet toe aan zulke instrumenten, Zijn waarheid met dwaling te vermengen. Hoewel ze mis­schien niet alles begrij­pen, is de boodschap die zij met zich mee­dragen de waarheid, en niets anders dan de waarheid. Daarom worden zulke waarheden oorspronkelijk alleen door inspiratie geopenbaard. Wanneer de door God aangeduide tijd vervuld is, roept God dienst­knechten op van Zijn Eigen keuze, en door de Geest der Waarheid openbaart Hij aan hen een gedeelte van Zijn Woord. Ge­woonlijk is dit in de vorm van een boodschap die ze eerst aan de kerk moeten bren­gen. {SR2:12.3}

Door dezelfde Kracht heeft God ingewerkt op Zijn talrijke dienst­knech­ten, de profeten, waardoor ieder van hen een deel van Bijbel schreef; en toen die delen verzameld werden vormden zij een volledig boek, handelend over één hoofdonderwerp — verlossing door Christus. Hoewel sommigen van deze schrij­vers honderden jaren van elkaar ge­schei­den leefden, komt toch iedere gedeelte van de Schrift op volmaakte wijze met elkaar overeen, — het ene werpt licht op het andere. Aldus wordt bewezen dat God toezicht hield over de Schrif­ten en dat Hij op een grondige manier Zijn dienst­knechten geleid heeft in de volle waar­heid. {SR2:12.4}

Wat Is Zondigen Tegen de Heilige Geest?

Aangezien de Bijbel vrij is van dwaling, zo moet zijn uitleg, onder dezelf­de Geest van Inspiratie, juist zijn. Daarom is de uitleg van de Bijbel alleen maar waar als ze geopenbaard wordt door een kanaal van inspiratie. Op geen enkel andere wijze kan God Zijn volk in de volle (of alle) waarheid leiden. Alles minder dan dit, ongeacht de eenvoud ervan, kan Bijbelse waarheid niet ontsluiten. De engel sprak tot Daniël en zei: “Nochtans zal ik u medede­len wat geschreven staat in het boek der waarheid. – En niet één staat mij vastbera­den tegen hen ter zijde, behalve uw Vorst Michaël.” (Dan. 10:21.) Een van de gaven voor de kerk in de chris­telijke bedeling, bestaat uit “profe­ten.” “En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven.” (Ef. 4:11.) {SR2:13.1}

Paulus verklaart nogmaals van de Schriften in zijn tijd en daarna: “Dat ten tijde van vroegere geslachten niet bekend is geworden aan de kinderen der mensen, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan de heiligen, Zijn apostelen en profeten.” (Ef. 3:5.) Als de waarheid van de Schriften aangebo­den wordt door Gods dienstknechten, kan “de letter” begre­pen worden door allen die het bestuderen; maar dezelfde Geest wordt vereist om te verzegelen, het hart te veranderen, en de schreden te richten naar een nieuw leven. Deze veranderende kracht wordt alleen verleend, als de ontvan­ger van de waarheid nederig berouw heeft van zijn zonden, aan de wereld verzaakt, en Christus aanvaart. Zij die gekant zijn tegen de bood­schapper en zich verzet­ten tegen de waar­heid, verwerpen de Geest, en zondi­gen tegen Hem. De Geest in een boodschap is de enige Tussenpersoon om het geweten wakker te maken. Wanneer hij ertegen in opstand komt, snijdt de zondaar zich af van het Middel waar­door God in verbin­ding staat met de mens. “Daarom

13

zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal de mensen verge­ven worden, maar de lastering tegen de Heilige Geest zal de mensen niet vergeven worden. Spreekt iemand een woord tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven wor­den; maar spreekt iemand tegen de Heilige Geest, het zal niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toeko­mende.” (Matt. 12:31, 32.) {SR2:13.2}

De wereld van voor de zondvloed zondigde tegen de Heilige Geest, omdat ze niet geloofden in de boodschap van waarheid tot hen gezonden om hen te redden van de verschrikkelijke vloed. Daarom kwamen ze om in een zonde die hun nooit zal vergeven worden. In iedere generatie geldt hetzelfde wanneer men in opstand komt tegen de Goddelijke boodschap. De mensen worden niet veroor­deeld omdat ze gezondigd hebben, maar zij worden veroor­deeld wanneer zij doof blijven voor de goddelijke oproep, bedoeld om hen te redden van hun zonden. {SR2:14.1}

Aangezien al de profetische waarheden op de gepaste tijd geopen­baard worden, is het duidelijk dat niets, hoe eenvoudig ook, geopen­baard kan worden door menselijke wijsheid. Wanneer God een deel van Zijn heilig Woord openbaard door één van Zijn uitverkoren instrumen­ten, bewijst een ontleding van de geschiedenis dat ze nooit in dwaling verkeerden, voor zover het de boodschap, die zij afleveren, aangaat. Het is ook waar dat diegenen die in dwaling verkeerden in hun zogenaamde boodschap van waarheid, geen waar­heid bezaten. Aldus verklaart de grote apostel: “Want ons heeft God het geopen­baard door Zijn Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, ja zelfs de diepten Gods. Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods. Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is. Hiervan spreken wij ook met woorden, die niet door menselijke wijsheid, maar door de Geest geleerd zijn, zodat wij het geestelijke met het geestelijke verge­lijken. Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van de Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is.” (1 Kor. 2:10-14.) Daarom, wanneer er een boodschap verkondigd wordt, is het of geheel waar, of geheel on­waar, met uitzondering van de citaten van de profeten. {SR2:14.2} ***

“toch heeft het feit, dat God Zijn wil door Zijn Woord aan de mensen geopen­baard heeft, de voortdurende tegenwoordigheid en leiding van de Heilige Geest niet onnodig gemaakt. Integendeel, de Geest werd door onze Heiland beloofd, om het Woord voor Zijn dienstknechten te openen ter verheldering en toepassing van haar onderricht. En aangezien het Gods Geest is Die de Bijbel heeft ingegeven, is het onmogelijk, dat de onder­richt van de Geest ooit in tegenspraak met dat van het woord zou zijn.” – “The Great Controver­sy”, p.VII / “De Grote Strijd”, blz. 11. {SR2:14.3}

14

Zij die geneigd zijn de bekwaamheid van God om iemand in alle waarheid te leiden, in twijfel te trekken, verloochenen niet alleen de getrouw­heid van Zijn Woord, maar herleiden ook, door hun handelwijze, Zijn kracht tot een minimum, en hebben op die wijze “de Heilige Israëls beperkt.” (Ps. 78:41, KJV.) {SR2:15.1}

“De Geest is niet gegeven — en kan nooit worden gegeven — ter vervan­ging van de Bijbel, want de Schrift zegt uitdrukkelijk dat het woord van God de maatstaf is waaraan elke leer en elke erva­ring moet worden getoetst. De apostel Johannes zegt: ‘Vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten, of zij uit God zijn; want vele valse profeten zijn in de wereld uitge­gaan.’ (Joh. 4:1, KJV.) En Jesaja zegt: ‘Tot de wet en tot de getuigenis! Indien zij niet spreken overeenkomstig dit woord, is het omdat er geen licht in hen is.’ (Jes. 8:20, KJV.)” “G.C”. p.VII /”G.S”., blz. 11. {SR2:15.2}

“De term ‘profeet’ zoals het in de Bijbel wordt gebruikt, (…) wordt aange­wend om mannen en vrouwen aan te duiden, die zich hebben verbon­den in een uitgestrekt veld van dienstbaarheid, in verband met Gods werk. Sommi­gen van dezen hebben nooit een profetie uitgesproken op de wijze waarop dit woord in het algemeen wordt begrepen, (…) sommigen werden gebruikt voor een bijzondere gelegenheid, anderen voor vele achtereenvol­gende jaren. Sommigen schreven de boodschap op die God aan hen openbaar­de, en anderen gaven ze mondeling door. Aan sommigen, zoal in het geval van Daniël en anderen, werden profetieën toevertrouwd, reikend tot in de verre toekomst; gedeelten ervan zijn nog steeds niet vervuld. {SR2:15.3}

“Sommigen waren Gods boodschappers, opgewekt in perioden van grote crisis, om de kerk en de wereld te waarschuwen voor dreigen­de oorde­len en mensen terug te roepen tot getrouwheid aan God. Dezulken waren Samuël, Elia, Johannes de Doper en anderen. Johannes legde geen beslag op de titel van profeet, maar beweerde eerder dat hij een stem of een boodschapper van God was, gezonden om de weg des Heren voor te bereiden door Israël tot bekering op te roepen. Maar als Gods bood­schapper verklaarde Christus dat hij een profeet was, en ‘zelfs méér dan een profeet.’ (Lukas 7:26.) ‘Voorzeker, de Here HERE doet geen ding, of Hij openbaart Zijn raad aan Zijn knechten, de profeten.’ (Amos 3:7.)” (‘The Present Truth”, Vol. 5, No. 72.) {SR2:15.4}

“In de hoogste zin was de profeet iemand die sprak door recht­streekse inspiratie, die de mensen de door hem van God ontvangen boodschappen overbracht. Maar de naam werd ook gegeven aan hen die, hoewel niet zo direkt geïnspireerd, door de hemel werden aangewezen om de mensen in de werken en de wegen Gods te onder­richten.” ‘Karak­ter­vorming’, blz. 44, 45 [‘Educa­tion’, p. 46]. {SR2:15.5}

Gewoonlijk waren deze hemelse boodschappers mannen en vrouwen met een nederig karakter. Sommigen konden niet lezen of schrijven. Hoewel ze de voordelen niet bezaten van geleerde mensen, waren deze instru­menten in de handen van de Almachtige, de oorzaak, dat menselijke kennis en wereldse grootheid in het niets verzonken. Op deze manier

15

trachtte God Zijn herscheppende macht in het mense­lijke organisme te openbaren, zowel verstandelijk, als op het gebied van het karak­ter. In opstand komen tegen Gods uitverkoren instrumenten, betekent dat men aan Zijn macht verzaakt om het mense­lijke te verkiezen, zodat het eindige boven de Oneindige wordt geplaatst, Die meer kennis kan doorgeven in een ogenblik, dan dat de mens het gedurende zijn gehele leven kan doen. {SR2:15.6}

Hoewel waarheden geopenbaard zijn door geïnspireerde kanalen, heeft het instrument van ongerechtigheid ze dikwijls vermengd met dwaling. Zulke werkers van ongerechtigheid nemen vaak hun toe­vlucht tot het gebruik van gedeelten van goddelijke openbaring, hen op onwettige wijze gebruikend als een binnendringer om dwaling door te geven en om aldus de eenvoudigen te misleiden. Laat niemand zichzelf vleien met de gedach­te, dat ze aan de klauwen van de duivel kunnen ontkomen door de ijverige studieïnspanning van een ander. Iedereen moet voor zichzelf studeren om zijn eigen toe­stand te begrijpen en met een oprechte geest klaarstaan om naar alles te luisteren met de gewillige gezindheid van een kind, dat zich laat onderwijzen. “Voor­waar, Ik zeg u: Wie het Koninkrijk Gods niet ontvangt als een kind, zal het voorzeker niet binnen­gaan.” (Markus 10:15.) Vooroordelen hebben meer zielen misleid en tegronde gericht dan menig andere valstrik die ooit is uitgevonden door de grote misleider. Wie weigert te luisteren naar de door iemand anders aange­ge­ven redenen, bewijst het meest onwetend te zijn. Zulk een persoon is gewoon­lijk bevooroordeeld omdat het voorge­stelde argument niet strookt met zijn stand­punt betreffen­de het onderwerp, of het is ook mogelijk dat hij zichzelf als meer intelek­tueel of van een hogere sociale klasse beschouwd. Anderen willen de waarheid niet aanhoren omdat het hun zondig geweten kwetst en uit vrees dat zij afstand moeten doen van een of andere zelf­zuchtige begeerte. Deze klasse staat onder de macht van de duivel en is op weg naar eeuwig verderf — de zonde tegen de Heilige Geest bedrij­vende. Zij die oprecht zijn in hun dwalingen, zijn juist dezen die men vindt op de bodem van de kidnap­perszak van de duivel. Deze klasse is het moeilijkst te overtuigen dat zij opweg is naar de hel. {SR2:16.1}

16

VOORSTELLING VAN CHRISTUS, ONZE VERLOSSER.

Drie Dagen en Drie Nachten In het Hart Der Aarde.

Hoelang Christus in het graf verbleef, en op welke dag Hij begra­ven werd en uit het graf verrees, zijn vragen waarover even breedvoerig werd gerede­twist, als menig ander Bijbels onderwerp. Een aantal theorieën is naar voren gebracht geweest en onge­twijfeld werd er veel kostbare tijd verspild. De verwarring omtrent dit onderwerp is echter niet verminderd, maar eerder toegenomen. {SR2:17.1}

Iemand stelde eens de vraag: “Wat heeft dat met onze ver­lossing te ma­ken?” Misschien heeft het niet veel te maken met de verlos­sing van sommigen, maar wat anderen betreft, schijnt het een groot deel uit te maken. Een zekere zuster zei: “Ik geloof alles wat de Z— kerk onderwijst, maar ik kan niet akkoord gaan met het standpunt van zuster W— over het onder­werp van Christus’ begrave­nis en opstan­ding. Ik weet dat Chris­tus drie dagen en drie nachten in het graf was, maar zuster W— ver­klaart dat Hij op vrijdagavond begraven werd en op zondagmorgen opstond. Daarom kan ik niet in al haar geschriften geloven, en om die reden ben ik geen lid geworden van uw kerk, en zal ik het ook niet worden.” {SR2:17.2}

Het verkeerd begrijpen van dit vraagstuk heeft deze zuster ervan weer­hou­den zich bij de kerk aan te sluiten. Indien nu dit bijzon­dere kerkge­nootschap de waarheid voor de wereld van tegenwoordig heeft, en het verkeerd begrip van de zuster haar ervan heeft weerhouden om het te aanvaar­den, dan moeten wij toegeven dat dit breedvoerig besproken onderwerp, op z’n minst gespro­ken, wél iets te maken heeft met de redding van sommige mensen. {SR2:17.3}

Jezus zei: “Vraagt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden: Want een ieder die vraagt, ontvangt; en hij die zoekt, vindt; en voor hem die klopt zal openge­daan worden.” (Matt. 7:7, 8, K.J. vert.) {SR2:17.4}

Er kan voor God niets aangenamer zijn, dan dat één van Zijn kinderen, in geloof, de weg naar de waarheid vraagt. Indien er kracht is in de woor­den van Jezus, is het zeker dat hij die verlangt de waarheid te weten en gewillig is haar te gehoorzamen, hoewel het kan eisen dat men alles zou moeten verko­pen om aan de armen te geven, aan de wereld en al haar verlokkingen te verzaken, dan zal het onmogelijk zijn voor die ziel in duisternis te blijven. Laat de speurder naar waar­heid zulk een gelofte aan God doen om op die manier Zijn kracht en nooit falende beloften,

17

door de woorden van Zijn Zoon op de proef te stellen. Maar hoewel het mogelijk is om de mens te misleiden, kunnen wij God nooit bedrie­gen, want Hij weet wat in het hart is. {SR2:17.5}

Een van de voornaamste redenen waarom er verwarring ont­staat onder bijbelstudenten is, omdat ze niet volledig steu­nen op de woor­den zoals ze in de Bijbel gedrukt staan. Ze denken dat ze zelfs wijzer zijn dan de profeten die waren geïnspireerd met de Geest van God, en willen zij op die wijze de woorden en de betekenis van de Heilige Bijbel verbeteren! Vandaar dat eindige stervelin­gen hebben gepoogd de Oneindige recht te zetten en te verbeteren, Wiens wijs­heid, macht en inzicht ondoorgrondelijk zijn! Hoewel zij weten dat hun uitleg van een tekst niet helemaal in harmonie is met de gehele inhoud van het Wetboek, zien ze er geen kwaad in en vrezen God niet. Als dit feit aan het licht komt, weigeren ze de dwaling te verwisse­len voor waarheid, omdat hun valse theologie wordt tegengesproken. Wij doen een ernstig beroep op de aandacht van de lezer met betrek­king tot dit onderwerp, en dat hij aandacht schenkt aan de wonderbaarlijke harmonie van de Schrif­ten en de grote wijsheid die werd toegepast om ze te schrijven. {SR2:18.1}

Aan de zuster werd gevraagd: “Waar is uw bewijs dat Chris­tus drie dagen en drie nachten in het graf was?” “Mijn ant­woord is te vinden in Mattheüs 12:40,” zei ze: “Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in het buik van het zeemon­ster was, zo zal de Zoon des mensen in het hart der aarde zijn, drie dagen en drie nach­ten.” Opnieuw werd haar ge­vraagd: “Op welke dag denkt u dat Chris­tus stierf?” Zij antwoordde: “Jo­hannes 19:31 heeft het antwoord: “De joden dan, daar het Voorbe­reiding was en de lichamen niet op Sabbat aan het kruis mochten blijven — want de dag van die Sabbat was groot — vroegen Pilatus, dat hun benen gebroken en zij wegge­nomen zouden worden.” Hier legt ze uit dat het niet de voorberei­ding van de Zevende-dag Sabbat kon zijn geweest, want die Sabbat was een “Verheven” feestdag (in het Engels is er sprake van, an “High” day), dus was het de voorbereiding voor het Pacha — woens­dag. Toen begon ze te tellen: “Donder­dag (1), vrijdag (2), zater­dag (3); woensdagnacht (1), don­der­dagnacht (2), vrijdag­nacht (3). Zo zijn er dus drie dagen en drie nach­ten.” {SR2:18.2}

Volgens haar redenering denkt deze zuster dat haar uitleg onbe­twist­baar juist is. Maar let op het feit dat Christus op het negende uur stierf, juist drie uur voor het einde van de dag (Matt. 27:46-50) en werd begraven bij zonson­dergang — 12 uur. (Lukas 23:52-56.) {SR2:18.3}

Indien Hij op de woensdag werd begraven, dan zou Hij drie volle dagen en vier volle nachten in het graf moeten hebben gelegen, want de Bijbel ver­klaart duidelijk: “Laat na de Sabbat, toen het licht begon te worden [bij het aanbreken van de dag] op de eerste dag der week, [zon­dagmorgen] ging Maria Magdalena en de andere Maria het graf bezien.” (Matt. 28:1, KJV.) Wij citeren opnieuw, Markus 16:9: “Toen

18

Jezus nu vroeg op de eerste dag der week opgestaan was, verscheen Hij eerst aan Maria Magdalena.” {SR2:18.4}

Laten wij de theorie vanuit een ander gezichtshoek bekij­ken. Jezus zei: “Gij weet dat het over twee dagen Paasfeest is, en dan wordt de Zoon des mensen overgeleverd om gekrui­sigd te worden.” (Matt. 26:2.) “Toen [na twee dagen] kwamen de overpriesters en de oudsten van het volk bijeen in het paleis van de hogepriester, (…) en zij beraamden een plan om Jezus door list in handen te krijgen en te doden.” (Matt. 26:3, 4.) Het tijdstip waarop Jezus de woorden uitsprak: “Gij weet, dat het over twee dagen het Paasfeest is,” kon niet later geweest zijn dan het begin van de dinsdag, als het Paasfeest op een donder­dag was. Dan moest alles wat plaatsvond in verband met Zijn veroor­de­ling, kruisi­ging, dood en begrave­nis, tot stand gebracht zijn vanaf de late dinsdag­mor­gen, tot aan de zonson­dergang op woensdag, wat onmoge­lijk zou zou zijn geweest volgens de Bijbelse tijd­tabel zoals wij zullen pogen aan te duiden. {SR2:19.1}

Let op het volgend Schriftgedeelte: “Op de eerste dag van het feest der ongezuurde broden, kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: Waar wilt Gij, dat wij toebereidselen maken voor U om het Pascha te eten?” Dit was de voorbereidingsdag van het Paasfeest. “Hij zeide: gaat naar de stad tot die-en-die en zegt tot hem: de meester zegt: Mijn tijd is nabij; bij u houd Ik met Mijn discipelen het Pascha. En de discipelen deden zoals Jezus hun had opgedra­gen, en zij maakten het Pascha gereed. Toen het avond geworden was, lag Hij aan met de twaalven. En terwijl zij aten, Zeide Hij: ‘Voor­waar, Ik zeg u, dat één van u Mij verraden zal.” (Matt. 26:17-21.) Het Paas­feest kan slechts gehouden worden na zonsonder­gang bij het begin van de eerste dag der ongezuurde broden: “In de eerste maand, op de veertiende der maand, in de avond­schemering, is het Pascha voor de HERE.” (Leviti­cus 23:5.) Dit is de laatste dag van voorbe­reiding voor het pascha. Daarom, was Jezus nog niet in handen van de pries­ters op de voorbe­rei­ding van het Paasfeest, en nog veel minder gekruisigd. Boven­dien is Mattheüs volkomen duidelijk over dit onderwerp en laat geen ruimte voor discussie: “En terwijl zij [het Pascha] aten, zeide Hij: ‘Voorwaar, Ik zeg u, dat één van u Mij verraden zal.” (Matt. 26:21.) Hoe kon Jezus het Pascha eten met de twaalven indien Hij gekruisigd was en begra­ven? Wij zijn bereid waarheid te aanvaar­den, maar als de theorie tegen­ge­sproken wordt door de Schriften, dan moeten wij ons niet onder­werpen aan verkeerde gevolgtrekkingen, want, hij die een leugen geloofd is een gruwel voor God. {SR2:19.2}

Sta ons toe om de strijd op te helderen door feiten, die de proef kunnen doorstaan. De lezer moet niet vergeten dat het Pascha een zeven-dagen-aangelegenheid is, en dat het “de paasweek” ge­noemd wordt. Wij citeren Lev. 23:4-8: “Dit zijn de feesten des HEREN, heilige samenkom­sten, die gij uitroe­pen zult op de daarvoor bepaalde tijd. In de eeste maand,

19

op de veertiende der maand, in de avondsche­mering, is het Pascha voor de HERE. En op de vijftien­de dag van deze maand is het feest der ongezuurde broden voor de HERE, zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten. Op de eerste dag zult gij een heilige samenkomst hebben; dan zult gij generlei slaafse arbeid verrichten. Gij zult de HERE een vuuroffer brengen gedurende zeven dagen; op de zevende dag zal er een heilige samenkomst zijn; generlei slaafse arbeid zult gij verrichten.” {SR2:19.3}

Let op het feit, dat de Sabbat van de zevende dag der week afhan­kelijk is van de wekelijkse cyclus, en het Pascha van de maandelijkse kalender. Daarom is er een zevende-dag Sabbat in iedere Paasweek, en het kan vallen op elk van de zeven pa­scha-dagen. Merk wederom op, dat de veer­tiende dag, “Pascha” (in het Engels, “Passover” day) genoemd wordt, maar dat de vijf­tiende het “Paas­feest” (Engels, Passover “Feast”) genoemd wordt. (Zie Numerie 28:17; Jozua 5:11.) De zevende-dag Sabbat wordt “De Sabbat” ge­noemd. Het garveoffer bestond uit de eerstelingen (eerste vruch­ten) van de oogst en moest voor de Heer geofferd worden op de morgen na de Sabbat; dat is op de eerste dag der week, gewoonlijk zondag genoemd. (Zie leviticus 23:11.) Het garveoffer was een type (zinnebeeld) van de ver­rijzenis — de eerste­lingen. De apostel zei: “Maar nu is Christus verrezen uit de dood, en is geworden de Eersteling van hen die (ont)slie­pen” — zij, die Hij opwekte. (1 Korinthe 15:20, “K.J.” vert.; zie ook Matt. 27:52, 53.) {SR2:20.1}

Zo heeft Christus “de gevangenschap gevan­gen geno­men” (of, “Krijgsge­vangenen meegevoerd.”) (Ps. 68:19; Ef. 4:6) juist op de dag, waar het type naar verwees. {SR2:20.2}

DE VOORBEREIDING VAN HET PA­SCHA.

Het Pascha is een feest van zeven dagen; daarom vereiste de voorberei­ding van de week meer dan één dag. Wij halen Exodus 12:3, 6 aan: “Op de tiende van deze maand [de eerste maand dus] zal ieder voor zicht een lam nemen (…) en gij zult het bewaren tot de veertiende dag van deze maand.” Aan het volk werd opgedragen op de tiende dag van de maand met de voorbe­reidingen te beginnen. Op de veertiende dag, voor zons­ondergang, moest alle zuurdezem uit hun huizen worden wegge­daan. Dan brak de vijftiende dag, die de eerste dag van de ongezuurde broden was, aan, en de paasweek begon met het slachten van het paaslam. “Zeven dagen zult gij onge­zuur­de broden eten; dadelijk op de eerste dag zult gij het zuurd­ezem uit uw huizen verwijderen.” (Ex. 12:15.) Daarom was de veertiende dag de laatste voorberei­dingsdag, de vijftiende, of de eerste dag van het feest, was een heilige samen­komst, en zij mochten daarop geen dienst­werk verrichten. Mattheüs 26:17, heeft betrekking op de dag zelf waarop Jezus het Pascha at met de twaalven. (Zie Matt. 26:20, 21.) {SR2:20.3}

De enige mogelijke dagen voor het paasweek zouden zich als volg

21

22

voor­doen: In dat jaar viel de veertiende dag van de eerste maand op een woens­dag, en de dag eindigde bij zonson­dergang (avond). De eerste dag van het paasfeest (de 15e dag van de maand) viel op don­der­dag; de tweede, op vrijdag; de derde, op zaterdag (Sab­bat); de vierde, op zondag; de vijfde, op maandag; de zesde, op dinsdag; de zevende tevens de laatste dag van het feest, viel op woensdag de 21e dag van de maand. (volg de kaart op blz. 22.) {SR2:20.4}

Tijdtabel Vanaf het Pascha tot aan de verrijzenis.

Volgens de richtlijnen, gegeven in het nu volgend Schrift­ge­deel­te: “Dan zal de gehele vergadering der gemeente van Israël het [het lam] slachten in de avondschemering,” (Ex. 12:6), kon het lam niet ge­slacht worden voor de avond van de veertiende dag, en “het Paaslam” of “Pascha” genoemd worden. veronderstel dat alles gereed stond en het lam geslacht werd zodra de zon onder­ging. Het zou ongeveer vijf­tien minuten duren voordat het geslacht was; de vacht moest dan nog worden verwijderd. Hier komt nog bij, dat elk deel ervan, nadat het was schoongemaakt en gewassen, in het offer moest worden teruggelegd, waarna de opening moest worden dichtge­naaid, want geen enkel deel ervan moest worden weggegooid, behalve het afval. Daarom zou de voor­bereiding van het offer niet mínder dan één uur in beslag nemen. Dus lezen wij: “Rauw of gaar gekookt in water zult gij het niet eten, slechts op het vuur gebraden met kop, schenkel en ingewan­den.” (Ex. 12:9.) {SR2:23.1}

De oude methode van roosteren vereiste meer tijd dan onze moderne manier. Er werd een braadspit door het offer heen gesto­ken, het werd dan boven brandende kolen gelegd, en men liet het voortdu­rend draaien met behulp van het braadspit. Deze methode van rooste­ren zou ongeveer vier uur in beslag nemen. Het eten van het Pascha, het instellen van de Maal­tijd des Heren en de voetwassing, dan het zingen van een lofzang, zouden nog ander­half uur erbij gevoegd hebben. Daarna gingen naar de Olijfberg. (Zie Markus 14:26.) De berg ligt ongeveer een halve mijl ten oosten van de derde muur van de stad. Vandaar, dat hij op enige afstand lag van de plaats waar het Pascha werd gevierd. Aldus zou het hen om-en-bij een half uur hebben gekost om daar te voet te geraken; waarna Jezus de drie (dis­cipelen) meenam naar de hof van Getsémané. {SR2:23.2}

Er kon niet minder dan anderhalf uur zijn besteed op de berg en in de hof terwijl Jezus bad; waarna er tot de aposte­len werd gezegt dat zij rustig konden inslapen; want Jezus is driemaal uitge­gaan om te bidden, en bij Zijn terugkeer, vond Hij hen twee­maal slapende: “En Hij kwam bij de discipelen en vond hen slapen­de, en Hij zeide tot Petrus: ‘Waart gijlieden zo weinig bij machte één uur met Mij te waken?” (Matt. 26:40.) Wij mogen veronderstel­len

23

dat zij tenminste één uur slapende hebben doorge­bracht, anders zouden de woorden van de Meester, toen Hij de derde maal terug­kwam: “Slaapt nu maar en rust” (Matt. 26:45), tevergeefs gesproken zijn. Na deze ervarin­gen kwam Judas aan met de menigte en er werd weinig tijd besteed om Jezus gevangen te nemen. En tegen de tijd dat zij Hem tot voor de priesters leidden, moesten er tenmin­ste twee uren verstreken zijn. Volgens deze tijdre­ke­ning, kon het totaal aantal uren, doorge­bracht vanaf woens­dagavond zonson­dergang (het begin van het Pascha voor het slachten van het lam) tot aan de tijd dat Jezus werd voorge­leid, niet minder dan twaalf uren geweest zijn. {SR2:23.3}

De ontleding van het voorgaande tijdschema bewijst, dat toen Jezus voor Kajafas, de hogepriester geleid werd, het ongeveer het twaalfde uur was, of kort voordat het licht werd op de donderdagmorgen. En na Zijn verhoor voor de hogepriester, “brachten zij Jezus van Kajafas naar het gerechtsge­bouw. En het was vroeg in de morgen.” (Joh. 18:28.) “En het was Voorbe­reiding voor het Pascha, ongeveer het zesde uur, en hij [Pila­tus] zeide tot de joden: ‘Zie uw Ko­ning!'” (Joh. 19:14.) Aange­zien Johannes verklaart dat het vroeg was toen zij Jezus van Kajafas naar het gerechtsgebouw leidden, en aangezien hij ook beves­tigt dat het ongeveer het zesde uur was (ofwel middag ofwel midder­nacht volgens de oude tijdrekening), dan moest het kort na midder­nacht geweest zijn (ongeveer het zesde uur) toen Pilatus tot de joden zei: “Zie uw Koning,” want Johannes zou de middag niet “vroeg” noemen. Daar­om, nadat Hij door het Sanhedrin berecht was, riepen zij Pilatus en begaven zich naar het gerechtsge­bouw. Dit gebeurde op de morgen van de volgende dag, nadat zij Jezus hadden gevangen geno­men in de hof — vrijdagmorgen vroeg. {SR2:24.1}

Johannes vermelt: “En het was de voorbereiding van het Pascha.” Wij hebben reeds eerder uitgelegd dat de voorberei­ding voor het paaslam niet één dag duurde, maar dat het eerder een vierdaagse aangelegenheid was. {SR2:24.2}

Bovendien verklaart Mattheüs duidelijk: “Zij maakten het Pascha gereed. Toen het avond geworden was, zat Hij [Christus] neer met de twaalf [discipe­len]. En (…) zij aten.” (Matt. 26:19-21.) Daarom kan de voorberei­ding voor het Pascha, door Johannes vermeld, niet de voorbereiding voor het paaslam zijn, maar eerder de voorbe­rei­ding voor de Paassabbat (de zevende dag), de voorbereiding van het Pascha genoemd, omdat het in de week van het Pascha viel, zoals het slechts eenmaal per jaar gebeurde. Dus, wordt dan de vrijdag “de voorberei­ding van het Pascha” genoemd. Aldus wordt de zevende-dag Sabbat in de paasweek een “Verhe­ven Feestdag” (Eng., a “High Day”) genoemd, omdat het een Sabbat in een Sabbat was — de groot­ste feestdag van het jaar. {SR2:24.3}

Volgens de tijdrekening, werd Jezus vanaf donderdagmorgen twaalf uur, tot ongeveer zes uur vrijdagmorgen (vroegere tijd), door de joodse regeerders beproefd. Negen uur later — op het derde uur (vrij­dag), werd Jezus gekrui­sigd. (Zie Markus 15:25.) Nadat

24

Hij drie uur aan het kruis gehangen had, werd de zon verduisterd (om zes uur — ‘smiddags. Zie Markus 15:33). Drie uur later stierf Jezus en begon de zon opnieuw licht te geven. (Zie Matt. 27:45-50.) In de drie reste­rende uren voor zonsonder­gang, werd er snel voorberei­ding getroffen en werd de Heiland in het graf van Jozef gelegd net voordat de zevende-dag Sabbat aanving. Wij citeren Lukas 23:53-56: “En na het te hebben afgenomen, wikkelde hij het in linnen en legde Hem in een rotsgraf, waarin nog nooit iemand gelegd was. En het was de dag der voorbe­rei­ding en de Sabbat brak aan. En de vrou­wen die met Hem uit Galilea gekomen waren, volgden en zij bezagen het graf en hoe Zijn lichaam gelegd werd; en toen zij terugge­keerd waren, maakten zij specerijen en mirre gereed. En op de Sabbat rust­ten zij naar het gebod.” Dus Jezus verbleef vanaf vrijdagavond twaalf uur, tot onge­veer twaalf uur zondagmorgen in het graf. Dit wordt ook bewezen door Markus 16:9: “Toen Jezus nu vroeg op de eerste dag der week opge­staan was.” Daarom verliep er een totaal van ongeveer zesender­tig uur in het graf, en een globaal totaal van vierentachtig uur vanaf het begin van het Pascha tot aan de verrijzenis. {SR2:24.4}

Merk nu op, dat vanaf het tijdstip waarop de joden Christus gevangen namen (donderdag het 12e uur) tot aan Zijn verrijze­nis (zondag het 12e uur), er precies tweeënzeventig uur of wel drie dagen en drie nachten verliepen. Alzo worden Jezus woor­den ver­vuld: “Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen in het hart der aarde zijn, drie dagen en drie nachten.” (Matt. 12:40.) Het denk­beeld dat “in het hart der aarde” in het graf betekent, is een menselijke veronder­stelling, zonder bijbelse grondslag. Indien de Heiland Zijn bevindingen in het graf bedoeld had, zou Hij het gezegd hebben. Indien Zijn graf in het middel­punt van de aarde was — ongeveer 4000 mijlen onder het aardop­pervlak (het hart der aarde) dan zou men kunnen veronderstel­len dat Hij het middelpunt van de aarde bedoelde. Jezus gebruikte deze uitdrukking om aan te tonen dat Hij drie dagen en drie nachten in de handen van zondaars en in het graf zou zijn. Waarom worden zondaars “in het hart der aarde” genoemd? Omdat de mens hieruit geschapen werd volgens Genesis 3:19, “Want stof zijt gij en tot stof zult gij wederke­ren.” {SR2:25.1}

Nu vestigen wij de aandacht van de lezer op de afbeelding op blz. 22. Let op de oneindige wijsheid, gebruikt om een afbeelding uit te denken voor het groot offer (het kruis) voor menselijke wezens, hetgeen een bewijs is van onbegrensde Goddelijke liefde. Merk op dat elke gebeurtenis met drie uur tussenruimte plaatsvond (3×9 en 6×12), het kruis vormend. {SR2:25.2}

Merk dat de stand van het kruis zoals het op de wijzerplaat is weergegeven,­ niet de juiste verhouding weergeeft. maar als de lezer het

25

diagram als het ware ondersteboven draait, waar­door de vroegere manier waarop de klok de tijd aanduidde zou worden aange­toond — die tijd werd bepaald door zonsonder­gang om twaalf uur, dan ver­schijnt het kruis in zijn vol­maakte vorm. Zo hebben wij een ander uitzicht van goddelijke volmaakt­heid. {SR2:25.3}

De lijn die dwars over de wijzerplaat loopt tussen vier en vijf uur, tien en elf uur — onderscheiden door Noord- en Zuidpool, geeft de juiste positie van de aardbol aan als ze haar jaarlijkse (vaste) baan (om de zon) beschrijft. Kijk nu uiterst rechts naar de zon, zoals ze toen was, in haar juiste verhouding tot de aarde, toen ze verduisterd werd van het zesde tot het negende uur, en we zien dat de zon in de juiste positie stond ten opzichte van de uren die in duisternis gehuld bleven! Is deze afbeelding, en dat zonder twijfel, niet volmaakt ? Zo ja, zou een verstandig wezen zich dan kunnen voorstellen dat dit allemaal door toeval gebeurde? Is dit geen onmiskenbaar bewijs dat God dit alles voorbe­schikt heeft, en dat door Zijn machti­ge kracht de tijd gekomen is dat Hij Zijn plan en de hen aangeboden redding, aan Zijn kinderen leren wil? Paulus zegt: “En toch waren de werken van de grondlegging der wereld af gereed.” (Hebr. 4:3.) Johannes verklaart dat het Lam geslacht was vanaf de grondlegging der wereld. (Zie Openb. 13:8.) Zondaar, “Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!” (Joh. 1:29.) {SR2:26.1}

Hoewel het Pascha de kruisiging van Jezus voorstelde, was het niet de bedoeling dat Hij op dezelfde dag zou geofferd worden waarop het lam geslacht werd. Dit is een vanzelfspre­kend feit, want het lam werd ‘s avonds geslacht en Christus werd ‘s morgens gekrui­sigd — drie uur na zonsop­gang, — en stierf drie uur voor­dat het avond werd. {SR2:26.2}

26

DE PROFETIEEN VAN DANIEL EN DE OPENBARING BEVATTEN DE WERELDGESCHIEDENIS.

“Zalig is hij, die leest, en zij, die horen de woorden van deze profetie, en die dingen die daarin beschreven staan bewaren, want de tijd is nabij.” (Openb. 1:3, “K.J.” vert.) {SR2:27.1}

“Laat niemand denken dat het zinloos is dit boek te bestuderen, omdat niet elk symbool in de Openbaring verklaard kan worden. Hij Die deze verborgenheden aan Johannes openbaarde, zal aan de ijverige zoeker naar waarheid een voorsmaak van hemelse dingen schenken. Wie zijn hart opent om de waarheid te ontvangen, zal in staat zijn haar leerstellingen te verstaan, en zal de zegeningen ontvangen die beloofd zijn aan hen die de ‘woorden van deze profetie horen, en bewaren de dingen die hierin geschreven zijn.'” — “The Acts of the Apostles”, p. 584 / “Van Jeruzalem tot Rome”, blz. 426. {SR2:27.2}

“Alle boeken van de Bijbel komen samen en eindigen in de Openbaring. Hier is de aanvulling op het boek Daniël. Het ene boek is een profetie, het andere is een openbaring. Het boek dat verzegeld was, is niet de Openbaring, maar dat gedeelte van het boek Daniël dat betrekking heeft op de laatste dagen. De engel gebood: ‘Maar gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek, tot de eindtijd.’ (Dan. 12:4a)” — Idem, p. 585/Ned., blz. 426. {SR2:27.3}

“Het getal zeven duidt volmaaktheid aan, (…) terwijl de gebruikte symbolen de toestand van de kerk openbaren tijdens verschillende perioden in de wereldgeschiedenis.” — Idem. p. 585/Ned., blz. 426. {SR2:27.4}

“Beperkte mensen zouden moeten oppassen, met hun pogingen tot het bedwingen van hun medemensen, aldus de plaats innemend die aan de Heilige Geest toegewezen is. Laat de mensen niet het gevoel hebben dat het hun voorrecht is om datgene aan de wereld mee te geven waarvan zij denken dat het waarheid moet zijn, en alles weigeren dat zou worden meegegeven in tegenspraak tot hun ideeën. Dit is niet hun werk. Vele dingen zullen duidelijk blijken waarheid te zijn, die niet aanvaardbaar zullen zijn voor hen die denken dat hun eigen verklaring van de Schriften altijd juist is. Zeer besliste veranderingen zullen moeten plaatsvinden met betrekking tot opvattingen die sommigen als zijnde feilloos hebben geaccepteerd.” — “Testimonies to Ministers”, p. 76. {SR2:27.5}

Een groot deel van de christenheid is er mee eens dat wij in de laatste dagen van deze wereldgeschiedenis leven. Toen Jezus’ discipelen Hem vroegen naar de tekenen van Zijn terugkeer naar de aarde en van het einde van de wereld, was één van de vele tekenen die Hij gaf: “Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniël gesproken is, op de heilige plaats ziet staan,

27

(wie leest, laat hem verstaan:).” (Matt. 24:15, KJV) De woorden van de Meester geven het bewijs dat het boek Daniël informatie bevat betreffende de tekenen der tijden en het einde van de wereld. De profetieën van Daniël waren van weinig betekenis voor de discipelen en de vroege christelijke kerk, want Daniël zegt dat het boek verzegeld was tot de eindtijd. (Dan. 12:4.) En aangezien het boek nu geopend is, zien wij het bewijs dat wij in de eindtijd leven. (Openb. 22:6-10.) Maar het boek zou open zijn voor een bepaalde klasse van mensen en gesloten voor een andere, want hij voegt er aan toe: “Velen zullen zich laten reinigen en zuiveren en louteren, maar de goddelozen zullen goddeloos handelen, en geen der goddelozen zal het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan.” (Dan. 12:10.) Daarom, is het belangrijk dat wij vrij zouden moeten zijn van alle goddeloosheid en gehoorzaam aan de goddelijke vereisten, indien wij de zegeningen, die in het boek besloten zijn, zouden willen verstaan en ontvangen. {SR2:27.6}

Deze publicatie heeft niet tot doel de symbolen uit te leggen die voorheen reeds breedvoerig, in verscheidene publicaties, zijn uitgelegd, en tot nu toe het bewijs geleverd hebben in de algemene zin juist te zijn, maar het is ons voornemen bepaalde bijzonderheden te verklaren, die de Geest van God voor een tijd verborgen gehouden heeft. De uitzonderlijke symbolen waarmee de bijbelstudenten vertrouwd zijn zullen in het kort zichtbaar worden gemaakt, wat alleen zal volstaan door de gedachten te bepalen bij de symbolen die zullen worden uitgelegd. Wij zullen trachten te bewijzen dat de symbolen van de boeken Daniël en de Openbaring de gehele wereldgeschiedenis omvatten, vanaf de schepping tot aan de verlossing, zowel op burgerlijk als op godsdienstig vlak. {SR2:28.1}

In het tweede hoofdstuk van Daniël, beginnend met het eerste wereldrijk (Babylon) na de zondvloed, hebben wij de wereldgeschiedenis van toen af tot de tweede komst van Christus of tot het einde van de tegenwoordige wereld, weergegeven in een groot metalen beeld. “Gij, o koning, had een gezicht, en zie, er was een groot beeld! Dit beeld was hoog, en de glans ervan was buitengewoon; het stond voor u, en de aanblik ervan was schrikwekkend. Het hoofd van het beeld was van gedegen (massief) goud, zijn borst en armen waren van zilver, zijn buik en lendenen van koper, zijn benen van ijzer, zijn voeten deels van ijzer deels van leem. Gij bleef toezien totdat er zonder handen een steen werd uitgehouwen die het beeld trof aan de voeten van ijzer en leem en deze verbrijzelde (…) En in de dagen van die koningen zal de god des hemels een koninkrijk oprichten, dat in eeuwigheid niet zal worden vernietigd: en het koninkrijk zal niet aan andere volkeren worden overgegeven, maar het zal al deze koninkrijken verbreken en verteren, en zal voor eeuwig standhouden. Juist zoals gij gezien hebt, dat de steen zonder handen werd uitgehouwen, en dat het het ijzer, het koper, de klei, het zilver en het goud verbrijzelde: De De grote God heeft aan de koning bekend gemaakt wat

28

29

de droom is waarachtig, en de uitleg ervan is betrouwbaar.” (Dan. 2:31-34, 44, 45, “King James” vert.) {SR2:28.2}

Van het goud, zilver, koper en het ijzer is verklaard geweest dat zij een voorstelling zijn van Babylon, Medo-Perzië Griekenland en Rome. Het mengsel van ijzer en leem — de voeten en de tenen — de tegenwoordige koninkrijken na de val van Rome. Het is een Wonderlijke profetie, zo eenvoudig en zo waarachtig. Maar dit groot beeld openbaart slechts, als het ware, de structuur van onze wereldgeschiedenis. {SR2:30.1}

In het zevende hoofdstuk van Daniël vinden we dezelfde chronologische samenstelling in de symbolen van de verschillende beesten. de reden voor de duplicatie (herhaling) is om de gebeurtenissen die zouden plaatsvinden in de structuur van het historische groot beeld in details weer te geven. “Daniël hief aan en zeide: Ik had in de nacht een gezicht, en zie, de vier winden des hemels brachten de grote zee in beroering, en vier grote beesten stegen uit de zee op, het ene verschillend van het andere. Het eerste beest geleek op een leeuw, en het had adelaarsvleugels. Terwijl ik bleef toezien, werden het de vleugels uitgerukt, en werd het van de grond opgeheven en op twee voeten overeind gezet als een mens, en werd het een mensenhart gegeven. En zie, een ander beest, het tweede, geleek op een beer; het richtte zich op de ene zijde op, en drie ribben waren in zijn muil tussen zijn tanden; en men sprak tegen hem aldus: sta op, verslind veel vlees. Daarna zag ik, en zie, een ander beest, gelijk een luipaard (of panter); het had vier vogelvleugels op zijn rug en vier koppen. En aan hem werd heerschappij gegeven. Daarna zag ik in de nachtgezichten, en zie, een vierde beest, vreselijk, schrikwekkend en geweldig sterk; het had grote ijzeren tanden: het at en vermaalde, en wat overbleef, vertrad het met zijn poten; en dit beest verschilde van alle vorige, en het had tien horens. Terwijl ik op die horen lette, zie, daartussen verhief zich een andere kleine horen, en drie van de vorige horens werden daarvoor uitgerukt; en zie, in die horens waren ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak.” (Dan. 7:2-8, “K.J.” vert.) {SR2:30.2}

De Leeuw, de beer, de luipaard en het moeilijk-te-beschrijven beest, beelden dezelfde koninkrijken uit als het goud, het zilver, het koper en het ijzer. De onnatuurlijke en specifieke symbolen in verband met de beesten, namelijk, de vleugels, ribben, horens en koppen, dragen ertoe bij om de mysteries van de geschiedkundige gebeurtenissen, die zouden plaatsvinden gedurende de grote profetische periode, te onthullen. Het meest wonderbaarlijke aan deze profetische symbolen is dat zij volmaakt in staat zijn om de waarheid te openbaren, en eenmaal goed begrepen, kunnen zij niet meer worden tegengesproken. Er moet op geen enkele uitleg van symbolische profetieën die niet past bij de gegeven verklaring worden vertrouwd. De uitleg van zulke symbolen moet niet

30

31

32

alleen in harmonie zijn met de algehele strekking van Gods Wetboek, maar het moet een belangrijke les aanduiden aan Gods volk. En wanneer zulk een uitleg wordt afgeleid uit de Schriften, pas dan kunnen wij zeggen dat het de waarheid gaat. {SR2:30.3}

Terwijl het gouden hoofd van het grote beeld het Babylonische koninkrijk op het hoogtepunt van zijn glorie voorstelde, beslaat de leeuw een grotere periode volgens Genesis 10:8-10: “En Kus verwekte Nimrod; deze was de eerste machthebber op aarde. Hij was een geweldig jager voor het aangezicht des Heren; daarom zegt men: Zoals Nimrod, de machtige jager voor het aangezicht des Heren. En het begin van zijn koninkrijk was Babel, Erek, akkad, en Kalne, in het land Sinear.” Het begin van Nimrods koninkrijk was “Babel”, of zoal in het Grieks: “Babylon”. Zijn heerschappij strekte zich uit over de vier steden van de vlakte, namelijk: Babylon, Erek, Akkad en Kalne. Indien de lezer Genesis 10:8-10 raadpleegt en zorgvuldig de personen telt, geboren uit Noachs familie, nadat ze na de zondvloed uit de ark gingen, tot aan de geboorte van Nimrod, dan zal hij kunnen vaststellen dat Nimrod de 26e persoon is, geboren na de zondvloed. De stad was gelegen in het land Sinear, volgens Genesis 11:2: “Toen zij oostwaarts trokken, vonden zij een vlakte in het land Sinear, waar zij zich vestigden.” {SR2:33.1}

De naam Babel (Babylon in het Grieks) onstond in de tijd dat de toren van Babel in aanbouw was, waarna God de menigte verwarde door verschillende talen te doen ontstaan. Volgens Daniël, stond de hoofstad van Babylon in dezelfde vlakte: “En de Here gaf Jojakim, de koning van Juda, in zijn macht [de koning van Babylon], (…) welke hij naar het land Sinear bracht.” (Dan. 1:2.) Daarom werd Babylon onmiddelijk na de zondvloed opgericht, waarschijnlijk ergens tussen 2400 en 2300 voor Christus, en bereikte haar hoogtepunt als wereldrijk tussen 400 en 500 v. Chr. Babylon besloeg om tot ontwikkeling te komen een periode van ongeveer 1800 jaar, of zelfs meer. Zeker zal niemand denken dat Babylon de oude wereld in een hoog tempo veroverde. {SR2:33.2}

De Symbolen van de Vleugels en de Ribben.

Wij kunnen ons nu afvragen wat de betekenis is van de vleugels van de leeuw en van de luipaard; zo ook van de ribben in de muil van de beer. De vleugels van de leeuw kunnen zeker geen snelheid voorstellen, zoals sommigen hebben onderwezen. Indien vleugels snelheid moesten voorstellen, zouden ze op de beer moeten geweest zijn, want Kores en Darius veroverden het oude Babylon ‘s nachts. Bovendien, als vleugels snelheid voorstellen op het ene dier, moeten zij hetzelfde voorstellen op het ander dier. Kunnen zij snelheid voorstellen op de luipaard? Zeker niet. Een zorgvuldig onderzoek van de symbolen

33

toont aan dat de luipaard niets te maken had met Alexanders verovering van Medo-Perzië. De luipaard steld het koninkrijk voor na de voltooiing van de verovering. De vier koppen zijn de vier Griekse divisies (verdelingen) na de dood van Alexander, namelijk: “Cassander, Lysimachus, Ptolomeüs en Seleucus.” {SR2:33.3}

De strijd en verovering tussen Medo-Perzië en Griekenland wordt ons onder de aandacht gebracht in Daniël 8:5-7: “Maar terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitebok vanuit het westen over de gehele aarde zonder de aarde aan te raken; en de bok had een opvallende horen tussen zijn ogen. En hij kwam tot de ram met de twee horens, die ik voor de stroom had zien staan, en rende op hem toe in zijn grimmige kracht; ik zag, dat hij tot vlak bij de ram kwam; verbitterd stiet hij de ram, brak zijn beide horens, en er was geen kracht in de ram om tegen hem stand te houden; hij wierp hem ter aarde en vertrad hem, en er was niemand die de ram uit zijn macht redden kon.” {SR2:34.1}

In de verzen 20 en 21, deelde de engel aan Daniël mede dat de geitebok “Griekenland is,” de ram “Medo-Perzië,” en de grote horen tussen zijn ogen is “de eerste koning.” Daarom wordt Alexanders’ snelle verovering voorgesteld door de “geitebok” die de aarde niet aanraakte. Indien de vleugels snelheid moesten voorstellen, zouden ze op de geitebok geweest moeten zijn en niet op de luipaard. Aangezien de waarheid over hetgeen dat gezegd is, niet kan geloochend worden, en aangezien de gedachte die sommigen hebben geïntroduceerd in tegenspraak is met de symbolen, moeten wij dan ergens anders zoeken naar de toepassing van de “vleugels.” Wij denken dat het veel veiliger, wijzer en aanvaardbaarder is dat iemand zijn fout weet te bekennen — daar wij stervelingen geneigd zijn veel fouten te maken — eerder dan betrokken te worden in tegenstrijdige interpretaties (uitleggingen) van Gods Woord. {SR2:34.2}

Wij moeten vooral begrijpen, dat Inspiratie door middel van deze symbolen de gehele wereldgeschiedenis vastlegt. Laat ons niet vergeten dat er een wereld was voor de zondvloed. Indien één van ons deze wonderlijke bouwkundige prestatie zou wagen, om een tekening of kaart te ontwerpen, van deze wereldgeschiedenis, zouden wij zeker een volledig verslag van al haar delen in aanmerking nemen. God, oneindig in wijsheid en kracht, zou zeker niet Zijn wereld van voor de zondvloed over het hoofd zien of gedachteloos veronachtzamen in Zijn grote kaart van historische gebeurtenissen. {SR2:34.3}

Een verslag van goddelijk onderzoek over de geschiedenis van deze wereld vanaf de schepping tot aan de verlossing, zou van groot belang zijn in deze tijd. In een tijdperk van ontrouw, atheïsme en huichelarij, hebben mensen die die beweren wijs te zijn in zowel wereldse als godsdienstige zaken, de Bron van ware wijsheid uit het oog verloren. “Immers, hoewel zij God kenden hebben zij Hem niet als God verheerlijkt

34

of gedankt, maar hun overleggingen zijn op niets uitgelopen, en het is duister geworden in hun onverstandig hart. Bewerende wijs te zijn, zijn zij dwazen geworden.” (Rom. 1:21, 22, K.J. vert.) Zelfs zij, die beweren leraren der gerechtigheid te zijn, hebben hun geloof in de bijbelse beschouwing van de schepping verbeurd verklaard (opgegeven). Daar God de tegenwoordige bedriegelijke toestand van verloochening van Zijn Woord kent, heeft Hij een gedegen profetisch plan uitgedacht, bestaande uit symbolen van beesten, vleugels, ribben, horens, koppen, kronen enz., waardoor hij in dit profetisch panorama op de feiten wijst met een overtuigingskracht die de mensen nederig zou moeten maken en hun volkomen onwetendheid in gebrek aan kennis aantoont. {SR2:34.4}

Volgens de bijbelse berekening vond de zondvloed meer dan 1600 jaar na de schepping plaats. God bracht de mensen door Adam en Eva tot stand. Daarom was er één volk, één ras, één taal en natie vanaf de

35

36

37

38

39

40

schepping tot aan de zondvloed. De heerschappij die aan Adam gegeven werd, noemen wij het eerste Adamische wereldrijk. Babylon was het tweede; Medo-Perzië het derde; Griekenland het vierde; Rome het vijfde; de verbrokkelde staat van Rome (gesymboliseerd door de voeten en de tenen van het grote beeld van Daniël 2, dat de tegenwoordige onstabiele beschaving voorstelt) is het zesde. En vanaf het einde van het millennium (de periode van duizend jaar) na de opstanding van de goddelozen tot aan de tweede dood, is het zevende en laatste. Zo stelt het getal zeven, zoals altijd trouwens, volheid voor. Daarom openbaren zeven wereldrijken de volledige geschiedenis van de wereld, en betekenen het einde van de zonde en haar heerschappij. {SR2: 41.1}

Indien wij stervelingen zulk een kaart moesten ontwerpen, met symbolen en beesten, is het zeker dat wij genoeg verstand zouden hebben om elk beest in volgorde te nummeren. Wij mogen niet veronderstellen dat God minder bedachtzaam is in Zijn wonderlijke volmaaktheid. Daarom, heeft Hij elk beest genummerd. Wij moeten eerst de beesten in acht nemen die de tijd van het Oude Testament voorstellen, door het grote metalen beeld, namelijk: het goud — Babylon; het zilver, Medo-Perzië; het koper, Griekenland. Goud is het edelste metaal dat als nummer één zou moeten staan. Zilver volgt na goud, en is daarom nummer twee; koper staat als derde metaal tegenover goud, en is dus nummer drie. De leeuw is de koning of hoofd der dieren, daarom is hij nummer één, en stemt hij overeen met het goud. De beer volgt na de leeuw, daarom wordt hij nummer twee, en stemt hij overeen met het zilver. De luipaard staat als derde tegenover de leeuw zodat hij nummer drie wordt, in overeenstemming met het koper. {SR2: 41.2}

Dit brengt ons terug naar ons onderwerp van de betekenis van de vleugels op de leeuw en op de luipaard, en de ribben in de muil van de beer. God zou zeker niet de wereldgeschiedenis ingedeeld hebben vanaf de zondvloed tot aan het einde,

41

zonder rekening gehouden te hebben met al haar onderdelen. Er moeten op deze kaart historische gebeurtenissen te vinden zijn die te kennen geven dat God, voor de zondvloed, een wereld had, zoals reeds eerder werd uitgelegd. Dat eerste rijk, komt natuurlijk als nummer één; Babylon als nummer twee; Medo-Perzië, nummer drie; en Griekenland, als nummer vier. Als deze bewering juist is, dan moeten wij dit stel nummers terug vinden op de leeuw, de beer en de luipaard. {SR2: 41.3}

De vleugels op de leeuw duiden rijk nummer twee aan. De leeuw is van nature eerste — eerste vanaf de zondvloed, maar (vanzelfsprekend) door zijn vleugels, tweede vanaf de schepping. De ribben in de muil van de beer duiden rijk nummer drie aan. De beer is uiteraard de tweede vanaf de zondvloed, maar (vanzelfsprekend), is hij door de drie ribben het derde vanaf de schepping. Er worden ribben gebruikt, want vleugels zijn steeds per twee. De vier vleugels op de luipaard wijzen erop dat Griekenland het vierde wereldrijk is. De luipaard is uiteraard het derde vanaf de zondvloed, maar (vanzelfsprekend), door de vleugels, het vierde na de schepping. De geschiedenis vliegt, daarom zijn vleugels een volmaakt symbool. {SR2: 42.1}

“Sta Op, Verslind Veel Vlees.”

“Sta op, verslind veel vlees,” zeiden de ribben tot de beer. (Dan. 7:5, “K.J.” vert.) De Medo-Perzen openden de weg voor keizerlijke oorlogen, vandaar: “Sta op, verslind veel vlees.” Zo waren rijk na rijk gedompeld in bloedige oorlogen. De ribben in de muil van de beer kunnen geen naties betekenen, zoals sommigen onderwezen hebben, aangezien naties door horens worden gesymboliseerd en niet door ribben. Zij kunnen ook geen aanduiding zijn voor bepaalde provincies, die Medo-Perzië niet kon veroverd hebben, want hij heeft hen in zijn muil, en het zou tegenstrijdig zijn om te veronderstellen dat de Perzen bepaalde staten meer zouden verdrukt hebben dan andere. Als dat zo geweest was, dan zou de beer hen vertrapt hebben, zoals het moeilijk-te-beschrijven beest te werk ging. (Dan. 7:7.) Het symbool toont eerder het tegenovergestelde aan, en er is voor een dergelijke theorie geen bewijs, noch een les die men uit leren kan. {SR2: 42.2}

De Vleugels van de Leeuw Uitgerukt.

Terugkerend tot de leeuw, symbool van Babylon, zegt Daniël: “Het eerste geleek op een leeuw, en had adelaarsvleugels. Terwijl ik bleef toezien werden het de vleugels uitgerukt, en werd het van de grond opgeheven en op twee voeten overeind gezet als een mens, en werd het een mensenhart gegeven.” (Dan. 7:4.) “Zijn vleugels werden uitgerukt.” Dit symbool betekent hetzelfde als het uitrukken van de drie horens van het moeilijk-te-beschrijven beest. (Dan. 7:8.) Indien het uitrukken van de horens betekent dat hun koninkrijk van hen weggenomen werd, dan betekent het uitrukken van vleugels dat Babylon, als wereldrijk nummer twee zou verdwijnen, als vervulling van Daniëls uitleg van

42

43

44

het handschrift op de muur: “Dit is de uitlegging van de woorden: Mene; God heeft uw koningschap geteld en er een einde aan gemaakt.” (Dan. 5:26.) Daarom viel Babylon in de handen van de Medo-Perzische koningen. Aldus “werden” zijn vleugels “uitgerukt,” en volgde het Medo-Perzische rijk, nummer drie, de leeuw, nummer twee op. {SR2: 42.3}

Het Werd een Mensenhart Gegeven.

Nadat de twee vleugels van de leeuw uitgerukt waren, zegt Daniël: “Hij werd op beide voeten overeind gezet als een mens, en werd het een mensenhart gegeven.” Wat er ook bedoeld wordt met de positie van het beest en de verandering van het hart, de toepassing ervan gebeurt nadat Babylon gevallen is onder de Medo-Perzische regering, want hij stond overeind als een mens, nadat zijn vleugels uitgerukt waren. Als wij het symbool willen begrijpen, moeten wij eerst de functie van het hart in acht nemen, want het symbool zelf moet volmaakt zijn, anders kan de waarheid niet vastgesteld worden. {SR2: 45.1}

De functie van het hart is om de levenskracht in het lichaam in stand te houden. Laat het hart tot stilstand komen en alles gaat verloren. Deze hoogst belangrijke levensorgaan is de beheerser van het lichaam. Zoals een rijk uit talrijke mensen bestaat, met hun behoeften, zo is ook het levende lichaam samengesteld uit zeer vele levenscellen, en alles wat erbij hoort. Zoals het de plicht is van een koning de levenskracht in zijn koninkrijk te behouden en ook het kwade te bestraffen of uit te roeien en toezicht te houden op het goede, zo gebeurt dit ook met het hart. Door samen te trekken en uit te zetten, oefent het kontrole uit en levert het stromende, levende energie in de vorm van zuiver bloed. Het bewijs dat tot dusver verzameld is, toont aan dat het hart een passend symbool is voor een koning. Wij moeten echter een onderscheid maken tussen een mensenhart en een beestenhart. Daniël 4:16, sprekend van de straf die koning zou ondergaan alvorens hij van zijn troon werd verstoten naar het veld bij de beesten, zegt: “Zijn hart worde veranderd zodat het niet meer een mensenhart is; een beestenhart worde hem gegeven; en zeven tijden zullen over hem voorbijgaan.” Nadat het hart van de koning veranderd was, verloor hij zijn verstand en in natuur werd hij gelijk een rund. “Op hetzelfde ogenblik ging dat woord aan Nebukadnessar in vervulling, en hij werd uit de gemeenschap der mensen verstoten en at gras als de runderen, en door de dauw des hemels werd zijn lichaam bevochtigd, totdat zijn haar lang werd als arendsveren, en zijn nagels als vogelklauwen.” (Dan. 4:33, “KJ.” vert.) {SR2: 45.2}

Het menselijk verstand bestaat niet in het uiterlijk beeld van de mensheid, maar is eerder in het menselijk hart aanwezig. Deze gedachte wordt met nadruk door de Schriften ondersteund: “Want uit de overvloed des harten spreekt de mond.” (Matt. 12:34.) Daarom kan het symbool (mensenhart) verstand betekenen. In elk geval kan het symbool niets te maken hebben met menselijke visies, maar eerder een juist

45

begrip van God, want de Bijbel zegt: “De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God.” (Ps. 53:2.) Het verkrijgen van een duidelijk beeld van de onbeperkte macht van de Oneindige, is wat God ware karaktervorming noemt. De kern van het symbool ligt hierin, dat Babylon gedwongen werd de macht van de Allerhoogste te erkennen door het wegnemen van een koning (beestenhart) en een ander (mensenhart) voor in de plaats te geven. {SR2: 45.3}

Eenmaal duidelijk gemaakt wat het symbool schijnt aan te tonen, moeten wij een beknopt onderzoek doen over de vorige monarchie om te zien of deze uitleg tenvolle kan ondersteund worden door het symbolisch hart. Aangezien het blijvend voorbeeld dat gegeven werd door de zondvloed voor de toekomstige generaties erin gefaald heeft om aan de Chaldeeën een les te geven van Gods bestaan en macht, leverde de Schepper van het mensdom, in Zijn genade, geduld en langdurige verdraagzaamheid, omdat Hij wil dat niemand verloren gaat, een uiterste inspanning om deze natie te redden. “De Heer is niet traag aangaande Zijn belofte, terwijl sommigen het voor traagheid aanzien; maar is langdurig verdraagzaam ten behoeve van ons, niet willende dat iemand van ons verloren zou gaan, maar dat een ieder tot berouw zou komen.” (2 Petrus 3:9, “KJ.” vert.) {SR2: 46.1}

Toen aan Nebukadnessar de droom van het grote beeld gegeven werd, was het onderwerp uit zijn geheugen gewist, maar de indruk, in zijn geest achtergelaten, was sterk toegenomen. Nadat de dringende eis tot de wijzen gericht er niet in geslaagd was de konings droom te openbaren, ontmaskerde Daniël, door goddelijke openbaring, de geheimzinnige verschijnselen door de droom uit te leggen. Dit verbazingwekkend wonder zou de koning en al de wijzen van Babylon tot de Hebreeuwse eredienst bekeerd moeten hebben, want door de God van Daniël waren zij aan de doodstraf ontsnapt; maar er kwam geen verandering ten goede. Hoewel de koning God met zijn lippen vereerde, was zijn hart ver van Hem. De koning vernietigde de afgoden van het land niet, maar in zijn blindheid kwam hij ertoe grotere op te stellen; want korte tijd na de uitleg van de droom eiste hij van al zijn onderdanen de aanbidding van het “gouden beeld” dat hij in de vlakte van Dura had opgesteld. (Lees het derd hoofdstuk van Daniël.) {SR2: 46.2}

De weigering van de drie Hebreeuwse mannen om de afgod te aanbidden, en het wonder waardoor ze gered werden uit de brandende oven, had een diepe indruk gemaakt op de bestuurders, maar ook dit slaagde er niet in het hart van de koning te veranderen. Opnieuw eerde hij de God der goden met zijn lippen, maar niet met zijn daden. De goddeloze daden van de koning maakte een bovennatuurlijke straf noodzakelijk. Vandaar dat er een geweldige inspanning nodig was, om hem bewust te maken van zijn afhankelijkheid van de Schepper. De droom die hem gegeven werd (in hoofdstuk vier) van de grote boom — een symbool van zichzelf — en haar uitleg door Daniël, had de hardnekkige vorst overtuigd van de waarheid die erin lag en van het oordeel dat over hem zou komen, tenzij hij berouw toonde. Daniël zei: “Daarom, o koning, laat mijn raad u welgevallig zijn: doe uw zonden teniet door rechtvaardigheid,

46

en uw ongerechtigheid door erbarming jegens ellendigen — of er misschien verlenging van uw rust wezen moge (…) Na verloop van twaalf maanden, toen hij aan het wandelen was op het koninklijk paleis in Babel (…) Op hetzelfde ogenblik ging het woord aan nebukadnessar in vervulling, en hij werd uit de gemeenschap der mensen verstoten en at gras als de runderen, en door de dauw des hemels werd zijn lichaam bevochtigd, totdat zijn haar lang werd als de veren der arenden en zijn nagels als de klauwen der vogels.” (Hfst. 4:27, 29, 33, “KJ.” vert.) {SR2: 46.3}

Aan het eind van de pijnlijke ervaring, zei de koning: “Nu roem, verhef en verheerlijk ik, Nebukadnessar, de Koning des hemels, Wiens werken alle waarheid en Wiens paden recht zijn, en Die hen die in hoogmoed wandelen, vermag te vernederen.” (Dan. 4:37.) Hoewel hij de kracht van de Eeuwige herkende, Hem aanbad en woorden van lof uitsprak met een zeer verheven uitdrukking, kwam de koning er niet toe zijn heidens hart op te geven en te verzaken aan het heidens gebruik van aanbidding. Hij verzuimde om het grote belang van de kennis van de HERE aan zijn nageslacht mede te delen tot rust en instandhouding van zijn koninkrijk. {SR2: 47.1}

De bijzondere ondervindingen moesten dienen als praktische les voor toekomstige koningen. Niet lang na de vervulling van de droom, besteeg de kleinzoon van de koning de troon. Met zijn heidense gewoonte waagde hij het, de God der goden en Koning der koningen, Die bekwaam is om koningen tot ossen, ossen tot koningen en slaven tot heersers te maken, uit te dagen. “Want het verhogen komt niet van oost of van west, noch uit de woestijn — maar God is Rechter, Hij vernedert deze en verhoogt gene.” (Ps. 75:7, 8.) {SR2: 47.2}

Voordien was het heilige drinkgerei nooit eerder door een koning bedoezeld geweest, zoal op Belsassars dronkaardsfeest. God zal verdraagzaamheid betrachten, totdat de mens de grenslijn overschrijdt. Dit deed Belsassar, door het heilige drinkgerei te brengen voor zijn machthebbers, bijvrouwen, en heidense goden. Bij het verschijnen van de hand, schrijvend op de wand, werd zijn schuldig geweten ontsteld, zijn heupen werden los, en zijn knieën stootten tegen elkaar. Net als zijn vader, negeerde Belsassar Daniël en bracht de wijzen van Babylon bijeen om het schrift te ontcijferen; niettegenstaande het feit dat hij op de hoogte zou moeten zijn van hun onkunde om het geheim te onthullen. Uiteindelijk werd Daniël geroepen en bij zijn aankomst zij hij: “Dit is de uitleg van de woorden: Mene: God heeft uw koningschap geteld en er een einde aan gemaakt; Tekel: gij zijt in de weegschaal gewogen en te licht bevonden; Peres: uw koninkrijk is verdeeld en aan de Meden en de Perzen gegeven.” (Dan. 5:26-28, “KJ.” vert.) De onschatbare ondervindingen van zijn vader die in zijn bereik lagen, zouden tot eeuwige zegeningen kunnen hebben gediend, maar door Gods macht te negeren, verdraaide de koning de voordelen tot een vloek, en bracht uiteindelijk zijn koninkrijk tot een definitief einde. Elk middel om de leeuw (Babylon) te doen staan als een mens onder de regering van de koningen der Chaldeeën was uitgeput, en iedere inspanning mislukte.

47

Daarom was de tijd aangebroken voor de Here om het laatste geneesmiddel toe te passen op het koninkrijk van de leeuw. {SR2: 47.3}

Kores (of Cyrus), van wie God vele jaren te voren door Zijn profeet gesproken had, werd toegestaan de hoofdstad van de Chaldeeën binnen te dringen. (Zie Jes. 45:1.) Babylon verdween als rijk nummer twee, en het symbool van de “uitgerukte” vleugels ging in vervulling. “In diezelfde nacht werd Belsassar, de koning der Chaldeeën, gedood.” (Dan. 5:30.) Het Leeuwenhart is een symbool van de heidense koning — Belsassar die gedood werd — en werd dus zo het beestenhart weggenomen. De mens wikt (overdenkt), maar dikwijls is er een andere macht waarover hij geen controle heeft, die beschikt. {SR2: 48.1}

Daniël werd aangesteld als eerste rijksbestuurder over de 120 vorsten omdat er een voortreffelijke geest in hem was. Zowel Cyrus als darius bekeerden zich tot de aanbidding van de ware God. Daarom stelde de eeuwige Arm, Die tussen beide komt in de zaken van het mensdom, een koning aan naar Zijn Eigen keuze. {SR2: 48.2}

Op deze wijze gingen de symbolen in vervulling en de leeuw “werd van de grond opgeheven, en op twee voeten neer gezet als een mens, en het werd een mensenhart gegeven.” (Dan. 7:4.) {SR2: 48.3}

Het hart een passende kenmerkendheid van de heerser van een natie. De tegenstelling tussen een godvruchtige en een goddeloze koning is groot en is zo verschillend als tussen het mensenhart en het beestenhart. Het hart is de levengevende energiebron in het menselijk lichaam, net zoal een koning het hoofd is van een natie. {SR2: 48.4}

Nadat er vrijheid was verleend aan de joden, zei Kores, in zijn oproep: “Zo zegt Kores, koning van Perzië: De HERE, de God des hemels, heeft mij alle koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem, dat in Judea is. Wie is onder u van al Zijn volk? Zijn God zij met hem, en hij trekke op naar Jeruzalem, dat in Judea is, en hij bouwe het huis van de HERE, de God van Israël; (Hij is de God,) Die te Jeruzalem woont.” (Ezra 1:2, 3 / Eng., vers 1, 2, “KJ.” vert.) Deze goddelijke invloed van de koningen van Medo-Perzië raakte pas jaren later uitgeput. Het dekreet (verordening of bevel) dat Kores uitvaardigde was geschreven op een rol en geplaatst in Achmetha, in een paleis dat zich in de provincie van de Meden bevindt. Jaren later, toen de rol door Daruis ontdekt werd, werd het edikt (besluit) onmiddelijk uitgevoerd. Kores had bepaald dat allen een vrijwillig offer zouden geven, en de koning zelf zou bijdragen zonder beperking. Hij zei: “Tevens is door mij bevel gegeven aangaande hetgeen gij doen zult aan deze oudsten der Judeeërs bij de bouw van het huis Gods: uit de koninklijke inkomsten, uit de schatting van het gebied over de rivier, zal nauwkeurig en zonder uitstel uitbetaling aan de mannen worden gedaan.” (Ezra 6:8.) Voorts vaardigde hij uit dat al de benodigdheden voor de instandhouding van de offerdiensten “hun dag aan dag volledig ter beschikking moest worden gesteld.” Toen voegde hij eraan toe: “Opdat zij de God des hemels

48

welriekende offers kunnen brengen, en bidden voor het leven van de koning en zijn zonen.” (Ezra 6:10.) Nebukadnessar beleed bekering na zijn wonderbaarlijke bevinding met de God des hemels, en verklaarde: “Hij doet naar Zijn wil met het heer des hemels en de inwoners der aarde, en er is niemand die Zijn hand afslaan, of tot Hem zeggen kan: Wat doet Gij? Ter zelfder tijd kwam mijn verstand weer in mij; en mijn raadsheren en mijn geweldigen zochten mij, en ik werd in mijn koninkrijk bevestigd; en mij werd groter heerlijkheid toegevoegd. Nu prijs ik, Nebukadnessar, en verhoog, en verheerlijk ik de Koning des hemels, omdat al Zijn werken waarheid, en Zijn paden gerichten zijn; en Hij is machtig te vernederen hen, die in hoogmoed wandelen.” (Dan. 4:35-37.) {SR2: 48.5}

Ofschoon deze sublieme (zeer verheven) woorden door de koning van de Chaldeeën uitgesproken een verandering van het hart schenen te openbaren, bewezen zijn werken dat hij faalde in de uitvoering van hetgeen zijn lippen verkondigden. Wat een tegenstelling tussen de Babylonische vorst en de Medo-Perzische koning! Nebukadnessar weigerde Gods volk vrij te laten; hij weigerde de gewijde vaten terug te geven aan de Koning des hemels; hij gaf geen bevel voor de herbouw van het huis van God; niet één gift gaf hij aan de Koning der koningen; hij deelde de kennis van de HERE niet mede aan zijn volk; hij liet toe dat zijn kinderen en zijn huisgezin de goden van hout en steen aanbaden; hij spande zich niet in om God de eer te geven, behalve met zijn lippen. {SR2: 49.1}

Ofschoon wij dit levend voorbeeld voor ons hebben, hoe dikwijls laten wij het recht zegevieren met onze lippen, en maken geen aanstalten om de uitgestrekte Arm van goddelijke liefde vast te pakken. Menigten apen de standaard na, opgesteld door de oude vorst. “Dit volk naderd tot Mij met hun mond, en eren Mij met hun lippen; maar hun hart is verre van Mij.” (Matt. 15:8, “KJ.” vert.) {SR2: 49.2}

Ofschoon Nebukadnessar deze heilige dingen niet tot uitvoer bracht, heeft God in Zijn grote genade de koning toch gered. God had lang geduld gehad met de Babylonische koning, maar “de eens zo trotse vorst was een nederig kind van God geworden; de heerszuchtige, onverdraagzame heerser, een verstandig kind en medelevende koning. Hij die de God des hemels had uitgedaagd en gelasterd, erkende nu de macht van de Allerhoogste, en zocht oprecht de vreze des HEREN en het geluk van zijn onderdanen te bevorderen. Onder de bestraffende hand van Hem, Die Koning der koningen en Heer der heren is, had Nebukadnessar eindelijk de les geleerd die alle regeerders moeten leren.” — “Prophets and Kings”, p. 521 / “Profeten en Koningen”, blz. 318. {SR2: 49.3}

49

DE BEER EN DE LUIPAARD.

Het voorbeeld van de Babylonische vorsten zou een praktische les moeten bevatten voor alle troonopvolgers. De goddelijke invloed van Cyrus (Kores) zou ook hebben kunnen voortgeduurd, maar de koningen van Medo-Perzië zagen, zoals de Chaldeeën, uit naar aardse glorie, zonder vrees (ontzag) voor Hem, Die koninkrijken oprichten en koningen afzetten kan. {SR2: 50.1}

De onschatbare les voortvloeiende uit de straf van de Chaldeese koningen, zou hen tot zegen moeten geweest zijn, maar in hun ijdele verbeelding verlieten zij de Gesel van ware wijsheid en kracht Die nooit tekort schiet. Zo werd datgene dat tot een zegen bedoeld was een veroordeling. Daarom, werden de koningen van Medo-Perzië slechter dan de koningen van Griekenland die afgoden aanbaden, en wiens leven alleen maar beheerst werden door een verdorven eetlust. Zo was nogmaals de tijd gekomen dat de ribben in de muil van de beer spraken: “Sta op, verslind veel vlees.” Daarom werd de almachtige Arm aan de Medo-Perzische koning onttrokken, en begaf Alexander zich, met de snelheid van een arend, naar zijn prooi. Zo opende Medo-Perzië de poort voor de bloedigste oorlogen van onze wereldgeschiedenis. Op deze wijze gingen de woorden: “Sta op, verslind veel vlees,” in vervulling. {SR2: 50.2}

Daniël zegt: “Maar terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitebok vanuit het westen over de gehele aarde zonder de aarde aan te raken; en de bok had een opvallende horen tussen zijn ogen. En hij kwam tot de ram met de twee horens, die ik voor de stroom had zien staan, en rende op hem toe in zijn grimmige kracht; ik zag, dat hij tot vlak voor de ram kwam; verbitterd stiet hij de ram, brak zijn beide horens, en er was geen kracht in de ram om tegen hem stand te houden; hij wierp hem ter aarde en vertrad hem, en er was niemand die de ram uit zijn hand kon redden. (…) De ram die gij gezien hebt, met de twee horens, doelt op de koning der Meden en Perzen, en de harige geitebok op de koning van Griekenland, en de grote horen die tussen zijn ogen stond, dat is de eerste koning.” (Dan. 8:5-7, 20, 21.) Daarom was Alexander, wiens liefde voor veroveringen onbeperkt was, de eerste die sucses had in het leiden (aanvoeren) van het Westen tegen het Oosten. {SR2: 50.3}

Maar nauwelijks had Alexander het rijk veroverd, of hij gaf zich over aan een losbandige dronkenschap en stierf op een jeugdige leeftijd. Zo werd de horen die tussen de ogen van de “geitebok” was, afgebroken: “En vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar

50

51

52

de vier windstreken des hemels.” (Dan. 8:4b.) Daar Alexander geen troonopvolger had, werd het rijk verdeelt tussen zijn vier generaals, namelijk: Cassander, Lysimachus, Ptolomeüs, en Seleucus. Zo zorgde de tijd en de voorzienigheid ervoor dat de vierkoppige luipaard ontstond. {SR2: 50.4}

De Ram en de Geitebok.

De volledige strijd tussen de natiën wordt voorgesteld door de ram en de geitebok, met de verschillende opkomende en afbrekende horens. Waarom een ram en een geitebok? Waarom geen andere diersoorten? Jezus geeft het antwoord: “En al de volken zullen voor Hem verzameld worden, en Hij zal ze van elkaar scheiden, zoals een herder zijn schapen van de bokken scheidt: En Hij zal de schapen aan Zijn rechterhad zetten, maar de bokken aan de linker.” ( Matt. 25:32, 33, “K.J.” vert.) {SR2: 53.1}

Door deze huisdieren drukt Inspiratie de gedachte uit dat de

bewoners van de aarde slechts schapen en bokken zijn — ware en valse godsdienst. Het duidt ook aan dat oorlogen een strijd zijn tussen goed en kwaad. Maar waarom Medo-Perzië door een ram en Griekenland door een geitebok? Waarom niet het omgekeerde? De Medo-Perzische koningen geloofden in de ware God, zoals voorheen reeds werd uitgelegd; zij hadden principen die strijdig waren met die van Griekenland. Om die reden werd Medo-Perzië voorgesteld door een ram en Griekenland door een geitebok. Wonderbaarlijk is het om op te merken hoe volmaakt en doordacht de grote wijsheid van de Oneindige was, zoals (het werd) aangewend bij het uitkienen van deze symbolen. Almacht alleen kan zulk een volmaakte profetische kunst uitdenken, om historische gebeurtenissen te voorzeggen. {SR2: 53.2}

Koninkrijk van Koper Heerst over de Wereld.

Er werd reeds eerder uitgelegd dat de leeuw, de beer en de luipaard door God genummerd zijn. De luipaard is het vierde wereldrijk vanaf de schepping, en aangezien de nummers op deze wijze met hem ophouden, zou men zich natuurlijker wijs de vraag kunnen stellen: Waarom wordt er niet doorgegaan met het nummeren van de beesten die De luipaard opvolgen? Er zijn verschillende redenen voor de verandering bij dat bijzonder beest. Aangezien Rome langzaam vanbinnenuit het Griekse rijk ontstond, slorpte hij uiteindelijk het laatste Griekse distrikt op, en de laatste dynasty (het vorstenhuis) van Ptolomeüs werd een provincie van de Romeinse staat rond 27 v. Chr. Zo sloot het Oude Testament af met Griekenland en begon het Nieuwe met Rome. Daarom ligt de Scheidingslijn tussen Griekenland en Rome. Het is ook opmerkelijk dat de beesten die het Oude Testament voorstellen geen horens dragen, maar dat die in het Nieuwe Testament wel horens dragen. Dit alles betekent het einde van de typische en het begin van de anti-typische periode. {SR2: 53.3}

53

De getallen in de Bijbel zijn als mijnaders van kostbare metalen onder het aardoppervlak. Duizenden wandelen over deze ongekende schatten totdat een onzichtbare macht ze aan de oppervlakte brengt. Wij weten dat de Drieëenheid het beste uitgedrukt wordt door de termen: Vader, Zoon en Heilige Geest. Zo drukken wij ook Gods eigenschappen uit in drie termen: Alomtegenwoordigheid, Alwetendheid en Almacht. Hierover zou veel meer gezegd kunnen worden. {SR2: 54.1}

Als drie het symbool is van de Drieënige HERE, dan moet vier een aanduiding zijn van datgene wat uit Hem voortkomt, zoals geopenbaard in de schepping. De cherubijnen bestaan uit vier levende schepsels, die elk respektievelijk het aangezicht hebben van een leeuw, een kalf, een mens (of man) en een arend. Er zijn vier windstreken op de aarde: Het Oosten, het Noorden, het Zuiden en het Westen, die de volheid van de richting uitdrukken; zoals: De Winter, de Lente, de Zomer en de Herfst een komplete cyclus van de jaargetijden omvat. Wij hebben reeds opgemerkt dat er vier wereldrijken waren in de geschiedenis van de wereld vanaf de schepping tot aan de kruisiging. In verband met dit onderwerp kunnen wij ook dit opmerken, dat er een verband bestaat tussen het drievoudige en het viervoudige zoals duidelijk te zien is in het scheppingswerk, waarin de eerste vier dagen gebruikt waren om de sfeer te vormen, en de andere drie voor de schepping van de levende wezens, om een hoogtepunt te bereiken in de Sabbatsrust. Op de vierde dag was de materiële toestand van de schepping voltooid, en op de vijfde en zesde dag, werd de aarde bevolkt. In het boek de Openbaring in het hoofdstuk van de zeven zegels, zien wij dat de eerste vier zegels duidelijk gescheiden werden van de laatste drie door de symbolen van de vier paarden. Dus blijkt het dat de viervoudige maat in ieder geval de drievoudige voorgaat, zoals in de volgorde van de schepping; elk deel bereikt dan een hoogtepunt in de zeven van de volmaaktheid. Daarom zijn er vier gedeelten in de verdeling van het grote beeld van Daniël 2, vier beesten in Daniëls visioen, vier vleugels en vier koppen op de luipaard, bij wie het nummeren op die wijze ophield. Het is duidelijk dat het Oude Testament eindigt met het symbolisch getal 4 (de vierkoppige luipaard). Dit toont aan dat al de noodzakelijke voorzieningen voor de redding van het mensdom voleindigd werden onder de dispensatie (bedeling) van dit getal bij uitstek, “vier”, toen het eindigde omstreeks de tijd van de kruisiging. Zo wordt dit getal gebruikt om wereldwijde gebeurtenissen aan te duiden. {SR2: 54.2}

54

“Blaast de bazuin in Sion en maak alarm op Mijn heilige berg! Laat alle inwoners des lands sidderen; want de dag des HEREN komt; want het is nabij.” (Joël 2:1, “KJ.” vert.)

55

HET MOEILIJK-TE-BESCHRIJVEN BEEST (DANIEL 7:7.)

Het moeilijk-te-beschrijven beest van Daniël 7:7, het vierde universele rijk na de zondvloed voorstellend maar het vijfde vanaf de schepping, volgt de vierkoppige luipaard op. Rome wordt voorgesteld door een verschrikkelijker symbool dan de koninkrijken die voorafgingen. Er moet een speciale reden zijn waarom het Romeinse rijk wordt voorgesteld door een moeilijk te beschrijven beest. Het symbool duidt aan dat het Romeinse regeringssysteem een inrichting of ordening was dat moeilijk kon worden beschreven. De meeste juiste uitdrukking voor een korrekte benaming is de term — Moeilijk-te-beschrijven. {SR2: 56.1}

Wij zullen nu zijn regeringsbestuur in ogenschouw nemen. — De kruisiging van Christus en het martelaarschap van de christenen laat blijken dat het Romeinse uitvoerend gezag gevestigd was in het heidendom, dat in strijd was met het christendom. Aangezien deze christenen ter dood gebracht werden wegens het feit dat zij weigerden de goden van het volk te aanbidden, is het duidelijk dat de joden de burgelijke arm van Rome gebruikten om hun eigen godsdienstgebruiken uit te proberen en op te dringen. Jezus is daar een voorbeeld van, want Hij werd gekruisigd als gevolg van religieuze strijd. In de eerste eeuw vervolgde Rome de christenen, maar na het christendom aangenomen te hebben, mishandelde hij de heidenen door hen te verplichten zich aan te sluiten bij de zogenaamde christelijke kerk. Volgens de verzamelde bewijzen, is hetduidelijk te zien dat het Romeinse rijk een werktuig was van zowel heidenen, als van christenen; afwisselend in het voordeel van de ene, als dat van de andere. Aangezien het karakter van de Romeinse imperialistische rechtspraak niet kon bepaald worden als zijnde heidens, joods, of christen, is “moeilijk-te-beschrijven” het enig passende symbool. Van Constantijn wordt gezegd dat bij zijn dood, zijn onderdanen niet wisten wat voor een soort van begrafenis zij hem moesten geven, aangezien hij een belijdend christen, maar in zijn hart een heiden was. Wellicht zijn er vele naties zowel vele belijdende christenen in deze tijd moeilijk te beschrijven zoals de Romeinen. Want de apostel heeft hun toestand aldus beschreven: “Want de tijd zal komen dat zij (de mensen) de gezonde leer niet meer zullen verdragen; maar omdat hun oor verwend is, naar hun eigen begeerte zich (tal van) leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels ( of fabels) keren.” (2 Tim. 4:3, 4, K.J. vert.) {SR2: 56.2}

Pogingen Om Kerkelijke Regeringen te Vestigen.

De vraag kan opkomen: Wat belette Satan een kerkelijk rijk te vestigen voor de sluitingsperiode van

56

57

58

59

60

het Oude Testament? Het enige antwoord dat kan worden gegeven, is, dat de joodse natie hem toeliet hun de ogen te verblinden. Er werd hen gezegd geen verbond aan te gaan met de wereld, maar dit bevel niet in acht nemend sloten zij een verbond met de Romeinen, en dat was het, wat Satan hielp om zijn komplot te volvoeren. {SR2: 56.3}

Hetgeen nu volgt zal aanduiden dat de grote vijand van de mensheid dezelfde procedure aanwendde ten tijde van Babylon: “Koning Nebukadnessar maakte een gouden beeld, waarvan de hoogte zestig en de breedte zes el (ongeveer 30×3 meter) bedroeg. Hij stelde het op de vlakte van Dura in het gewest Babel. En een heraut riep met luider stem: Aldus wordt u bevolen, gij volken, natieën en talen: (…) gij zult u ter aarde werpen en het gouden beeld aanbidden, dat de koning Nebukadnessar heeft opgericht; en ieder die zich niet ter aarde werpt en aanbidt, zal ogenblikkelijk in de brandende vuuroven geworpen worden. Derhalve wierpen alle volken, natieën en tongen zich ter aarde, (…) en aanbaden het gouden beeld.” (Dan. 3:1, 4-7.) Maar er werden drie

Hebreeuwen gevonden die in opstand kwamen tegen het bevel van de koning en weigerden neder te buigen voor de afgod. “Toen antwoordden Sadrach, Mesach en Abednego de koning Nebukadnessar: Wij achten het niet nodig u hierop enig antwoord te geven. Indien het zo is, onze God Die wij dienen is bij machte ons te redden uit de brandende vuuroven, en Hij zal ons verlossen uit uw hand, o koning. Maar zelfs indien niet, hetzij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet zullen vereren, noch het gouden beeld aanbidden dat gij hebt opgericht (…) En aan enige mannen, de sterksten uit zijn leger, gaf hij bevel Sadrach, Mesach en Abednego te binden en in de brandende vuuroven te werpen (…) Omdat nu het bevel des konings streng was en de oven bovenmatig was opgestookt, doodde de vlam van het vuur de mannen die Sadrach, Mesach en Abednego naar boven gebracht hadden. En die drie mannen, Sadrach, Mesach en Abednego, vielen gebonden in de brandende vuuroven (…) Toen zei Nebukadnessar:(…) Zie, ik zie vier mannen vrij wandelen in het vuur, en zij hebben geen letsel, en het uiterlijk van de vierde gelijkt op dat van de Zoon van God! Toen trad Nebukadnessar op de deur van de brandende vuuroven toe; hij nam het woord en zeide: Sadrach, Mesach en Abednego, gij dienaars van de allerhoogste God, Treedt naar buiten en komt hier!” (Dan. 3: 16-18, 20, 22-26.) {SR2: 61.1}

Toen kwamen deze mannen ongedeerd naar voren. Het is wonderbaarlijk wat God aanrichtte met drie slaven tegen een wereldrijk. Deze mannen met het geloof in God, verbraken de list van Satan, verbraken de vestiging van een kerkelijke regering en herleidden het dekreet van de koning tot nul. {SR2: 61.2}

Satan verzon een gelijksoortig komplot in de Medo-Perzische regering met plannen die uitgewerkt werden door intriges waar

61

de koning niets van afwist. Ondanks het feit dat Daniël in de leeuwenkuil geworpen werd, kwam ook hij ongedeerd eruit, maar zijn vijanden kwamen om zoals zij die de drie Hebreeuwen in de vuuroven wierpen. Zo werd Satans macht in beide oude rijken verbroken. Waren er zulke mannen geweest toen het Romeinse rijk gesticht werd, of bij de afsluiting van de oud-testamentische geschiedenis en gedurende het begin van de nieuwe, dan zouden de voorwaarden geheel anders zijn geweest. De wereld heeft nu een dringende behoefte aan mannen als deze drie Hebreeuwen, die eerder hun huidige leven zouden prijsgeven dan dat zij zouden zondigen tegen hun God — mannen zoals Daniël, die met een sterk geloof opzag naar de Heer en die zonder fouten was in zijn godsdienstige en wereldlijke plichten. Door zulke mannen is de wereld gezegend geweest met eeuwige voordelen en beloningen die menselijke lippen niet kunnen beschrijven. {SR2: 61.3}

“Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten van de vreugdebode, die het goede boodschapt, die vrede aankondigt; die goede boodschapt brengt van het goede, die verlossing verkondigt; die tot Sion zegt: Uw God regeert! Uw wachters zullen de stem verheffen; met de stemmen tezamen zullen zij zingen; want van aangezicht tot aangezicht zullen zij zien, wanneer de Heer Sion terug zal brengen.” (Jes. 52:7, 8, “King James” vert.) {SR2: 62.1}

62

63

64

DE RODE DRAAK – OPENB. 12:3

“En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, en de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd; en zij was zwanger en schreeuwde in haar pijn om te baren. En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie, een grote rode draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, die te verslinden. En zij baarde een zoon, een mannelijk kind, die alle heide­nen zal hoeden met een ijzeren staf, en haar kind werd plotse­ling weggevoerd naar God en Zijn troon. En de vrouw vluchtte de woestijn in, waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat zij haar daar twaalfhonderd zestig dagen zouden voeden.” (Openb. 12:1-6, KJV.) {SR2: 65.1}

Aangezien de talrijke beesten van een onverbreekbare keten van wereld rijken vormen, kan de draak niet tussen geschoven worden als het symbool van een afgescheiden aardse systeem; vandaar dat hij juist datgene voorstelt wat de Schrift zegt: “De Duivel, en Satan.” De voorstelling is gegeven om Satan’s list op een bepaalde tijd van de wereld geschiedenis te openbaren. {SR2: 65.2}

Van de “vrouw bekleed met de zon” is begrepen dat het God’s kerk is. Het kind die zij baarde was Christus. De twaalf sterren waar de kroon van de vrouw uit bestaat waren oorspronkelijke symbolen van de twaalf patriarchen. Dit zal in een andere studie worden duidelijk gemaakt. Wij zullen daarom trachten duidelijk te maken de tijd van de draak en zijn werk. Er zal worden opgemerkt dat de draak gereed stond om het kind (Christus) te verslinden zodra Hij werd geboren. Het is duidelijk, dat de oude slang zichzelf bewapende met zeven koppen en tien horens voor de geboorte van Christus. {SR2: 65.3}

En zijn staart sleepte een derde deel van de sterren van de Hemel mee.Het Schriftgedeelte legt zichzelf uit wat betreft de betekenis van de sterren, want Inspiratie zegt: “Hij werd uitgeworpen op de aarde, en zijn engelen werden met hem uitgeworpen.” {SR2: 65.4}

Daarom, stellen het “derde deel van de sterren” de engelen voor die werden misleid door Satan’s strijd. “Getuigenissen voor de Kerk,” [“Testimonies for the Church,” Vol. 3, p. 115] aanhalend: “In zijn opstand,

65

nam Satan een derde deel van de engelen mee. Zij keerden zich van de Vader en van de Zoon, en verenigden zich met de aanstichter van opstand.” De vraag kan opkomen: Waarom trok hij hen met zijn staart en niet op een andere manier? Het symbool is volmaakt instaat om de manier aan te tonen waarop Satan hen naar de aarde trok. Was dat met zijn klauwen gebeurd, dan zou het aanduiden dat Satan Michael (Christus) had verslagen, en met geweld een derde deel van de engelen had meegesleept. Maar aangezien hij hen met zijn staat meetrok, laat het zien dat zij hem vrijwillig volgden. Dus kon Christus niets voor hen doen. {SR2: 65.5}

Oorlog In de Hemel

“En er was oorlog in de hemel; Michael en Zijn engelen vochten tegen de draak, en de draak vocht en zijn engelen, en overwonnen niet; noch werd er ooit weer plaats gevonden in de hemel.” (Openb. 12:7, 8.) De strijd was in de hemel. De naam ‘Michael’ betekent wie is gelijk God; vandaar dat het een van de vele titels van Christus is. Daniel noemt Hem “Michael, de grote Vorst Die voor de kinderen van uw volk staat.” (Dan. 12:1.) Christus heeft talloze titels, elk een betekenis dragend van een bepaalde fase, of aard van Zijn werk. De engel zei tot Jozef: “Gij zult Hem de naam Jezus geven, want Hij zal Zijn volk redden van hun zonden.” Hij wordt ook “Emanuel” genoemd, wat “God met ons” betekent. Enz. {SR2: 66.1}

De Tijd van Uitwerping

Satan kon niet meteen uit meteen uit de hemel zijn geworpen nadat hij had gezondigd, of toen hij Adam en Evan verleidde, want in Job 1:6, 7 lezen wij: “Nu was er een dag waarop de zonen Gods kwamen om zich voor God te presenteren, en Satan kwam ook onder hen. En de Heren zei tot Satan: vanwaar komt gij? Toen antwoorde Satan de Here en zei: van een zwerftocht over de aarde die ik doorkruist heb.” “De zonen Gods” zijn de vertegenwoordigers van de ongevallen werelden, gelijk aan Adam voordat hij zondigde, geschapen door de hand van God, en vertegenwoordigers in dezelfde hoedanigheid als Adam had kunnen zijn indien hij niet van zijn troon gevallen was door de zonde. Citerend uit de Geest der Profetie: “De leiders van de engelscharen, de zonen Gods de vertegenwoordigers van de ongevallen werelden, zijn vergaderd. De hemelse raad waarvoor Lucifer God en Zijn Zoon had beschuldigd, de vertegenwoordigers van de zondeloze koninkrijken waarover

66

Satan had gedacht zijn heerschappij op te richten.” – “De Wens der Eeuwen,” blz. … [“The Desire of the Ages, ” p. 834]. {SR2: 66.2}

Satan had nog steeds toegang tot de hemel in de tijd van Job. Daarom moest hij op een later tijdstip zijn uitgeworpen. Johannes zegt: “En toen de draak zag dat hij op de aarde geworpen was, vervolgde hij de vrouw die het mannelijk kind gebaard had.” (Openb. 12:13.) De volgende noodzakelijke stap is om uit te vinden wanneer de draak voor het eerst de “vrouw” (De Christelijke Kerk) vervolgde; dan zullen we de waarheid hebben van de tijd wanneer Satan werd uitgeworpen. Die tijd van vervolging staat opgetekend in Hand. 7:60-8:1 {Eng. 8:1}: “En Saulus stemde in met zijn [Stefanus’] terechtstelling {*dood}. En er ontstond te dien dage een zware vervolging tegen de gemeente te Jeruzalem; en allen werden verstrooid over de streken van Judea en Samaria, met uitzondering van de apostelen {NBG}.” De grote {*zware} vervolging tegen de kerk was dus rond 34 na Christus. Het is waar dat Satan voor die tijd Christus vervolgde, maar Christus is niet de “vrouw.” Hij is het “Kind” Welke Satan wenste te “verslinden.” Daarom, werd Satan onmiddellijk uitgeworpen nadat Christus ten hemel voer. De Geest der Profetie die over deze aangelegenheid spreekt zegt: {SR2: 67.1}

“Allen zijn daar om de Verlosser te verwelkomen. Zij smachten ernaar om Zijn overwinning te vieren en om hun Koning te verheerlijken (…) Hij biedt God de beweeggarve aan, zij die met Hem zijn opgestaan als vertegenwoordigers van die grote schare die zal tevoorschijn komen uit het graf bij Zijn wederkomst (…). De stem van God word gehoord dat rechtvaardigheid is geschied. Satan is verslagen. Zij die op aarde zwoegen en strijden voor Christus zijn ‘aanvaard in de Geliefde.’ Voor de hemelse engelen en de vertegenwoordigers van de ongevallen werelden, zijn zij gerechtvaardigd verklaard. {SR2: 67.2}

“Satan zag dat zijn vermomming was weggescheurd. Zijn bestuur werd opengelegd voor de ongevallen engelen en voor het hemelse universum. Hij had zichzelf geopenbaard als een moordenaar. Door het bloed van de Zoon van God te vergieten, had hij zichzelf ontworteld van de genegenheden van de hemelse wezens. Voortaan was zijn werk beperkt. Wat voor houding hij ook mocht aannemen, hij kon niet langer de engelen opwachten wanneer zij van de hemelse hoven afkwamen, en voor hen de broeders van Christus beschuldigen van te zijn bekleed met de klederen van duisternis en de verontreiniging van zonde. De laatste schakel van genegenheid tussen Satan en de hemelse wereld was verbroken.” – “De wens der Eeuwen,” blz. … … …[“The Desire of Ages,” pp. 833, 834, 761]. {SR2: 67.3}

De tijd toen hij een derde deel van de sterren (engelen) meetrok van de hemel, en de tijd van de oorlog in de hemel, waren twee verschillende aangelegenheden. Hij trok de engelen toen zij hem volgden van de hemel naar de aarde en trachten om Christus te verslinden. “En toen de draak zag dat hij uitgeworpen was op de aarde;” dat wil zeggen toen Christus werd gekruisigd, werd Satan toen hij terugkeerde naar de hemel

67

de toegang geweigerd. Toen “zag” hij – begreep hij, dat hij was uitgeworpen. Toen vervolgde hij de kerk. {SR2: 67.4}

De Horens en koppen van de Draak

De enige mogelijke tijd voor de toepassing van de symbolische horens, koppen, en kronen, zou bij de afsluiting van de oude bedeling, en bij de aanvang van de Nieuwe moeten zijn. Want de draak verscheen in die vorm toen Christus op het punt stond om te worden geboren. De horens stellen hetzelfde voor als zij dat doen bij elke symbolische beest. Daar zij tien in aantal zijn, toont het symbool aan dat de uitwerking van zijn listige plan wereldwijd werd gevoeld. Het toont ook aan dat Satan volledige beheersing had verkregen over de natiën die werden voorgesteld door de tien horens van het moeilijk-te-beschrijven beest van Daniel 7; en aldus zette hij Herodes aan om de kinderen te doden tijdens de geboorte van Christus, in de hoop om de Verlosser te vernietigen – het “Kind” te verslinden. {SR2: 68.1}

Laten wij het feit niet over het hoofd zien dat al de horens, koppen, en kronen, aanwezig waren toen hij gereed stond “om haar Kind te verslinden.” Dus, wat de betekenis van deze symbolen ook is, allen moeten zij op hetzelfde moment bestaan. Als dit niet zo was geweest, dan zouden de symbolen van koppen en horens zodanig zijn aangeduid door elkaar op te volgen, zoals bij de beesten, en ook als bij de horens van de ram en de Geitenbok van Daniel 8. Hetzelfde is waar bij het moeilijk-te-beschrijven beest van Daniel 7:7, van welke drie van de tien horens werden “uitgerukt tot aan de wortels.” Waar systemen en regeringen niet allen op dezelfde tijd bestaan, verschijnen de symbolen na elkaar in hun juiste volgorde. Aldus zien wij dat Inspiratie in elk opzicht volmaakt is, en foutloos in het openbaren van de waarheid die bedoeld wordt. Het zou daarom inconsequent zijn dat men zou concluderen dat de “horens,” zowel de “koppen” een volgorde van systemen zouden kunnen voortellen, zolang zij allen in een groep verschijnen, en in eenheid met het beest dat hen draagt. {SR2: 68.2}

Het is ook mogelijk dat zowel horens als koppen burgerregeringen, of koningen zouden kunnen voorstellen. Als de horens staan voor politieke systemen, dan kunnen de koppen dat niet zijn. Als de gewonde kop op het luipaard-achtig beest van Openbaring 13:1-3 een godsdienstige organisatie voorstelt, dan moeten al de koppen staan voor godsdienstige systemen. Er is echter een uitzondering bij de vierkoppige luipaard van Daniel 7:6, want hij heeft geen horens en zijn koppen bewijzen burgerlijk te zijn door de vier horens van de geitenbok. Het is een foutloos feit dat de symbolen bedoeld zijn om burgerlijke en godsdienstige fasen voor te stellen tijden de periode voorgesteld door het moeilijk-te-beschrijven beest in zijn stadia – keizerlijk en pauselijk Rome. {SR2: 68.3}

Zoals kronen burgerlijk gezag voorstellen en zoals zij verschijnen op de koppen in plaats van op horens, dan is het duidelijk dat de kerk in

68

die periode dictatoriale macht aan het gebruiken was om haar leerstellingen te propageren. Aldus zijn de lessen die die in deze symbolen belichaamd zijn veel groter dan wij in een moment kunnen bevatten. Aangezien de feiten die naar voren zijn gebracht betreffende de aard van de symbolen niet in twijfel kunnen worden getrokken, hebben wij een duidelijke fundament voor hun toepassing. {SR2: 68.4}

De draak met zijn zeven koppen en tien horens, met de kronen op de koppen, verscheen bij de geboorte van Christus zoals eerder werd uitgelegd, en bezet de periode gelijk lopend met het moeilijk-te-beschrijven beest. De koppen worden voorgesteld door het Bijbelse getal “zeven,” hetgeen “volledigheid” betekent, en omvatten iedere godsdienstige systeem in de dagen van Christus. Daar de draak de duivel voorstelt die de koppen beheerst, stelt het symbool onweerlegbaar een volledige afval voor. Het is niet bedoeld om aan te tonen dat het heidense systeem van aanbidding werd geleid door de duivel, want het is nooit anders geweest. Het was de Joodse kerk die afvallig was geworden, en dat is wat het Bijbelse getal “zeven koppen” maakte. Juist zulks een afval had de wereld in haar greep in de dagen van Noach; en de goddeloosheid ervan maakte de voortzetting van de wereld onmogelijk. Daarom bracht noodzaak, ten goede van de mensheid, de zondvloed tot stand. De vreselijke afval van de Joden maakte een soortgelijke ramp als de vreselijke overstroming onvermijdelijk. Aangezien God de wereld niet voor een tweede maal kon verwoesten met water, en toch Zijn nooit falende belofte aan zijn getrouwe dienstknecht Noach blijven handhaven, zond Hij Zijn Zoon om in de plaats van de wereld te sterven. Daarom ging de wereld niet ten onder, vanwege het meest verheven offer van de Zoon van God; en de wereld bestaat vandaag, omdat Christus opstond uit de dood. {SR2: 69.1}

De Kronen van de Draak

Vervolgens merken wij de kronen en hun betekenis op. Er werd uitgelegd dat de kronen burgerlijk gezag voorstellen. Daar de koppen gekroond zijn, toont het aan dat de kerken van die tijd de burgerlijke arm van de staat inschakelden. Was dit niet waar geweest, dan konden de Joden de Heer der heerlijkheid niet hebben gekruisigd; ook zouden zij Stefanus niet hebben kunnen stenigen, of de anderen onthoofd en gedood. Het was de burgerarm van Rome, met de draak aan het hoofd, door welke de Joden deze vreselijke misdaden pleegden; hetgeen resulteerde in hun eigen vernietiging. {SR2: 69.2}

De Aanklager Van De Broeders

Nadat de draak uit de hemel was geworpen, overeenkomstig het visioen van Johannes: “En ik hoorde een luide stem in de hemel zeggen: Nu is verschenen verlossing, en sterkte, en het koninkrijk van onze God, en de macht van Zijn Christus; want de aanklager van onze broeders is neergeworpen, die hen dag en nacht aanklaagt voor onze God.” (Openb. 12:10.) “Satan’s beschuldigingen tegen hen die

69

De Heer zoeken worden niet aangewakkerd door ongenoegen over hun zonden. Hij verlustigt zich in hun gebrekkige karakters; want hij weet dat slechts door hun overtreding van God’s wet hij macht over hen kan verkrijgen.”—Prophets and Kings, pp. 585, 586 [Profeten en Koningen, … …]. Wanneer de Geest van God aandringt om te berispen, zal Hij zonde openbaren en de zondaar berispen. Maar Satan, bemoedigt de zondaar om onbewust zichzelf in zonde te begeven, dan beschuldigt hij hem voor de grote Rechter in de Hemel, als “zijnde bekleed met de klederen van duisternis en de verontreiniging van zonde.” Om zo zijn veroordeling zeker te stellen. God’s volk moet de stem van de Geest van Christus leren waarnemen, zo ook de geest van Satan. Wanneer de twee botsen, zal de Ene strijden voor gehoorzaamheid aan God’s woord, maar de anderen zal de zonde verontschuldigen en sympathiseren met de zondaar. Op deze manier wint Satan terrein, want de zondaar heeft zijn zonde lief. {SR2: 69.3}

70

DE KERK VAN GOD GESYMBOLISEERD DOOR EEN VROUW.

OPENBARING 12.

“En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, en de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd; en zij was zwanger en schreeuwde in haar pijn om te baren. En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie, een grote rode draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. En zijn staart sleepte een derde van de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, die te verslinden. En zij baarde een zoon, een mannelijk kind, die alle heide­nen zal hoeden met een ijzeren staf, en haar kind werd plotse­ling weggevoerd naar God en Zijn troon. En de vrouw vluchtte de woestijn in, waar zij een plaats heeft, door God bereid, opdat zij haar daar twaalfhonderd zestig dagen zouden voeden.” (Openb. 12:1-6, KJV.) {SR2: 71.1}

Merk op dat de zaken, die getoond werden, in de hemel getoond werden, niet op aarde. Daarom, wat deze symbolen ook mogen inhou­den, zij moeten van hemelse oorsprong zijn. Merk nogmaals op dat haar enige kleding de zon is, en dat haar kroon is samengesteld uit enkel “twaalf sterren.” Neem en acht dat zij niet op de “maan” staat, want de Open­baarder zegt, dat zij de maan onder haar voeten had.” Wij moeten het karakter van deze symbolen zorgvuldig bestuderen, want alleen dan kunnen wij hun betekenis leren. Merk ook op dat zij een mannelijk kind moest baren, en dat “het kind werd opgenomen tot God en tot Zijn troon.” {SR2: 71.2}

Het is een erkend feit dat het kind Christus was, Die na Zijn verrijze­nis ten hemel opvoer. (Mark. 16:19.) Aangezien het symbool van hemelse oorsprong is, Kan de “vrouw” niet Maria, de moeder van Christus, voorstellen, maar zij duidt de kerk (de “vrouw”) aan die zou voortbren­gen, of waarin Christus zou worden geboren. {SR2: 71.3}

Sommigen hebben onderwezen dat de “vrouw” een symbool is van de christelijke kerk, en dat de maan onder haar voeten de Mozaïsche bedeling of het ceremoniële offersysteem voorstelt dat voorbij gegaan is, en bekleed zijnde met de zon, de glorie van het evangelie in de nieuwe bedeling is. Overeenkomstig hetgeen nu volgt, wordt bewezen dat deze beweren onjuist is. {SR2: 71.4}

71

Indien de “vrouw” de christelijke kerk voorstelt, hoe kon dan dezelfde kerk (de vrouw) in barensnood zijn met Christus, door Wie de kerk dertig jaar later gegrondvest werd? Als wij zeggen dat zij de joodse kerk voorstelt, hoe kon zij dan in de christelijke bedeling naar de woestijn vliegen en daar verblijven van 538 tot 1798? Als de “maan” onder haar voeten het einde van het Mozaïsche offersysteem voorstelt, waarom eindigde het dan niet voor de geboorte van Christus, aangezien de maan onder haar voeten stond voordat Hij geboren werd. Indien het in die tijd geëindigd was, zou het dan een symbool van de dood van Christus kunnen zijn geweest? Als haar kleed van zonlicht een symbool is van het evangelie in de christelijke bedeling, hoe kon de kerk (de vrouw) ermee bekleed zijn jaren voordat de evangeliebedeling begon, ermee bekleed geweest zijnde voordat het Kind was geboren? Welke van de twee kerken bracht Christus ter wereld, de joodse of de christelijke? Indien het de joodse kerk was, hoe kon dan het licht waarmede zij bekleed was toegepast worden op de christelijke kerk? Als deze vragen niet beant­woord kunnen worden, dan zijn wij verplicht dieper op het onderwerp in te gaan. {SR2: 72.1}

Het wijd verbreide idee dat de “vrouw” alleen van de christelijke kerk een symbool is, en de “maan” een symbool van het joodse ceremoniële systeem, is onjuist. De christelijke kerk werd ongeveer 31 n. Chr., of niet eerder dan 27 n. Chr. gegrondvest, de tijd waarin Christus begon te prediken, op de leeftijd van ongeveer dertig jaar. Dus wijst het symbool tenminste eenendertig jaar voordat de christelijke kerk begon terug, want de “vrouw” (de kerk) “was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren.” {SR2: 72.2}

Het was dus de joodse kerk die de Zoon van God “ter wereld bracht” en niet de christelijke. “Zij [de joodse kerk] die zwanger was, en schreeuwde, in haar weeën, en pijn om te baren,” is daarom de belofte die aan Israël gedaan werd dat de Messias uit die natie zou geboren worden door die bijzondere kerk (de “vrouw”). De oude draak, het kanaal kennend waardoor het “Kind” zou komen, wachtte zorgvuldig met de bedoeling om de Beloofde, zodra Hij geboren was, te vernietigen. Het was toen, dat de draak door de hand van Herodes, “al de kinderen in Bethlehem en het gehele gebied daarvan doodde,” in de hoop de komende Koning weg te doen. (Zie Matt. 2:16.) {SR2: 72.3}

Het bewijsstuk toont aan dat het symbool van de “vrouw” beide perioden, voor Christus en na Christus, omvat. Daarom, aangezien de maan voor de geboorte van Christus onder haar voeten was, moet het een symbool van de periode zijn die aan de joodse kerk voorafging. Aangezien de “vrouw bekleed met de zon” was voordat zij het “Kind” baarde, is het duide­lijk dat het symbool, “bekleed met de zon,” voor de geboorte van Christus werd vervuld. Als de maan symbolisch is,

72

73

74

dan moet het symbool van de “zon” het hoofd­on­derwerp zijn, want, de maan is van het licht van zon afhankelijk, en de “vrouw” was ermee bekleed. Aldus, moeten “zon” en “maan”, in beschouwing genomen worden. In Genesis 1:16 wordt ons verteld dat de zon en de maan heerschappij voeren over de dag en de nacht. Daarom moet de “zon” een periode aanduiden waarin er groot licht aan Gods kerk was gegeven, en de “maan” moet een symbool van een daaraan voorafgegane periode zijn. Het grote licht kan niet het evangelie van Christus zijn in de Nieuwe Testament. De “maan” kan ook niet het ceremoniële systeem tijdens het joodse stelsel voorstellen, want de “vrouw” was met de “zon” bekleed, en de “maan was onder haar voeten” terwijl het ceremoniële systeem nog van kracht was, want het Kind werd geboren nadat de “vrouw” met de “zon” bekleed was. Bij het eten van het Pascha vlak voor Zijn kruisiging, bevestigde Christus Zelf het feit dat de ceremoniële Wet 34 jaar na Zijn geboorte nog steeds van kracht was. (Zie Matt. 26:18-21.) {SR2: 72.4}

Als de bovengenoemde verklaring juist is, dan moeten wij twee soortgelijke perioden vinden die perfekt bij het symbool passen. De eerste is die periode voordat de Bijbel tot stand kwam, en de tweede is die met de Bijbel — “bekleed met Licht” — het geschreven Woord van God. Dus moet symbolisch gezien, de eerste periode gerege

erd door de “maan”, nacht, en de tweede periode geregeerd door de “zon”, dag worden genoemd. Daarom is de “vrouw bekleed met de zon”, en “verkerende in barensnood”, de periode nadat Israël uit Egypte vertrok, en in die tijd was de periode zonder de Bijbel, “de maan”, voorbij. {SR2: 75.1}

Wij zullen een ander voorbeeld geven vanuit een ander invalshoek, waardoor de zienswijze, dat de “vrouw” beide perioden voorstelt — voor en na Christus — dubbel zeker gemaakt wordt. Openbaring 12:14 bevestigt: “En aan de vrouw werden twee grote vleugels van een grote arend gegeven, zodat zij de woestijn in kon vliegen, naar haar plaats, waar zij gevoed wordt buiten het gezicht van de slang, een tijd en tijden en een halve tijd.” (KJV.) Merk op dat haar twee vleugels van een grote arend werden gegeven. Als de vleugels niet symbolisch waren, wat voor een doel hebben zij dan? Als de vleugels van de leeuw en van de vierkoppige luipaard van Daniël 7 perioden voorstellen, zoals reeds eerder op blz. 33 en 34 is uitgelegd, dan moeten de twee grote vleugels twee grote perioden van de kerkgeschiedenis voorstellen. Aangezien de arend de koning der vogels is, en aangezien er wordt bena­drukt dat de vleugels van een “grote arend” zijn, is het duidelijk dat het symbool iedere periode moet bevatten vanaf haar begin. Dus neemt één van de vleugels de hele geschiedenis van de kerk vanaf de val van Adam tot de kruisiging van Christus voor haar rekening, en de andere van Zijn kruisiging tot het einde van deze tegenwoordige wereld (Zijn tweede komst). Zo wordt er bewezen dat er maar één ware kerk is in alle tijden. {SR2: 75.2}

Haar kroon van twaalf sterren stellen oorspronkelijk de twaalf

76

patriar­chen voor en later de twaalf stammen nadat zij uit Egypte vertrokken, ten tijde dat het wonderlijk licht schijnend van het Woord van God (de Bijbel), de kerk (de vrouw) bekleedde toen zij in barendsnood verkeerde van het “Kind” (de belofte van de Messias). Maar de twaalf sterren stellen in de periode van het Nieuwe Testament de twaalf apostelen voor. Het getal twaalf is een symbool van bestuur. Jezus zei tot hen: “Gij zult op twaalf tronen zitten om de twaalf stammen van Israël te richten.” (Matt. 19:20.) Dit feit wordt bewezen door het type (de twaalf stammen). Het zal opvallen dat bij het tellen van de stammen van het geestelijk Israël (de 144.000), er bij het type (Israël naar het vlees) zoals beschreven in Openbaring 7:5-8, de stam van Dan ontbreekt, en dat er in zijn plaats de stam van Manasse, de eerstgebo­ren zoon van Jozef voorkomt. Het type komt op volmaakte wijze overeen met anti-type, want Judas Iskariot, een van de “twaalf apostelen” van wie Dan een zinne­beeld is, werd opzij gezet. En in zijn plaats werd Paulus van Tarsus, waar Manasse een zinnebeeld van is, toegevoegd. Daarom zien wij een perfekte harmonie tussen het type en het anti-type. De les in dit geval gegeven door deze onmiskenbare symbolen, leert ons dat God maar één kerk heeft, één waarheid en één weg tot redding voor alle generaties. Hetzelfde wordt ook uitgedrukt in de woorden van Paulus: “Eén lichaam is het, en één Geest, gelijk gij ook geroe­pen zijt tot één hoop uwer roeping; één HERE, één geloof, één doop, één God en Vader van allen.” (Ef. 4:4-6.) {SR2: 75.3}

Gods kerk is ook gesymboliseerd geweest door aardse voorwerpen; wij spreken van symbolen door middel van vrouwen; namelijk Hagar, en Sara. De eerstgenoemde is een symbool van de joodse en de andere een symbool van de christelijke kerk. (Zie “Shepherd’s Rod”, dl. 1, blz. 136.) Deze aardse symbo­len duiden Gods kerk in verschillende onderdelen en toestanden aan. Maar de “vrouw bekleed met de zon” en haar “arendsvleugels” van hemelse oor­sprong, duidt Gods ware kerk (waarheid) aan in één doorlopende lijn, en haar Kind, onze enige Heiland en Verlosser in beide perioden – voor en na Christus. {SR2: 76.1}

De Kroon van Twaalf Sterren in de Periode van het Nieuwe Testament.

Het visioen van Johannes in het twaalfde hoofdstuk van de Openba­ring, handelt over twee hoofdonderwerpen; namelijk, de “vrouw bekleed met de zon,” en de “rode draak.” De laatstgenoemde werd reeds uitgelegd. (Zie blz. 65-69.) Het symbool van de “vrouw” in de tijd van het Nieuwe Testament beslaat drie onderverdelingen: 1, de apostolische periode; 2, haar afwezig­heid uit de bescha­ving (in de woestijn) gedurende 1260 dagen (de jaren van de pauselijke vervolging, Openb. 12: 6 en 14); 3, de laatste periode van de kerk terwijl zij in strijd is met de draak. (Vers 15-17.) De eerste en tweede periode zullen in verband met een andere

77

studie worden uitgelegd. Een uitleg van de derde periode wordt gegeven in “The Shepherd’s Rod,” deel 1, blz. 151, 152. {SR2: 76.2}

Daarom is het onze bedoeling in dit hoofdstuk in het kort de lessen voor de geest te halen, onderwezen door haar “kroon van twaalf sterren.” Wij stellen onszelf de vraag: Wie stelde deze tegenwoordige zichzelf-noemende apostolische gezagdragers aan? Er wordt gezegd dat nadat de apostelen er niet meer waren, een andere ploeg van hetzelfde aantal het recht heeft om apostelen te zijn. Veronderstel dat de bewering waar is; er zijn honderden kerken, en als ieder van hen twaalf apostelen had, dan zouden er vele duizen­den van hen tegelijkertijd zijn, en als dit zich in iedere eeuw zou herhalen, dan zou er een ontelbaren menigte apostelen bij de wederkomst van Christus zijn. Het nu volgende Schriftgedeelte maakt duidelijk dat indien er duizenden apostelen geweest zijn, zij niet als apostelen de stad Gods binnen zullen gaan, want Inspiratie zegt: “En de muur der stad had twaalf fundamenten, en daarop de namen der twaalf apostelen van het Lam.” (Openb. 21:14.) {SR2: 77.1}

Wat is het verschil tussen een apostel en een prediker van het evange­lie? Indien er geen verschil is, dan zouden er meer dan twaalf apostelen in de eerste gemeente geweest moeten zijn, want er waren meer dan twaalf aange­steld in het predikambt. Christus had twaalf aangesteld, maar Judas werd niet meer meegeteld, zodat er maar elf overbleven. Nadat Christus ten hemel opgevaren was, kwamen de elven overeen om een ander aan te stellen in de plaats van Judas: “En het lot viel op Matthias; en hij werd bij de (overige) elf apostelen gerekend.” (Hand. 1:26, K.J. vert.) Daarom maakten zij het getal vol. Indien nu Matthias de plaats van Judas innam, dan moesten er dertien man zijn volgens Rom. 1:1: “Paulus, een dienstknecht van Jezus Christus, geroepen om een apostel te zijn, afgezonderd voor het evangelie van God. (KJV.) {SR2: 77.2}

Let wel dat de kroon van de “vrouw” maar twaalf sterren heeft, en in de fundamenten van de stad staan slechts de namen van de twaalf apostelen vermeld. Welke van de twee is niet erkend door Hem, die de grondvesten van de stad heeft gelegd, Matthias of Paulus? Als wij zeggen dat het Paulus is, dan maken wij hem tot een leugenaar. Zeggen wij Matthias, dan had zijn aanstelling door de elven geen invloed op het aanduiden van een apostel. In Handelingen 1:26 is het de eerste en tevens de laatste keer dat wij van Matthias horen, maar met Paulus is dit niet het geval. Indien Matthias de apostel is, dan is hij zeker niet zo waardevol als Paulus. Welke van de aanstellingen zou het meest waardevol zijn? Is het die van Paulus door Christus persoonlijk toen Hij hem ontmoette op de weg naar Damaskus, of die van Matthias door de apostelen tot stand gebracht? {SR2: 77.3}

De kwestie is duidelijk. Geen mensenhand is bevoegd om een apostel aan te stellen, ongeacht zijn hoge positie met betrekking tot het evangelie. Alleen de heilige handen van Christus en Zijn persoonlijke tegenwoordigheid kunnen iemand voor zulk een bediening aanstellen. Dit is een onbetwistbaar

77

bewijs, want de “vrouw” heeft een kroon van slechts “twaalf sterren.” Wie heeft daarom de macht om een ander aan te stellen waardoor de “sterren” worden verveelvoudigd? {SR2: 77.4}

Wat is een apostel? Antwoord: Iemand die is “afgezonderd voor het evangelie van God.” Maar als dat alleen de betekenis van de titel is, dan moeten allen die zich ten dienste gesteld hebben in de verkondiging van het evangelie, die afgezonderd zijn, apostel zijn. Het is daarom dat het woord “apostel” een speciale betekenis en een diepere zin heeft dan eenvoudigweg afgezonderd zijn voor het evangelie van God. De apostel Paulus was geroe­pen om een apostel voor de heidenen te zijn. Dus werd hij, met de elven de aardse grondleggers van de kerk der heidenen, en Christus het goddelijk Hoofd. Als wij het over de gaven van de kerk hebben, worden apostelen het eerst ge­noemd, want zonder een oprichter kan er geen organisatie zijn, aldus volgt de rest van de gaven. (Zie 1 Kor. 12:28.) {SR2: 78.1}

De kroon is haar heerlijkheid, en de sterren (de twaalf apostelen) zijn haar enige aardse gezag. Hier is een treffend bewijs dat de zogenaamde tegenwoor­dige apostelen vals zijn. Een profeet kan als profeet gezag opei­sen, maar nooit als een apostel. Er is echter een verschil tussen de profeten van het Oude en die van het Nieuwe Testament. De laatstgenoemde staat onder gezag van de eerste. Met andere woorden, hij kan een verklaarder of een openbaar­der van de Bijbel zijn: “Want al de profeten en de Wet (de ceremoniële — in type) hebben geprofeteerd tot Johannes toe.” (Matt. 11:13.) Uitleg is alleen juist wanneer hij door dezelfde Geest is geïnspireerd, zo worden uitspraken op de juiste tijd geopenbaard. Dit wordt niet alleen door de geschiedenisboe­ken bewezen, maar de Bijbel benadrukt dit onderwerp ten zeerste, want het zegt duidelijk dat wij zijn: “Gebouwd op het fundament der apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus zelf de voornaamste Hoek­steen is.” (Ef. 2:20, KJV.) Verder lezen wij: “Doch wanneer Hij komt, de Geest der Waarheid, Zal Hij u in de volle Waarheid leiden; want Hij zal niet uit Zichzelf spreken; maar al wat Hij zal horen, dat zal Hij spreken; en Hij zal u toekomstige dingen tonen.” (Joh. 16:13, KJV.) Waar zijn zulke apostelen nodig? Zijn de woorden van de apostelen niet in de Bijbel? Indien wij zulk een stel mannen moesten aanstellen, zouden wij dan niet de “vrouw” met haar “kroon van twaalf sterren” aan de kant zetten? Als wij de kroon aan de kant zetten door een willekeurige verkiezing van apostelen, wat zullen wij dan doen met de door Christus aangestelde aposte­len die aan de kerk zijn toevertrouwd? Hoor het gazag uitgeoefend door de kroon van sterren: “Maar ook al zouden wij, of een engel uit de hemel, [u] een ander evangelie verkon­digen, afwijkend van hetgeen wij u verkondigd hebben, die zij vervloekt! Gelijk wij vroeger reeds gezegd hebben, zeg ik thans nog eens: Indien iemand u een evangelie predikt, afwijkend van hetgeen u ontvangen hebt, die zij vervloekt!” (Gal. 1:8, 9.) “Want zulke lieden zijn schijn-apostelen,

79

bedrie­glij­ke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus.” (2 Kor. 11:13.) De wereld is vol met zogenaamde apostelen en allerlei soorten van sekten, niet waar? Het is nu de tijd dat Gods volk op haar knieën valt voor haar Schep­per, en dat zij de Schriften voor zichzelf bestudeert, opdat zij kan weten wat waarheid is. Waarom zou men de beslissing van een ander aannemen? Door dat te doen worden wij van onze eigen ervaringen beroofd. Indien dat het geval is, kunnen wij de vraag, hoe de wereld in de toekomst eruit zal zien, niet stellen. Niemand wordt gered omdat hij de bewijzen van de waarheid erkent, of omdat hij tot de ware kerk, of geloofsovertuiging behoort. Het is alleen door zijn eigen ervaring, gebaseerd op bewijzen van de waarheid, in het hart ontvangen, die de geest kan vernieuwen en de ziel kan herscheppen, opdat hij in nieuw­heid des levens kan wandelen. Het is ten enemale onmoge­lijk om het konink­rijk van Christus binnen te gaan zonder een persoonlijke aanra­king van de heerlijkheid Gods. Jezus zei: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemant wederom geboren wordt, kan hij het koninkrijk Gods niet zien.” (Joh. 3:3.) Het volgende Schriftgedeelte geeft dezelfde getuigenis: “Want niet hij is een jood, die het uiterlijk is, en niet dat is besnijdenis, wat uiterlijk, aan het vlees, geschied; maar hij is een jood, die het innerlijk is, en de besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, en niet naar de letter; wiens lof is niet van de mensen, maar van God.” (Rom. 2:28, 29, KJV.) {SR2: 78.2}

” Besnijdenis betekent niets, en onbesneden zijn betekent niets, maar het houden van Gods geboden.” (1 Kor. 7:19, KJV.) “En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot de HERE, uw God: want genadig en vol medelijden is Hij, langzaam tot toornen, zeer vriendelijk, en berouw hebben­den over het kwade.” (Joël 2:13, KJV.) “Want dezulken dienen niet onze Here Jezus Christus, maar hun eigen buik; en misleiden door hun schoon­klinkende en vrome taal de harten van de eenvoudigen.” (Rom. 16:8, KJV.) {SR2: 79.1}

Terugkerend naar onze oorspronkelijke gedachte: De elven werden toegelaten om de inwijding van Matthias te verwezelijken, zodat dit een les zou zijn voor de tegenwoordige tijd met haar moderne godsdienst, aantonend dat God aan niemand apostolische gezag toevertrouwd heeft — met uitzonde­ring van de twaalf. De opdracht aan de predikers zijn: “Gaat gij dan henen, en onderwijs alle natieën, hen dopende in de naam des Vaders, en van de Zoon, en van de Heilige Geest; hen lerende te onderhouden alles wat ik u opgedragen heb; en zie, ik ben met u al de dagen, ja zelfs tot aan het einde der wereld.” (Matt. 28:19, 20, KJV.) “Gij nu, o mensenkind, u heb Ik tot wachter over het huis Israëls aangesteld; daarom zult gij het woord uit Mijn mond horen, en hen voor Mij waarschuwen. Wanneer Ik tot de godde­loze zeg: O goddeloze, gij zult voorzeker sterven; indien gij niet spreekt om de godde­loze te waarschuwen van zijn goddeloze weg, zal die goddeloze in zijn onge­rechtigheid sterven; maar zijn bloed zal Ik van Uw hand eisen.” (Ez. 33:7, 8, KJV.) {SR2: 79.2}

In werkelijkheid stellen de twaalf “sterren” op de “kroon” van

79

de “vrouw” de twaalf patriarchen voor; later de twaalf stammen Israëls naar het vlees; daarna de twaalf apostelen; en tenslotten de twaalf stammen van het Geeste­lijk Israël (de 144.000). Dit bewijst opnieuw dat het cijfer “vier” een belang­rijk cijfer is, en dat deze vier perioden door de “vrouw” worden voorgesteld. {SR2: 79.3}

God, die de zelfzucht van de mens voorzag, beval aan de profeet het volgende op te schrijven: “Het vet eet gij, met de wol kleed gij u; maar de kudde weidt gij niet. De zwakken hebt gij niet gesterkt, noch hebt gij dat wat ziek was genezen, noch hebt gij datgene verbonden dat gebroken was, noch hebt gij datgene teruggebracht dat afgedwaald was, noch hebt gij opgezocht datgene wat verloren was; maar met geweld en met wreedheid hebt gij over hen geheerst. Zij waren verstrooid omdat er geen herder was; en zij werden voedsel voor al het gedierte des velds, toen zij verstrooid werden. Mijn schapen dwaalden rond door al de bergen, en op iedere hoge heuvel; ja zelfs over de gehele aarde dwaalde Mijn kudde rond, en niemand zocht of vroeg naar haar. Daarom, gij herders, hoort het Woord des HEREN; zo waar Ik leef, zegt de HERE, omdat Mijn kudde tot een prooi geworden is, en Mijn kudde tot voedsel geworden is voor al het gedierte des velds, omdat er geen herder was, noch zochten Mijn herders naar Mijn kudde, maar de herders weidden zichzelf, en weidden Mijn kudde niet; daarom, gij herders, hoort het Woord des HEREN; zo zegt de Here HERE: Ik ben tegen de herders! En Ik zal Mijn kudde van hun hand eisen, en zal hen met het weiden van de kudde doen ophouden; de herders zullen zichzelf nooit meer weiden; want Ik zal Mijn kudde uit hun mond redden, zodat zij hun niet meer tot voedsel zal zijn. Want zo zegt de Here HERE: Ik, ja Ik zal Mijn schapen zowel zoeken, als hen opsporen.” (Ezech. 34:3-11; KJV.) {SR2: 80.1}

Ter vergelijking heeft de Geest van God een letterlijk beeld gegeven van de kudde schapen en de herders; Gods volk als de kudde, en de predikers als de herders. Het ware volk van God zal het voorbeeld van de schapen navol­gen, en Zijn wachters zullen dat van de goede Herder navolgen Die goed zorg draagt voor Zijn schapen. Alles minder dan dit is een gruwel in Gods oog. Als wij de bedoelde les willen leren moeten wij een duidelijk begrip verwerven van het type (de herders en de kudde), want, aan het anti-type (predikers en kerkleden) wordt gevraagd het voorbeeld na te volgen. {SR2: 80.2}

Het beeld is genomen van de oude methode om kudden te hoeden. De open weide van de bergen en heuvels vergt van de herder een bestendige zorg voor de schapen. Het uitgestrekte gebied verwijdert de schapen en de herders ver van huis, en het zich bestendig verplaatsen in het land­schap maakt het onmogelijk een blijvende beschutting van welke aard dan ook te verwer­ven voor de schapen of voor de

80

herders. Dus, was er andere hulp nodig. Iedere herder had een bepaald aantal honden, afhankelijk van de grootte van de kudde, ter bescherming van de schapen tegen mens en dier. Aangezien het ene het andere ondersteunt, werd een ezel gebruikt om de benodigde voorra­den aan te brengen voor de schapen, honden en herders. Deze voorraden bestonden uit kleding, nachtbedekkingen, voedsel voor de herders als ook voor de honden, medicijnen, verband, enz. Het trouwe dier droeg overal, iedere dag van het jaar de vracht op zijn rug. Aan het einde van de dag telde de herder zijn shapen. Als er één ontbrak, ging hij onmiddelijk ernaar zoeken, aangezien het veilig was voor een schaap om afgezonderd van de kudde rond te dwalen. {SR2: 80.3}

De uitstekende toestand van de schapen was een bewijs van de herders trouw en dat hij zijn loon waard was. Hij moest niet alleen opzoek gaan naar goede weiland, maar trad ook op als veearts. Dikwijls gebeurde het dat een schaap zijn poot brak, en dan was het de plicht van de herder om op handige wijze de poot te spalken en de wonde te verbinden. {SR2: 81.1}

Als een lam, of zelfs een schaap ziek en te zwak was om de kudde te volgen, was het de plicht van de herder ervoor te zorgen en het te dragen. zou hij een lam op de arm hebben, dan is het moederdier voortdurend aan zijn zijde om toezicht te houden, en spreekt er tegen. Deze edele dieren verzor­gen, voeden, en houden hun lammeren vlekkeloos schoon. Moeders, doet u ook zoveel voor uw kinderen? Herders (predikanten) van de kudde van God, doet u alles wat de herder van vroeger voor zijn schapen deed? Of zorgt u meer voor uzelf dan voor de kudde van God? Bent u uw loon waard? {SR2: 81.2}

De herder van vroeger moest volle rekenschap geven van de kudde, zelfs tot in de kleinste details. Denkt u dat God minder van u zal eisen? Zijn Zijn schapen niet meer waard? David riskeerde zijn leven voor een lam, maar God bevrijdde hem van de leeuw en de beer. Om de eer van God, en voor de veiligheid van Zijn volk, riskeerde David Zijn leven, en trad hij de reus Goliath tegemoet, maar God gaf de Filistijnen over in Davids handen en maakte David koning over Zijn natie. Denkt u dat Hij minder voor u zal doen? {SR2: 81.3}

Jezus zei: “Ik ben de goede Herder; de goede Herder

81

geeft Zijn leven voor de schapen. Maar die een huurling is, en niet de Herder, wiens eigen­dom de schapen niet zijn, ziet de wolf komen en laat de schapen in de steek, en vlucht; en de wolf grijpt ze en verstrooit de schapen. De huurling vlucht, omdat hij een huurling is, en niet om de schapen geeft. Ik ben de goede Herder en ken Mijn schapen en wordt door de Mijne gekend. Zoals de Vader Mij kent, ken ook Ik de Vader; en Ik leg Mijn leven neer voor de schapen.” (Joh. 10:11-15, KJV.) {SR2: 81.4}

De profeet Jesaja die vooruitzag op de toestanden van deze tijd zegt: “Ja, zij zijn vraatzuchtige honden die nooit genoeg kunnen hebben, en zij zijn herders die niet kunnen begrijpen; zij keren zich allen naar hun eigen weg, ieder­een naar zijn gewin, van zijn aandeel.” (Jes. 56:11, KJV.) {SR2: 82.1}

82

83

Beast-chart

84

HET LUIPAARDACHTIG BEEST

OPENB. 13:1-10.

Het moeilijk-te-beschrijven beest van Daniël 7, dat Rome in zijn eerste fase voorstelt, toont door zijn tien horens profetisch aan dat er tien koningen uit Rome zouden opstaan. In zijn tweede fase wordt er aange­toond dat het pausdom zou ontstaan, drie koningen moest onderwerpen, en de heiligen van de Allerhoogste zou afmatten gedurende een periode van 1260 jaar. Maar het vertelt niets over de val van de Romeinse monarchie of het pausdom. Het zwijgt over de roformatie die voor of na 1798 na Christus onstond. Daarom, moet de informatie die niet door de symbolen van dit beest wordt gegeven, ergens anders in Gods Woord worden gevonden. Dit moet gezocht worden in het boek de Openbaring, want het is de aanvulling op de profetieën van Daniël. {SR2: 85.1}

Het luipaardachtig beest van Openbaring 13:1-10 is de enige symboli­sche profetie die spreekt van de val van het Romeinse vorstendom, de kroning van de tien koningen, de wonde van het pausdom, de reformatie en opkomst van het protestantisme, en van de gevangeneming van de paus. {SR2: 85.2}

“En ik stond op het zand van de zee, en zag uit de zee een beest opkomen, hebbende tien koppen en tien horens, en op zijn horens tien kronen, en op zijn koppen de naam van godslastering.” (Openb. 13:1, K.J.V.) Merk op dat dit beest hetzelfde aantal horens heeft als het “moei­lijk-te-beschrijven beest” in zijn eerste fase (het keizerlijk Rome). Daniël zegt dat de tien horens op het beest dat Rome voorstelt “tien koningen zijn die zullen opstaan.” (Dan. 7:24.) De horen die de Romeinse wereld voor­stellen in haar keizerlijke staat, wezen ook vooruit naar de tijd waarin het koninkrijk in tien delen of konink­rijken verdeeld zou zijn. Met andere woorden, terwijl de horens oorspronke­lijk de Romeinse wereld in haar keizerlijke staat voorstelden, stellen zij in de tweede plaats de tegenwoor­dige wereld voor in haar verdeelde staat sedert de val van Rome — in overeenstemming met de tien tenen aan het grote beeld van Daniël 2. {SR2: 85.3}

Het moeilijk-te-beschrijven beest heeft in zijn eerste fase tien horens. Als in zijn tweede fase de kleine horen opkomt en drie van de tien tot de wortels worden uitgerukt, wil dat zeggen dat zij niet meer geherinstalleerd kunnen worden als koningen. Dat de horens gereduceerd werden tot het bijbelse cijfer zeven, betekent dat het pausdom volledig heerschappij zou hebben over de gehele wereld voor zover het de christelijke kerk betrof. Daarom, kunnen de tien horens op het luipaardachtig beest van Openba­ring 13:1 niet aandui­den dat de drie uitgerukte horens hun macht voor de tweede maal hebben ontvan­gen. {SR2: 85.4}

Aangezien er op ieder opeenvolgend beest hetzelfde aantal horens ver­schijnt, namelijk, op het moeilijk-te-beschrijven beest (Dan. 7:7); op het

85

luipaardachtig beest (Openb. 13:1); en het scharlakenrood beest (Op. 17:3.); de gehele Nieuw-testamentische tijdperk voorstellend, dan is het volgens de verzamelde feiten duidelijk dat het aantal horens is bedoeld om het universe­le aan te duiden. Aangezien zij niet te vinden zijn op het beest van Openb. 13:11-18, wordt het feit bevestigd dat het tweehoornig beest een lokaal systeem aanduidt. Daarom, is het ongetwijfeld duidelijk dat het vastgestelde getal van de horens (tien) bestemd is om universeel het volk en de regering aan te duiden. (Volg de kaart op pagina 84.) {SR2: 85.5}

Aangezien de leeuw, de beer, de vierkoppig luipaard en het moeilijk-te-beschrijven beest (de symbolen van Babylon, Medo-perzië, Griekenland en Rome) met elkaar verbonden zijn, maakt de onverbreekbare keten van beesten het onmogelijk voor een ander universeel beest (systeem) om deze volgorde te doorsnijden. Dus moet het luipaardachtig beest van Openba­ring 13:1-9 het moeilijk-te-beschrijven beest (Rome) opvolgen. {SR2: 86.1}

Openb. 13:2, 3: “Het beest wat gij zag, was een luipaard gelijk, en zijn poten als van een beer en zijn muil als de muil van een leeuw; en de draak gaf hem zijn kracht en zijn troon, en grote macht. En ik zag één van zijn koppen als ten dode gewond, en zijn dodelijke wonde was genezen; en de gehele wereld verwonderde zich achter het beest.” (K.J.V. = “King James” vertaling.) De samen­stelling van het beest openbaart het feit dat het een afstammeling is van de vier beesten die aan hem voorafgingen. De muil van de leeuw, de poten van de beer, het lichaam van de luipaard, en het aantal horens, alles verwijst terug naar zijn overgeërfde karakteristieken (= kenmer­ken) die afkom­stig zijn van Baby­lon, Medo-Perzië, Griekenland en Rome. Dit onbetwistbaar feit bewijst dat dit luipaard­achtig beest het vijfde universele beest is. {SR2: 86.2}

Het luipaardachtig beest komt op dezelfde wijze op uit de zee als de vier vorige beesten. (Dan. 7:3.) Daarom is het beest van Openbaring 13:1-9 ontstaan als resultaat van oorlog en opschudding onder de volkeren, op dezelfde manier als Babylon, Medo-Perzië, Griekenland en Rome. Aange­zien de bewijzen geopenbaard door het symbool niet in twijfel getrokken kunnen worden, beslaat het luipaardachtig beest de periode na de val van het keizer­lijk Rome, in overeenkomst met de voeten en tenen — ijzer en leem van het grote beeld van Daniël 2. Met andere woorden, het luipaard­achtig beest arriveert bij de sluitingsperiode voorgesteld door de eerste fase van het moeilijk-te-beschrijven beest, terwijl de tweede fase van het laatstgenoemde (pauselijk Rome) voortduurt tot 1798. Dus overlapt het ontwikkelingsproces van het ene de naar benedengaande koers van het andere. Het luipaardachtig beest werd niet in zijn ontwikkelingsfase getoond, maar eerder in zijn slotop­treden, want hij (Johannes) zegt: “En zijn dodelijke wonde was genezen.” Hij zag het beest in visioen nadat zijn dodelijke wonde genezen was, want hij gebruikt de verledentijd, “was.” Maar in Daniëls visioen lag het werk van het moeilijk-te-beschrijven beest

86

in de toekomst. De profeet zegt: “En hij zal grote woorden spreken tegen de Allerhoogste, en zal de heiligen van de Allerhoogste afmatten, en menen tijden en wetten te kunnen veranderen; en zij zullen in zijn hand gegeven worden voor een tijd en tijden en een halve tijd.” (Dan. 7:25, K.J.V.) Daniël blikte in visioen vooruit in de toekomst, op de ge­schiedenis voorgesteld door de beesten; terwijl Johannes terugblikte; of met andere woorden, Daniël zal wat het beest zou doen, terwijl aan Johannes getoond werd wat het beest had gedaan. {SR2: 86.3}

De Kronen en de Horens.

Van het beest “met zeven koppen en tien horens, en op zijn horens tien kronen” zegt Johannes: “En ik zag één van zijn koppen als ten dode gewond.” De gewonde kop stelt het pausdom voor, gewond door Maarten Luther, (het pausdom) die oorpronkelijk gesymboliseerd werd door de horen-kop van het moei­lijk-te-beschrijven beest dat slechts de pauselijke macht en zijn gezag aanduidt. Maar het “luipaardachtig beest” toont ons het pausdom in zijn gewonde staat, en de gevangeneming van de paus. Dus overlappen de twee beesten (het moeilijk-te-beschrijven en het luipaard­achtig beest) elkaar, van de val van het keizerlijk Rome tot 1798. Daarom, terwijl het moeilijk-te-beschrijven beest in zijn tweede fase het pausdom voorstelt, wordt het in de tweede plaats door het luipaardachtig beest “aangeduidt.” Het ene openbaart zijn tiranieke macht, en het andere beschrijft zijn val. Want de kleine horen had macht en richtte de heiligen van de Allerhoogste tegronde gedurende 1260 jaren (Dan. 7:25.) Maar ook het luipaardachtig beest “opende zijn mond tot godslaste­ring,” en hem werd macht gegeven “gedurende tweeënveertig maanden.” (Openb. 13:6, 7.) Het aantal maanden is gelijkwaardig aan “tijd en tijden en een halve tijd” — 1260 dagen (jaren), 30 dagen voor één maand rekenend. {SR2: 87.1}

Met de gevangeneming van paus Pius VI, en bij zijn dood op 19 augus­tus, 1799, vond er een soort overdracht plaats tussen het moeilijk-te-beschrijven beest en het luipaardachtig beest. De kop en de horens werden als het ware verplaats van het ene naar het andere. Door deze verandering werd de kleine horen “hebbende ogen van een mens en een mond vol grootspraak,” omgezet van horen-kop in een gewone gewonde kop, daarmee aantonend dat het pausdom zijn kerkelijk gezag verloren had, en niet langer voorgesteld werd door een horen-kop (kerk en staat kombinatie). {SR2: 87.2}

Aangezien die gebeurtenis een einde bracht aan de periode van de 1260 jaren van Daniël 7:25 en Openbaring 13:5, kroonde zij volledig de horens van het luipaardachtig beest, hetgeen betekent dat de staat nu onafhanke­lijk is van de kerk. De kronen op zijn horens duiden de val aan van de Romeinse monar­chie, wat aantoont dat de tien koningen, die door de tien horens van het moeilijk-te-beschrijven beest gesymboliseerd werden, hun koninkrijk hebben ontvangen. {SR2: 87.3}

88

Horens en Koppen Volledig Aanwezig.

“Ik, Johannes, zag het beest hebbende zeven koppen in tien horens, en op zijn horens tien kronen.” Laat ons het feit niet over het hoofd zien dat alle horens, kronen en koppen aanwezig zijn op het beest. Wat voor betekenis er daarom ook verkregen is door het symbool, allen moeten bestaan op het ogenblik dat zijn dodelijke wonde genezen was. Indien het niet zo geweest was, zouden de symbolen van koppen en horens elkaar opgevolgd hebben zoals dat het geval was met de kleine horen en de overige drie die “uitgerukt” werden van het moeilijk-te-beschrijven beest van Daniël 7:7. Een soortgelijke methode wordt waargenomen bij de “geitebok.” Nadat de opmerkelijke horen (Alexander) afgebroken was, kwamen er vier voor in de plaats (de vier griekse divisies), en na dezen kwam de uiterst grote horen op die oorspronke­lijk Rome voorstelde. (Dan. 8:8, 9.) {SR2: 88.1}

Daar waar systemen en regeringen niet tegelijkertijd bestaan, tonen de symbolen hun opeenvolging. Er is nog een ander faktor die in acht moet worden genomen namelijk, dat iedere symbool van de hele reeks van beesten feiten uitbeeld die zouden plaatsvinden binnen de periode voorge­steld door ieder beest, en niet één van hen verwijst naar iets uit het verleden, behalve de erfelijke voorouderlijke karakteristieken. {SR2: 88.2}

Daarom verwijzen horens of koppen naar geen enkel ding van voor of na de periode voorgesteld door het beest. Het is daarom onnatuurlijk voor koppen (delen van het beest) om te bestaan voor of na het beest zelf. Het zou daarom onredelijk zijn te concluderen dat de horens zowel de koppen een opeenvolging van systemen zouden kunnen aanduiden zolang als zij allen verschijnen ten tijde van het laatste optreden van het beest. Het luipaardach­tig beest in zijn gewonde staat moet bedoeld zijn om profetisch de bestaande toestand van de huidige samenleving aan te tonen. {SR2: 88.3}

Het Symbool van de Koppen.

Het is onmogelijk dat zowel horens als koppen een voorstelling kunnen zijn van burgerregeringen of koningen. Als de horens de politieke zijde voorstellen, dan kunnen de koppen dat niet. Johannes zei het volgende over het luipaardachtig beest: “Ik zag één van zijn koppen als ten dode gewond.” Als de “kop” dat “gewond” was een godsdienstig systeem voorstelt, dan moeten alle zeven godsdienstige organisaties voorstellen, want alle koppen zijn gelijk, behalve de gewonde. Het is dus een onmiskenbaar feit dat de symbolen zijn bedoeld om zowel de burgelijke als de godsdienstige kant van de tegenwoordi­ge wereld aan te tonen. {SR2: 88.4}

De kronen stellen, zoals reeds eerder werd aangetoond, burgerlijk gezag voor. Waren zij op de koppen geweest zoals op de draak van Open­baring 12:3, dan zou het aanduiden dat de kerken gebruik maken van de

88

burgerarm van de staat om hun dogma (leer) te verbreiden zoals in de dagen van het keizer­lijk en pauselijk Rome, voorgesteld door de draak. Maar aangezien de horens zich op de kronen bevinden en de staat van de kerk onafhankelijk is, bewijst het dat de symbolen die worden voorgesteld door de kronen juist zijn. Aangezien de naar voren gebrachte feiten met betrekking tot de aard van de symbolen niet in twijfel kunnen worden getrokken, is het duidelijk dat wij een vaste fundament hebben voor hun toepassing. {SR2: 88.5}

Het luipaardachtig beest is een afstammeling van de vier vroegere wereld­rijken. Daarom stelt hij de wereld voor, maar in het bijzonder de gehele westerse samenleving, met hun burgerlijke en godsdienstige syste­men. De koppen stellen dus alleen het christendom voor. Johannes zei: “Het beest hebbende zeven koppen en tien horens en op zijn horens tien kronen, en op zijn koppen de naam van godslastering.” Het feit dat er een naam van godslastering op de koppen is bewijst des te meer dat zij alleen godsdienstige organisaties kunnen voorstellen, want godslastering staat gelijk aan huichela­rij (schijnheiligheid), en huichelarij wil zeggen dat men poogt het heilige met het gewone te vermengen. Maar de Heer zegt: “Ik ken de lastering van hen die zeggen dat zij joden (christenen) zijn, en het niet zijn, maar een synagoge des satans zijn.” (Openb. 2:9, K.J.V.) “Onder wie is Hymeneüs en Alexan­der, die Ik de satan overgegeven heb, opdat zij zouden leren niet meer te laste­ren.” (1 Tim. 1:20, K.J.V.) “Daar­om, mensenkind, spreek tot het huis Israëls, en zeg tot hen: also zegt de Here HERE: Hiermee nog hebben uw vaderen Mij gesmaad, dat zij in overtreding tegen Mij overtreden hebben.” (Ez. 20:27, K.J.V.) “Uw ongerechtigheden en de ongerechtigheden van uw vaderen tezamen, zegt de HERE, welke wierook hebben gebrand op de bergen, en op de heuvels Mij hebben gehoond; daarom zal ik hun vorig werk in hun schoot toeme­ten.” (Jes. 65:7, K.J.V.) Ongehoorzaamheid aan het woord van god is godslastering. {SR2: 89.1}

Natuurlijk rijst de vraag op, wie deze godslasterende gezindten zouden kunnen zijn. Zij kunnen zeker talrijk zijn; kijk maar naar de menigten van sekten. Het profetisch woord van god, van deze tijd sprekend, zegt: “Dit in de eerste plaats wetende, dat er in de laatste der dagen spotters zullen komen, wandelend naar hun eigen begeerten.” (2 petrus 3:3, K.J.V.) “Want de tijd zal komen wanneer zij (de mensen) de gezonde leer niet meer zullen verdra­gen; maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich (tal van) leraars zullen bijeen halen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels (of fabels) wenden.” (2 Tim. 4:3, 4, K.J.V.) {SR2: 89.2}

Wat heeft de verwarring van tegenwoordig teweeggebracht? Omdat zij afgeweken zijn van de tegenwoordige Bijbelwaarheid, is het enige antwoord dat kan worden gegeven. Is het mogelijk dat allen gelijk kunnen hebben indien er niet eens twee zijn die hetzelfde geloven, met slechts één Bijbel, één evangelie, één Heer, één hel te schuwen en één hemel te winnen?

89

Jezus zegt: “En andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden, en zij zullen Mijn stem horen; en het zal worden één kudden, en één herder.” (Joh. 10:16, K.J.V.) {SR2: 89.3}

Zulk een satanische verwarring als die van tegenwoordig dreigde te onstaan in de dagen van Paulus. Toen de Geest van God hem drong, uitte hij met een strenge besrisping de volgende woorden: “Maar ik smeek u, broeders, door de naam van onze Here Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt, en dat onder u geen scheuringen zijn; maar dat gij volmaakt samengevoegd zijt één van gedachte en één van oordeel. Want mij is van u bekend gemaakt, mijn broeders, door die van het huisgezin van Chloe zijn, dat er twisten onder u zijn. En dit zeg ik, dat een ieder van u zegt: ‘Ik ben van Paulus, en ik ben van Apollos, en ik van Cefas, en ik van Christus.’ Is Christus gedeeld? Is Paulus voor u gekruisigd? Of zijt gij in Paulus naam gedoopt?” (1 Kor. 1:10-13.) Hoe groot is het onderscheid door de positie ingenomen door de met de Geest vervulde dienaar van God en de huidige zichzelf noemende apostelen. {SR2: 90.1}

Jezus zei: “En deze dingen zullen zij u doen, omdat zij de Vader niet gekend hebben, noch Mij.” (Joh. 16:3.) Waren al deze zogenaamde christe­lijke leider geleid geweest door de Geest van God, dan zouden zij het voor­beeld naar voren gebracht door de profeten en de apostelen hebben nage­volgd; dan kon er geen verdeeldheid in de bijbelse waarheid geweest zijn. De toestand van de tegenwoordige tijd is inderdaad godslaste­ring en vervult de woorden van de Meester: “Want er zullen valse christus­sen en valse profeten opstaan, en zij zullen grote tekenen en wonderen doen; zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden.” (Matt. 24:24.) {SR2: 90.2}

Ten aanzien van deze grote verwarring is het schijnbaar moeilijk om onmiddelijk te bepalen wie goed bezig is en wie verkeerd is. Jezus zei: “Wederom, [voorwaar] Ik zeg u, als twee van u op de aarde iets eenparig zullen begeren, het hun zal ten deel vallen van Mijn Vader, die in de hemelen is.” (Matt. 18:19.) Er kan niets aangenamer zijn voor God dan dat één van Zijn kinderen in oprechtheid vraagt naar het pad der waarheid;

daarom zal zo iemand niet in duisternis achtergelaten worden: “Vraagt, en het zal u gegeven worden; zoekt en gij zult vinden; klopt, en het zal u geopend wor­den.” (Matt. 7:7, K.J.V.) {SR2: 90.3}

Als het volk zich de moeite getroost om de waarheid te vinden, dan kan dit gemakkelijk verwezenlijkt worden. Maar het probleem ligt in het feit dat zij er niet om geven. Het volk laat zich nog liever misleiden dan dat zij aan God zouden vragen aan hen Zijn waarheid te tonen. Ja, zij bidden wel, maar hun gebeden worden niet verhoord, want: “Die zijn oor afwendt om de wet te horen, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn.” (Spreuken 28:9, K.J.V.) De zogenaamde christenen van tegenwoordig, zeggen: “Dat Schrift

­90

gedeelte staat in het Oude Testament en is alleen voor de joden bestemd.” Voor meer licht op dit onderwerp gaan wij naar het Nieuwe Testament: “Wie dan één van de kleinste dezer geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het koninkrijk der hemelen; doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het koninkrijk der hemelen.” (Matt. 5:19.) De oprechten van hart horen, met verbazing, naar de woorden van goddelo­ze spotters in onze dagen: “Dat is niet de bedoeling van de wet van God; het gaat om het gebod van Jezus: ‘Gij zult u naaste liefhebben als uzelf.'” Dit is waar, maar welke van de tien geboden kunt u overtreden en tegelij­kertijd de geboden van Jezus vervullen? En als u uw naaste liefhebt, zult u dan God onteren? Worden niet de eerste vier onderhouden om God te eren; en de laatste zes om onze liefde voor onze medemensen op de proef te stellen? {SR2: 90.4}

Jezus zei: “Aan deze twee geboden hangt de gehele wet en de profeten.” (Matt. 22:40.) Werkt de geboren Zoon van God in tegenstelling met Zijn Vader? “De Openbaring van Jezus Christus, welke God Hem gaf, om aan Zijn dienstknechten dingen te tonen die spoedig moeten geschieden; en welke Hij door de zending van een engel aan Zijn dienstknecht Johannes heeft te kennen gegeven.” (Openb. 1:1, K.J.V.) “Hier is de lijdzaamheid der heiligen; hier zijn zij die de geboden van God bewaren, en het geloof van Jezus.” (Openb. 14:12.) Heeft Jezus niet gezegd dat Zijn heiligen de geboden van God onderhouden? De vleselijk gezinde geest maakt weer bezwaar: “Zij onderhouden de geboden van God, maar niet de wet.” Maar de Geest ver­klaart: “Doch indien gij met aanzien des persoons handelt, doet gij zonde, en wordt gij door de wet overtuigd van overtreding. Want wie de gehele wet houdt, maar op één punt struikelt, is schuldig gewor­den aan alle geboden. Want Hij, Die gezegd heeft: ‘Gij zult niet echtbre­ken,’ heeft ook gezegd: ‘ Gij zult niet doodslaan.’ Indien gij nu geen echtbreuk pleegt, maar wel doodslag, zijt gij toch een overtreder van de wet geworden. Spreekt zo en handelt zo als (mensen past), die door de wet der vrijheid zullen geoordeeld worden.” (Jak. 2:9-12.) “Zalig zijn zij die Zijn geboden doen, opdat zij recht mogen hebben op het geboomte des levens, en door de poorten ingaan in de stad.” (Openb. 22:14, K.J.V.) {SR2: 91.1}

Het onderhouden van Zijn geboden is het toegangsbewijs tot de hemel. “Tot de wet en tot de getuigenis; indien zij niet spreken naar dit woord, komt het omdat er geen licht in hen is.” (Jes. 8:20, K.J.V.) “Want het vleselijke gezinde is vijandschap tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet van God; trouwens, het kan het ook niet.” (Rom. 8:7, K.J.V.) “Wie zegt: ik ken Hem, en Zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en in die is de waarheid niet.” (1 Joh. 2:4.) Na het ene duivelskijkgat ontweken te hebben, hecht de vleselijk gezinde zich vast aan een andere; vastbesloten de duivel te dienen en zichzelf te misleiden, en met zijn neus in de lucht uit hij de volgende woorden: “Wij moeten de wet niet houden naar de letter

91

maar naar de Geest. ‘Want de letter doodt maar de Geest geeft leven.'” Zijn verkeer­de opvatting over wat wat waarheid is, leidt hem ertoe te geloven dat het onderhouden van de wet naar de geest hem toelaat het geschreven Woord van God te veronachtzamen, en de Wet van God te onderhouden volgens zijn eigen zienswijze, en overeenkomstig zijn eigen gezindheid. Zo wordt Gods eigen geschreven Woord krachteloos gemaakt (zie Ex. 31:18), zo verheffen zij het eindige boven het Oneindige! Kan er een grotere godslas­tering bedreven worden dan deze? Wij geven nu een korte uitleg van het onderwerp. {SR2: 91.2}

De wet onderhouden naar de letter betekent er een muur omheen bouwen zoals de trotse farizeeërs deden. Wij halen 1 Joh.3:15 aan: “Een ieder die zijn broeder haat, is een mensenmoorder.” Daarom, ofschoon wij niet doden en toch onze broeder haten, dan hebben wij de wet onberispe­lijk onderhouden naar de letter, maar niet overeenkomstig de Geest. Het onderhouden van de wet naar de Geest heeft een bredere betekenis dan de vleselijke gezindheid kan vatten. Indien ik de gehele wet moet onderhou­den, moet ik het gehele Woord van God in elk opzicht onderhouden, anders zou ik Hem onteren, en zou ik een overtreder worden van de wet zoals een ongehoorzame zoon zijn aardse vader onteert, en mij schuldig maken aan het vijfde gebod van de wet. {SR2: 92.1}

“Worden wij gered door de wet?” Neen, zeker niet! Wij worden geoor­deeld door de wet. Dus als wij moedwillig ongehoorzaam zijn aan het woord van God, vallen wij onder de veroordeling van de wet. “Want indien wij moedwillig zondigen nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, blijft er geen offer meer over voor zonden.” (Heb. 10:26, K.J.V.) Maar als wij de gerechtigheid van God liefhebben zoals zij in Zijn wet uitgedrukt wordt, en vastbesloten zijn om Zijn Heilig Woord te gehoorza­men waar het ook te vinden is (in de Bijbel of in de Geest der Profetie) volgens de openba­ring door Zijn Geest, dan ontvangen wij de macht die ons in staat stelt om de goddelijke doeleinden te vervullen, en daarbij worden onze zonden uitgewist door het bloed van Christus, en worden wij aldus vrijgemaakt van de wet en haar veroordeling — geplaats onder de goddelijke genade. {SR2: 92.2}

Het is waar dat het volk er van houdt bedrogen te worden, zichzelf vleiend dat zij op de weg zijn die naar de hemel leidt, terwijl Satan goed­keurend knipoogt naar hun onwetendheid. Het woord van God zegt: “En velen zullen hun verderfelijke wegen navolgen; zodat door hun schuld de weg der waarheid gelasterd zal worden (…) Zij daarentegen, als wilde beesten, van nature voortgebracht om verdelgd te worden, spreken kwaad van de dingen die zij niet begrijpen; en zullen ten enemale omkomen in hun eigen verdorvenheid.” (2 Pet. 2:2, 12, K.J.V.) Dit bewijst ons hoe sektarisme ontstaan is. {SR2: 92.3}

Aangezien het bewezen geworden en algemeen aanvaard is dat de “zeven kerken” van Openbaring, hoofdstuk twee en drie, de geschiedenis weergeven van de christelijke bedeling, dan is het duidelijk dat de kerk verdeeld was in zeven onderdelen. Laodicea, die de laatste is, loopt ook

92

gevaar om te vallen volgens het getuigenis van de waarachtige Getui­ge: “Zo dan omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen.” (Openb. 3:16.) God heeft boodschap na boodschap ge­stuurd om licht te werpen op Zijn geschreven Woord. Zij waren bedoeld om dwaling recht te zetten, zonden te berispen en de zondaar te waarschu­wen; maar de leiders van iedere afdeling verwierpen de boodschappen, en de weinigen die gewillig waren om alles op te offeren voor de waarheid werden gedwon­gen de kerken te verlaten en voorwaarts te gaan met het licht. Waren de leiders bereid geweest hun dwalingen recht te zetten en de kerk te reini­gen, dan zou er maar één afdeling geweest zijn. Door het verloochenen van de waarheid, sneed iedere afdeling zich af van de machtige arm van God. Aldus heeft niet één van deze afdelingen aanvul­lend licht verkregen over de Schriften, méér dan wat medegedeeld werd aan hen door de stichters van iedere beweging. Dit feit bewijst dat het profetisch Woord van God juist is, en hoe ouder de afdeling is, hoe groter de veroordeling. Daarom worden deze kerken voorgesteld door de “kop­pen.” De godslastering aangaande hen duidt hun val aan. Indien zij zouden weigeren gehoor te geven aan deze Laatste oproep, dan zou de openbaring van deze feiten tegen hen getuigen, en hun uiteindelijke onder­gang teweeg brengen. {SR2: 92.4}

De boodschap betreffende de 144.000 en de oproep tot reformatie aange­boden aan de Zevende-dags Adventisten in 1930 werd op diezelfde manier verworpen. Daarom, aangezien de leiders van de kerken in geen enkele tijd een boodschap geaccepteerd hebben, vervullen zij zeker de volgende profetie: “De wijzen zijn beschaamd, zij zijn verslagen en gevan­gen; zie, het woord des HEREN hebben zij verworpen; wat voor wijsheid is dan in hen? (…) Want de herders zijn beestachtig geworden, en hebben de HERE niet gezocht; daarom zullen zij niet voorspoedig zijn, en al hun kudden zullen verstrooid worden.” (Jer. 8:9; 10:21, K.J.V.) {SR2: 93.1}

De “zeven koppen” van het “luipaardachtig beest” stellen deze geheime­-

nis van goddeloosheid en veinzerij voor, aantonend hoe ieder van hen in de val terecht kwam toen zij het naderden. Het is daarom dat God, sedert de tijd van Luther en verder, toeliet dat Zijn volk uitgeworpen werd door Satans vloed (de onbekeerden). Aldus heeft Hij Zijn kerk geroepen van de ene beweging naar een andere. {SR2: 93.2}

Daarom zijn zij, die de standaard verlagen, en weigeren tot hervorming over te gaan bij het klinken van de bazuin, de veroorzakers van scheiding in de kerk van God! “Thans smeek ik u broeders, houdt hen in het oog die scheiding en ergernissen veroorzaken in tegenstelling tot de leer die gij hebt ontvangen; en vermijdt hen. Want zij die zo zijn dienen niet onze Here Jezus Christus, maar hun eigen buik; en misleiden door hun schoon­klinkende woorden en mooie toespraken de harten van de eenvoudigen.” (Rom. 16:17, 18, K.J.V.) {SR2: 93.3}

Aangezien de geschiedenis van de kerk zo verlopen is en de laatste

93

afdeling (Laodicea) in een slechtere toestand verkeert en onder een grotere veroordeling valt dan enig andere die aan haar vooraf ging, en aangezien er geen tijd meer overblijft om een nieuwe uit te roepen, dan is een boodschap van overweldigend licht en strenge berisping door het Woord van God, met manifestaties van goddelijke oordelen, het enige geneesmiddel dat ware bekering en reformatie kan teweegbrengen. Dus om een kerk voor te bereiden om stand te houden, “zonder vlek, rimpel of iets dergelijks,” een kerk waarvan alleen maar kan gezegd worden: “En de draak werd toornig op de vrouw [de kerk als een lichaam] en ging heen om oorlog te voeren tegen het overblijfsel van haar zaad, welke de geboden gods bewaren, en het getuigenis van Jezus Christus hebben.” (Openb. 12:17, K.J.V.) Het is de reinheid van de kerk die de wraak van de draak oproept. {SR2: 93.4}

Deze “zeven kerken” werden ook gesymboliseerd door “zeven kandela­ren,” en de leiders van dezelfde kerken, door “zeven engelen.” Dus lezen wij: “De verborgenheid der zeven sterren die gij gezien hebt in Mijn rechterhand, en de zeven gouden kandelaren; de zeven sterren zijn de engelen van de zeven kerken; en de zeven kandelaren welke gij gezien hebt zijn de zeven kerken.” (Openb. 1:20.) “En schrijf aan de engel der gemeente te Laodicea.” (Openb.3:14.) Merk op dat de boodschap is geadresseerd aan de engel (de leiders), en niet aan de kandelaar (de kerk als een lichaam). Daarom is de veroordeling niet gericht aan de kandelaar, maar aan de engel. “Omdat gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt met goederen, en heb aan niets gebrek; en gij weet niet, dat gij zijt ellendig, en jammer­lijk, en arm, en blind, en naakt.” (Open. 3:17, K.J.V.) Mijn broeders, dit is niet tot u gericht, want het is Christus Die voor u gestorven is Die tot u spreekt, maar het zal wel zo zijn, als u uw gedragslijn niet verandert. {SR2: 94.1}

Als Christus door het bijeenbrengen van deze zeven kerken in een

groep van zeven kandelaren en daarbij het somberste relaas aan de laatste geeft, Laodicea niet Babylon noemt, dan doet de uitleg van de “koppen” dat ook niet. Het is niet omdat de Laodicenzen beter zijn dat zij niet Babylon ge­noemd worden, want hun toestand is slechter, maar het is om aan te tonen dat vanwege hun toegenomen licht, Hij anders met hen moet om­gaan. Het is om te bewijzen dat als de “engel” (de leiders) van de kerk van Laodicea de boodschap zouden verwerpen van de “Getrouwe Getuige,” Hij de 144.000 niet kan uitroepen uit haar midden tot een andere beweging door de oproep van Openbaring 18: “komt uit haar, Mijn volk, opdat gij geen deel hebt aan haar zonden, en opdat gij niet van haar plagen ont­vangt,” (vers 4, K.J.V.), maar eerder door de boodschap van Openbaring 7 en Ezechiël 9. Aldus zal Hij spoedig Zijn volk bevrijden, en snel “het werk voleindigen, en het in gerech­tigheid afsluiten; want de HERE zal een kort werk doen op aarde.” (Rom. 9:28.) {SR2: 94.2}

Ongehoorzaamheid aan het Woord van God is godslastering, en godslaste­ring

94

is schijnheiligheid; dat wil zeggen, dat zij niet dat zijn wat zij belijden te zijn. Schijnheiligheid dekt de hemeltergende zonden onder de schijn van deugd. Deze zonde van schijnheiligheid is moeilijk te genezen omdat de mens haar niet zo gemakkelijk ontdekt. Wij kunnen de harten van anderen niet begrijpen noch een onderscheid maken tussen de dekman­tel van schijnheilig­heid en het leven van heiligheid. Een geestelijke mislei­ding vindt haar oor­sprong bij een wezen dat anders is dan menselijk. Daarom is het komplot zo sluw dat het niet bespeurd kan worden door beperkte observatie. Deze soort van bedrog kan alleen herkend worden door een nauwkeurig onderzoek van het Woord van God en met behulp van Zijn Geest. {SR2: 94.3}

“Het doelmatig middel om een dergelijk goed-gesmede bedrieglijk plan tegen te gaan is een standvastig geloof dat er een alziend oog van God is; die de zonde ziet waar zij ook is, en haar in het oordeel zal brengen. Een schijn­heilig mens kan zijn zonden verbergen voor de ogen van anderen en soms voor zijn eigen geweten, maar kan zich nooit aan God opdringen.” Paulus, vooruitblikkend op een tijd als deze, zegt: “Want de tijd zal komen dat zij (de mensen) de gezonde leer niet meer zullen verdragen; maar omdat hun oor verwend is, naar hun eigen begeerte zich (tal van) leraren zullen bijeenha­len, dat zij hun oren van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdicht­sels (of fabels) keren.” (2 Tim. 4:3, 4, K.J.V.) “Gij daarom die een ander leert, leert gij uzelf niet? Gij die predikt, dat men niet stelen zal, steelt gij? Gij die zegt, dat men geen overspel plegen zal, pleegt gij overspel? Gij die afgoden veraf­schuwt, pleegt gij heiligschen­nis? Gij die u op de wet beroemt, onteert gij God door overtre­ding van de wet?” (Rom. 2:21-23, K.J.V.) Tot de zorgelo­zen en onverschilligen spreekt Job als volgt: “Het onheil zal de sterkte van zijn huid verteren, de eerstgebore­ne des doods zal zijn kracht verslinden.” (Job. 18:13, K.J.V.) {SR2: 95.1}

De zeven koppen zijn er om symbolisch de “hoge plaatsen” aan te geven bestuurd door onheilige leiders, die gepoogd hebben het heilige te mengen met het gewone, en die weigeren te luisteren naar het Woord van God. Het bijbels getal “zeven,” dat volheid betekent, omvat natuurlijk het gehele christendom in de tijd dat de profetische waarheid bekend gemaakt wordt. Zulk een afval is geen vreemd iets in de geschiedenis van Gods volk, want keer op keer is de kerk gevallen onder de satanische vloed. In Luthers’ dagen was de kerk even slecht als toen de kerk Christus kruisigde. Als deze genera­tie goddelozer is dan allen die eraan voorafgingen, wat zou de kerk dan onvatbaar kunnen maken voor juist zo’n afval? Het is door de meeste bijbel­studenten geaccepteerd dat profetieën van deze aard alleen begrepen worden wanneer het profetisch onderwerp dat in het vooruitzicht ligt tenvolle ontwik­keld is. Daarom is deze de tijd waar de symbolen van spreken. Er is echter ten opzichte hiervan een ander invalshoek vanwaaruit wij zullen bewijzen dat de voorgestelde feiten waar zijn. {SR2: 95.2}

95

Een Kop Als ten Dode Gewond.

Johannes zegt: “Ik zag één van zijn koppen als ten dode gewond.” Evenals de gewonde kop verwijst naar de slag door Luther aagebracht aan het paus­dom, zo was de verbanning van de paus in 1798 een teken dan de wonde haar volheid bereikt had en de profetische periode beëindigd was. Aldus worden de volgende woorden vervuld: “Hij die in gevangenschap leidt zal in gevangen­schap gaan.” (Openb. 13:10, K.J.V.) Had het pausdom de dodelijke wonden niet ontvangen van Luther, dan kon de paus niet in gevangenschap geleid zijn geweest door de Franse generaal, want voor het pauselijk gezag Luthers’ zwaard ontving, regeerde de paus oppermachtig. Maar de slag verzwakte zijn macht, en het resultaat was dat het protestan­tisme op de voorgrond trad. Deze aanhoudende kwelling begon de “kop,” te kwetsen, totdat de paus tenslotte in gevangenschap terecht kwam. De kwelling duurde voort tot 1870, toen tenslotte de tijdelijke macht van de paus weggenomen werd. Dit feit, dat de laatste kwelling was van de “kop,” laat zien dat het achtergelaten werd zodat zijn “dodelijke wonde” kon genezen. {SR2: 96.1}

Wij halen de woorden aan van Luther die uitleggen hoe het pausdom gewond werd: “Ik heb Gods Woord op de voorgrond gesteld; ik heb gepre­dikt en geschreven — dat is alles wat ik deed. En toch terwijl ik lag te slapen, (…) velde het woord, dat ik gepredikt had, de macht van het pausdom ter aarde, méér dan ooit vorst of keizer die had kunnen scha­den. Ik echter heb niets gedaan; het Woord alleen heeft alles gewrocht (tot stand gebracht).” (“De Grote Strijd,” oude druk, blz. 217; nieuwe druk, blz. 174; Engels, p. 190.) “Ik ben dit werk in Gods naam begonnen; het zal zonder mij en door Zijn macht voleindigd worden.” (Idem, o.d. blz. 163; n.d. blz. 121; Eng. p. 142.) Laat niemand de volgende verklaring misver­staan, want dezelfde schrijver heeft ze beiden neergeschre­ven. Het zou daarom onjuist zijn de ene uitspraak ver­keerd uit te leggen, want door dat te doen zouden wij de andere uit haar evenwicht halen. Spre­kend van de 1260 jaren, lezen wij: “In dat jaar werd de paus door het Franse leger gevangen genomen, ontving het pausdom “de dodelijke wonde” en ging de profetie: ‘Hij die in gevangenschap leidt, zal in gevangenschap gaan,’ in vervulling!'” (GS., blz. 409; Eng., p. 439.) Merk op dat het niet het doel is van de schrijver om te vertellen hoe de wonde werd toegediend, maar om aan te tonen dat de profetische periode eindigde met de gevange­neming van de paus, hetgeen niet de woorden, “en ik zag één van zijn koppen als ten dode gewond” (Openb. 13:3), in vervulling deed gaan, maar eerder de aangehaalde bijbeltekst: “Hij die in gevangenschap leidt, zal in gevangen­schap gaan.” (vers 10.) Zullen wij God en Zijn Geest veronacht­za­men en de eer aan Bertheir geven, om aldus dwaasheid te rechtvaardi­gen? {SR2: 96.2}

Zijn Dodelijke Wonde Was genezen.

“En ik zag één van zijn koppen als ten dode gewond; en zijn dodelijke

96

wonde was genezen; en de gehele aarde verwonderde zich achter het beest.” (Openb. 13:3, K.J.V.) William Miller verkondigde de profeti­sche periode voor het jaar 1844. Deze wonderbaarlijke profetie werd met grote macht overgebracht aan het christendom door de Geest van God. Hoewel de leiders van de naam-kerken de waarheid voorgesteld door Miller niet konden tegenspreken, wendden zij toch een doof oor naar de leerstelling door hem onderwezen. {SR2: 96.3}

Maar toen de teleurstelling kwam in 1844 door het misverstand van hetgeen moest gebeuren aan het einde van de profetische periode, kwam de beweging door Miller tot stand gebracht, aan haar einde. De boodschap van de tweede Engel van Openbaring 14:8, had aangekondigd dat Babylon (de kerken van vóór 1844) was gevallen. Dat betekent dat God géén licht meer wilde laten schijnen door deze gevallen kerken. Had God geen andere Protestantse beweging opgeroepen, dan zou de dodelijke wonde in die tijd zijn genezen. {SR2: 97.1}

Door deze van Godswege opgeroepen beweging, en geholpen door de geschriften van de “Geest der Profetie,” lag het in Gods bedoeling dat de “kop” de “dodelijke wonde” bleef behouden. Maar het profetisch Woord van God zegt: “Zijn dodelijke wonde was genezen.” Aangezien Gods heilig Woord verklaart dat de wonde genezen was, en aangezien de profetie niet verbroken kan worden, is het zéker dat de wond “genezen” is. {SR2: 97.2}

Maar indien protestantisme, door gehoorzaamheid aan Gods Woord, de wonde heeft veroorzaakt, dan kan alléén ware protestantisme deze pijnlijke wonde op de kop behouden. Als dan de wonde genezen is, dan is het duidelijk dat zij aan wie God de boodschap voor een tenondergaande wereld heeft toevertrouwd, op diezelfde wijze verslagen zijn als iedere beweging sedert het begin van de wereld. Het is zeer verwonderlijk om vast te stellen hoe de oude vijand erin geslaagd is de kerk in alle tijden te verontreinigen door haar leiders. Het hoogste menselijke intellekt is voortdurend in verwarring ge­bracht en heeft aldus Satan gediend tot hun eigen ondergang. Zal Gods volk dan nooit lering trekken uit deze historische en bijbelse feiten? Zijn deze dingen niet geschreven tot waarschu­wing voor ons over wie het einde der wereld gekomen is? God beveelt door Zijn Heilig Woord het volgend: “Laat dan af van de mens, wiens adem in zijn neus is, want wat is hij te achten? (Jes. 2:22.) {SR2: 97.3}

Als er is aangenomen dat de verbanning van de paus in 1798 een teken was dat de toediening van de wonde was volbracht, zo wordt er dan door het terugwinnen van zijn tijdelijke macht verder bewezen dat de dodelijke wonde genezen is. Deze feiten kunnen niet worden ontkend, want men heeft aange­nomen dat de gebeurtenis van 1798 waar is; daarom kan die van 1929 niet weerlegd worden. Als dit zo is, dan is deze de tijd waar het profetisch symbool over spreekt: “Zijn dodelijke wonde was genezen.” Lees maar hierover in “De Herdersstaf” deel 1, want het hele boek handelt over dit onderwerp. {SR2: 97.4}

97

De Gehele Aarde Verwonderde Zich Achter het Beest.

“Zijn dodelijke wonde was genezen,” zegt Johannes, “en de gehele aarde verwonderde zich achter het beest.” Denk eraan dat de aarde verwonderd achter het beest aanliep en niet achter de kop. Daarom kan het niet beteke­nen dat de wereld noodzakelijkerwijs moet ingelijfd zijn in het lidmaat­schap van het systeem voorgesteld door de kop. Het betekent dat de gehele aarde deelgenomen heeft aan de geest van het beest, — wereldsgezindheid. De wereld is in het algemeen nooit anders geweest. Er kon niet gezegd zijn dat “de gehele aarde zich achter het beest verwonder­de” indien het volk aan wie God het evangelie toevertrouwd heeft vrij was van de geest van het beest. Maar het moet eerder zo zijn, dat zij hun plicht hebben verzaakt, en dat zij deelgeno­men hebben aan zijn geest. Waar is het verschil tussen de kerk en de wereld! {SR2: 98.1}

De Naam van Godslastering.

“En op zijn koppen de naam van godslastering.” Dat wil zeggen, weer­stand tegen bekende waarheid, een uitdrukking van tartende goddeloosheid en oneerbiedigheid tegenover God, of tegenover geheiligde dingen, door te spotten met Gods Persoonlijkheid en gezag. De profeet Jesaja, vooruitblik­kend op deze tijd van grootschalige afval, geleid door zogenaamde geeste­lijke leiders, zegt: “En te dien dagen zullen zeven vrouwen één man aangrijpen, zeggende: ‘Wij zullen ons eigen brood eten, en ons eigen kleed dragen; laat ons alleen naar Uw naam genoemd worden, om onze schande weg te doen.'” (Jes. 4:1, K.J.V.) {SR2: 98.2}

Het is onder bijbelstudenten een bekend feit dat kerken worden voorge­steld door “vrouwen.” Een reine vrouw stelt een reine kerk voor, zoals staat in Jeremia 6:2; Openbaring 12:1. Een slechte vrouw stelt een verdorven kerk voor, als in Openbaring 17:4, 5. Jesaja zegt, dat er “zeven” vrouwen zijn. Dit getal omvat dezelfde kerken. Zij zeggen: “Wij zullen ons eigen brood eten.” Dat wil zeggen, dat zij hun eigen weg willen gaan; zij geven niets om Gods weg (Woord). “Wij zullen ons eigen kleed dragen;” dat wil zeggen dat zij hun eigen plannen verkiezen boven Gods plannen of boven Zijn gerechtigheid. Daarbij komt nog dat zij zich bekleden met zelfgerechtigheid. Hun doel is om genoemd te worden naar de naam van één man; dit is naar de naam van Christus (Christenen) om hun smaad weg te nemen. De mensen zijn begonnen te veronderstellen dat zij ongestraft van alles kunnen doen onder de dekman­tel van het christendom. God zal hun laten doorgaan met hun manier van leven totdat zij, zoals Belsazar, de grenslijn van de goddelijke genade over­schreden hebben, en dan zal Hij hen ter verantwoording roepen. {SR2: 98.3}

“En zij aanbaden de draak die macht gegeven had aan het beest; en zij aanbaden het beest, zeggende: “Wie is aan het beest gelijk? Wie is instaat oorlog te voeren tegen het beest?” (Openb. 13:4, K.J.V.) Men kan zichzelf

98

de vraag stellen: Hoe kunnen belijdende christenen de draak aanbidden? Het antwoord is eenvoudig, en de aanbidding van de draak kan duidelijk gezien worden. Het hedendaagse systeem van aanbidding door de zoge­naamde christelijke instellingen is ontegenzeglijk heidens. Het onder­hou­den van de zondag, kerstmis, pasen enz., is afkomstig uit het oude Babylon, van de oude heidense godsdienst ter ere van de zonnegod. In deze moderne tijd geven christenen voor de Allerhoogste God te eren door middel van heidense gewoonten door ze “christelijke leerstellingen” te noemen. Het protestantisme heeft zich vastgezet op deze heidense feeste­lijkheden zoals een bloedzuiger op het menselijk lichaam. Zoals de luiaard het bloed onopgemerkt uitzuigt, zodat zijn voldoening hem tot vernietiging voert, zo gaat het met de protes­tanten en hun heidense gedenkenissen, die zij zelfs naar de naam van Christus durven te noemen. Dit is inderdaad godslaste­ring! Iedere student van de oude geschiedenis weet dat dit waar is; zoals iedere bijbelstudent weet dat deze zogenaamde christelijke feestelijkheden onbijbels zowel onchristelijk zijn. Indien deze instellingen christelijk of bijbels waren, zou er zeker over hen gesproken zijn in de Bijbel. Maar aangezien zij niet in het Woord van God worden gevonden, doen christenen er beter aan ze te laten voor wat ze zijn om zodoende niet het risico te lopen de draak te aanbidden. {SR2: 98.4}

Jeremia, die vooruitblikte op deze tijd van afval, zegt: “Zo zegt de HERE: ‘leert de weg van de heidenen niet, en ontzet u niet voor de tekenen des hemels; want de heidenen ontzetten zich voor hen. Want de gewoonten van het volk zijn ijdel; want men velt een boom uit het bos, het werk der handen van de arbeider, met de bijl. Zij versieren het met zilver en met goud; zij bevestigen het met spijkers en met hamers, zodat het niet wankelt.'” (Jer. 10:2-4, k.J. vert.) Hoewel het Woord verklaart: “Leert de weg der heidenen niet,” zijn er toch belijdende predikers van het evangelie die een boom zullen kappen uit het bos en hem bedekken met zilver en goud, dan durven zij hem naar de naam van Christus te noemen — Kerst­boom. Kan men een grotere godslastering plegen? Zijn de predikanten en de godsdienstleraren onwetend aangaande deze dingen? Jezus zei: “God is Geest; en zij die Hem aanbidden , moeten Hem aanbidden in geest en in waarheid.” (Joh. 4:24, K.J.V.) {SR2: 99.1}

Johannes hoort de mens God uitdagen, zeggende: “Wie is aan het beest gelijk? Wie is in staat om oorlog tegen hem te voeren?” Dat wil zeggen, wie kan dit heidens systeem van aanbidding afschaffen; is er iemand? Zij tarten Gods gezag. Het wordt misschien niet in woorden uitgedrukt, maar het wordt zeer uitdrukkelijk weergegeven in daden. Het onderscheidingsvermo­gen van de mens is verduisterd door de zonde, en wanneer er een poging gedaan wordt om het gewijde met het gewone of met het heidense te verenigen, zien zij er geen kwaad in. Alhoewel het Woord van God ver­klaart: “Maar wij als dienaren van God, maken onszelf in alles aangenaam, in veel verdraagzaam­heid, in verdrukking, in noden, in benauwdheden, in slagen, in gevangenissen, in beroeringen, in arbeid, in waken, in vasten; door reinheid, door kennis, door lankmoedigheid, door goedertierenheid

99

door vriendelijkheid, door de Heilige Geest, door ongeveinsde liefde, door het woord der waarheid, door de kracht van God, door de wapenen der gerechtigheid aan de rechterhand en aan de linkerhand, door eer en smaad, door kwaad gerucht en door goed gerucht; als verleiders, en toch betrouwbaar; als niet bekend, en toch wel bekend; als stervend en zie, wij leven; als getuchtigd, maar niet ten dode; als bedroefd, maar altijd blijde; als arm, maar velen rijk makend; als niets hebbend, en toch alles bezittend. O gij Korinthiërs, onze mond is geopend tot u, ons hart is verruimd (…) Vormt u geen ongelijk span tezamen met ongelo­vigen; want wat heeft gerechtigheid gemeen met ongerechtigheid? En wat voor gemeen­schap heeft het licht met de duisternis? En wat voor gemeen­schap heeft Christus met Belial, of welk deel heeft hij die gelooft samen met een ongelovige? En welke overeenstemming heeft de tempel van God met afgoden? Want gij zijt de tempel van de levende God, gelijk God gespro­ken heeft: ‘Ik zal in hen wonen en wandelen; en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mijn volk zijn. Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, zegt de Here, De Almachtige.” (2 Kor. 6:4-11, 14-18, K.J.V.) {SR2: 99.2}

Het is openlijke ongehoorzaamheid aan het duidelijke “zo zegt de Here” dat verwarring en ongenade heeft teweeggebracht in de christelijke wereld van tegenwoordig. Het is waar dat de hervormers niet al deze dwalingen zagen, en zij waren niet verantwoordelijk, want zij hadden geen licht dat hierop scheen. Als God stapsgewijs licht geeft op Zijn Woord, wat het mogelijk maakt de waarheid te bevatten, verwacht Hij van ons dat wij het aannemen, en leidt Hij ons op die wijze naar de overwinnen. {SR2: 100.1}

Maar men kan zeggen, als God anderen met minder licht kon redden, waarom zou Hij aan ons dan meer licht geven? Van de vele redenen zullen wij slechts twee aanhalen. Door vermeerderd licht over het Woord,is God in staat een menigte te redden inplaats van weinigen. De tweede reden is, aangezien het laatste deel van de kerk levend zal worden opgeno­men inplaats van opgewekt, hebben wij voldoende licht nodig om ons voor te bereiden God en onsterfelij­ke wezens te ontmoeten. {SR2: 100.2}

Juist zulk een onwetendheid van Gods Woord leidde in de dagen van Noach de wereld naar haar vernietiging door middel van het water. Een soortgelijke toestand herleidde de steden Sodom en Gomorra tot as. Indien in de dagen van Christus juist zulk een huichelarij, onder de schijn van deugd, het leven van de Zoon van God eiste om de wereld voor ondergang te behoe­den, wat zou dan de uitkomst kunnen zijn in deze tijd? God kan de wereld niet vernietigen, want Hij heeft nog een menigte te redden. Hij heeft geen andere Zoon om als Gift voor de kerk te dienen, want Christus is de “enigge­boren” Zoon van God. Als het Gods ideaal is om de wereld te zegenen door bemiddeling van Zijn kerk op aarde, en als zij aan wie het

100

evangelie voor de wereld toevertrouwd is de schapen in de steek hebben gelaten en de duivel dienen, in zichzelf, waar is dan de hoop van de wereld? Het enige antwoord dat kan worden gegeven is, wee de zondaar in Sion. God zal Zijn schapen vergaderen, Hij zal een kerk hebben; Maar wat zal het loon zijn van hen die opgedragen werden de lammeren te voeden en zichzelf voeden? Christus, Die al vanaf het begin het einde ziet, en met Zijn alziend oog de aandacht vestigde op de hedendaagse toestand, heeft gezegd: “Wie is dan de getrouwe en verstandige dienstknecht, die door zijn heer over zijn dienstvolk gesteld is, om hun optijd hun voedsel te geven? Zalig die dienstknecht, die zijn heer bij zijn komst zo bezig zal vinden. Voorwaar Ik zeg u, dat hij hem over al zijn bezit zal stellen. Maar als die slechte dienstknecht in zijn hart zal zeggen: Mijn heer heeft zijn komst uitgesteld; en hij zal zijn mededienstknechten beginnen te slaan en beginnen te eten en te drinken met de dronkaards, dan zal de heer van die slaaf komen op een dag, dat hij hem niet verwacht, en op een uur, dat hij het niet weet, en hij zal hem folteren en hem in het lot der huichelaars doen delen [met de koppen van de beesten]. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars.” (Matt. 24:45-51, K.J.V.) {SR2: 100.3}

Het Scheiden van het Onkruid van de Tarwe.

Petrus zag een tijd wanneer God de kerk zal oordelen: “Want de tijd is gekomen dat het oordeel moet beginnen bij het huis van God; en als het eerst bij ons begint, wat zal dan het einde zijn van hen die niet gehoorzaam zijn aan het evangelie?” (1 Petr. 4:17, K.J.V.) Wat zou het einde zijn van hem die de ark van veiligheid niet binnengaat, maar de weg voor anderen durft te versperren? Toen de profeet de dag van wraak zag op de zondaars in Sion, en toen de Heer terugkeerde van de slachting, vroeg hij: “Wie is Deze, Die van Edom komt, met geverfde kleren van Bozra? Deze Die versierd is in Zijn gewaad, voorttrekkend in de grootheid van Zijn sterkte? Ik ben het, Die in gerechtigheid spreek, machtig om te verlossen (…) want de dag der wraak is in Mijn hart, en het jaar van Mijn verlosten is geko­men. En Ik keek, en er was niemand die hielp; en het verwonderde Mij dat er niemand was om te onder­steunen; daarom heeft Mijn eigen arm Mij heil beschikt; en Mijn grimmig­heid, het ondersteunde Mij. En Ik zal het volk vertreden in Mijn toorn, en het dronken maken in Mijn grimmigheid, en Ik zal hun sterkte ter aarde doen nederdalen.” (Jes. 63:1, 4-6, K.J.V.) {SR2: 101.1}

Beangstigend is de dag die spoedig de wachters op de muren van Sion zal overvallen, want alleen de rechtvaardige zal behoed worden. “Zij die eerder zouden willen sterven dan een verkeerde daad te doen zijn de enigen, die ge­trouw bevonden zullen worden.” — 5 Test. p. 53. De scheiding van de reinen van de onreinen wordt duidelijk beschreven door Ezechiël.

101

Zij die waardig zijn te ontsnappen aan de ondergang zullen gemerkt worden door de man met de schrijversinktkoker, achter wie de vijf mannen met de slachtwapens de klasse die zonder merkteken zijn achterge­laten zullen doden. De Heer zegt: “‘ Trek achter hem aan door de stad en slaat neer. Ontziet niet en hebt geen deernis (medelijden). Grijsaards, jongelin­gen en jonge meisjes, kleine kinderen en vrouwen, moet gij doden en verdelgen; maar niemand die het teken draagt, moogt gij aanraken; bij Mijn heiligdom moet gij beginnen.’ Toen begonnen zij bij de mannen, de oudsten, die zich voor de tempel bevonden. en Hij zeide tot hen: ‘Veront­reinigt de tempel en vult de voorho­ven met gedoden. Gaat heen en slaat neer in de stad.'” (Ez. 9:5-7.) Het is dan, dat het onkruid van de tarwe gescheiden wordt overeenkomstig de woorden van Christus: “Laat beiden samen opgroeien tot de oogst. En in de oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: “Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar breng het koren bijeen in mijn schuur.'” (Matt. 13:30.) {SR2: 101.2}

De reiniging van Gods kerk duidt de oogst of de “Luide roep” aan van de Derde-engel Boodschap, want de Heer van de oogst verklaart: “Laat beiden samen opgroeien tot de oogst.” De tarwe, verzameld bij het begin van de oogst en bij de afscheiding van het onkruid in de kerk, wordt de vrucht van de oogst genoemd. Toen Johannes het gezelschap aanschouwde hoorde hij een melodie van vreugde, onuitsprekelijk voor mensenlippen: ” En zij zongen als het ware een nieuw lied voor de troon, en voor de vier dieren, en de oudsten; en niemand kon dat lied leren behalve de honderd­vierenveertigduizend, die van de aarde verlost waren. Dezen zijn het die niet met vrouwen bevlekt waren; want zij zijn maagden. Dezen zijn het die het Lam volgen waar Hij ook heengaat. Dezen werden verlost uit de mensen, zij zijn de eerstelingen (eerste vruchten) voor God en het Lam.” (Openb. 14:3, 4, K.J.V.) “En niemand kan het lied leren.” Ervaring alleen kan de vreugde in iemands hart beschrijven, op het moment dat men ont­snapt aan de eeuwige ondergang, en eeuwig leven verworven heeft zonder de dood te smaken — opgaand in de nooit-ophoudende eeuwen van de eeuwigheid! — een leven dat te meten is met het leven van God. {SR2: 102.1}

Vertrouwen in de Mens is Satans’ Zekere Valstrik.

Wij mogen zover in het verleden terugkeren als wij maar wensen, en het is zeker dat wij tot onze verbazing en droefheid zullen ontdekken dat de leiders van de kerk zo grotelijks misleid geweest is, dat zij in iedere periode gefaald hebben de zich ontvouwende boekrol te herkennen. En toen de verblinde menigte de zijde koos van de verdorven leiders tegen de geopen­baarde waarheid, verdeelden zij Gods kerk in ontelbare afdelingen. Door op die wijze de vooraanstaanden te overmeesteren, is Satan in staat geweest hen zover te krijgen om voor hem te werken, en daardoor is het hem gelukt de kerk als lichaam ten val te brengen. Om de nauwkeurigheid

102

van de voorgaan­de bewering te verzekeren zou het noodzakelijk moeten zijn kommentaar uit te brengen naast feiten die aan de eerste advent van Christus voorafgingen. Daarom volgt hier een korte overzicht van de christelijke tijdperk. {SR2: 102.2}

Satan heeft de “smeerborstel” geveegd over de ogen van het hoogste menselijke intellect aan het einde van de oud-testamentische bedeling. Hun geestelijk oog was op Zo’n bedreven wijze bepleisterd, dat zij een heldere lichtflits zo fel als de zon in de donkerste nacht niet konden onderscheiden. De vervulling van de profetie, de wonderen rond de geboor­te van Christus, Zijn vlekkeloos karakter, Zijn onzelfzuchtige arbeid en Zijn wonderen bij iedere schrede, Zijn aanraking, blik en optreden, vervulde Zijn omgeving met goddelijke liefde. Mensen die vanaf hun geboorte verstoken waren van het gezichtsvermogen, gevoelden de gene­zende kracht van de Oneindige. De blinden zagen de Heer der heerlijkheid en prezen God, maar de godsdienstige leraren van Israël waren niet aangedaan door de macht die zelfs levenloze voorwerpen deed bewegen. De aarde beefde; en de zon werd verduisterd, de rotsen scheurden en de graven openden zich; de doden verrezen en aan­schouwden de Zoon van God. Maar de trotse farizeeërs, priesters en rabbi’s, die aangezien werden alsof zij nooit konden dwalen, waren niet in staat te voelen, te zien, of te horen. Er is geen groter wonder dan dat, beschreven door de handelingen van de blinde leiders van die tijd. Johannes zegt van deze bevindingen het volgende: “In Hem was leven en het leven was het licht der mensen. En het licht scheen in de duisternis; en de duisternis heeft het niet gevat.” (Joh. 1:4, 5, K.J.V.) {SR2: 103.1}

Iedere mogelijke lichtstraal, verwijzend naar de komst van het “Lam Gods” was gegeven geweest aan het volk dat eens uitverkoren was; maar het volk trok er geen voordeel uit. Jezus zei: “Indien het licht dat in u is duister is, wat is die duisternis dan groot!” (Matt. 6:23, K.J.V.) Dat deze bevindin­gen de leiders en het volk in onze tijd toch eens mochten wakker­schud­den uit hun zelfvertrou­wen en schijn-veiligheid om tot een ernstig onderzoek van de positieve bijbelwaarheden te komen. {SR2: 103.2}

De eerste christengemeente werd op dezelfde wijze de duistere eeuwen binnengesleept. Zodra de apostelen er niet meer waren stelde Satan zijn agenten in de kerk op, mannen van naam. De reeds verblinde leiders legden hun handen op mannen, niet uit het oogpunt van toewijding, maar wegens de manier waarop ze zich onderscheidden, en ze stelden ze aldus aan tot herders van de kudde. In het donkerste uur van de christelijke kerk, vestigde God, door de hand van Luther, de aandacht van de menigte op het verschrikkelijke bedrog, maar er waren weinigen die bereid waren te luisteren naar de nederi­ge monnik. Men zou zich kunnen inbeelden dat de grootste intellectuelen de eerste zouden zijn om het licht te onderscheiden als het duidelijke “zo zegt de HERE.” Luther stichtte met veel strijd, en met gevaar voor zijn leven de Lutherse kerk. Maar toen hij stierf, werd ook deze beweging op dezelfde manier verdorven en verhard tegen nieuw licht dat op het Woord van God scheen. {SR2: 103.3}

103

Toen John Knox kwam met aanvullende waarheid, weigerden de leiders van de kerk er zich voor te interesseren, zodat de noodzaak ontstond tot het stichten van de Presbyteriaanse Kerk. Deze bevindingen hebben zich herhaald met Wesley, Campbell, Miller, en White. (Zie “The Shepherd’s Rod,” deel 1, pp. 32-114.) Wij hebben veel meer van binnenin te vrezen dan van buitenaf. De hinderpalen voor kracht en sucses zijn veel groter vanuit de kerk zelf dan van uit de wereld.” — Review and Herald, 22 maart, 1887. Als het gevaar voor de kerk in alle tijden van binnen is geweest door het vertrouwen in de zelfbedro­gen leiders, wat zou dan in deze tijd de dingen moeten veranderen? {SR2: 104.1}

De feiten in verband met de zekere valstrikken van Satan weergalmen en herhalen zich met de luidste jammerklacht om de slapenden wakker te maken in deze bijzondere tijd. Hoort hoe de bazuinen klinken: “Schud u uit het stof; maak u op, zit neder, o Jeruzalem; maak u los van de banden van uw hals, gij gevangen dochter van Sion!” (Jes. 52:2, K.J.V.) Vooroordeel, met afhan­kelijkheid van mensen, met de overtuiging de gehele waarheid te bezitten en dat men aan niets gebrek heeft, heeft meer zielen verslonden dan welke valstrik ooit verzonnen, door de vijand van de mensheid. De klasse die de beslissingen van anderen aanvaarden zonder voor zichzelf te onderzoeken, en weigeren geïnteresseerd te zijn in het luisteren naar de redeneringen van de Schriften, zijn, voor wat de tegenwoordige waarheid betreft, in alle tijden bedrogen geweest. “Want de wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God; want er staat geschreven: ‘Hij vangt de wijzen in hun eigen sluwheid.’ En weer: ‘De HERE kent de overleggingen der wijzen, dat zij ijdel (vruchte­loos) zijn.'” (1 Kor. 3:19, 20, K.J.V.) {SR2: 104.2}

Mensen die groot geacht worden door de wereld, kan God zelden gebrui­ken. Over het algemeen zijn de grote opvoeders van deze tijd vleselijk gezind, daarom is het produkt uit de scholen der mensen vijand­schap tegen God. “Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de Wet van God; trouwens, het kan het ook niet.” (Rom. 8:7.) Als God hun zou willen gebruiken, moeten zij eerst, met de grote apostel, zichzelf verloochenen. Paulus zei: “Om het evangelie te verkondigen; niet met wijsheid van woorden, opdat het kruis van Christus niet verijdeld worde. Want er staat geschreven: ‘Verderven zal Ik de wijsheid der wijzen, en het verstand der verstandigen zal Ik verdoen.'” (1 Kor. 1:17, 19.) “Ook ben ik, toen ik tot u kwam, broeders, niet met schittering van woorden of wijsheid u het getuigenis van God komen brengen. Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en Die gekruisigd. En ik was bij u in zwakheid, en in vreze en beven. Mijn spreken en mijn prediking kwam ook niet met meeslepende woorden van menselijke wijsheid, maar met betoon van de Geest en met kracht.” (1 Kor. 2:1-4, K.J.V.) {SR2: 104.3}

God voerde Mozes naar de woestijn en onder Zijn toezicht leidde

104

Hij hem daar op gedurende veertig jaar — toen Mozes alles afge­leerd had wat hij in de scholen van Egypte had geleerd, pas toen, kon God hem gebrui­ken als een instrument van Zijn machtige arm. Toen Mozes zichzelf in staat voelde om Israël van de egyptische slavernij te verlossen faalde hij hierin; maar toen hij zichzelf hulpeloos beschouwde, toen was hij sterk. Als God groot licht moest schenken aan een mens die hoog aange­schreven staat in eigen ogen, en aldus beschouwd wordt door de wereld, dan zou de mens zichzelf verheerlijken en God van Zijn heerlijkheid beroven. “Te dien tijde hief Jezus aan en zeide: ‘Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens hebt geopen­baard.” (Matt. 11:25.) God openbaart Zich door instrumenten en op manie­ren die de mensen het minst vermoe­den. Zo volbrengt Hij een wonder door onmogelijkheden mogelijk te maken, door Zijn macht te openbaren en door de slapende op te wekken met licht met en Zijn goddelijke stem. Mensen van aanzien hebben zelden enig licht aangenomen in het Woord van God, eenvou­digweg om de waarheid die het bevat. Deze mensen aanvaarden de bijbelse waarheid nadat het populair geworden is en zij gepredikt wordt door mannen van hogere aanzien dan zijzelf. {SR2: 104.4}

De profeet zegt: “Laat gijlieden dan af van de mens, wiens adem in zijn neus is, want waarin is hij te achten?” (Jes. 2:22.) “Het is beter tot de HERE toevlucht te nemen, dan op de mens te vertrouwen.” (Ps. 118:8.) De profeet Micha, vooruitblikkend op deze tijd van vleselijke zekerheid, zegt: “Geloof niet in een vriend, stelt geen vertrouwen in een leider.” (Micha 7:5, K.J.V.) Gods volk moet leren naar Hem alleen op te zien, en zich alleen afhankelijk weten van de duidelijke “zo zegt de HERE.” Hij kan het menselij­ke instru­ment gebruiken om licht mede te delen, of het zal op het nooit falende Woord van God schijnen. Zulk licht zal de zonde verdrijven en de zondaar berispen, Christus verhogen, God verheerlijken, en de mens verlagen. “De trotse blikken der mensen worden vernederd en de hooghar­tigheid der mensen zal worden neergebogen, en alleen de HERE zal te dien dage verheven zijn. Want de dag van de HERE der heerscharen zal tegen een ieder zijn die hoogmoedig en trots is, en tegen een ieder die zich verheft; en hij zal vernederd worden.” (Jes. 2:11, 12, K.J.V.) {SR2: 105.1}

Satan weet hoe te verleiden, zodat hij niet gemakkelijk kan worden ontdekt. Hij bestudeert de neigingen van het volk, en hetgeen het meest aantrekt zet hij neer als een valstrik. Omdat de generatie vertrouwen stelt in menselijke intellect en graag heeft dat anderen voor haar denkt, zal de duivel aan deze klasse de meest begoochelende persoonlijkheid voorstel­len, die de wereld ooit aanschouwd heeft. De apostel zei: “En het is geen wonder; want Satan zelf is veranderd in een engel des lichts.” (2 Kor. 11:14, K.J.V.) {SR2: 105.2}

Gods instrumenten, die het licht dat schijnt op Zijn Woord mededelen, zullen het tegenovergestelde zijn van die van Satan. Jezus zei: “Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, want Gij hebt deze dingen verborgen

105

gehouden voor de wijzen en verstandigen, en hebt hen geopen­baard aan de kinderkens.” (Matt. 11:25, K.J.V.) Aan de profeet Jesaja werd geopen­baard dat God nederige mensen zal gebruiken om de trotsen te vernederen: “Voor­waar, zie, de Here, de HERE der heerscharen, neemt steun en staf uit Jeruzalem weg, elke steun van brood en elke steun van water; held en krijgsman, rechter en profeet, en de verstandige, en de oudste, de hoofd­man over vijftig en de aanzienlijke, raadsheer, en de oudste, de hoofdman over vijftig en de aanzienlijke, raadsheer en kundig handwerksman, en de welbe­spraakte redenaar. En Ik zal jongelingen stellen tot hun vorsten, en kinderen zullen over hen heersen. En het volk zal gedrongen worden, de een tegen de ander, en een ieder tegen zijn naaste; de jongeling zal zich hoogmoedig gedragen tegen de oude, en de snode (= oneerbare) tegen de eerbare.” (Jes. 3:1-5, K.J.V.) Jezus zei: “Wie nu zichzelf gering zal achten als dit kind, die is de grootste in het koninkrijk der heme­len. En een ieder, die zulk een kind ontvangt in Mijn naam, ontvangt Mij.” (Matt. 18:4, 5.) {SR2: 105.3}

Een Korte Samenvatting van het Luipaardachtig Beest.

Er is vooraf reeds aangetoond dat het luipaardachtig beest door zijn zeven koppen en zijn tien horens, een voorstelling is van een universeel systeem. De vier beesten van Daniël 7; namelijk de leeuw, de beer, de luipaard, en het moeilijk-te-beschrijven beest werden in het visioen ge­toond als vier universele rijken die elkaar opvolgden, de een na de ander. Aldus bewijzen profetie zowel geschiedenis dat Babylon, Medo-Perzië, Griekenland en Rome elkaar opvolgden. Deze onverbrekelijke keten van vier schakels maakt het onmoge­lijk om één van de vier beesten te doorsnij­den met een universeel systeem. Daarom moet het luipaardachtig beest in de lijn volgen na het vierde beest. Terwijl de “tien horens” van het moeilijk-te-beschrijven beest “tien koningen” voorstellen die zouden opstaan uit de Romeinse monarchie, bewijzen de “kronen op de horens” dat het luipaardachtig beest de periode na de val van de Romeinse monarchie voorstelt, ten tijde dat de “tien koningen” hun koninkrijk ontvingen. Aangezien hij ook “uit de zee opkwam,” is het duidelijk dat ook hij zou onstaan als het gevolg van oorlogen. Aldus schonk de val van het Romeinse vorstendom het leven aan een vijfde beest. Dat hij de muil van een leeuw, de poten van een beer, de romp van een luipaard, en tien horens heeft, toont aan dat hij een afstammeling van Babylon, Medo-Perzië, Grie­ken­land, en Rome is. {SR2: 106.1}

Aangezien hij zijn mond opende tot lastering gedurende tweeënveertig maanden, of 1260 jaren, is het ontegensprekelijk, dat hij de pauselijke periode van 538 n. Chr. tot 1798 n. Chr. voorstelt — de tijd waarin de pauselij­ke kop zijn dodelijke wonde ontving. Maar aangezien zijn wonde enig tijd na 1798 zou genezen, is het duidelijk dat hij ook de wereldge­schiedenis voorstelt na de gevangenneming van paus Pius VI tot aan de tijd waarin zijn “dodelijke wonde was genezen.” Deze perioden schonken het leven aan het katholicisme en het protestantisme. {SR2: 106.2}

107

Het zou onwijs en nutteloos geweest zijn dit profetisch beest uit te denken als de symbolen zouden falen om het protestantisme te openbaren zoals zij dat doen bij het katholicisme. Voordat de 1260 jaren eindigden in 1798, beston­den de vier protestantse kerkgenootschappen reeds; namelijk, de Lutheranen, de Presbyterianen, de Methodisten, en de Christenen [= Baptis­ten]. Maar na 1798 kwamen de Eerste-dag Adventis­ten; en de Zevende-dag Adventisten maakten in 1844 tot 1929 zijn zeven koppen compleet. Aangezien het protes­tantisme viel door de verklaring van de Tweede-engel Boodschap na 1844, en aangezien het symbool van Openba­ring 13 in 1930 openbaarde dat de Zeven­de-dag Adventisten “zich verwon­derden achter het beest” (de wereld), zorgden deze twee incidenten ervoor dat de wonde werd genezen, en trok de lastering over ál de zeven koppen. Aldus openbaart de complete vervulling van deze symbolische profetie de waarheid aangaande het beest. Terwijl alle overige sekten slechts zijtakken (of vertakkingen) zijn van deze zeven licha­men, omvatten de koppen het gehele christendom tot aan 1930. Als het profetisch woord van God zegt: “De gehele aarde verwonderde zich achter het beest” (wereldgezindheid), en niet achter de kop (het pausdom), betekent het dat zij de wereld achterna liepen en niet het katholicisme. Uit deze grote afval zal de boodschap van Openbaring 7:1-8, 144.000 heiligen uit de S.D.A. kerk verzegelen die nooit de dood zullen smaken. Maar de boodschap voorge­steld door de engel van Openbaring 18, met wiens heerlijkheid de aarde zal worden verlicht, zal de “grote schare” van Openbaring 7:9 uit de wereld roepen. {SR2: 107.1}

God, Die zeer nauwkeurig is in het openbaren van Zijn waarheid aan Zijn volk, en dat voor het welzijn van Zijn kerk, heeft aan ons bijzondere voorstel­lingen van historische gebeurtenissen gepresenteerd; gebeurtenis­sen die een bewijs zijn van Zijn eeuwige liefde voor Israël, Zijn uitverkore­ne — de eerstelingen (of eerste vruchten) van de oogst. Zo heeft “de God van Jacob,” gedurende duizenden jaren van vooruitgang, Zijn plan klaarge­legd om aan Zijn volk een werk van profetische kunst met een goddelijke aanraking te presenteren. {SR2: 107.2}

107

HET TWEEHOORNIG BEEST.

OPENBARING 13:11-18.

Terwijl Johannes met intense interesse het visioen aanschouwde, werd zijn aandacht gericht op een ander opvallend schouwspel: “En ik zag een ander beest uit de aarde opkomen; en hij had twee horens als een lam, en hij sprak als een draak.” (Vers 11, K.J.V.) Precies rond het tijdstip dat de tweede en laatste fase van het moeilijk-te-beschrijven beest eindigde, verscheen er, volgens het visioen, een andere aardse macht op het toneel. Het is wonder­baarlijk om te mogen vaststellen hoe nauwkeurig de symbo­len zijn, allen op hun juiste tijd en in de juiste volgorde. Het beest met de lams horens (hetgeen de belofte van groei inhoudt) is een onmiskenbaar symbool van natiën “die langzaam verrijzen als van een kleine instelling tot een machtig rijk. “Als een lam,” is de beschrijving van de regering die in 1776 n. Chr. ontstond. (Zie “De Grote Strijd,” blz. 408-410; Eng., pp. 439-441.) {SR2: 108.1}

Dit beest is geaccepteerd als een symbool van de Verenigde Staten. Het is daarom niet onze bedoeling feiten naar voren te brengen die de toepasse­lijk­heid hiervan aangeven. Ons doel is, zoals er vooraf reeds werd bevestigd, om in het kort het ene beest met het andere in verband te brengen door licht te werpen op de symbolen die niet zijn begrepen geweest. {SR2: 108.2}

Er zal worden vastgesteld dat ieder beest die de tijd van het Niewe Testament voorstelt tien horen heeft, behalve dit beest. Wij geven opnieuw aan dat tien horens staan als een symbool van universele (= wereldwijde) systemen. Dit feit bewijst dat het tweehoornig beest een lokale (= plaatse­lijke) regering voorstelt. Aangezien burgerlijke machten of regeringen door horens worden voorgesteld, dit beest heeft er twee, is het duidelijk dat de natiën die door dit symbool worden voorgesteld, een dubbele regeringsvorm zullen hebben. Zoals Johannes zei: “Het beest sprak als een draak,” open­baart het duidelijk dat het zijn grondwet zal verwerpen en dat het zijn onderdanen de door God gegeven vrijheid zal ontnemen. Volgens vers 12, zal deze macht het beest “voor hem” nabootsen (de pauselijke maatstaf of heerschappij): “En het oefent alle macht uit van het eerste beest voor hem, en maakt dat de aarde en hen die daarop wonen het eerste beest aanbidden, wiens dodelijke wonde genezen was.” Als deze grote natie misbruik zou maken van het geweten van zijn onderdanen door wetgeving, door te bepalen hoe zij wel of niet mogen aanbidden, dan zou dat in tegenspraak zijn met de bepalingen van zijn grondwet — aldus spreken als een draak. Een aanhaling uit de statuten van de Verenigde Staten, de eerste grondwetsbepaling betref­fende godsdienstzaken, luidt als volgt: “Het Congres zal geen wet uitvaardi­gen die een godsdienstige instelling of vrije uitoefening daarvan verbiedt.” Als dit land dit artikel zou verwerpen, dan zal het volledig beantwoorden aan de symbolische bijzonderheden. {SR2: 108.3}

108

De nu volgende verzen ontsluiten het feit dat de oude draak zijn macht zal uitoefenen om er zoveel mogelijk te verleiden: “En hij doet grote teke­nen, zo­dat hij vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde voor de ogen der mensen, en verleidt hen die op de aarde wonen door middel van die wonderen die hij bij machte was te doen voor de ogen van het beest; zeggende tot degenen die op de aarde wonen, dat zij voor het beest, die de wonde van het zwaard had, en leefde, een beeld zouden maken.” (Openb. 13:13, 14, K.J.V.) Hij zal zowel vervolging uitoefenen als wonderen verrichten. {SR2: 109.1}

Aangezien het Woord deze grote misleiding onthult, zou men kunnen denken dat de wereld haar ogen zou openen en weigeren om te worden betoverd door zulke satanische wonderen. Maar Satan weet dat het volk het Woord van God niet in acht neemt, en dat hun emoties gemakkelijk beïnvloed worden door bovennatuurlijke wonderlijke gebeurtenissen en de welsprekend­heid van mensen. Daarom, zal hij de list vervolmaken en velen zullen er achteloos in vallen. De menselijke geest kan deze mysterieuze en onweer­staanbare macht niet begrijpen die spoedig haar verschrikkelijke schaduw over de inwoners van de aarde zal werpen. Geen sterveling kan standhouden tegen dat bovennatuurlijke, burgerlijke en religieus systeem. Zij die het Woord bestuderen, die zonder voorbehoud op God vertrouwen, en aldus met de Heilige Geest vervuld zullen zijn, zullen ontkomen aan deze verschrikkelijke val. {SR2: 109.2}

“Zij die liever zouden sterven dan een verkeerde daad te verrichten zijn de enigen die getrouw zullen bevonden worden.” — 5 Testimonies, p. 53. Hun enige veiligheid zal zijn: “Zo zegt de HERE.” Zij moeten naar God opzien als hun enige Bevrijder, zoals Daniël in de leeuwenkuil. Wat de gevolgen ook mogen zijn, Gods volk kan alleen maar beschutting vinden door de houding aan te nemen van Sadrach, Mesach, en Abednego, toen zij aan de koning: “Wij achten het niet nodig u hierop enig antwoord te geven. Indien onze God, Die wij vereren, in staat is ons te bevrijden, dan zal Hij ons uit de brandende vuuroven, en uit uw macht, o koning, bevrijden. Maar indien niet, dan zij het u bekend, o koning, dat wij uw goden niet zullen dienen, noch het gouden beeld welke gij opgericht hebt aanbidden.” (Dan. 3:16-18, K.J.V.) {SR2: 109.3}

Gods volk zal ten tijde van hun uitredding, met Daniël, in staat zijn te zeggen: “Mijn God heeft Zijn engel gezonden, en de muil der leeuwen toegesloten, zodat zij mij geen kwaad hebben gedaan; aangezien er in Zijn ogen onschuld in mij gevonden werd; en ook voor u, o koning, heb ik niets kwetsend gedaan.” (Dan. 6:23, KJV.) In zulk een tijd van beproeving zal duidelijk gezien worden wie God zal dienen en wie dat niet zal doen. Die tijd van beproeving zal de inwoners der aarde in twee gescheiden en verschillende klassen verdelen, zoals schapen en bokken. {SR2: 109.4}

109

“En hij had macht om leven te geven aan het beeld van het beest, zodat het beeld van het beest zowel kon spreken, als maken dat allen, die het beeld van het beest niet wilden aanbidden, zouden worden gedood. En hij maakt dat allen, zowel de kleinen als de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken ontvangen op hun rechterhand, of op hun voor­hoofd; en dat niemand mocht kopen of verkopen, behalve hij die het merkteken had, of de naam van het beest, of het getal van zijn naam.” (Openb. 13:15-17, KJV.) {SR2: 110.1}

Dit drastische decreet van het tweehoornig beest zal door alle natiën van de wereld worden aangenomen, en het beeld van het beest, dat gehoorzaam­heid zal opeisen aan een kerkelijke vorm van aanbidding, zal internationaal opgesteld worden. Het merkteken van het beest is de zondag viering. Onder één of andere voorwendsel zullen de zorgelozen het beeld van het beest aanbid­den, en het merkteken ontvangen. Alleen zij die zichzelf versterkt hebben met het geloof in God, de kennis van Zijn Woord, en gehoorzaamheid aan de goddelijke voorschriften door heiligmaking van het hart door de macht van de Heilige Geest, zullen in staat zijn om te ontsnappen aan de klauwen van de duivel. Wanneer Gods volk beperkt wordt in het kopen en verkopen, zal hun enige voedselbron komen door middel van goddelijke voorzienigheid. Op de een of andere manier zal God, voor die korte tijd, voorzien en zorgen voor Zijn volk. Maar het kan gebeuren in gelijkwaardige omstandigheden als gedurende de reis door de woestijn. {SR2: 110.2}

“De tijd is niet meer veraf, dat wij, gelijk de eerste discipelen, gedwongen zullen zijn om een schuilplaats te zoeken in verlaten en eenzame plaatsen. Zoals de bezetting van Jeruzalem door de Romeinse legers het teken was voor de christenen in Judea, zo zal de machtsovername aan de kant van onze natie, in het decreet dat de pauselijke sabbat zal opleggen, voor ons een waarschuwing zijn. Het zal dan tijd zijn om de grote steden te verlaten, voorafgaande aan het verlaten van de kleinere om terecht te komen in afgelegen huizen in afgezonderde plaatsen in de bergen.” — 5 Testimonies pp. 464, 465. Het 18de vers van Openbaring 13 zal in een andere studie worden uitgelegd. {SR2: 110.3}

110

HET SCHARLAKENROOD BEEST.

OPENBARING 17.

“En hij voerde mij in de geest weg naar de woestijn; en ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest, dat vol was van godslasterlijke namen, en het had zeven koppen en tien horens.” (Openb. 17:3.) Dit bijzon­der beest kan geen symbool zijn van Rome zoals sommigen gedacht hebben. De eerste reden hiervan is, dat het moeilijk-te-beschrijven beest van Daniël 7, zoals reeds eerder is uitgelegd, een symbool is van Rome, en dat het gezien werd opkomende uit de zee; maar van het scharlakenrood beest, zegt Johannes, dat het in de woestijn was. Daarom zijn de machten die het scharlakenrood beest, ten tonele deden verschijnen het tegenover­gestelde van hetgeen het moeilijk-te-beschrijven beest voortbracht. {SR2: 111.1}

De tweede reden is, dat toen de engel op het punt stond het visioen aan Johannes te tonen, hij tot hem zei: “Kom hierheen, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die daar zit op vele wateren.” (Vers 1.) Toen werd Johannes meegevoerd naar in de woestijn en daar zag hij de vrouw rijdend op het beest. De reden waarom het visioen gegeven wordt is om hem het oordeel van de vrouw te tonen. Maar zij werd niet geoordeeld in de dagen van Rome; haar oordeel ligt nog in de toekomst, en zal worden uitgevoerd onder de engel van de “Luide Roep” van Openbaring 18. (Zie de verzen 8, 10.) Het rijden op het beest is haar laatste handeling. Daarom, moet het beest de periode voorstellen waarin zij geoordeeld wordt. En dan is er nog een derde reden waarom het beest niet een symbool van Rome kan zijn. Het boek Daniël, en het boek Openbaring werden speciaal geschreven voor de genera­tie die in de eindtijd leeft, en niet zo zeer voor de Romeinse wereld. (Zie Dan. 12:4.) Zij hadden geen begrip van de geschriften die betrekking hadden op de laatste dagen, dus konden zij geen profijt van hebben. Daarom, zou het ongepast en onwijs van de kant van God zijn om al de beesten toe te passen op Rome, en om de periode waar de boeken toebehoren zonder symbolische voorstelling te laten. {SR2: 111.2}

Wij geloven dat er meer volledige symbolische informatie moet zijn voor deze tegenwoordige generatie dan menigeen die eraan voorafging. Het is dus zeer onlogisch en onredelijk van hen die het “luipaardachtig beest” van Openbaring 13, en het “scharlakenrood beest” van Openbaring 17, ter aanvul­ling van het “Moeilijk-te-beschrijven beest van Daniël 7, toepassen als symbolen van Rome. Waarom zoveel symbolen voor Rome en geen van de periode waarvoor het boek geschreven werd? Er zijn bovendien geen feiten om zulke beweringen te ondersteunen. De grootste afkeuring die aan zulke beweringen kan worden toegeschreven is dat zij dezelfde les afleiden van het ene beest als dat zij het doen van het andere. Indien er

111

geen bijzondere les in ieder van hen zit, waarom zijn zij dan gegeven? Het feit dat zij zowel de koppen als de horens toepassen als symbolen van regeringen, toont aan, dat zij geen licht bezitten dat afkomstig is van de grote en alwijze God. Als met iedere uitdrukking een regering bedoeld wordt, waarom gebruikte Inspiratie ­dan zowel horens als koppen? {SR2: 111.3}

Merk op hoe onredelijk het is om de vrouw die op het beest rijdt, of op de koppen zit, toe te passen op het katholicisme in de nieuw-testamentische tijd, en de koppen op de zeven opeenvolgende vormen van regeringen in de oud-testamentische periode. De engel zei: “De zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is.” (Openb. 17: 9.) Als de pauselijke kerk in 508 n. Chr. tot stand kwam, hoe kon zij dan eeuwen tevoren op regeringen “zitten”? Nogmaals, als de koppen elkaar opvolgen, waar is dan het bewijs? Zijn zij niet allen aanwezig op het beest en de vrouw zitten op hen? Aange­zien het scharlakenrood beest door zijn tien horens en zeven koppen univer­seel bewijst te zijn, maakt de opeenvolgende reeks (de leeuw, de beer, de vierkop­pige luipaard, het moeilijk-te-beschrijven beest en het luipaardachtig beest) het onmogelijk voor een ander universeel beest, om deze onverbreke­lijke keten bestaande uit vijf schakels te doorsnijden. Een dergelijke hande­ling zou een poging zijn om de profetie, en de geschiedenis omver te werpen. Daarom zou de enige periode die het mogelijkerwijs kan voorstellen, die periode kunnen zijn nadat de “dodelijke wonde” van het luipaardachtig beest is genezen — aldus een zesde universeel beest uitmakend. {SR2: 112.1}

Aangezien het “scharlakenrood beest” het laatste is in de symbolische reeks van beesten, moet het alle karaktertrekken bezitten van zijn voorou­ders. De tien horens van het moeilijk-te-beschrijven beest, de zeven koppen van het luipaardachtig beest en zijn eigen ongeschonden koppen, tonen aan dat het ten tonele verschijnt nadat de dodelijke wonde genezen was. Zijn scharla­kenrode kleur duidt vervloeking aan, zoals dit het geval is bij de draak (de duivel) in Openbaring 12:3, en de woorden: “Gaat ten verderve,” (Openb. 17:11), onthullen dat het deze wereld tot een einde zal voeren door een vloek die uitlopen zal in een “volledige ondergang; algehele vernietiging; toekomsti­ge ellende of eeuwige dood.” — “Standard Dictionary.” {SR2: 112.2}

Daarom, als dit beest onze wereld in de tegenwoordige tijd voorstelt, zou het dan niet onwijs zijn van de kant van God, indien Hij zou hebben nagela­ten de vele sekten van tegen­woordig en de grote verwarring onder het Christendom te voorzien, als de symbolen door dit beest falen om de ware toestand van de kerken te openba­ren? Zoals het moeilijk-te-beschrijven beest de val van de kerk weergeeft in de periode die hij voorstelt, zo moet ook dit het geval zijn met het scharlaken­rood beest. In feite is deze de voornaamste reden waarom deze profetische beesten worden voorgesteld. {SR2: 112.3}

Het scharlakenrood beest is het laatste symbolisch beest in de onafgebro­ken keten van geschiedkundige gebeurtenissen. Dit beest komt niet op uit de zee zoals de beesten die aan hem voorafgingen, maar werd in de woestijn gezien. Daarom werd het scharlakenrood beest geschapen door een historisch

112

incident, anders dan het beest ervoor. Het symbool duidt aan dat het niet de strijd en oorlogen tussen de naties zijn die dit beest ten tonele doen verschij­nen, maar eerder een principe dat het tegenovergestelde is van het symbool — de in beroering gebrachte zee. {SR2: 112.4}

Het heeft tien horens en zeven koppen, zoals het luipaardachtig beest van Openbaring 13:1-3. Het enige verschil tussen de koppen van de twee beesten is de dodelijke wonde op het luipaardachtig beest. Aangezien zijn “wonde was genezen,” is het duidelijk dat het “scharlakenrood beest” een voorzetting is van het “luipaardachtig beest.” Johannes zegt: “En zijn dodelij­ke wonde was genezen.” {SR2: 113.1}

Aldus heeft het scharlakenrood beest zeven ongeschonden koppen. De koppen stellen, zoals dat het geval is bij het luipaarachtig beest, het chris­ten­dom voor, maar het is in het symbool van het scharlakenrood beest dat zij Babylon worden genoemd. Dat het vol is van namen en godslastering, bevel­stigt het feit dat het een uitzonderlijke zondige periode voorstelt. “Vol van namen,” houdt een periode in van een grote menigte van zogenaamde christelijke sekten; “en godslastering,” vanwege het verwerpen van tegen­woor­dige waarheid, (weigeren om rechtgezet te worden) en toch zichzelf naar de naam van Christus (christenen) durven noemen. {SR2: 113.2}

De “tien” horens betekenen hetzelfde als op het beest ervoor, hetgeen een universeel systeem voorstelt. Als de koppen van het luipaardachtig beest godsdienstige organisaties voorstellen, dan omvat het scharlakenrood beest de gehele tegenwoordige samenleving, zowel burgerlijk als godsdienstig (horens en koppen). Merk op dat de draak van Openbaring 12:3 de kronen op zijn koppen heeft, niet op zijn horens. Er is reeds eerder uitgelegd dat wanneer de kronen op de koppen verschijnen, er sprake is van een godsdien­stig-politiek systeem. Maar als zij op de horens verschijnen openbaart het dat de staat onafhankelijk is van de kerk. {SR2: 113.3}

Er zal worden opgemerkt dat het scharlakenrood beest kroonloos is, zoals het moeilijk-te-beschrijven beest van Daniël 7:7,8. De tien horens van het moeilijk-te-beschrijven beest in zijn eerste fase, het keizerlijk Rome voorstellend, hadden geen kronen omdat zij tot dan toe geen koninkrijk ontvangen hadden. Maar in zijn tweede fase (na de val van het keizerlijk Rome) zouden zij in werkelijkheid gekroond moeten geweest zijn. De “kleine horen” hebhbende “ogen als van een mens en een mond vol grootspraak” (een kombinatie van een horen-kop — vereniging van kerk en staat — het pausdom) die oppermachtig was, waardoor de horens geen kronen konden hebben, toont aan dat het pausdom over de koningen heerste. Het scharla­kenrood beest wordt ook beheerst door de vrouw rijdend op zijn rug (kerk en staat). Dus betekent het dat zij het gezag uitmaakt, of de kroon, want zij heerst over het beest. Dit is één van de redenen waarom de kronen niet aanwezig zijn op dit beest. Het laatste is een beeld van het eerste, hetgeen het feit bekrachtigt dat het scharlakenrood beest de periode van het “beeld van het beest” voor­stelt, de vervulling van Openbaring 13:12,15: “En het oefent al de macht uit van het eerste beest voor hem, en maakt dat

113

de aarde en zij, die daarop wonen, het eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wonde genezen was. En het had macht om leven te geven aan het beeld van het beest, zodat het beeld van het beest kon spreken, en maken, dat allen die het beeld van het beest niet wilden aanbidden gedood zouden worden.” (K.J.V.) Het verschil tussen de twee drastische (krachtdadige) systemen wordt geopenbaard door de twee symbolen (horen-kop op het ene, en de vrouw rijdend op het andere). {SR2: 113.4}

Het moeilijk-te-beschrijven beest heeft slechts één “horen-kop” — een symbool van een enkelvoudig-sektarisch systeem door de vereniging van burgerlijke macht met godsdienstige belijdenis. Maar het scharlakenrood beest heeft zeven koppen, die een meervoudige kombinatie van sekten voorstelt onder een oppermachtige godsdienstig-politieke rechtsmacht (de vrouw). Het stelt onze wereld voor aan haar einde, met haar hoogste gezag en theoretische theologie onder de heerschappij van de “vrouw.” {SR2: 114.1}

De periode voorgesteld door het scharlakenrood beest begon in 1929, ten tijde dat de dodelijke wonde genezen was. Maar zijn loopbaan zal pas volledig tot ontwikkeling gekomen zijn wanneer de “vrouw” op zijn rug gezeten zal zijn. {SR2: 114.2}

Het begin van die gebeurtenis zal opgemerkt worden wanneer de volgen­de voorspelling volledig gerealiseerd is: “Wanneer het protestantisme de hand zal uitstrekken over de afgrond om de hand te grijpen van de Romeinse macht, wanneer zij over de afgrond zal stappen om de hand te reiken aan het spiritisme, wanneer onder de invloed van deze drievoudige eenheid, ons land [Amerika] als een protestants en republikeins gouvernement iedere principe van zijn grondwet zal verwerpen, en maatregelen zal nemen om de pause­lijke dwalingen en bedriegerijen te propageren, dan mogen wij weten dat de tijd gekomen is voor de wonderwerkende kracht van Satan, en dat het einde nabij is.” — “5 Testimonies,” p. 451. {SR2: 114.3}

Openbaring 17:8: ” Het beest dat gij zag, was, en is niet; en zij die op de aarde wonen, wiens namen niet geschre­ven waren in het boek des levens vanaf de grondlegging der wereld, zullen zich verbazen, wanneer zij het beest zien dat was, en niet is, en toch is.” Zoals reeds eerder is uitgelegd, verscheen het beest eerst op het historisch toneel in 1929. Daarom stelt het woord, “was,” de periode van de hierboven aangeduide datum voor tot aan de tijd wanneer het “niet” meer zal zijn. {SR2: 114.4}

De periode voorgesteld door het woord “niet,” is de duizend jaar van Satans gevangenschap — het millenium: “En hij greep de draak, die oude slang, welke is de duivel, en Satan, en bond hem duizend jaren, en wierp hem in de bodemloze put, en sloot hem op, en verzegelde hem, zodat hij de naties niet meer verleiden zou, totdat de duizend jaren zouden geëindigd

114

zijn; en daarna moet hij voor een korte tijd worden losgelaten.” (Openb. 20:2, 3, K.J.V.) {SR2: 114.5}

Deze periode begint met de tweede komst van Christus en het einde van deze wereld. Op dat tijdstip zal het schriftgedeelte van Openb. 20:6 in vervul­ling gaan: “Zalig en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstan­ding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen heersen [die] duizend jaren.” Als de rechtvaardige doden opgestaan zijn en zich verenigd hebben met de levenden, dan zal de profetie van Jeremia volledig werkelijkheid worden: ” Ik zag, en zie, het vruchtbare land was als een woestijn, en al zijn steden waren afgebroken door de verschijning van de Here, en vanwege Zijn felle toorn. Want zo zegt de Here: ‘Het ganse land zal een woestenij zijn; toch zal Ik geen volledig einde maken.'” (Jer. 4:26, 27, K.J.V.) {SR2: 115.1}

Wanneer de steden met de grond gelijk gemaakt zijn en het land ver­woest is, dan zal de hoop van de verlosten verwezenlijkt worden: “Want de Here Zelf zal uit de hemel nederdalen met een roep, met de stem van de Aardsen­gel, en met de bazuin Gods, en de doden in Christus zullen het eerst opstaan: Dan zullen wij, levenden, die achtergebleven zijn, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd bij de Here wezen.” (1 Tess. 4:16, 17, K.J.V.) Op dat glorieuze tijdstip wanneer de heiligen opvaren, zal de aarde in duisternis achtergelaten worden zoals beschreven door Jeremia: “Hierom zal de aarde treuren, en de hemel boven zwart zijn: omdat Ik het gesproken heb, Ik het besloten heb, en Ik er geen berouw van zal hebben, en er niet van zal terug­komen. De gehele stad zal vluchten voor het rumoer van de ruiters en boogschutters; zij zullen in de kreupelbossen gaan en bovenop de rotsen klimmen: iedere stad zal verlaten zijn, en niemand vertoeft er.” (Jer. 4:28, 29, K.J.V.) {SR2: 115.2}

Dan zal, als de heiligen de paarlen poorten binnengaan, het visioen van Johannes in vervulling gaan: “En ik zag tronen, en zij zaten op hen; en het oordeel werd hun gegeven: en ik zag de zielen van hen die onthoofd waren om het getuigenis van Jezus, en om het Woord van God, en die noch het beest, noch zijn beeld hadden aangebeden, noch zijn merkteken op hun voorhoofden of op hun handen ontvangen hadden; en zij leefden en heersten met Christus, duizend jaren lang.” (Openb. 20:4, K.J.V.) De rechtvaardigen zullen duizend jaren besteden aan het oordelen van de goddeloze doden. Voor verdere studie van het millennium zie “Patriarchen en Profeten,” blz. 71, 72 (Eng., p.103); “De Grote Strijd,” blz.301, 302, 611 (Eng., 321, 662). {SR2: 115.3}

“Maar de overige doden werden niet weder levend, voordat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding (…) En ik zag de doden, de kleinen en de groten, staande voor God; en de boeken werden geopend: en een ander boek werd geopend, welke is het boek des levens: en de daden werden geoordeeld naar hetgeen

115

in de boeken geschreven was, naar hun werken.” (Openb. 5:12, K.J.V.)

De boeken bevatten de verslagen van de goddelozen; het boek des levens wordt geopend en nagezien door de heiligen, en daarin zien zij alleen de namen van de rechtvaardigen. De namen van sommigen die er eens in stonden waren uitgewist, terwijl de namen van anderen nooit haar bladzijden hadden betreden. {SR2: 115.4}

Terugkomend op ons onderwerp: “Het beest, dat gij gezien hebt, was en is niet; en zal opkomen uit de afgrond.” Tot hiertoe hebben wij het eerste deel van het schriftgedeelte (was en is niet) uitgelegd. Nu slaan wij acht op de woorden: “En het zal opkomen uit de afgrond.” In de periode van het millen­nium zullen de goddelozen geoordeeld worden; en bij de afsluiting ervan, zullen Christus en de heiligen terugkeren naar de aarde. Johannes getuigt hiervan: “En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, neder­dalen van God uit de hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is.” (Openb. 21:2.) Als Christus met de heiligen en de stad nederda­len, dan zal het volgende schriftgedeelte in vervulling gaan: “En de zee gaf de doden, die in haar waren; en de dood en het dodenrijk stonden de doden af die in hen waren: en zij werden geoordeeld, een ieder naar hun werken.” (Openb. 20:13, K.J.V.) Merk op dat het woord, werden, dat in de verleden tijd staat, aantoont dat zij geoordeeld werden voordat zij werden opgewekt. Bij de opstanding van de goddelozen zal Satan voor een “kleine” (of “korte”) tijd losgelaten worden vanuit zijn gevangenis. (Zie Openb. 20:3.) Op deze wijze zal het beest (de wereld) “uit de afgrond opkomen.” {SR2: 116.1}

Maar de engel zegt ook, dat het beest “ten verderve gaat;” dat gebeurt nadat het opgekomen is. Satan wordt slechts voor een korte tijd losgelaten. (“The Shepherd’s Rod”, deel 1, blz. 164, 165.) De Bijbel zegt dat aan het einde van de honderd jaren “dood en hel geworpen worden in de poel des vuurs. Dit is de tweede dood. En wanneer iemand niet bevonden werd geschreven te zijn in het boek des levens, werd hij geworpen in de poel des vuurs.” (Openb. 20:14, 15.) De tweede dood van de goddelozen is een eeuwige dood, “en zij zullen zijn alsof zij er nooit geweest waren.” (Obadja 16.) Sprekend over de vernietiging van Satan, zegt de profeet: “Allen, die u kennen onder de volken zullen ontzet zijn over u: gij zult een verschrikking zijn, en gij zult er nooit meer zijn tot in eeuwigheid.” (Ez. 28:19. K.J.V.) {SR2: 116.2}

“Want ziet, de dag komt, die zal branden als een oven; en al de hoog­moe­digen, ja, en al wie goddeloosheid doet, zal een stoppel zijn: en de toekomsti­ge dag zal hen opbranden, zegt de HERE der heerscharen, die hun wortel noch tak laten zal.” (Mal. 4:1, K.J.V.) Op deze manier zal het beest ten verderve gaan. (Websters definitie van het woord verderf is: “Volledige vernietiging; algehele verlies van de ziel of van het geluk in een toekomstige staat.”) {SR2: 116.3}

Wij kunnen als volgt samenvatten: Het beest dat “was” beslaat de

116

periode voor het millennium; en, “is niet”, beslaat de periode gedurende het millenni­um; en “zal opkomen uit de bodemloze put” (of “de afgrond”) geschiedt na de periode van het millennium, wanneer al de goddelozen zullen worden opge­wekt en ten verderve gaan; dat wil zeggen, dat aan het einde van de honderd jaren, de goddelozen, Satan en zijn engelen door vuur zullen worden ver­teerd. {SR2: 116.4}

“En zij, die op de aarde wonen, wier namen niet geschreven zijn in het boek des levens van de grondlegging der wereld af, zullen zich verbazen, wanneer zij het beest aanschouwen dat was, en niet is, en toch is.” (Openb. 17:8.) Wat een verrassing zal het zijn voor de goddelozen, wanneer zij er getuigen van zullen zijn dat de grote menigte, als het zand der zee in getal, plotseling tot leven komt. Het zal iets zijn dat nooit in hun gedachten is opgekomen. Let op de zin: “Van de grondlegging der wereld af.” Deze uitdrukking omvat de goddelozen vanaf het ontstaan van de wereld en bewijst stellig dat deze uitleg juist is. {SR2: 117.1}

Vers 9: “En hier is het verstand dat wijsheid heeft. Deze koppen zijn zeven bergen waarop de vrouw zit.” Dat al de koppen aanwezig zijn op het beest, en dat de vrouw op hen zit, bewijst dat alle zeven “bergen” tegelijker­tijd moeten bestaan. Zij kunnen elkaar niet opvolgen want de vrouw zit op alle­maal, hetgeen een grote aaneenvoeging van de koppen betekent door de tussen­komst van de vrouw. Zij worden “bergen” genoemd, zoals Gods kerk “berg” wordt genoemd, in Jes. 2:2, en in Micha 4:1. De “berg” (enkelvoud) stelt Gods kerk voor, maar de “bergen” (meervoud in Jesaja en Micha) hebben betrek­king op dezelfde kerken voorgesteld door de koppen op het beest. Dus “de zeven koppen zijn zeven bergen.” {SR2: 117.2}

Vers 10: “En er zijn zeven koningen: vijf zijn gevallen, en één is, en de andere is nog niet gekomen; en wanneer hij komt, moet hij een korte tijd blijven.” (K.J.V.) Merk op dat er niet staat: “zij zijn,” maar, “er zijn.” Daarom kunnen de koppen geen symbolen van koningen zijn. De koningen regeren in volgorde, want, vijf zijn gevallen, en één is, en de andere is nog niet gekomen. Neem het bijbelse getal “zeven” in acht, hetgeen volheid betekent. Aangezien het beest ook de goddelozen voorstelt die uit de doden zullen opstaan aan de andere zijde van het millennium, en als allen die vanaf Kain tot aan het einde van deze huidige generatie geleefd hebben zullen worden opgewekt, dan moeten de zeven koningen in verband met het beest toegepast worden op de gehele wereldgeschiedenis vanaf de schepping tot het einde. “Wie heeft het gewrocht en tot stand gebracht, de geslachten van aanvang af geroepen? Ik, de HERE, bij het eerste en het laatste (geslacht); ben Ik Degene.” (Jes. 41:4, K.J.V.)

{SR2: 117.3}

Als de uitleg van de symbolische profetie voor het eerst begrepen wordt in deze tijd, en als profetieën slechts op de juiste tijd worden geopenbaard, en de les die erin besloten ligt deze generatie aangaat,

117

dan is de voor­spel­ling tegenwoordige waarheid. Daarom moeten wij letten op het gebruik van de bijbelse verledentijd en tegenwoordige tijd. Deze gramaticale regel wordt in de Bijbel aangehouden, en het is een manier om tegenwoordige waarheid te herkennen. Laat de vijand u niet vangen op dit punt door ijdele filosofie en theologie. De Schriften zijn volmaakt in zichzelf. De King James vertaling is even betrouwbaar als ieder andere “goede” vertaling. Pas op verklaringen van vertalingen die u zelf niet begrijpt. Vertrouw niemand. {SR2: 117.4}

“En er zijn zeven koningen: vijf zijn gevallen, en één is, en de andere is nog niet gekomen; en wanneer hij komt, moet hij een korte tijd blijven.” (Openb. 17:10, K.J.V.) De koning die “is,” moet degene zijn die in deze tijd zijn bestaan heeft, en de andere die “nog niet gekomen” is, moet in de toekomst zijn. Dus moeten de vijf die “gevallen” zijn, in het verleden te vinden zijn. Dit zou het enige geoorloofde standpunt moeten zijn dat men inneemt zonder schade te berokkenen aan het heilig Woord van God. Aange­zien het betrekking heeft op de hele wereldgeschiedenis onder de zonde, moeten wij het getal van de universele rijken, of de perioden, inachtnemen, sedert de wereld begon. Er is één voor de zondvloed, zoals reeds eerder werd uitgelegd; de tweede is Babylon; de derde, Medo-Perzië; de vierde Grieken­land; en de vijfde is de Romeinse monarchie. Deze vijf zijn geval­len. De koning die “is,” stelt de tegenwoordige samenleving voor vanaf de val van Rome onder het symbool van het “luipaardachtig beest” en het “scharlaken­rood” beest, tot aan het begin van het millennium. Deze periode wordt voorgesteld als Rome in zijn verbrokkelde staat, voorgesteld door de voeten en de tenen van het grote beeld van Daniël 2. Deze zijn de zes koningen. “Vijf zijn gevallen” en de een “is,” De andere die “nog niet geko­men” is, moet de periode zijn na het millennium, hetgeen overeenkomt met het beest dat zal opkomen uit de afgrond. {SR2: 118.1}

Het is wonderbaarlijk vast te stellen hoe God onze wereldgeschiedenis heeft uitgebeeld met zulke volmaakte symbolen, bij ieder geval gebruikma­kend van getallen die volheid voorstellen. Zo wordt Zijn goddelijk plan, maatstaf, en leiding voor Zijn volk, geopenbaard van geslacht tot geslacht. Sprekend van de zevende koning, die van na het millennium, zegt de tekst: “Wanneer hij komt, moet hij een korte tijd blijven” (Openb. 17:10), hetgeen overeenkomt met de tekst van Openbaring 20:3: “En daarna moet hij [Satan] voor een korte tijd worden losgelaten.” {SR2: 118.2}

Openbaring 17:11: “En het beest dat was, en niet is, juist hij is de acht­ste, en is uit de zeven, en gaat ten verderve.” (K.J.V.) Om deze schijnba­re geheimenis te ontmaskeren moeten alleen maar de profetische beesten die de perioden en de naties voorstellen worden nageteld. Als wij met het eerste beest beginnen en met de laatste eindigen, moet hij “de achtste” en “toch uit de zeven” zijn. De leeuw (Babylon) is de eerste; de beer (Medo-Perzië) is de tweede; het vierkoppige-luipaard (griekenland) is de derde; het moeilijk-te-beschrijven beest (Rome)

118

is de vierde; het luipaard­achtig beest (van de val van Rome tot 1929) is de vijfde; het beest met de lamachtige horens (de Verenigde Staten) is de zesde; het scharlakenrood beest (van 1929 tot het einde van deze wereld) is de zevende; hetzelfde “scharlakenrood” beest dat zal opkomen uit de afgrond en ten verderve gaat (van de opstanding der goddelozen tot hun tweede dood), is de achtste: “En het beest dat was, en niet is, is zelf ook de achtste, en is uit de zeven, en gaat ten verderve.” Hij is de “achtste,” maar is “van de zeven,” omdat: “Hij was en is niet, en toch is.” Dat wil zeggen, dat het scharlakenrood beest voor de tweede maal ten tonele verschijnt (eerst, voor het millennium en de tweede maal, na het millennium, bij de tweede opstanding). Daarom is het de achtste, maar is uit de zeven: “En gaat ten verderve” (de tweede dood van de goddelozen). Eenvoudig zoals het is, toch meest volmaakt, vertelt het de waarheid en corrigeert het dwaling. Hier zien wij een ander stel nummers die de hele keten van beesten insluit. De rode draak van Openbaring 12:3, kan niet meegeteld worden met de talrijke beesten want het is geen symbool van een bepaalde natie of regering. Hij stelt Satan voor met zijn listen in een bepaalde tijdspanne, want hij wordt “genoemd de duivel, en Satan.” (Openb. 12:9.) {SR2: 118.3}

Vers 12: “De tien horens, die gij gezien hebt, zijn tien koningen, die nog geen koninkrijk ontvangen hebben, maar één uur ontvangen zij macht als koningen, met het beest.” De tien horens tonen precies hetzelfde aan als op het moeilijk-te-beschrijven beest. Zoals de tegenwoordige samenleving belichaamd werd in dat beest (de Romeinse monarchie) en gesymboliseerd werd door de horens, zo wordt ook de goddeloze menigte aan de andere kant van het millennium belichaamd in het sharlakenrood beest én wordt zij door de horens gesymboliseerd. Daarom “hebben” zij “nog geen koninkrijk ontvan­gen.” “Maar ontvangen één uur macht als koningen, met het beest.” De laatste zin (één uur met het beest) zal volledig worden uitgelegd in verband met een andere studie. {SR2: 119.1}

Vers 13: “Dezen zijn één van zin, en geven hun kracht en macht aan het beest.” De koningen die van de Romeinse monarchie afstammen zijn in een voortdurende strijd verwikkeld en zullen dat tot het einde zijn. De profeet zegt: “Dat gij gezien hebt ijzer vermengd met kleiachtig leem, betekent: zij zullen zich door huwelijksgemeenschap vermengen, maar met elkander geen samenhangend geheel vormen, zoals ijzer zich niet vermengt met leem.” (Dan. 2:43.) Maar het zal zo niet zijn met de ontelbare menigte aan de andere kant van het mellennium: “Dezen zijn één van zin, en zullen hun kracht en macht aan het beest geven.” (Openb. 17:13.) {SR2: 119.2}

Vers 14: “Dezen zullen oorlog voeren tegen het Lam, en het Lam zal hen overwinnen: want Hij is Heer der heren, en Koning der koningen: en zij, die met Hem zijn, zijn geroepen, en uitverkoren, en getrouw.” (K.J.V.) Satan zal de grote menigte verzamelen en

119

nog eens misleiden. Hij zal de legers van de naties aan het einde van de honderd jaren aanvoeren tegen de heilige stad — het Nieuw Jeruzalem, aldus oorlog voerend tegen het Lam: “En wanneer de duizend jaren voleindigd zijn, zal Satan uit zijn gevangenis worden losgela­ten, en hij zal uitgaan om de volkeren aan de vier hoeken der aarde te verleiden, Gog en Magog, om hen tot de oorlog te verzamelen. En zij kwamen op over de breedte der aarde en omsingelden de legerplaats der heiligen, en de geliefde stad; en vuur daalde van God neder uit de hemel en verslond hen. En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel, waar ook het beest en de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheden.” (Openb. 20:7-10, K.J.V.) {SR2: 119.3}

“Dag en nacht gepijnigd worden in alle eeuwigheid.” Merk op dat er niet wordt gezegd pijnigen, maar “Gepijnigd”; dat wil zeggen, zij zijn eens en voor altijd gestraft. “Dag en nacht,” betekent, dat zij op dezelfde wijze zullen worden gestraft en vernietigd als de antediluvianen (de mensen van vóór de zond­vloed) — toen het “dag en nacht” regende, — in het eerste geval was het water, en bij het tweede door vuur. {SR2: 120.1}

De kleur van het beest (scharlakenrood) openbaart dat Gods volk zal zijn uitgeroepen door de boodschap van de “luide roep,” en op die wijze geschei­den en onderscheiden zijn van de wereld. Aldus het beest “scharlakenrood” achterlatend (afgeroomd-gescheiden), een teken van onder de vloek staan, zonder verontschuldiging achtergelaten — klaar om te worden vernietigd. “Vol van namen en godslastering,” duidt een veelheid van sekten en huiche­larij aan. de balans van het hoofdstuk zal in een andere studie worden uitgelegd. {SR2: 120.2}

120

HET GROTE BABYLON DE VROUW, RIJDEND OP HET BEEST, DE “KOPPEN” EN DE “WATEREN.”

[OPENBARING 17.]

“En één van de zeven engelen, die de zeven schalen hadden, kwam en sprak met mij, zeggende: kom hier, ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die op vele wateren zit.” (vers 1, K.J.V.) De engel, die tot Johannes sprak is één van de zeven die de zeven schalen hadden van de zeven laatste plagen. (Zie, Openb. 15:7; 16:1.) Er moet worden opgemerkt, dat hij de schaal van de plaag gereed had, maar het was nog niet uitgegoten op het moment dat hij tot Johannes zei: “Kom hier; ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer.” Volgens de gegeven informatie, is het zeker dat de voorspel­de gebeurtenis door het symbool, de vrouw zittend op het beest, geschied kort voordat de plagen uitgegoten worden en in de tijd wanneer de vrouw geoor­deeld moet worden. {SR2: 121.1}

Wie Is de Vrouw, Rijdend Op het Beest?

De reden waarom het visioen aan Johannes getoond werd, is duidelijk gemaakt door de engel: “Kom hier; ik zal u tonen het oordeel over de grote hoer, die op vele wateren zit.” De uitleg van de engel over de “wateren” wordt in vers 15 gegeven: “Volkeren, menigten, natieën, en tongen.” De vrouw, zittend op hen, toont aan dat de inwoners (wateren) in haar mislei­den­de valstrik waren gevallen (zittend op hen). {SR2: 121.2}

“En de vrouw was gehuld in purper en scharlaken en rijk versierd met goud, edelgesteente en paarlen, en zij had in haar hand een gouden beker, vol gruwelen, en de onreinheden van haar hoererij.” (Openb. 17:4.) De vrouw is een symbool van een vals religiëus systeem. Zij schenkt vanuit haar beker valse leerstellingen. Omdat het van goud is, heeft het een schijn van uitnodi­gende schittering. Haar dure klederen bestaande uit opzichtige kleuren en kostbare versierselen, beelden levendig de pracht en koninklijke praal uit van deze meest verachtelijke vrouw, en haar vergankelijke glorie. Door de macht van haar aantrekkingskracht, die zo onweerstaanbaar is voor het menselijk oog, heeft zij de mensen met de meest sterke intellekt veroverd — “Met wie de koningen der aarde gehoereerd hebben.” Miljoenen met sterke mentale vermogens, mannen die als reuzen schenen temidden van de bewo­ners der aarde, zijn als hulpeloze slachtoffers gevallen in haar val. De

121

koningen der aarde zijn schuldig aan geestelijke overspel met de “vrouw” (dronken van de valse leerstellingen), daarbij verstrikt geraakt in haar misleidende valstrik­ken. {SR2: 121.3}

Iedere zogenaamde christelijke organisatie die valse leerstellingen verspreidt onder de schijn van deugd, wordt duidelijk bestuurd door de macht van de “vrouw.” Zulke bedrieglijke onderrichtingen kunnen worden terugge­vonden in de gouden beker. De engel zei: “De zeven koppen zijn zeven bergen, op welke de vrouw zit.” Er is reeds eerder uitgelegd geweest, dat de koppen symbolen zijn van zogenaamde christelijke kerken, en als zij op hen allen zit, is er sprake van een vereniging van kerken onder één hoofd — “de vrouw.” Het bijbelse getal “zeven” bevat al zulke organisaties. {SR2: 122.1}

Indien al de kerken in deze tegenwoordige tijd door de Heilige Geest werden geleid, dan zou er geen verwarring zijn onder de zogenaamde christe­lijke sekten. Aangezien het onmogelijk is dat allen de juiste zijn, terwijl er niet twee hetzelfde geloven, is het aannemelijk te zeggen dat zij die de wijn drinken uit de “beker harer hoererij,” niet weinig zijn, want Inspiratie zegt: “En de bewoners der aarde zijn dronken gevoerd met de wijn harer hoere­rij.” (Openb. 17:2 b, K.J.V.) {SR2: 122.2}

Merk op dat de “vrouw” op de “wateren” zit, zo ook op de “koppen,” en op het “beest.” (Zie Openb. 17:1, 3, 9.) Aangezien het onmogelijk is dat één persoon tegelijkertijd op al de drie voorwerpen zit, openbaren de profetische symbolen een geestelijk bedrog in drie verschillende perioden. Dus verklaart Johannes: “Ik zag een vrouw zittend op een scharlakenrood beest.” Niet op de “wateren,” noch op de “koppen.” Voordat hij haar zag, zei de engel: De vrouw “zittend op vele wateren.” Het was ook de engel die eraan toevoegde: “De zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw zit.” (Zie de verzen 1 en 9.) Dus, zag Johannes alleen haar laatste verrichting (zittend op het beest). Ontegensprekelijk is, volgens het visioen, het symbool, zittend op de “wate­ren” haar eerste handeling. {SR2: 122.3}

Daarom moet haar eerste prestatie (“zittend op de wateren”), in het verleden worden gezocht voordat de tijd begint, waarop het profetisch symbool geopenbaard wordt. Vandaar dat het zitten op de koppen haar tweede daad wordt, en het zitten op het beest de laatste; de tijd waarin zij wordt geoordeeld. {SR2: 122.4}

Aangezien de protestantse kerken worden voorgesteld door de koppen, kon zij niet op hen gezeten hebben vóór de reformatie, want toen bestonden zij nog niet. Aangezien de koppen waarop de “vrouw zit” ongeschonden zijn, is het duidelijk dat het profetisch symbool in vervulling zal gaan ergens nadat de dodelijke wonde van het luipaardachtig beest van Openbaring 13:3 genezen is. Het

122

symbool, zittend op de koppen, wijst op de vereniging van kerken, want zij zit op hen. {SR2: 122.5}

Daarom, wanneer het katholicisme, het protestantisme, en het spiritisme de handen in elkaar slaan door de bemiddeling van een bondgenootschap, zou er gezegd kunnen worden dat, “de vrouw op de koppen zit.” {SR2: 123.1}

Het symbool van de “vrouw, zittend op het beest,” zal in vervulling gaan wanneer die godsdienstige verenigde lichamen een verbond zullen aangaan met de machten van de wereld. Een dergelijke handeling zal de vrouw volledige controle geven over het gehele beest, horens en koppen — de wereld. In die tijd zal het volgende schriftgedeelte in vervulling gaan: “En het maakt, dat aan allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen, de vrijen en de slaven, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of op hun voor­hoofd, en dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkte­ken, de naam van het beest, of het getal van zijn naam heeft.” (Openb. 13:16, 17.) {SR2: 123.2}

Dus het symbool van de “vrouw” zittend op de “wateren,” stelt de periode voor van voor de reformatie. Dit was waar gedurende de periode van de pauselijke overheersing, want in die tijd heerste het pausdom over de Ro­meinse wereld — “volkeren, en menigten, en natiën, en tongen.” Dus zat de “vrouw” op de “wateren” gedurende de 1260 profetische jaren van Daniël 7:25, maar nu moet zij op de “koppen,” en op het “beest” zitten. Had zij op het moeilijk-te-beschrijven beest gezeten inplaats van op de “wateren,” dan zou het verkeerd zijn voorgesteld, want, de “vrouw” heeft niet door middel van het katholicisme over de gehele wereld (het beest) geregeerd, maar over vele “volkeren, en menigten, en natiën, en tongen” (vele wateren). Daarom is het symbool, “zittend op het scharlakenrood beest,” een voorstelling van een in­ternationale godsdienstig-politiek systeem. {SR2: 123.3}

Hoelang Bestaat de Vrouw Reeds?

Deze vraag kan worden beantwoord door het volgende schriftgedeel­te: “En ik zag de vrouw dronken met het bloed der heiligen, en van het bloed der getuigen van Jezus. En ik verbaasde mij, toen ik haar zag, met grote verba­zing.” (Openb. 17:6.) Dit kan werkelijk gezegd worden van de Roomse kerk, want zij vervolgde de christenen en martelde hen. Daarom is zij dronken van hun bloed. Het is waar dat de Roomse kerk een onwettige verbin­tenis had met de “vrouw;” aldus was en is zij dronken van de wijn harer hoererij. {SR2: 123.4}

De “vrouw” ontstond niet met de Roomse kerk, maar eerder bracht zij die kerk tot stand. Daarom, moeten wij haar ont­staan plaatsen vóór het ontstaan van het pausdom. Openbaring 18:24, werpt licht op dit onderwerp: “En in haar werd gevonden het bloed van de profeten, en van de heiligen, en van allen, die geslacht zijn op de aarde.” Het heilig Woord van God ver­klaart dat de “vrouw”

123

schul­dig is aan het bloed van de martelaren in alle eeuwen. Het is daarom dat de “vrouw” dronken is van bloed van Abel, en dus het bloed van “al” de martelaren in haar gevonden is; hetgeen een bewijs is dat Kaïn haar eerste klant was door het aanbieden van een vals offer (valse leerstel­ling), en door zijn broeder te doden. {SR2: 123.5}

Er zijn vele zogenaamde christenen, die, zoals Kaïn, zeggen: “Het maakt geen verschil uit; het ene is even goed als het andere.” Maar God aanvaardt geen namaak en geen menselijke godsdienst. Hetgeen menselijke wijsheid heeft uitgedacht, is menselijke gerechtigheid, en niet de gerechtigheid van Christus. Daarom is het een gruwel in Gods oog. Aangezien de menselijke aard van gehoorzaamheid aan de goddelijke vereisten verzwakt, en de zondige neigingen van geslacht tot geslacht verterkt zijn, kan de geaardheid van de mens in deze tijd niet beter zijn dan toen de discipelen aan Jezus vroegen: “Weet Gij, dat de Farizeeën, toen zij dit woord hoorden , er aanstoot aan namen?” Zogenaamde christenen, zoals de Farizeeën, raken geërgerd, wanneer zij op hun dwalingen gewezen worden, en wanneer zij berispt worden wegens hun zonden. “Maar Hij antwoordde en zeide: ‘Elke plant, die Mijn hemelse Vader niet geplant heeft, zal worden uitgeroeid. Laat hen gaan; zij zijn blinde leiders der blinden. En als de blinde de blinde leidt, zullen beiden in de put vallen.” (Matt. 15:12-14, K.J.V.) {SR2: 124.1}

“en op haar voorhoofd was een naam geschreven: Verborgenheid, het Grote Babylon, de Moeder der Hoeren en Gruwelen der Aarde.” (O­penb. 17:5.) De vrouw, rijdend op het beest is de moeder. De zeven koppen op het beest zijn de symbolen van haar dochters (hoeren). Het katholicisme is haar eerste dochter in dit symbool, en aangezien het protestantisme voortkwam uit het katholicisme, dan maakt het afvallige protestantisme in de veelheid van sekten, ook deel uit van haar dochters. Of er mag ook gezegd worden, dat de “vrouw” de moeder is van het katholicisme, en dat het katholicisme de moeder is van het protestantisme. De openbaarder zegt: “Ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest, dat vol was van godslas­terlijke namen.” (Openb. 17:3.) Dus omvatten het aantal “koppen,” en “vol van namen,” alle zijtakken van het protestantisme en het katholicisme. Was er geen melding gemaakt geweest van het “vol van namen” zijn, meer dan zeven dus, en van het “scharlakenrood” zijn, hetgeen aanduidt dat Gods volk eruit geroepen is, “scharlaken” — afgeroomd — onder de vloek, gereed om te vergaan, dan zou het bijbelse getal, “zeven koppen,” allen hebben inbegrepen die Gods bood­schap uitdragen zoals in de periode van het luipaardachtig beest van Openba­ring 13:1, ten tijde dat zijn dodelijke wonde genezen was. Er zou daarom geen verzachtende omstandigheid zijn voor de kerk, die “de geboden van God houdt, en het geloof van Jezus heeft,” en zou het dus de volgende bijbeltekst tegenspreken: “En de draak werd toornig op de vrouw [Gods kerk], en ging heen om oorlog te voeren met het over­blijfsel van haar

124

zaad [het ware Israël — de 144.000], die de geboden van God bewaren, en het getuigenis van Jezus hebben.” (Openb. 12:17.) {SR2: 124.2}

God heeft nóóit in dezelfde tijd meer dan één kerk gehad en het kan ook nu niet anders zijn, want Christus kan niet verdeeld zijn. (Zie 1 Kor. 1:13.) Gods kerk wordt in iedere generatie duidelijk gekenmerkt door gehoorzaam­heid aan de tegenwoordige waarheid. Het feit op zichzelf toont aan dat de bewering waar is, aangezien er slechts één kerk in de periode van het beest is, die de “Geest der Profetie” en alle geboden heeft zoals ze geschreven zijn door de vinger van God. Jezus zei: “Want wie dan één van deze minste geboden zal overtreden, en de mensen zo zal leren, die zal het minste genoemd worden in het koninkrijk der hemelen.” (Matt. 5:19, K.J.V.) Het is dit goddelijke principe dat de wereld in twee klassen zal verdelen — de geboden van God en de tradities van de mens. “En voor Hem zullen alle natiën vergaderd worden: en Hij zal hen van elkander scheiden, zoals de herder zijn schapen van de bokken scheidt. En Hij zal de schapen aan Zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan Zijn linkerhand.” (Matt. 25:32, 33, K.J.V.) {SR2: 125.1}

125

DE UITERST GROTE HOREN VAN DANIEL 8:9.

“Toen ik mijn ogen opsloeg, zag ik, en zie, een ram stond voor de stroom; hij had twee horens, en die horens waren hoog, de een echter was hoger dan de ander, en de hoogste rees het laatst op. Ik zag de ram stoten naar het westen, naar het noorden en naar het zuiden, en geen enkel dier kon tegen hem standhouden; er was niemand die redden kon uit zijn macht, en hij deed naar zijn welgevallen en maakte zich groot. Maar terwijl ik nauwkeurig acht gaf, zie, daar kwam een geitebok vanuit het westen over de gehele aarde zonder de aarde aan te raken; en de bok had een opvallende horen tussen zijn ogen. En hij kwam tot de ram met de twee horens, die ik voor de stroom had zien staan, en rende op hem toe in zijn grimmige kracht; ik zag, dat hij tot vlak bij de ram kwam; verbitterd stootte hij de ram, brak zijn beide horens, en er was geen kracht in de ram om tegen hem stand te houden; hij wierp hem ter aarde en vertrad hem, en er was niemand die de ram uit zijn macht redde. De geitebok nu maakte zich bovenmate groot, maar toen hij machtig werd, brak de grote horen af, en vier opvallende horens rezen in diens plaats op, naar de vier windstreken des hemels. En uit één daarvan kwam weer een horen voort, die klein begon, maar die uiterst groot werd tegen het zuiden, tegen het oosten en tegen het aangename land.” (Dan. 8:3-9, K.J.V.) {SR2: 126.1}

De engel die de uitleg geeft, zegt: “De ram die gij gezien hebt, met de twee horen, doelt op de koningen der Meden en Perzen, en de harige geite­bok op de koning van Griekenland, en de grote horen die tussen zijn ogen stond, dat is de eerste koning. En dat die afbrak en er vier in zijn plaats kwamen te staan: vier koninkrijken zullen uit het volk ontstaan, doch zonder zijn kracht. En in het laatst van hun koningschap, als de overtreders de maat hebben volgemaakt, zal er een koning opstaan, hard van aangezicht, en duistere zinnen verstaand.” (Dan. 8:20-23, K.J.V.) {SR2: 126.2}

En in het laatst van hun koningschap [de vier Griekse verdelingen], zal er een koning, hard van aangezicht (…) opstaan.” Dit schriftgedeelte is van toepassing op de Romeinse heerschappij, want deze koning moet heersen aan het einde van de regering van de koningen van Griekenland. De Ptolo­meeën was de laatste van de vier Griekse verdelingen die onder de heer­schappij van Rome zou vallen. Met de nederlaag van Antonius en de dood van Kleopatra, ongeveer 27 v. Chr., kwam de beroemde dynastie van Ptolo­meüs aan haar einde, en werd Egypte een provincie van de

126

Romeinse staat. Hij zou opstaan “als de overtreders de maat hebben volgemaakt.” De Grie­ken zijn nooit wat anders dan overtreders geweest; daarom kan de verwijzing alleen van toepas­sing zijn op de Joodse natie, ten tijde dat het eens begunstigde volk van God elke voorgaande record van zowel morele als geestelijke corruptie zou hebben overtroffen. De Joodse natie bereikte die toestand ten tijde van de overheer­sende invloed van Rome, en bij de eerste komst van Christus. Daarom is de koning die “hard van aangezicht” is, de Romeinse heerschappij, nadat de “overtreders” (de Joden) de “maat vol” hadden gemaakt. {SR2: 126.3}

De Macht van Rome Niet van Zichzelf; Duistere Zinnen Verstaand.

“En zijn kracht zal sterk zijn — maar niet door eigen kracht — en op ontstellende wijze zal hij verderf brengen, en wat hij onderneemt zal hem gelukken; machtigen zal hij verderven, ook het volk der heiligen. En door zijn sluwheid zal hij het bedrog dat hij aanwendt, doen gelukken; hij zal zich in zijn hart verheffen, en onverhoeds velen verderven. Ook tegen de Vorst der vorsten zal hij optreden, doch zonder (toedoen van) mensenhanden zal hij vernietigd worden.” (Dan. 8:24, 25, K.J.V.) {SR2: 127.1}

“Hij zal duistere zinnen verstaan,” en “zijn kracht zal sterk zijn, maar niet door eigen kracht.” Zijn voorspoed wordt volbracht door vrede. Als het door vrede is, kan de Schrift niet verwijzen naar grootse veroveringen van grond­gebied. Zijn kracht zou gericht zijn tegen het heilig volk (de christe­nen). “Ook tegen de Vorst der vorsten (Christus) zal hij optreden.” {SR2: 127.2}

Om duistere zinnen te kunnen verstaan moet een menselijk wezen bovennatuurlijke macht gebruiken, en die macht kan de zijne niet zijn. Dan rijst de vraag op waar hij zijn grote macht vandaan heeft. Als zijn aanval tegen Christus en Zijn volk gericht moet zijn, dan zou het niet moeilijk moeten zijn de macht te herkennen die hij zou moeten aanwenden. Niette­min geeft Johannes ons de bron van deze geheimzinnige sterkte. {SR2: 127.3}

“En er werd een groot teken in de hemel gezien: een vrouw, met de zon bekleed, met de maan onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren: en zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren. En er werd een ander teken in de hemel gezien, en zie een grote rode draak met zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven kronen. En zijn staart sleepte een derde van de de sterren des hemels mede en wierp die op de aarde. En de draak stond voor de vrouw, die baren zou, om, zodra zij haar kind gebaard had, dit te verslinden. En zij baarde een mannelijk kind, dat alle heidenen zou hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd opgenomen tot God, en Zijn troon.” (Openb. 12:1-5, K.J.V.) {SR2: 127.4}

127

128

De vrouw is een symbool van Gods kerk; de kroon van twaalf sterren is haar gezag van bestuur (de twaalf apostelen), en het Kind is Christus. In het negende vers wordt ons verteld dat de draak “de duivel, en Satan” is. Het was in de persoon van Herodes dat de draak voor de vrouw stond, gereed om haar Kind te verslinden zodra het geboren was. {SR2: 129.1}

“En toen zij weggetrokken waren, zie de engel des Heren verscheen aan Jozef in een droom zeggende: ‘Sta op, neem het Kind en Zijn moeder, en vlucht naar Egypte, en blijf daar, totdat ik het u zeg: want Herodes zal trachten het Kind om te brengen.'” (Matt. 2:13, K.J.V.) {SR2: 129.2}

Daarom, was de macht die Rome aanwendde in zijn wreedheid tegen het “heilig volk en de Vorst der vorsten” de macht van de oude draak, en daar­door “verstonden” de Romeinse keizers “duistere zinnen” waardoor hij, de duivel, vastbesloten was Christus en Zijn volgelingen om te brengen. (Volg de kaart op blz. 128.) {SR2: 129.3}

De Horen Openbaart Datgene Wat het Beest Niet Onthult.

Zoals Medo-Perzië en Griekenland door de twee symbolen worden voorgesteld — Medo-Perzië eerst door de ram, en in de tweede plaats door de beer; en Griekenland eerst door de geitebok en in de tweede plaats door het vierkoppig luipaardachtig beest, aldus werd Rome eerst voorgesteld door op de geitebok, en in de tweede plaats door het moeilijk-te-beschrijven beest. De eerste fase van het vierde beest stelt het keizerlijk Rome voor, maar de tweeede fase, nadat zijn drie horens waren uitgerukt, beschrijft het pauselijk Rome. (Zie blz. 56-59.) Het beest dat het keizerlijk Rome voorstelt geeft niet veel informatie betreffende de Romein­se vorm van bestuur, maar hetgeen niet geopenbaard wordt door het beest, wordt door de grote horen van de geitebok bekend gemaakt. Daarom, moeten wij de macht en het gedrag van de grote horen in beschouwing nemen. {SR2: 129.4}

Hij Werpt het Heer en de Sterren ter Aarde.

Daniël zegt: “Daarom, nam de geitebok zeer toe in grootte; en toen hij sterk was, brak de grote horen af; en daarvoor in de plaats kwamen vier aanzienlijke horens op naar de vier windstreken des hemels. En hij werd groot, ja, zelfs tot het heer des hemels; en hij wierp sommigen van het heer en van de sterren ter aarde, en vertrad hen.” (Dan. 8:8, 10, K.J.V.) {SR2: 129.5}

“Het heer des hemels” kan niet verwijzen naar de Joodse natie in die tijd, want de Joden hadden de profeten gedood, en hadden alle boodschappen die God door middel van Zijn nederige boodschappers gestuurd had verworpen, totdat er geen geneesmiddel meer was. Aldus waren zij zonder profeet sedert de tijd van de profeet Maleachi. Hadden zij gehoor gegeven aan Gods’ stem door Zijn

129

boodschappers, dan zou Hij niet hebben toegelaten dat zij onder het Romeinse juk terecht kwamen. {SR2: 129.6}

De Joden redeneerden op dezelfde wijze als de meeste christenen in deze tijd redeneren. Zij gingen van het standpunt uit dat zij wijs waren en in de goede gunst stonden bij God, zelfs al hadden zij elke lichtstraal verwor­pen, en de smekingen en genadegaven van de HERE volledig versmaad. Hun verkeerde opvatting over Gods waarheid, en vooroordeel tegen licht dat op Gods woord schijnt, beroofde hen van de wijsheid en kennis van de Aller­hoogste, totdat zij in verschrikkelijke zonde en veroordeling terechtkwamen. Toen zij het licht verwierpen dat hen, met de kracht van de Heilige Geest, aangeboden werd door de apostelen, zondigden zij tegen de Heilige Geest, en sloten zij daardoor het enige Kanaal af waardoor God met hen kon spre­ken. {SR2: 130.1}

Daarom, kunnen de Joden onder zulk een veroordeling, niet het “heer des hemels” genoemd worden, en nog minder de “sterren.” “Ja, hij maakte zich groot zelfs tot de Vorst van het heer.” (Dan. 8:11.) “De Vorst” is Christus, en “het heer” zijn de Christenen. Dit is de enige juiste toepassing die van de uitdrukking kan worden gemaakt. {SR2: 130.2}

“De sterren” zijn niemand minder dan de apostelen, zoals zij worden voorgesteld door de kroon van de vrouw van Openbaring 12:1. Daarom, hebben de “sterren” die ter aarde geworpen werden betrekking op de apostelen, en “het heer,” op de christenen na de kruisiging van Christus, toen Rome, tezamen met de Joden, vervolgden en martelden (“ter aarde wierpen”). “Ja, hij maakte zich groot zelfs tot de Vorst van het heer;” dat wil zeggen, dat de Romeinse macht zich groot maakte tegen Christus — de Vorst van de christenen. {SR2: 130.3}

Het dagelijkse en het Heiligdom Nedergeworpen.

“En door hem werd het dagelijks offer weggenomen, en de plaats van Zijn heiligdom werd nedergeworpen. En een heer werd hem gegeven tegen het dagelijks offer ten gevolge van overtreding, en hij wierp de waarheid ter aarde; en hij bracht het in praktijk en was voorspoedig.” (Dan. 8:11, 12, K.J.V.) {SR2: 130.4}

De Geest der Profetie, kommentaar leverend op deze tekst, zegt het volgende: “Toen zag ik met betrekking tot het “gedurige” (of “dagelijkse”) van Daniël 8:12, dat het woord “offer” door menselijke wijsheid aan toege­voegd was, en niet bij de tekst behoort.” — “Eerste Geschriften,” blz. 81; Eng., “Early Writings,” p. 74. Aangezien dit waar is, moeten wij geen acht slaan op het woord “offer,” maar ons alleen houden aan het “dagelijkse,” alhoewel het woord “offer” schuin gedrukt is, hetgeen aantoont dat het werd toegevoegd, werd er een visioen gegeven met betrekking tot de tekst, waaruit blijkt, dat er een essentiële waarheid besloten ligt in de woorden “dagelijk­se,” en “heiligdom.” Wat het “dagelijkse” ook betekenen mag, het werd weggeno­men door de “Grote Horen.” {SR2: 130.5}

In Daniël 11:31, wordt er melding gemaakt van dezelfde gebeurtenis:

130

“En legers zullen aan zijn zijde staan, en zij zullen het heiligdom der sterkte verontreinigen, en het dagelijkse wegnemen, en zij zullen de gruwel die verwoesting brengt opstellen.” {SR2: 130.6}

Het zojuist aangehaalde tekst maakt het idee duidelijk dat zowel het “dagelijkse” als het “heiligdom” deel moeten uitmaken van Gods waar­heid. Deze gedacht kan niet verkeerd uitgelegd worden zonder schade te berokke­nen aan de Schrift. Let op het woordgebruik: “En zij zullen het heiligdom der sterkte verontreinigen en het “dagelijkse” wegnemen.” Na de veront­reiniging van het “heiligdom” en het wegnemen van het “dagelijk­se,” wordt er dan gezegd: “Zij zullen de gruwel die verwoesting brengt opstellen.” Dat wil zeggen: Het “heiligdom” en het “dagelijkse” werden vervangen door de gruwel. De gruwel moet één of andere godsdienstige instelling zijn, en die heidense leerstelling (“gruwel”) zou verwoesting brengen. Dat wil zeggen dat zij het “heiligom,” het “dagelijkse,” en de “waar­heid” verwoestte; of zoals het in Daniël 8:13 wordt uitgedrukt: “Onder de voet vertreden.” En hij wierp de waarheid ter aarde; en hij bracht het in praktijk, en was voorspoedig.” (vers 12, K.J.V.) {SR2: 131.1}

Jezus, Die over dezelfde gebeurtenis spreekt, zegt: “Wanneer gij dan zult zien de gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël de profeet, staande in de heilige plaats, (wie ook leest, laat hem verstaan.”) (Matt. 24:15, K.J.V.) {SR2: 131.2}

Jezus noemt het “dagelijkse” en het “heiligdom,” “heilige plaats.” Geen enkele heidens heiligdom zou door de Meester “heilige plaats” genoemd worden; evenmin kan het verontreinigd worden, want het is altijd onrein geweest. Geen enkel heidens dagelijkse kan heilig zijn. Daarom moeten het “dagelijkse” en het “heiligdom” belangrijke waarheden bevatten voor de christelijke kerk, en de profeet verklaarde dat het “onder de voet vertreden” zou worden. Van het woord “offer” in relatie tot het “dagelijkse” werd aangetoond dat het werd toegevoegd door menselijke wijsheid, zoals reeds eerder werd bevestigd. Er werd ook aangetoond dat het woord “dagelijkse” goed is. Daarom kan het niet door een ander woord aangevuld worden; het moet blijven zoals het is. {SR2: 131.3}

Toen Daniël zorgvuldig het schouwspel gadesloeg in het visioen, zei hij: “Toen hoorde ik een heilige spreken, en een andere heilige zei tot die zekere heilig die sprak: Hoelang zal het gezicht duren betreffende het dagelijkse, en de gruwel die verwoesting brengt, dat zo het heiligdom en het heer ter vertreding gegeven worden? En hij zeide tot mij: Tot twee duizend driehon­derd dagen (avonden en morgens); dan zal het heiligdom gerei­nigd wor­den.” (Dan. 8:13, 14, K.J.V.) {SR2: 131.4}

De Profetische periode van de 2300 dagen (jaren), een bekende bijbel­waarheid, werd voor het eerst geleerd door William Miller vóór 1844. Daarom zullen wij haar uitleg hier niet geven. Het volstaat te zeggen dat deze lange profetische periode eindigde in 1844. Een heilige had de vraag gesteld: “Hoe lang zal het gezicht duren betreffende het

131

dagelijkse, het heiligdom, en het heer?” Dan wordt het door een andere heilige beant­woord: “Tot tweeduizend driehonderd dagen.” Het is eerst noodzakelijk om zeker te stellen welke twee belangrijke waarheden aan het licht werden gebracht in 1844, en wij zullen achter de waarheid komen van wat er bedoeld wordt met het “dagelijkse” en het “heiligdom.” Zij leggen zichzelf uit, zowel in woorden als in tijd — de waarheden betreffende de Sabbat en het Heilig­dom, zoals zij gezamenlijk onderwezen werden in 1844 n.Chr. {SR2: 131.5}

De leer van de Sabbat is de enige bijbelwaarheid in de christelijke bedeling die temaken heeft met een bepaalde dag; vandaar, dat het “dage­lijkse” genoemd wordt. Het woord “dagelijkse,” is door Isaac Leeser in het Hebreeuws vertaald met (het woord) “gedurige.” Aldus wordt er duidelijk bewezen dat de Sabbat (leer van een dag of dagleer) een gedurige en eeuwige waarheid is. {SR2: 132.1}

Aangezien de Sabbat (het dagelijkse) weggenomen en de “gruwel opgesteld” was, dan wordt datgene wat de plaats van de heilig Sabbat en de heiligdomwaarheid innam, “de gruwel” genoemd. Derhalve zijn zondagviering en een valse priesterschap de enige dingen waarop de term “gruwel” kan worden toegepast, want de zevende dag werd verdrongen door de eerste dag van de week: Zondag — “de gruwel die woest maakt.” Dat wil zeggen, dat de Sabbat uit het oog verloren of “ter aarde geworpen werd,” tot 1844, tezamen met de waarheid van het heiligdom. Zoals de waarheid betreffende de heiligdoms dienst “ter aarde geworpen werd,” (de waarheid van het priester­schap van Christus in het hemels heiligdom), zo werd het heidens priester­schap, of het pauselijk priesterschap, zoals het nu genoemd wordt, opgezet. Op die manier werd het ware middelaarswerk van Christus ten behoeve van de kerk weggenomen. De waarheid van het heiligdom werd, gezamenlijk met de Sabbat, aan het licht gebracht in 1844, ten tijde dat het oordeel (het uitwissen der zonden) in het hemels heiligdom begon, aldus de volgende profetie vervullend: {SR2: 132.2}

“Ik aanschouwde totdat tronen werden opgesteld, en de Oude van dagen gezeten was, Wiens gewaad wit was als sneeuw, en Zijn hoofdhaar als zuiver wol; Zijn troon was als de vurige vlam, en Zijn wielen als brandend vuur. Een vurige stroom kwam tevoorschijn en vloeide voor Hem uit; duizend maal duizenden dienden Hem, en tienduizend maal tienduizenden stonden voor Hem; Het gericht zette zich, en de boeken werden geopend.” (Daniël 7:9, 10, K.J.V.) {SR2: 132.3}

Bij de vervulling van deze profetie, werd de boodschap van de eerste engel verkondigd: “En ik zag een andere engel vliegen in het midden des hemels, hebbende het eeuwig evangelie, om die te verkondigen aan hen die op de aarde wonen, en aan iedere natie, en bloedverwantschap, en tong, en volk, zeggende met een luide stem: Vreest God en geeft Hem heerlijkheid; want het uur van Zijn oordeel is gekomen.” (Openb. 14:6, 7, K.J.V.) Dit is een andere welbekende bijbelwaarheid. (Lees “De Grote Strijd,” blz. 328-333; Eng., GC., pp. 352-356.) {SR2: 132.4}

132

De waarheden van het heiligdom en de Sabbat werden in hun juiste positie hersteld in 1844. Maar de vraag betreffende de tijd waarin deze twee heilige leerstukken “ter aarde geworpen,” of “onder de voet vertreden” werden, moet nog steeds worden beantwoord. De engel, in relatie tot de tijd tot Daniël sprekend, zei: “En vanaf de tijd dat het dagelijkse zal worden weggenomen, en de gruwel die woest maakt opgesteld wordt, zullen er duizend tweehonderd en negentig dagen zijn. Gezegend is hij die wacht, en tot de duizend driehonderd en vijfendertig dagen komt.” (Dan. 12:11, 12, K.J.V.) {SR2: 133.1}

Er moet in acht worden genomen dat er geen zegening uitgesproken is aan het einde van de 1290 profetische dagen (jaren), maar er is een speciale zegen beloofd aan hen die wachten tot de 1335 dagen (jaren) vervuld zijn. Daarom zou aan het eind van de 1335 jaren het “dagelijkse” (de Sabbat) worden hersteld, en de zegening komt hen toe die van die tijd af zullen leven, als zij de waarheid hieromtrent begrijpen en aanvaarden. {SR2: 133.2}

Om de profetische tijd vast te stellen waarop de Zevende-dag Sabbat (het “dagelijkse”), en de “waarheid” (het “heiligdom”) werden vertreden, en in hun plaats zondagviering met haar heidens priesterschap werden opge­steld, moeten wij noodzakelijkerwijs 1335 jaar aftrekken van 1844, hetgeen zou moeten terugverwijzen naar 508 n. Chr., (hetgeen verband houdt met de Hebreeuwse kalender). In dat jaar werd de waarheid van het “Dagelijkse” (de Sabbat) en de waarheid van het “Heiligdom” ter aarde geworpen,” en werd de “Gruwel” (Zondag) “opgesteld.” {SR2: 133.3}

Om de waarheid van de 1290 jaren (“dagen”) te b1 3 4g 14 mei 1993 1993wijst naar 1798 n. Chr. ten tijde dat de 1260 profetische dagen van Daniël 7:25 beëindigden met de gevangenzet­ting van de paus Pius VI. Dus eindigde het profetisch vertreden van het “heer” in 1798, maar de waarheden van het “heiligdom” en het “dagelijkse” werden niet eerder in de kerk gebracht dan na de vervulling van de 1335 dagen (jaren) in 1844. {SR2: 133.3}

Dit ontegensprekelijk bewijs toont aan dat de beweging die in 1844 ontstond Gods ware kerk is, en dat het op goddelijke wijze voorzegt werd. Hierdoor wordt de zeer verbreide verwarring in de christenheid opgehelderd, wat betreft de bevestiging welke kergenootschap de waarheid voor deze tijd bezit; ook verwijdert het al het andere als vals, want het is de enige bewe­ging die de waarheid van het heiligdom bezit. {SR2: 133.4}

Zoals de waarheid van de twee onscheidbare leerstellingen ter aarde werd geworpen in 508 n. Chr., voorafgaande aan de opzetting van het pausdom, zo was ook de gevangenzetting van de paus in 1798 voorbereidend tot het herstel van de gemeenschappelijk onderwezen bijbelwaarheden, namelijk de Sabbat en het Heiligdom. De verantwoordelijkheid dat op het pausdom rust is niet het houden van de dag, maar eerder, de wens om de wet van God te veranderen, zoals aangetoond werd in Daniël 7:25, in het: “Menen te veranderen van tijden en wetten.” Het pausdom dacht de zevende-dag Sabbat uit te wissen

133

uit de eeuwige wet, en de eerste dag van de week ervoor in de plaats te griffen. {SR2: 133.5}

Hoe Werd de Kerk Heidens Gemaakt?

Het waren de Romeinse keizers die het heidendom de kerk binnenbrach­ten, en aangezien de heidenen altijd de zondag gevierd hebben, werd de Sabbat aan de kant gezet, voor zover het de kerkautoriteiten, de priesters en de keizers betrof. De heidenen toonden geen belangstelling voor de Sabbat. Zij werden niet onderwezen in de heiligheid ervan, en de weinige Christenen die de heilige dag trachtten te onderhouden raakten verloren in de menigte. Spoedig behoorde de sabbatdiensten tot het verleden. Dit werd voltooid in het jaar 508 n. Chr. Deze satanische handeling maakte de weg vrij voor het pausdom, dat opkwam in 538. De paus werd tot absolute heerser gemaakt, koning der koningen, en een afstraffer van ketters door zijn zogenaamde goddelijk gezag. Het stelsel was er ter vereeuwiging van de valse leerstelling, en om de waarheid voor altijd onder de voet te houden. De manier waarop de vijand van het mensdom erin geslaagd is de sterkste intellecten te mislei­den blijft een mysterie. Hij sleepte hen tot hun eigen ondergang mee. Zo is het in alle tijden geweest. {SR2: 134.1}

Zoals reeds eerder werd uitgelegd, was het Rome die aanvankelijk de christenen vervolgde. Maar toen de oude draak zag dat vervolging hun geloof niet kon omverwerpen, veranderde hij zijn plan, en beraamde hij een subtieler satanisch systeem om de kerk te vernietigen. Hij werkte, zoals altijd, door middel van het natuurlijk hart, gebruikmakend van het menselijk instrument om een bedrog ten uitvoer te brengen onzichtbaar voor het sterfelijk oog. {SR2: 134.2}

“Gibbons Rome,” Vol. 2, pp. 273, 274, zegt: “Door de edicten van ver­draagzaamheid, ruimde hij [Constantijn] de tijdelijke nadelen weg, die tot dan toe de vooruitgang van het christendom vertraagd hadden; en zijn werkzame en talrijke bedienaren verkregen de vrije toelating, een milde aanmoediging om de heilzame waarheden van de openbaring aan te bevelen door middel van elk argument dat ook het verstand en de godsvrucht van het mensdom kon beïnvloeden. Het juiste evenwicht van twee godsdiensten [de christelijke en de heidense], duurde maar een korte tijd voort. (…) De steden die een vooruitstrevende ijver aan de dag legden door de vrijwillige vernieti­ging van hun tempels [de heidenen] werden onderscheiden door stedelijke voorrechten, en beloond met aantrekkelijke giften. (…) Het heil van het gewone volk werd verworven voor een goedkope prijs, als het waar is dat, in een jaar, twaalfduizend mensen gedoopt werden in Rome, benevens een evenredig aantal vrouwen en kinderen, en dat door de keizer aan iedere bekeerling een wit kleed, en daarbij twintig goudstukken beloofd werden. (…) Dit was een wet van Constantijn, die vrijheid verleende aan al de slaven die het christendom zouden willen omhelzen.” {SR2: 134.3}

Op deze manier maakte Rome de kerk heidens, en wat de vervolging niet kon doen, brachten giften en voorrechten tot stand. Terwijl

134

de overwinnende christenen vooruit stormden op de onneembare vervolgingsmuur die door de duivel ondersteund werd, trok deze zich plotseling terug, zodat de muur ineenstortte. Dus toen de vervolging ophield, was deze er de oorzaak van dat zij als het ware door hun eigen macht ten val kwamen. Dus wat de satanische macht niet kon doen door de vervolging, bekwam zij door een plotselinge terugtocht. Toen de oude draak zag dat hij dat geestelijk huis niet kon omverwerpen door vervolging, veranderde hij zijn werkwijze en gebruikte hij zijn macht om het apostolisch fundament te ondermijnen door giften en allerlei schenkingen aan de heidenen ten gunste van de christenen. Toen de heidenen zich in allerijl bij de kerk aansloten, keerde de stroom van vervol­ging zich tegen de christenen. Inplaats dat de kerk de wereld christelijk maakte, maakte de wereld de kerk heidens. Op deze wijze vielen de christe­nen onder de macht van de “draak” en werden zij daardoor verzwolgen door zijn koppen (heidens gemaakt). Maar aangezien de satan van plan was zijn plan ten volle ten uitvoer te brengen, keerde hij de vervolging tegen de heidenen, uit angst dat de ware christengeest zou herleven als de beide sekten, christenen en heidenen, bestonden. {SR2: 134.4}

Gibbon zegt: “Onder zijn [Athanasius’] regering, behaalde het christen­dom een gemakkelijke en duurzame overwinning; en zo gauw als de gunst van de koninklijke steun onttrokken was, zonk de genialiteit van het heiden­dom, die op lichtzinnige wijze opgericht en gekoesterd werd door de kunst­grepen van Juliaan, onherroepelijk in het stof.” Id., p. 521. {SR2: 135.1}

“Een bijzondere lastbrief werd verzonden aan Cynegesius, de Preatori­aanse prefekt van het Oosten, en daarna aan de graven Jovius en Gaudenti­us, twee hooggeplaatste officieren in het Westen, waarin zij werden opgedra­gen om de tempels te sluiten, om de voorwerpen van afgoderij in beslag te nemen of te vernietigen, om de voorrechten van de priesters af te schaffen en om de gewijde eigendommen af te nemen ten gunste van de keizer, van de kerk, of van het leger. (…) Vele van deze tempels behoorden tot de voortref­felijkste en de mooiste monumenten van de Griekse bouwkunst; en de keizer zelf had er belang bij dat de luister van zijn eigen steden niet geschonden werd, noch dat zijn eigen bezittingen hun waarde verloren. (…) In Syrië, besloot de goddelijke en voortreffelijke Marcellus, zoals hij door Theodoret wordt genoemd, een met apostolische ijver bezielde bisschop, de statige tempels met de grond gelijk te maken. (…) Maar toen er een vonnis van vernietiging tegen de afgoden van Alexandrië uitgesproken werd, barstten de christenen uit in een gejuich van vreugde en verrukking, terwijl de ongeluk­kige heidenen, wiens woede plaatsmaakte voor verslagenheid, zich haastig en stilzwijgend terugtrokken. (…) Theophilus ging vervolgens over tot de vernietiging van de tempel van Seramis, (…) en stelde zich tevreden met het volledig herleiden van het gebouw tot een puinhoop, waarvan een deel spoedig werd weggeruimd, om plaats te maken voor een kerk, gesticht ter ere van de christenmartelaren.” — Id., Vol. 3, pp. 140-146. {SR2: 135.2}

136

Zo sloten de heidenen zich aan bij de christelijke kerk door dwang en omkoperij inplaats van door overtuiging van zonde, en als gevolg daarvan gaf het christendom toe aan afgoderij. Gibbon zegt: “Beide godsdiensten zijn beurtelings in ongenade gevallen door het klaarblijkelijk aannemen van onwaardige bekeerlingen, van deze vereerders van de heersende dragers van purper, die zonder enige reden en zonder blozen konden overgaan van de kerk naar de tempel, en van de altaren van Jupiter naar de gewijde tafel van de christenen.” — Id., Vol. 2, p. 522. {SR2: 136.1}

De kerk, vervuld met de geest van de zachtmoedige en nederige Christus, had in haar reinheid te strijden tegen verdrukking en marteling. Zij baden voor degenen die hen het leven wilden benemen, zeggende: “Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.” Gelijk Stefanus knielden zij onder een regen van stenen neer, smekende: “Vader, reken hen deze zonde niet toe.” Maar de christenen die eens zo ijverig waren in het omhoog houden van de standaard van de kerk, zetten de kroon van burgerlijk gezag op, en verplichtten de heidenen zich bij hun gelederen aan te sluiten. {SR2: 136.2}

Toen de heidenen en de christenen één werden, bracht de draak zijn macht en gezag over op het pausdom. Door deze geconcentreerde kerkelijke heerschappij wiste hij de Zevende-dag Sabbat uit de wet van God, en plaatste hij daarvoor in de plaats de heidense zondag. Het is op dit punt dat hij zijn macht richtte tegen ontrouw aan de eisen van het pausdom. Dit pauselijk gezag ging door met het afmatten van de heiligen des Allerhoogste, zoals in Daniël 7:25. Zoals Sadrach, Mesach en Abednigo in Babylon, en Daniël in Medo-Perzië, het oprichten van een kerkelijke regering verijdel­den, en het decreet van de koning deden mislukken, zo schafte Luther op dezelfde wijze de pauselijke heerschappij af, en maakte hij daardoor een einde aan het pauselijk gezag. Aangezien de slag van Luther zijn macht verzwakte, en aangezien het protestantisme bestendig zijn wonde irriteerde, eindigde de paus, door de hand van Berthier, achter de tralies van de gevan­genis. {SR2: 136.3}

Hoe Afgodenaanbidding de Kerk Binnensloop.

Wij laten nog enkele regels volgen van de pen van Gibbon, die ons beschrijven hoe afgoden- en heiligenaanbidding de christelijke kerk binnen­slopen: “De lichamen van de heilige Andreas, de heilige Lukas, en de heilige Timotheüs, waren bijna drie honderd jaar in de duistere graven ter ruste gelegd, vanwaar zij, met plechtige luister, werden overgebracht naar de kerk van de apostelen, die door de grootsheid van Constantijn op de oevers van de Bosforus in Thrachië werd gesticht. Ongeveer vijftig jaren daarna, werden dezelfde oevers vereerd door de aanwezigheid van Samuël, de rechter en profeet van het volk Israël. Zijn as, gedeponeerd in een gouden vaas en bedekt met een zijden doek, werd door de bisschoppen van hand tot hand doorgegeven. (…) Gedurende de lange periode van twaalf honderd jaren, die verstreek tussen de regering van Constantijn en de reformatie van Luther, heeft de aanbidding van heiligen en van relikwieën de reinheid en de volmaakte eenvoud van het christelijk voorbeeld verdorven: sommige van de symptomen van degeneratie kunnen zelfs in de eerste generaties opgemerkt worden die deze verderfelijke vernieuwing aangenomen en gekoesterd hebben. (…) De christenen bezochten regelmatig de graven van de martela­ren, in de hoop, door hun machtige voorspraak, allerlei geestelijke, maar in het bijzonder tijdelijke, zegeningen te ontvangen. Zij smeekten om het behoud van hun gezondheid, om genezing van hun ziekten, om de vrucht­baarheid voor hun kinderloze vrouwen, of om veiligheid en geluk voor hun kinderen.” — Id.; Vol. 3, blz. 156, 157, 162. {SR2: 136.4}

Beide groepen werden op een onwettige wijze aangespoord: de christe­nen om de geest van het evangelie te vergeten, de heidenen om de geest van de kerk op te nemen. De verheven en eenvoudige theologie van de eerste christenen werd trapsgewijs verdorven. De demonische macht werd ver­traagd. Ofschoon hij de werkingen van christelijke bouwmeesters moeilijk kon verijdelen door vervolging, slaagde hij erin door vleierij. {SR2: 137.1}

Toen de onrechtvaardige vervolging tegen de christenen opgehouden was, deed de kerk de benedenwaartse stap. Alhoewel er maar weinigen de heiligheid van de Sabbat eerbiedigden, werden zij niet gestoord voordat de kekelijke regering opgesteld werd in 538. De draak had zorgvuldig beslist de duurzaamheid te bekomen van de vermengde nationale godsdienst, christen in naam, maar heiden in praktijk. Satan had de bedoeling het pausdom in te stellen, en “de heiligen des Allerhoogste af te matten.” De vervolging, eerst tegen de vroege christelijke kerk, en in de tweede plaats tegen het heiden­dom ten guste van het christendom, werd gekeerd onder pauselijke voor­schrift. Er werd, in zekere zin als konijnen, gejaagd op de weinige christenen die de Sabbat in ere hielden, en er werd strikte gehoorzaamheid van hen geëist aan de wettige maar onchristelijke godsdienst van de pausen. {SR2: 137.2}

Om terug te keren tot ons onderwerp: — “.” In zijn verdeelde staat wierp Rome de waarheid ter aarde en vertrapte ze. Maar dit werd niet op een plotselinge of willekeurige manier bewerkstelligd. Zondag­viering sloop geleidelijk de christelijke kerk binnen. In het begin werden de morgenuren enigzins voor heilig aangezien, omdat de Heer op die dag vroeg in de morgen verrezen was. Nadat het officieel geworden was, werd er meer heiligheid aan verbonden, en de uren strekten zich uit tot ‘s middags (twaalf uur). Uiteindelijk werd de gehele dag afgezonderd als een dag van aanbid­ding. {SR2: 137.3}

Terwijl de zondag steeds meer als heilig werd beschouwd, geraakte de Zevende-dag Sabbat steeds meer op de achtergrond en werd steeds minder heilig. Hier zien wij een voorbeeld waar door alle christenen zorgvuldig op gelet moet worden. Iets toevoegen aan de godsdienst van Christus, al mag het oppervlakkig goed toeschijnen, resulteert in een dodelijke steek van onderen. Onze God heeft een godsdienst ontworpen die toereikend

137

is om de kerk te redden, als deze zorgvuldig wordt nageleefd. Hij heeft van niemand hulp nodig, en Hij kan ook geen menselijke bedenksels aanvaarden. {SR2: 137.4}

“Want ik betuig aan een ieder die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand aan deze dingen zal toevoegen, God zal hem toevoegen de plagen die in dit boek beschreven zijn; en indien iemand zal afnemen van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het boek des levens, en van de heilige stad, en van de dingen die zijn beschreven in dit boek.” (Openb. 22:18, 19, K.J.V.) {SR2: 138.1}

De Roomse kerk verving de eenvoud van de waarheid door menselijke wijsheid en tradities van mensen. Of, zoals Daniël het zegt: ” En een heer [heidenvloed] werd hem gegeven tegen het dagelijkse ten gevolge van overtreding, en hij wierp de waarheid ter aarde, en hij bracht het in praktijk en was voorspoedig.” (Dan. 8:12, K.J.V.) Het “heer” tegen het “dagelijkse” waren de onbekeerde heidenen die in de kerk werden gebracht; vandaar, “bijgevolg van overtreding.” Hoe verschillend is deze werkwijze van die van Johannes de Doper! “Toen hij nu zag, dat vele van de Farizeeën en Saddu­ceeën tot de doop kwamen, zeide hij tot hen: adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? Brengt daarom vruch­ten voort die aan de bekering beantwoorden.” (Mat­t. 3:7, 8, K.J.V.) {SR2: 138.2}

Het kan nuttig zijn de vraag te stellen: Bootst de kerk in deze tijd Johannes na of de Romeinen? Zijn haar leden christenen of heidenen? De Heer droeg Zijn dienaar op het oude Israël te waarschuwen tegen een soortgelijke rampzalige handelwijze. Hij zei: “En zeg tot de weerspannigen, tot het huis Israëls: Zo zegt de Here HERE: gij hebt meer dan genoeg gruwelen bedreven, huis Israëls, doordat gij vreemdelingen, onbesnedenen van hart en onbesnedenen van lichaam, hebt binnengebracht om in Mijn huis te zijn.” (Ez. 44:6, 7, K.J.V.) {SR2: 138.3}

Naar waarheid gesproken, werken de mensen voor God of voor zichzelf? In zijn instructies aan Daniël, noemde de engel de Sabbat en de waarheid van het heiligdom, “De Waarheid.” (Zie Dan. 8:12.) Inderdaad, het is de waarheid. Door het houden van de Sabbat eren wij God door Christus’ heilige gedenkteken van de schepping te erkennen. {SR2: 138.4}

“Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gespro­ken had door de profeten, heeft Hij nu in het laatst der dagen tot ons gesproken door Zijn Zoon, Die Hij gesteld heeft tot erfgenaam van alle dingen, door Wie Hij ook de werelden schiep.” (Hebr. 1:1, 2, K.J.V.) {SR2: 138.5}

Doordat de zonde het menselijk geslacht binnenkwam, heeft de Heer de waarheid van het heiligdom ingesteld, die zinnebeeldig in symbolen Zijn offer, dood en opstanding voorstelt — de openbaring van onze verlossing. Het is dus door het houden van de Sabbat en de waarheid van het heiligdom, dat wij openlijk belijden dat

138

Christus zowel Schepper als Verlosser is. “Alzo is de Zoon des mensen Heer ook over de Sabbatdag.” (Mark. 2:28, K.J.V.) {SR2: 138.6}

De Bijbel is de openbaring van de schepping en van de verlossing in Christus — Schepper en Verlosser. Daarom is het zo, dat de Sabbat en het Heiligdom “de Waarheid” voorstellen. (Zie Hebr. 9:10; 4:4-10.) Aldus kunnen deze twee aan elkaar gekoppelde waarheden niet van elkaar geschei­den worden, en zij dragen de hele waarheid. {SR2: 139.1}

Hoe onderhouden wij de waarheid van het Heiligdom? Het wordt niet in type onderhouden, maar anti-type. Door het geloof vertrouwen wij erop dat Christus, onze Hogepriester, in het hemels heiligdom ten behoeve van ons dienst doet, zoals het in type werd geleerd door het aardse heiligdom, gebouwd door Mozes. Zoals Israël instemde met de voorschriften van de dienst in het type, zo moeten wij instemmen met het anti-type. Zo “verkondi­gen wij de waarheid [Sabbat en Heiligdom] vollediger.” {SR2: 139.2}

SAMENVATTING

De Horen “Heerst Over de Ganse Aarde”

Om tenvolle te begrijpen wat er in dit hoofdstuk is onderwezen, bepalen wij opnieuw de aandacht bij de kaart op bladzijde 128. Laat ons nu terwijl wij lezen de kaart volgen. In de vorige studie is bewezen dat de “uiterst grote horen” van de “geitebok” niet alleen het keizerlijk Rome voorstelt, maar ook het pauselijk Rome, zo ook de tegenwoordige wereld; want de “horen” vervolgde eerst Christus en Zijn volgelingen onder de rechtsmacht van het Romeinse rijk. De waarheid uitgedrukt door het “Dagelijkse” (of “Gedurige”) en het “Heiligdom” werd ter aarde geworpen “ten gevolge van overtreding” in de periode van de verbrokkelde staat van Rome tot 508 n. Chr.; want de keizerlijke regering kwam tot haar einde in het jaar 476. Bovendien “wierp” de pauselijke macht Gods waarheid ter aarde tot aan het einde van de profetische 1260 jaren, en endigde met de gevangeneming van de paus in 1798. Maar het “Heiligdom” en het “Dagelijkse” werden ter aarde gehouden door de “Grote Horen” tot 1844. Op dat moment verloor hij zijn macht over hen, en verhief de kracht van de “DRIE ENGELEN BOODSCHAP” de waarheid van de aarde, of van “onder de vertreding” en plaatste haar in de kerk. Daarom is de “Grote Horen” een symbool van de hele periode van het Nieuwe Testament tot de werderkomst van Christus — hetgeen overeenkomt met de benen van ijzer en de voeten en tenen van het grote beeld van Daniël 2. {SR2: 139.3}

Dit zijn feiten die niet kunnen worden ontkend. Er is nochtans een ander bewijs dat van hetzelfde getuigt. De profeet zegt: “Doch na u [koning van Babylon] zal een ander koninkrijk opstaan, geringer dan de uwe; en, weer een ander, een derde koninkrijk van koper, dat heersen zal over de gehele aarde.” (Dan. 2:39.) {SR2: 139.4}

Van het “koperen” koninkrijk wordt aangenomen dat het Griekenland voorstelt, maar het is een feit dat Griekenland nooit over de gehele aarde geheerst heeft. Het verst afgelegen punt van het kompas door Alexander de Grote bereikt bestond uit een deel van India. het keizerlijk Rome heerste ook niet over de ganse aarde. Hoe zit het dan? Is Daniël verkeerd in de uitleg van de droom? Indien er geen dwaling is, dan kan Daniël niet fout zijn. De verantwoorde­lijkheid zou dan vanzelfsprekend op God vallen, Die de toezicht had over al de geschriften en over de verklaringen van de Schriften. Had Daniël een fout begaan, dan was het de plicht van God hem de fout te laten corrigeren. Maar aangezien God volmaakt is in al Zijn werken, kan Hij geen dwaling toelaten in Zijn Heilig Woord. Daniël is juist met zijn uitleg en het konink­rijk van “koper” moest over de gehele aarde heersen, want al het andere kan falen, maar Gods Woord zal altijd stand­houden. {SR2: 139.5}

Toen de grote horen (Alexander) die de geitebok tussen zijn ogen had afgebroken was, kwamen er vier voor in de plaats (de vier Griekse verdelin­gen). Daarna kwam er een andere kleine horen op uit één van de vier, en het groeide uiterst groot op, tegen het zuiden, tegen het oosten, en tegen het Sieraad.” (Dan. 8:9.) Merk op dat deze horen uiterst groot werd. Dat wil zeggen, dat hij groter was dan de horen “tussen zijn ogen” (Alexander). ging naar het zuiden, naar het oosten, en naar het Sieraad (Jeruzalem, ook wel het kostelijke of lieflijke land genoemd) zoals vermeld staat in Psalm 106:24 en Zacharia 7:14. Geografisch gezien ligt Babylon, waar Daniël het visioen had gezien, ten oosten van Jeruzalem. Aldus stond de geitebok in het visioen in Babylon. Om de cirkel te beschrij­ven, ging de geitebok dus naar de vier hoeken van het kompas, of, zoals Daniël het zegt, “naar het zuiden, naar het oosten en naar het Sieraad.” Het symbool duidt aan dat zijn gebied zou uitbreiden over de gehele aarde — de vier hoeken van het kompas. Het feit is, dat de horen Rome voorstelt in zijn drie verdelingen — keizerlijk, pauselijk, en de tegen­woordige onstabiele wereld. {SR2: 140.1}

De Bijbel is juist als hij aangaande het koninkrijk van koper zegt, “dat het zal heersen over de gehele aarde,” want het koper stelt de “geitebok” voor. Aldus bevestigde de profeet: “Een geitebok kwam vanuit het westen over de gehele aarde.” (Dan. 8:5.) {SR2: 140.2}

Had Daniël van het moeilijk-te-beschrijven beest, een symbool van het keizerlijk en pauselijk Rome, gezegd dat het heersen zou over de gehele aarde, dan zou de bewering onjuist zijn geweest. Het moeilijk-te-beschrijven beest, in zijn eerste fase, stelt het keizerlijk Rome voor, en in zijn tweede fase, pauselijk Rome tot 1798, ten tijde dat het beest aan zijn einde kwam met de gevangenneming van paus Pius VI, en plaats maakte voor het “lui­paardachtig beest” van Openbaring 13:1-3. {SR2: 140.3}

140

Let op de nauwkeurigheid van inspiratie. Indien de profeet gezegd had, “het koninkrijk van ijzer zal heersen over de gehele aarde,” zou het waar zijn geweest voor zover het ijzer regeert, maar zulk een verklaring zou deze bijzondere les onderwezen door de symbolische geitebok geen eer aangedaan hebben. Wat waar is van het ijzer en de klei, is waar van de geitebok; de één houdt verband met de ander. {SR2: 141.1}

De horen breidt zich uit tot na 1798, en tot de werderkomst van Christus, in overeenstemming met het ijzer (de benen, voeten en tenen) van het grote beeld van Daniël 2. Van de horen lezen wij: “Het zal zonder toedoen van mensen handen afgebroken worden.” (Dan. 8:25.) Dezelfde uitdrukkingen worden gebruikt bij de voeten en tenen van het grote beeld van Daniël 2:45. “In de dagen van deze koningen,” zegt Daniël, “zal de God des hemels een koninkrijk oprichten, die nooit vernietigd zal worden.” (Dan. 2:44, K.J.V.) Daarom is de tegenwoordige beschaving een produkt van de geitebok, of wel van het koninkrijk van koper. Had inspiratie gezegd dat het koninkrijk van ijzer over de gehele aarde zou heersen, dan zou het de voorstelling hebben bedorven, want het goud, het zilver en het koper (de tijd van het Oude Testament), staan op de benen van ijzer (de tijd van het Nieuwe Testament). Aldus toont het symbool aan, dat de periode van het Oude Testament staat op de christelijke bedeling (Christus); en de periode van het Nieuwe Testament voedt zich met de bedeling van het Oude Testament. {SR2: 141.2}

De romp van het grote beeld, een levend wezen afbeeldend dat alle levende organen bevat, komt overeen met de Bijbel, want het Oude Testa­ment is de grote voorraadschuur van het Woord van God, en het Nieuwe onttrekt haar voedsel van het Oude. In de Oude bedeling, bracht de HERE het woord van God bijeen in de Bijbel om de wereld in de Nieuwe bedeling te voeden. Het Nieuwe Testament is de vervulling van het Oude. Gods Woord duidt op elke wijze volmaaktheid aan. {SR2: 141.3}

De Sabbat Slechts Éénmaal “Vertreden.”

Wij bepalen weer uw aandacht bij de “vrouw” (de kerk) van Openbaring 12, ons wordt verteld dat haar “twee vleugels van een grote arend werd gege­ven, zodat zij de woestijn in kon vliegen (…) dat zij haar daar konden voeden gedurende twaalf honderd en zestig dagen.” (de verzen 14 en 6, K.J.V.) Zoals de vleugels van de leeuw (Babylon) en die van het vierkoppig luipaard (Griekenland in vier divisies, Dan. 7:4, 6) perioden voorstellen van de wereldgeschiedenis, (zie blz. 33-42), zo moeten de vleugels van de vrouw ook twee grote perioden van de kerkgeschiedenis voorstellen. Aangezien de arend de koning der vogels is, moeten zijn vleugels staan voor: voornaamste, hoofd of eerste. Daarom moet iedere vleugel een symbool zijn van één van deze twee perioden vanaf hun allereerste begin. {SR2: 141.4}

Had inspiratie niet het feit benadrukt dat de vleugels van een grote arend waren, dan zouden wij mogelijkerwijs kunnen vaststellen dat één van hen staat voor de periode van het Oude Testament, en de andere voor de christelijke

141

tijdperk. Maar het woord, grote, staat een dergelijke conclusie niet toe. Dus moet één van de vleugels de kerkgeschiedenis bevatten vanaf de schepping tot de kruisiging van Christus, en de andere vleugel vanaf de opstanding tot aan het eind van deze tegenwoordige wereld. Ook hier, zou het voor ons mogelijk zijn te kunnen concluderen dat één vleugel kan staan voor de periode van voordat de Bijbel tot stand kwam, en de andere voor de bijbelse periode van de uittocht. Maar de woorden van de Openbaarder werpen die gedachte omver, want hij zegt: “En aan de vrouw werden twee vleugels gegeven van een grote arend, zodat zij de woestijn in kon vliegen, naar haar plaats, waar zij wordt onderhouden voor een tijd, tijden, en een halve tijd, buiten het gezicht van de slang.” (Openb. 12:14.) Daarom werden aan haar de vleugels gegeven om de woestijn in te vliegen in de tijd van het Nieuwe Testament. {SR2: 141.5}

Het symbool openbaart, dat God in alle eeuwen slechts één kerk (waar­heid) heeft gehad, en dat het kruis van Christus het enige middelpunt is. De les leert, dat de kerk van God slechts éénmaal in haar hele geschiedenis de woestijn in vluchtte, en dat was van 538 tot 1798 n. Chr. gedurende deze tijd werden de waarheden van de Sabbat en het Heiligdom “ter aarde geworpen,” of “vertreden.” Daarom is de voortzetting van deze waarheden nooit onder­broken door de kerkleiders vóór 538. Alhoewel deze hemelse waarheden niet altijd mochten zijn gerespecteerd door de leden of de leiders in de kerk, waren zij daar voor hen die gebruik van ze wilden maken. Dus, kon in alle eeuwen behalve in de periode van de pauselijke heerschappij, Gods eeuwige waarheid, onverholen, gehouden worden door Zijn volk. {SR2: 142.1}

Wederom moet er worden opgemerkt, dat de waarheid ter aarde werd geworpen, en dat de “vrouw” (de kerk) de woestijn in gevlucht was. Inspiratie zegt: “Zij had een plaats door God bereid, dat zij haar daar zouden voeden.” (Zie de verzen 6 en 14.) Dus, terwijl de waarheid “ter aarde geworpen” was door de kerkleiders in die periode, en terwijl de “gruwel was opgericht,” had God sommigen in verborgenheid die Zijn Sabbat onderhielden en die de kennis hadden van de waarheid van het Heiligdom gedurende de hele 1260-jarige periode van de woestijnreis. Zo werd zij onderhouden (gevoed), daarmee aantonend dat zij zou terugkeren. {SR2: 142.2}

Dubbele Aanbidding In Alle Eeuwen.

Door een blik te werpen op de kaart (zie blz. 128), zal de geschiedenis van het onderhouden van de Sabbat en de zondag, of ware en valse aanbid­ding, worden opgemerkt. In den beginne schiep God Adam en Eva, en plaatste het heilig paar in de hof van God, maar onze eerste ouders schon­den de raadgeving van de Allerhoogste, en de zonde deed haar intreden in het Edense tehuis. Ten einde Zijn oorspronkelijk plan voor het menselijk geslacht te bewaren, was Hij genoodzaakt onze (voor)ouders uit hun tehuis in Eden te verwijderen. Aan hen werden zonen en dochters geboren; zie Genesis 5:4. Hun eerste twee zonen worden ons onder de aandacht gebracht door de Schriften in

142

een contrast dat meest opvallend is, een contrast, dat door iedere godsdienstbelijder naukeurig in beschouwing moet worden genomen. {SR2: 142.3}

Het offer en de aanbidding van de twee eerstgeborenen in het menselijk gezin, openbaart dat de Verlosser van de wereld het goddelijk verlossings­plan heeft bekend gemaakt aan het gezin van Adam. Hun systeem van aanbidding dat door de Schepper Zelf was ontworpen, was volmaakt, en was in staat de zondaar van zijn zonde te redden. De zorgvuldige godsdienstige inachtne­ming van Abel, die hij overeenkomstig de instructie van het voor­schrift beoefende, toont aan dat alleen een dergelijke aanbidding, verering en lofprijzing, aanvaardbaar kan zijn voor God. Kaïn sloeg geen acht op het gebod, en door aldus datgene aan te bieden wat God niet geëist had, handel­de hij verkeerd door het instellen van een eigen godsdienst. aangezien hij onmiddellijk daarna zijn broer doodsloeg, zou het een aanschouwelijke les voor een ieder moeten zijn: dat een aabidding overeenkomstig de neigingen van de mens, hoe goed en onschuldig het ook mag toeschijnen, de aanbidder niet kan heiligen en redden. Maar inplaats daarvan brengt het hem dieper in zonde en uiteindelijke vernietiging. Zij die geneigd zijn diegenen te vervol­gen die niet aanbidden op de wijze zoals zij dat doen, buigen zoals Kaïn neer bij het altaar gemaakt van bakstenen. Zulke altaren zijn het produkt van mensen, door het veranderen van de vorm van het oorspronkelijke; en hoewel zij aantrekkelijker eruit mogen zien dan het altaar van steen, bezit­ten zij geen heiligende kracht, en hun aanbidding is evendodelijk als vergif. Het bewijs kan niet worden verloochend, dat beide vormen van aanbidding (ware en valse) ongeveer in dezelfde tijd werden geïntroduceerd, en dat zij gezamenlijk optrokken. Beiden schenen onschuldig en werden op dezelfde manier geleid, met het verschil, dat de één in overeenstemming is met Gods Wetboek, en de andere niet. {SR2: 143.1}

De twee sporen op de kaart (zie blz. 128), aan de kant van Abel, stellen­Gods eeuwige waarheid voor: de Sabbat en het Heiligdom. De Sabbat vond haar oorsprong in de hof van God. “En op de zevende dag beëindigde God Zijn werk dat Hij gemaakt had; en Hij ruste op de zevende dag van al Zijn werk dat Hij gemaakt had. En God zegende de zevende dag en heiligde die: omdat Hij daarop gerust had van al Zijn werk dat God schiep en maakte.” (Genesis 2:2, 3, K.J.V.) {SR2: 143.2}

Vanwege de zonde, werd na de val van Adam de waarheid van het heiligdom toegevoegd. Beide waarheden zijn van vitaal belang. De Sabbat onderhouden wij om te voorkomen dat wij zondigen, maar de waarheid van het Heiligdom is om ons te redden nadat wij gezondigd hebben. De ene moet ons behoeden voor te vallen, en de andere is het geneesmiddel als wij vallen! Wanneer wij, nadat wij de kennis der waarheid ontvangen hebben, de Sabbat ontheiligen, hebben wij gezondigd en de Schepper verloochend, hetgeen veel erger is dan de zonde van Adam. Door niet toe te testemmen met de waar­heid van het Heiligdom, weigeren wij het verlossingsplan (ons geneesmid­del), en verwerpen de Verlosser van onze redding. Lees “The Desire of Ages,” p. 165; “Jezus de Wens der Eeuwen,” blz. 129, 130. De Sabbat is een deel van de Wet der Tien

143

Geboden. (Exodus 20:1-17.) De waarheid van het Heiligdom is de wet van onze verlossing, nadat wij hebben gezondigd. Adam zondigde door het eten van de verboden vrucht. Lucifer zondigde door zich te verhef­fen als een god. Hij zei: “Ik zal ten hemel opstijgen, ik zal mijn troon boven de sterren Gods verhogen; en ik zal mij zetten op de berg der samenkomst aan de zijden van het noorden. Ik zal boven de hoogten der wolken opstij­gen, ik zal de Allerhoogste gelijk worden.” (Jesaja 14:13, 14, K.J.V.) {SR2: 143.3}

Door te eten van de verboden vrucht, overtrad Adam de gezondheids- of voedselwet, en door dat te doen overtrad hij ook, indirect, de Wet der Tien Geboden; want door schending van Gods Woord onteerde hij Hem zoals een zoon zijn aardse vader zou onteren door ongehoorzaamheid, daardoor het vijfde gebod overtredend. (Exodus 20:12.) Daarom, heeft Adam zich schuldig gemaakt aan het overtreden van twee wetten, terwijl Lucifer slechts één overtrad, de Wet der Tien Geboden, want hij at niets wat God verbood. {SR2: 144.1}

Adams overtreding bracht hem in het graf (het stof); want, nadat hij van de verboden vrucht gegeten had, had het een uitwerking op zijn lichamelijk gestel, en zo werd het kwaad overgebracht van vader op zoon. Maar aange­zien Lucifer de gezondheidswet niet overtrad, heeft de natuurlijke dood geen macht over hem. Adam, die gehoorzaamde aan de voorziening die getroffen was voor zijn verlossing — het accepteren van het geneesmiddel — zal tot leven gebracht worden bij de wederopstanding. Tot Lucifer, die hetzelfde voorrecht verwierp en het menselijk geslacht misleidde, zei God: “Ja, in de hel zult gij neergestoten worden, aan de zijden van de kuil.” (Jes. 14:15, K.J.V.) “Gij was volmaakt in uw wegen, van die dag af, dat gij geschapen werd, totdat er ongerechtigheid in u gevonden werd. (…) Ik zal u, gij over­dekkende cherub, verdelgen uit het midden der vurige stenen (…) Gij hebt uw heiligdommen ontheiligd door de veelheid van uw ongerechtigheden, door de ongerechtigheden van uw (koop)handel; daarom zal Ik een vuur uit uw midden doen voortkomen, het zal u verteren, en Ik zal u maken tot as op de aarde, voor de ogen van allen, die u zien. Allen, die u kennen onder de volken, zullen ontzet zijn over u; gij zult een grote schrik zijn, en gij zult er niet meer zijn tot in eeuwigheid.” (Ezechiël 28:15, 16, 18, 19, K.J.V.) {SR2: 144.2}

Hier is een les die onze beschouwing waard is. Laat de zondaar zijn vinger op zijn zonde plaatsen. Door ongehoorzaamheid aan Gods woord in welke vorm dan ook, overtreedt u één of meer van Zijn eeuwige wetten. Deze is uw laatste kans om verlossing te aanvaarden of te verwerpen. Genade klopt voor de laatste keer aan de deur. Wilt u, broeder, wilt u, zuster, uw hart aan God geven? {SR2: 144.3}

De aandacht van de lezer wordt opnieuw op de kaart gevestigd. Het dubbelspoor dat langs Abel en het kruis loopt, toont aan dat de waarheden van de Sabbat en het Heiligdom eeuwig en Goddelijk zijn, en dat de erken­ning van hun heiligheid

144

nooit uit de kerk van God verbannen zijn geweest tot na 508 n. Chr. ten tijde dat de “geitebok” met zijn grote horen “de waar­heid ter aarde wierp.” Maar in het jaar 1844, werd Gods waarheid door de kracht van de “Drie Engelen Boodschap,” weer aan het licht gebracht. Het is duidelijk dat de Sabbat en het Heiligdom, (de Wet en het evangelie) niet te scheiden zijn. Indien u ongehoorzaam bent geweeest aan Gods woord in welke vorm dan ook, zal u dan nu, bij de laatste oproep, zeggen: “Heer, hier ben ik. Neem mijn stenen hart en geef mij een hart van vlees?” Wilt u smeken dat Hij Zijn wet in uw hart schrijft? De engel is wachtende om u te verzegelen met het zegel van God. Zal u eerder de duisternis dan het licht kiezen? Als de engel de aarde met zijn lichtglans (of heerlijkheid) verlicht, zult u hem dan uw hart laten verlichten? Nog een korte tijd en Gods waar­heid zal zegevieren, waarom zou u achterblijven? Zult u op weerspannige wijze aanbidden zoals Kaïn, met een godsdienst die niet kan redden? Zult u de Verlosser onteren Die voor u stierf, en de tegenstander en vijand van uw ziel aanbidden? Waarom zou u binnen korte tijd moeten omkomen in het donkere millennium? (Zie de kaart op blz. 128.) Zult u gereed zijn wanneer Jezus komt om Zijn heiligen mee te nemen naar de hemelse woningen? Weet wel dat het onderhouden van de waarheid de trein is naar de stad Gods. “Van al het gehoorde is het slotwoord: Vrees God en onderhoud Zijn geboden; want dit is de gehele plicht van de mens.” (Pred. 12:13, K.J.V.) {SR2: 144.4}

De 1290 en 1335 “dagen” (jaren), betrekking hebbende op het “dagelijk­se” en het “heiligdom” van Daniël 12:11, 12, worden nu voor het eerst begrepen. Aangezien deze de tijd is waarin zij worden geopenbaard, is het duidelijk dat wij met tegenwoordige waarheid te maken hebben. Daarom, moet het schriftgedeelte direct tot ons spreken in deze tijd. Aldus, zijn de vervloekingen en de zegeningen van dit hoofdstuk van toepassing op deze generatie, en aan ons is het voorrecht vergund de één of de ander te kiezen. {SR2: 145.1}

Het is nodig dat wij eerst commentaar geven bij het 10e vers van Daniël 12, want het maakt het feit duidelijk in de tijd waarin dit Schriftwoord wordt geopenbaard: “Velen zullen worden gereinigd en worden wit gemaakt (gezui­verd), en beproefd; maar de goddelozen zullen goddeloos handelen en geen van de goddelozen zal het verstaan; maar de verstandigen zullen (het) verstaan.” (K.J.V.) Daarom is het noodzakelijk dat wij berouw hebben over alle zonden en ons afscheiden van iedere verkeerde weg, dat wij onze blik helder kunnen hebben, zodat wij kunnen verstaan. {SR2: 145.2}

“En in die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst, die de kinderen van uw volk terzijde staat: en er zal een tijd van benauwdheid zijn, zoals er nooit eerder geweest was sinds er een natie geweest was tot op die tijd toe: en te dien tijde zal uw volk verlost worden, een ieder die geschreven staat in het boek.” (Dan.12:1, K.J.V.) De naam “Michaël” betekent: “Wie is God gelijk.” “Christus is het uitgedrukte beeld van de Vader,” en de grote Vorst van Zijn volk.

145

De titel stelt dus Christus voor. In deze tijd, zal Christus (Michaël) opstaan voor Zijn volk, en een ieder zal verlost worden die geschreven staat in “het boek.” Gods volk behoeft dus niet bevreesd te zijn in de tijd der benauwdheid. {SR2: 145.3}

“En velen van hen die slapen in het stof der aarde zullen ontwaken, sommingen tot eeuwig leven, sommigen tot schande en eeuwige versmading. (Dan. 12:2, K.J.V.) Er zal worden opgemerkt dat de opstanding die voorzegd wordt in dit Schriftgedeelte een gemengde opstanding is — sommigen behoren tot de rechtvaardigen, terwijl anderen tot de goddelozen behoren. Daarom, is deze opstanding een bijzondere, en het staat los van de opstan­ding waarnaar verwezen wordt in 1 Tessalonicenzen 4:16, 17, want die zegt duidelijk: “De HERE Zelf zal nederdalen uit de hemel met een geroep, met de stem van de aardsengel, en met de bazuin gods; en zij die in Christus gestorven zijn zullen het eerst verrijzen; dan zullen wij die leven en overblij­ven tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, om de HERE in de lucht te ontmoeten, en zo zullen wij altijd met de HERE wezen.” (K.J.V.) {SR2: 146.1}

Ook Johannes maakt duidelijk, dat alleen de rechtvaardigen tevoor­schijn worden geroepen bij de komst van de Heer, want hij zegt: “Gezegend en heilig is hij die deel heeft aan de eerste opstanding; op dezulken heeft de tweede dood geen macht.” (Openb. 20:6, K.J.V.) Dus, moet de gemeng­de opstanding voorafgaan aan de opstanding bij de komst van Christus op de wolken. Zij die ontwaken tot “eeuwige versmading” moeten degenen zijn die Christus doorstaken, aldus het volgende Schriftge­deelte vervullend: “Zie, Hij komt met de wolken; en elk oog zal Hem zien, en ook zij die Hem door­staken.” (Openb. 1:7, K.J.V.) {SR2: 146.2}

“En zij die wijs zijn zullen schijnen als de helderheid van het uitspansel; en zij die velen tot gerechtigheid brengen als de sterren, voor eeuwig.” (Dan. 12:3, K.J.V.) Zij, die “wijs” (of “verstandig”) zijn, zijn degenen die zullen “verstaan,” en zij zullen velen tot gerechtigheid brengen; aldus zullen zij schijnen als sterren “voor eeuwig.” Dezen zijn niet degenen die werden opgewekt bij de bijzondere opstanding, want dan zou het zijn na de afsluiting van de genadetijd en rond de afsluiting van de zevende plaag, slechts kort voor de komst van de Heer. Aldus zouden zij die opgestaan zijn geen gelegenheid hebben om iemand tot gerechtigheid te brengen. Daarom zijn zij die zullen schijnen als de sterren, de 144.000, en allen die deel zullen hebben aan het afsluitingswerk van het evangelie. Denk aan de heerlijke belofte! Is er iets vergelijkbaars in de wereld? Wat kan u vergelijken met de hemelse zaligheid (geluk) in de aanwezigheid van God? Eeuwig leven, zonder pijn of zorgen! Zie Openbaring 7:17, en Jesaja 11:6, 7; 65:25. {SR2: 146.3}

“Maar gij, Daniël, sluit deze woorden toe, en verzegel het boek, tot de tijd van het einde; velen zullen onderzoek doen (of heen en weer snellen, K.J.V.), en (de) kennis zal vermeerderen.” (Dan. 12:4.) Welke duidelijker bewijs zouden wij nog kunnen vragen om ons te overtuigen dat deze de tijd van het einde

146

is? Is de kennis toegenomen? Snellen velen heen en weer? Terwijl Daniël ons niet vertelt hoe het snellen wordt bewerkstelligd, doet Nahum het wel: “De wagens zullen zijn met vlammende toortsen in de dag van Zijn voorbereiding (…) De wagens [automobielen of auto’s] zullen snellen door de straten, zij zullen tegen elkaar opbotsen op de grote wegen; zij zullen gelijken op toortsen (of fakkels), zij zullen snellen als weerlichten (of bliksemschichten).” (Nahum 2:3, 4, K.J.V.) Nu de profetie begrepen wordt, is het duidelijk dat “het boek” ontzegeld is, en dat wij ons nu in de eindtijd bevinden. {SR2: 146.4}

“Toen keek ik, Daniël, en zie, daar stonden twee anderen, de één aan deze zijde van de oever der rivier, en de ander aan gene oever der rivier, en de één zeide tot de man die met linnen klederen bekleed was en zich op het water van de rivier bevond: ‘Hoelang zal het duren tot het einde van deze wonderen? En ik hoorde de man die in linnen gekleed was, die op het water der rivier was, terwijl hij zijn rechter- en zijn linkerhand ten hemel ophief, en zwoer bij Hem Die eeuwig leeft, dat het zou zijn voor een tijd, tijden, en een halve tijd; en wanneer hij het verstrooien van de macht van het heilige volk zal voleindigd hebben, dan zullen al deze dingen volein­digd zijn.” (Dan. 12:5-7, K.J.V.) {SR2: 147.1}

De vraag werd gesteld: “Hoe lang zal het zijn tot het einde van deze wonderen?” Het antwoord luidt, dat het “voor een tijd, [één jaar], tijden [twee jaren], en een halve tijd [een half jaar].” Dertig dagen voor een maand, twaalf maanden voor een jaar, geeft 1260 profetische dagen (jaren). {SR2: 147.2}

“De profetische periode verwijst terug naar pauselijke opperheerschappij, en de vervolging van Gods volk van 538 tot 1798 n. Chr. (Zie Dan. 7:25 en Openb. 12:6, 14; 13:5.) Het einde van de lange profetische periode waarin het pausdom de macht van het heilige volk verstrooide, ligt honderd dertig jaar in het verleden. De engel verklaarde: in deze tijd zullen al deze dingen voleindigd zijn.” Bewijst dit alles niet dat wij ons op de grens van de eeuwig­heid bevinden? {SR2: 147.3}

Zult u, broeder, zult u zuster, uwzelf bekleden met de gerechtigheid van Christus? Of wilt u een tijdje wachten totdat de oogst voorbij is? Sommigen zullen de volgende woorden uiten in grote telleurstelling: “De oogst is voorbij, de zomer is ten einde, en wij zijn niet gered.” (Jeremia 8:20.) Zult u, of zal ik dat zijn? {SR2: 147.4}

“En ik hoorde, maar begreep niet; toen zeide ik: Och mijn Heer, wat zal het einde van deze dingen zijn? En Hij zeide: Ga Heen, Daniël, want de woorden zijn verborgen en verzegeld tot de eindtijd.” (Dan. 12:8, 9, K.J.V.) Zijn zij nu verborgen? Indien niet, is deze dan niet de tijd waar de profeet naar verwijst? “Gezegend is hij die wacht, en komt tot de duizend driehon­derd en vijfendertig dagen.” (Dan.12:12.) {SR2: 147.5}

146

HET BEEST (666), DE VALSE PROFEET DE MOEDER DER HOEREN, EN DE MENS DER WETTELOOSHEID, WIE ZIJN ZIJ?

Het geheimzinnig getal “666” van het beest in Openbaring 13:18, zoals het verwees naar het pausdom, bewijst zowel onbijbels als onredelijk te zijn. Terwijl de getal-letters van de titel van de paus het getal 666 draagt, zijn er vele andere titels, evenals namen van personen, die hetzelfde getal dragen. Door de getalswaarde van letters in een titel of een naam te berekenen, komen wij tot de ontdekking dat het bij velen past, vandaar dat wij Bijbelse bewijzen moeten vinden om het toepasselijk te maken. Tenzij wij aldus niet het idee toetsen zou het ongepast en onredelijk zijn het symbool toe te passen op ieder individu. {SR2: 148.1}

Het idee in verband met de symbolische toepassing van de valse profeet van Openb.19:20, de vrouw op het scharlakenrood beest van Openbaring 17, het luipaardachtig beest van Openbaring 13, het scharlakenrood beest van Openbaring 17, en het moeilijk-te-beschrijven beest van Daniël 7, als zijnde symbolen van het pausdom, is onbijbels en ook onlogisch. {SR2: 148.2}

“En ik zag een ander beest opkomen uit de aarde; en het had twee horens als die van een lam, en het sprak als een draak. En het oefent al de macht uit van het eerste beest vóór hem, en het maakt dat de aarde en hen die daarop wonen het eerste beest zullen aanbidden, welks dodelijke wonde genezen was. En hij doet grote wonderen, zodat hij vuur uit de hemel doet nederdalen op de aarde voor de ogen van de mensen, En hij verleidt hen die op de aarde wonen door middel van die wonderen, waarover hij macht had om ze te doen voor de ogen van het beest; zeggende tot hen die op de aarde wonen, dat zij een beeld zouden moeten maken voor het beest, die de wonde van het zwaard had en (weer) leefde. En hij had macht om leven te geven aan het beeld van het beest, zodat het beeld van beest zowel zou spreken als maken dat een ieder die het beeld van het beest niet wilde aanbidden zou moeten worden gedood. En hij maakt dat aan allen, de kleinen en de groten, de rijken en de armen,de vrijen en de slaven, een merkteken gegeven wordt op hun rechterhand of op hun voorhoofd: en dat niemand mocht kopen of verkopen, behalve hij die het merkteken had, of de naam van het beest, of het getal van zijn naam. Hier is wijsheid. Laat hem die verstand heeft het getal van het beest berekenen: want het is het getal van een mens; en zijn getal is zeshonderd zesenzestig.” (Openb. 13:11-18, K.J.V.) {SR2: 148.3}

“En verleidt hen die op de aarde wonen door middel van die wonderen waarover hij macht had om ze te doen voor de ogen van het

148

149

150

beest.” (Vers 14.) Het beest waarover hier gesproken wordt is die met de lamachti­ge horens. Maar iemand anders wordt voorgesteld door het woord “hij,” die “de macht had om wonderen te doen voor de ogen van het (lamachtig) beest.” Het nu volgende Schriftgedeelte zal duidelijk maken wie degene is die de wonderen doet: “En het beest werd gedood, en met hem de valse profeet die de wonderen voor hem, tot stand bracht,

[voor het tweehoornig beest]

waarmede hij hen misleidde die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en hen die zijn beeld aangebeden hadden. Deze twee werden levend geworpen in de poel van vuur die brand met zwavel.” (Openb. 19:20, K.J.V.) Daarom worden de wonderen tot stand gebracht door de valse profeet voor de ogen van het tweehoornig beest. {SR2: 148.4}

Er is sprake van vele beesten in de Bijbel, maar dit tweehoornig beest is de enige dat met de woorden “een mens.” (of “man”) kan aangeduid worden. Er zal worden opgemerkt dat vanaf het 11de vers, van het 13de hoofdstuk van de Openbaring, de Schrift spreekt van het tweehoornig beest en afsluit met de woorden: “Want het is het getal van een mens; en zijn getal is zeshonderd zesenzestig.” Daarom, behoort het mystiek getal “666,” bij het tweehoornig beest en niet bij een ander. Nochtans mogen wij niet tot het besluit komen dat niemand vóór hem een dergelijk getal kon bezitten. {SR2: 151.1}

Het idee dat het pausdom het beest wordt genoemd is volledig verkeerd. Het pausdom wordt voorgesteld door symbolen op twee verschillende beesten. Eerst, op het “moeilijk-te-beschrijven beest” van Daniël 7, door de “kleine horen die ogen heeft als de ogen van een mens, en een mond die grote dingen spreekt;” ten tweede, op het “luipaardachtig beest” van Openba­ring 13, door de kop dat “als ten dode gewond” was.” Deze beesten zijn universeel, de gehele wereld in hun tijd voorstellend, zowel burgerlijk als godsdienstig. Daarom kan van geen der beide beesten gezegd worden, “het is (…) een mens.” Het pausdom dat slechts deel uitmaakt van beide beesten (horenkop op de een, en een gewone gewonde kop op de ander) kan niet “het beest” genoemd worden. Het tweehoornig beest is de enige die een lokale godsdienstig-politieke regering voorstelt. Daarom, kan er alleen van hem gezegd worden, het is “een mens.” Dus, wie ook zal staan aan het hoofd van de vervolgende macht zoals in dit hoofdstuk beschreven en voorgesteld wordt door het beest, hij is degene die het getal 666 zal dragen. De Geest der Profetie bevestigt eveneens dat de “Koning van het Noorden” voorgesteld in Daniël 11:45, en het tweehoornig beest van Openbaring 13, dezelfde macht is en dat het dit mystieke getal 666 zal dragen. Wij citeren: “Deze macht is de laatste die Gods ware kerk vertreedt; en aangezien de ware kerk nog steeds vertreden is, en uitgeworpen is door de gehele christenheid, volgt hieruit dat de laatste onderdrukkende macht niet ‘tot haar einde gekomen is’; en dat Michaël nog niet opgestaan is. De laatste macht die de heiligen vertreedt wordt voorgesteld in Openb. 13:11-18.

151

Zij draagt het getal 666.” — “A Word to the Little Flock,” pp. 8, 9. Wij hebben de waarheid aangaande het getal op één manier bewezen, wij zullen het nu op een andere manier bewijzen. {SR2: 151.2}

De Vernietiging van het Beest en de Profeet.

De vernietiging van zowel de “valse profeet” als het “beest” is duidelijk voorzegd: “En het beest werd gegrepen, en met hem de valse profeet die de wonderen voor hem tot stand bracht (…) Deze twee werden levend in de poel des vuurs geworpen (…) en het overblijfsel werd gedood met het zwaard van Hem, Die op het paard zat, Wiens zwaard uit Zijn mond kwam: en de vogels werden verzadigd met hun vlees.” (Openb. 19:20, 21.) Hun laatste einde wordt bewerkstelligd door levend geworpen te worden in een poel van vuur. Maar de rest van de wereld (“het overblijfsel”) werden allen gedood met het “zwaard dat uit Zijn mond kwam; en de vogels werden verzadigd met hun vlees.” {SR2: 152.1}

De Poel van vuur waarin het beest en de valse profeet worden geworpen, kan niet de wederkomst van Christus op de wolken zijn, want op dat tijdstip worden de de goddelozen niet met vuur vernietigd, maar “met de adem van Zijn mond, en zullen vernietigd worden met de heerlijkheid van Zijn komst (of verschijning).” (2 Tess. 2:8.) Het beest en de valse profeet worden geworpen in een poel van vuur na de zesde plaag en vóór het einde van de wereld. Deze vernietiging van het “overblijfsel,” zij die overgebleven waren na de vernieti­ging van het beest en de profeet, is niet na het millennium, want op dat tijdstip worden de goddelozen niet vernietigd door het zwaard dat “voort­komt uit Zijn mond,” maar door vuur dat “nederdaalde van God vanuit de hemel en hen verteerde.” (Openb. 20:9.) Na het millennium (de duizend jaren) en de vernietiging van de goddelozen zal geen enkel levend schepsel elkaar opeten. (Zie Jesaja 11:6-9.) Vandaar, dat het beest en de valse profeet worden geworpen in een poel van vuur vóór het millennium; en die poel van vuur wordt een type van de vernietiging van de goddelozen aan de andere kant van het millennium — de tweede dood — want de uiteindelij­ke vernietiging van de gehele menigte wordt met de volgende woorden beschreven: “En dood en hel (of dodenrijk) werden geworpen in een poel van vuur. Dit is de tweede dood. En wie niet geschreven werd bevonden in het boek des levens werd geworpen in de poel van vuur.” (Openb. 20:14, 15, K.J.V.) Aldus zou er een voorbeeld aan de wereld gegeven moeten worden vóór het millennium, van de vernietiging nádat de duizend jaren waren beëindigd. Het voorbeeld van het beest en de valse profeet is om aan te tonen dat al de goddelozen levend zullen worden geworpen in een poel van vuur, en dat is de tweede dood. Sprekend van de eeuwige vernietiging van de duivel, zegt het Woord: “En de duivel die hen verleidde (of misleidde) werd geworpen in een poel van vuur en zwavel, waar het beest en de valse profeet zijn.” (Openb. 20:10, K.J.V.) Dat wil zeggen, dat het beest en de valse profeet niet opkomen

152

in de tweede opstanding, hetgeen tot voorbeeld stelt dat er géén opstanding is uit de tweede dood. Wederom, wij zien dat er voor iedere gebeurtenis een type is, en laat niemand typen misachten, want daar waar geen type is, is er geen waarheid. Het getal 666 wordt verder bewezen door:

De Vernietiging van de “Mens der Wetteloosheid.” {SR2: 152.2}

Neem zorgvuldig in acht dat volgens de volgende getuigenis de vernieti­ging van het pausdom op een ander tijdstip geschiedt en door middel van een ander verloop. “Paulus bevestigt duidelijk dat de mens der wetteloosheid zal blijven bestaan tot de wederkomst. Tot aan het einde der tijden zal hij zijn werk van bedrog (of misleiding) voortzetten.” — “The Great Contro­versy,” p. 579; “De Grote Strijd,” blz. … Dus blijft de pausdom in stand tot de weder­komst van Christus, ten tijde dat de goddelozen zullen worden vernietigd door heerlijkheid van Zijn verschijning. Daarom is het pausdom één ding, en de valse profeet iets anders, en het beest weer iets anders. Het beest “666” en de valse profeet, die levend zullen worden geworpen in een poel van vuur, zijn degenen die het beeld van het beest zullen ontwikkelen — een gelijkenis van de aanbidding in de periode van de 1260 jaren. {SR2: 153.1}

De tijd van die grootschalige misleiding is dichtbij. Het zal meer dan grote theologische kennis vergen om te ontkomen aan de grootste valstrik die zijne Satanische majesteit ooit uitgedacht heeft. De bijzondere wonderen zullen overtuigend zijn en de schijnbaar verheven geest van aanbidding zal diepe overtuiging brengen over hen die onderworpen zijn om te worden misleid. Aangezien de grote mannen van de wereld de aanbidding ervan als echt verklaren, zullen menigten hun belissingen aanvaarden zonder tot persoon­lijk onderzoek over te gaan. Voeg bij dit alles de volgende verklaring toe van de burgelijke gezagdragers: “Allen, die het beest van het beest niet zouden willen aanbidden, zouden moeten worden gedood,” en wij hebben te maken met een overweldigende macht die niet voor één ogenblik door menselijke kracht kan worden weerstaan. Alleen door een profetische kennis van de waarheid, met het vertrouwen in een “zo zegt de Here,” en in de kracht van Zijn Geest, kan men ontsnappen aan de listige valstrikken van de duivel. {SR2: 153.2}

De Moeder der Hoeren Is Niet het Beest.

Er is uitgelegd dat het pausdom zou blijven bestaan tot het laatst. Als de vrouw op het scharlakenrood beest (het Grote Babylon) aan haar einde komt op een andere tijdstip en op een andere wijze, dan kan zij geen symbool van het pausdom zijn zoal sommigen onderwezen hebben. Openb. 17:16, sprekend over de vrouw en de horens van het scharlakenrood beest, zegt: “En de tien horens welke gij zag op het beest, dezen zullen de hoer haten, en zullen haar berooid en naakt maken, en haar vlees eten, en haar met vuur verbranden.” (K.J.V.) {SR2: 153.3}

153

Merk op, dat zij niet wordt geworpen in een poel van vuur zoals het beest en de valse profeet, maar dat zij (de horens) “haar berooid en naakt zullen maken en haar vlees zullen eten.” Aldus is de vernietiging van de vrouw op een ander tijdstip, en op een andere manier dan die van het pausdom, de valse profeet, en het beest. Aangezien hetgeen gezegd is niet kan worden tegengesproken, is het duidelijk dat het “beest” één ding is, de “valse profeet” iets anders is, en de “vrouw” weer wat anders is. Het is van groot belang dat deze dingen goed begrepen worden, want alleen door de kennis van de waarheid, kan God Zijn volk naar de overwinning leiden. {SR2: 154.1}

De Tijd van de Vernietiging van de Vrouw.

Om het tijdstip van de vernietiging van Babylon (de vrouw) te bepalen, moet er noodzakelijkerwijs verwezen worden naar Daniël 7:11, 12: “Toen zag ik toe vanwege de stem der grote woorden welke de horen sprak; ik zag toe, totdat het beest gedood, en zijn lichaam vernietigd werd, en overgegeven aan het vuur om te worden verbrand. Aangaande de overige beesten, hun heerschappij werd van hen weggenomen; toch werd hun leven verlengd gedurende een seizoen en tijd.” (K.J.V.) Wat de overige beesten betreft — de leeuw, de beer, en de luipaard, hun heerschappij werd weggenomen, maar zij bleven leven, terwijl het moeilijk-te-beschrijven beest aan zijn einde kwam. De beesten die blijven leven, zijn een voorstelling van de nakomelin­gen van de drie oude wereldrijken. Terwijl hun heerschappij is weggeno­men, zijn de inwoners (de beesten) in de tegenwoordige tijd aanwezig. Het einde van deze beesten zou het einde van de wereld betekenen. {SR2: 154.2}

Het moeilijk-te-beschrijven beest is niet het laatste beest van de geschie­denis van deze wereld, want hij wordt opgevolgd door het luipaardachtig beest van Openbaring 13:1, en het scharlakenrood beest van Openbaring 17:3. De laatstgenoemde is het laatste symbool van geschiedkundige gebeur­tenissen, waardoor deze tegenwoordige wereld en de wereld na het millenni­um tot een einde zal worden gebracht, zoals voorheen reeds werd uitgelegd. Daarom, is de vernietiging van het moeilijk-te-beschrijven beest vóór de wederkomst van christus. Als de levens van de drie beesten voor hem werden “verlengd,” kan hun tijd niet verder worden verlengd (of uitgerekt) verder dan de wederkomst van Christus. Daniël zegt: “Hun levens werden verlengd gedurende een seizoen en een tijd.” Daarom, vanaf het tijdstip dat het lichaam van het moeilijk-te-beschrijven beest wordt vernietigd, zal er een “sei­zoen en een tijd” zijn, tot het einde van deze tegenwoordige wereld. {SR2: 154.3}

Als Daniël, in het 25e vers van hoofdstuk 7, met “tijd” een jaar bedoelt, en met “een halve tijd” (of “een gedeelde tijd”) een half jaar bedoelt, dan moet hij in het 12e vers hetzelfde bedoelen. Als de uitleg in het ene vers goed is, dan moet hij dat ook zijn bij het andere vers. Daarom, zou “tijd” één jaar, en een “seizoen” een vierde deel van een jaar moeten zijn, aldus een totaal vor­mend van één jaar en drie maanden. Hoewel, de periode in het

154

25e vers heeft een profetische betekenis van 1260 dagen (jaren), maar de “tijd” van het twaalfde vers kan niet profetisch zijn, want dan zou het 450 letterlijke jaren betekenen. Het is duidelijk dat vanaf het tijdstip dat het beest wordt vernietigd, tot het einde, er vijftien letterlijke maanden zullen zijn. {SR2: 154.4}

Er moet in acht worden genomen dat de vernietiging van het “beest” een profetische voorstelling is van de vernieting van de “vrouw.” Wij halen de Schriftgedeelten aan die naar beiden verwijzen: “Ik zag toe totdat het beest gedood en zijn lichaam vernietigd werd, en overgegeven aan het vuur om te worden verbrand.” (Daniël 7:11, K.J.V.) “En de tien horens welke gij zag op het beest, dezen zullen de hoer haten, en zullen haar berooid en naakt maken, en zullen haar vlees eten, en haar met vuur verbranden.” (Openb. 17:16, K.J.V.) De vernietiging van beiden (het beest en de vrouw) is gelijk. Voorts, is het de periode onder het symbool van de vrouw rijdend op het beest dat een beeld maakt van het luipaardachtig beest in zijn eerste fase (voordat hij gewond werd) of van het moeilijk-te-beschrijven beest in zijn tweede fase; want de 1260-jarige perriode werd door beide beesten voorge­steld. Het beeld is een valse godsdienst dat internationaal wordt opgezet. Daarom, is de een het beeld van de ander. Aldus is de vernietiging van het oorspronkelijke (het moeilijk-te-beschrijven beest) een profetie van de vernietiging van de “vrouw,” en de vernietiging van de één is de vernietiging de ander. Het beeld profetisch uit dat het “beeld” (de vrouw rijdend op het beest — de vereniging van dat godsdienstig-politiek systeem), zal omkomen vijftien maanden (“seizoen en een tijd”) vóór het “overblijfsel” (de rest van de wereld). {SR2: 155.1}

De volgende tekst verwijzend naar de tijd waarin de “vrouw” werd vernietigd, zegt: “En na deze dingen hoorde ik een luide stem als van een grote menigte in de hemel, zeggende: Halleluja! Verlossing, en heerlijk­heid, en eer, en macht, aan de Here onze God; want waarachtig en rechtvaar­dig zijn Zijn oordelen; want Hij heeft de grote hoer geoordeeld, welke de aarde heeft verdorven met haar hoererij, en Hij heeft het bloed Zijner dienaren van haar hand gewroken. En wederom zeiden zij: Halleluja! En haar rook steeg op in alle eeuwigheid. En de vier en twintig oudsten en de vier dieren vielen neder en aanbaden God Die op de troon zat, zeggende: Amen, halleluja! En een stem kwam van de troon, zeggende: Prijs onze God, gij allen Zijn dienstknechten, en gij die Hem vreest, de groten en de klei­nen.” (Openb. 19:1-5, K.J.V.) {SR2: 155.2}

De vrouw werd vernietigd en haar rook steeg “voor eeuwig” op, terwijl de “oudsten” en de “dieren” vóór de troon waren. Dit bewijst dat het oordeel in de Allerheiligste afdeling niet beïndigd was, of ten minste dat het tribunaal de plaats van het

155

oordeel nog niet vrijgemaakt had, (dit wordt in een ander hoofdstuk uitgelegd) want nadat de heiligen geteld en verze­geld zijn, hun zonden uitgewist zijn in het bovengenoemde oordeel, zal de genadetijd afsluiten, en het heiligdom waar het oordeel plaatsvindt zal worden ontruimd (of verlaten) door de oudsten, en de dieren, evenals door het “Lam,” en door het gehele engelen heer. Waarna “niemand in staat was de tempel te betreden, totdat de zeven laatste plagen (…) vervuld waren. (Zie Openb. 15:5-8, K.J.V.) Aldus is het duidelijk dat de vrouw werd vernie­tigd voordat de zeven laatste plagen werden uitgestort. {SR2: 155.3}

Openbaring 19:6 aanhalend: “En ik hoorde als het ware de stem als van een grote menigte, en als de stem van vele wateren, en als de stem van zware donderslagen, zeggende: Halleluja! Want de Here, onze God, re­geert almachtig.” Terwijl Christus in het heiligdom is en het oordeel gaande is, regeert Hij niet, maar Hij is een Priester en een Advokaat, de zonden van de rechtvaardigen uitwissend. Maar wanneer Hij het onderzoe­kend oordeel beëindigd heeft, dan wordt Hij gekroond tot Koning der koningen en Heer der heren. (Zie vers 16.) {SR2: 156.1}

Nadat de “rook van de vrouw voor eeuwig is opgestegen,” roept het hemelse heer uit: “Halleluja! Want de Heer, onze God, regeert almachtig.” Daarom, werden al de heiligen geoordeeld vóór de vernietiging van de “vrouw,” en nadat zij verbrand is met vuur, wordt Christus gekroond als Koning der koningen en Heer der heren; dan zal de tempel ontruimd worden en de zeven laatste plagen worden uitgestort. {SR2: 156.2}

De nu volgende teksten leveren meer bewijs. Het hemelse heer zegt: “Laten wij blijde zijn en vreugde bedrijven en Hem de eer geven, want de bruiloft des Lams is gekomen, en zijn vrouw heeft zich gereedgemaakt; en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want de fijne linnen is de rechtvaardigheid der heiligen. En hij zeide tot mij: Schrijf, gezegend zijn zij, die geroepen zijn tot het bruiloftsmaal van het Lam.” De Engel vervolgt: “Kom hier, ik zal u tonen de Bruid, de vrouw van het Lam (…) en toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalen­de uit de hemel, van God.” (Openb. 19:7-9; 21:9, 10, K.J.V.) Daarom, is de vrouw van het Lam de Heilige Stad en niet de kerk, en zij die geroepen (of genodigd) zijn tot het bruiloftsmaal (de heiligen) zijn de gasten. (Zie “The Great Controversy,” p. 427; “De Grote Strijd,” blz. …) Zij die voor de troon waren, zeiden van het Nieuwe Jeruzalem: “Zijn vrouw heeft zich gereedge­maakt. En haar werd gegeven [aan de stad] dat zij gehuld zou zijn in fijn linnen, rein en wit (…) want de fijne linnen is de rechtvaardigheid der heiligen.” (Openb. 19:7,8, K.J.V.) Daarom, zal de vrouw van het Lam gereed zijn bij de afsluiting van de genadetijd wanneer de heiligen geteld zijn, want zij zijn haar “linnen.” Tegen de tijd dat de vrouw (Babylon) werd verbrand, waren de heiligen (linnen) gereed. Haar vernietiging zal een teken zijn dat de genadetijd beëindigd is. Dan zullen sommigen zich bewust

156

zijn van hun ondergang en zeggen: “De oogst is voorbij, de zomer is ten einde, en wij zijn niet gered.” (Jer. 8:20.) Anderen zullen “zwerven van zee tot zee, en van het noorden naar het zuiden, zij zullen heen en weer snellen om de woorden des Heren te zoeken, en zullen het niet vinden.” (Amos 8:12, K.J.V.) Wanneer Gods volk het werk dat hen door God werd opgedragen beëindigd hebben, zal hun antwoord zijn: “Wij hebben u niets meer te bieden, de oogst is voorbij, verlos­sing is ten einde, u bent te laat.” {SR2: 156.3}

Wie Is de Valse Profeet?

Zoals eerder is uitgelegd is de valse profeet niet het pausdom of het twee-hoornig beest, hij is ook niet de duivel, want wij lezen: “De duivel, die hen misleidde werd geworpen in een poel van vuur en zwavel, waar het beest en de valse profeet zijn.” (Openb. 20:10, K.J.V.) Daarom, is de valse profeet degene die zal voorafgaan aan de manifestatie van Satan in eigen persoon. De apostel zegt: “En geen wonder; want Satan zelf is veranderd in een engel des lichts.” (2 Kor. 11:14, K.J.V.) {SR2: 157.1}

Aangezien de valse leerstelling opnagehouden door de valse profeet niet volledig kan worden ondersteund door de Schriften, worden wonderen verricht om het vertrouwen van het volk te winnen. Aangezien de grote mannen en godsdienstige leiders aan het publiek verklaren dat de zoge­naamde ware godsdienst de waarheid van Christus is, en dat de valse profeet Zijn dienstknecht is, zullen zeer velen in Satans’ valstrikken belanden. Zijn valse voorspelling van de komst des Heren, zal door Satan zelf vervuld worden als hij zal verschijnen als een engel des lichts. Zijn verblinde helderheid, en de valse vervulling van de voorspelling van de profeet, als aanvulling op het overdonderende bedrog, zal een grotere menigte strikken dan de eerste. “Terwijl hij verschijnt aan de mensenkinde­ren als een grote geneesheer die al hun ziekten kan genezen, zal hij ziekten en rampen veroorzaken, totdat dichtbevolkte steden verwoest en verlaten zijn. — “The Great Controversy.” p. 589/ “G.S.” blz. …) {SR2: 157.2}

De Vrouw Zittend op de Koppen.

De engel zegt: “De zeven koppen zijn zeven bergen, waarop de vrouw gezeten is.” (Openb. 17:9.) Er is reeds eerder uitgelegd geweest dat de koppen een voorstelling zijn van de tegenwoordige afvallige christenheid, (Zie blz. 88-96). Zij worden “bergen” (kerkgenootschappen) genoemd, zeven in aantal, hetgeen allen betekent. Aangezien de prostituée op alle zeven zit, toont het symbool met feilloze bewijzen aan dat de zogenaamde christenheid zich zal onderwerpen om te worden geregeerd door één hoofd, waar de vrouw een symbool van is. (Zie “The Great Controversy,” p. 588/ “De G.S.” blz. ….) {SR2: 157.3}

157

voorafgaand aan die wonderenverrichtende macht, zullen het protestan­tis­me, het katholicisme en het spiritisme, elkaar de handen gereikt hebben door middel van een kerkfederatie (= vereniging van kerken). Het verschil van mening aangaande leerstellige punten zal als van geen noodzake­lijk belang worden beschouwd voor de verlossing. Zij zullen in die schijnbare onschuldige vereni­ging een grote beweging zien voor de schikking van verschillen evenals voor de bekering van de wereld. Bij de verschijning van de valse profeet, en van Satan persoonlijk, zouden hun verwachtingen kunnen worden gereali­seerd, en de inluiding van de langverwachte duizend­jarige periode van vrede zal gepredikt worden als zijnde op komst. Aldus zal het oppervlakkig gezien toeschijnen alsof de wereldcrisis haast ten einde is. Maar aangezien Gods volk voor dit alles is gewaarschuwd geweest, weigeren zei het beeld van het beest te aanbidden, hetgeen een valse internationale godsdienst is, en zij zullen worden beschuldigd als zijnde opstandig, verstoor­ders van de vrede, en veroorzakers van moeilijkheden. Dit zal de grote vervolging van Openbaring 12:17 teweeg brengen. {SR2: 158.1}

Tot hen zal gezegd worden: “Zijt gij degene die Israël verstoord?” Aangezien de heiligen hen op dezelfde wijze zullen antwoorden als de profeet Elia: “Neen, maar (…) doordat gij het gebod van de Heer verlaten hebt en gij Baäl gevolgd zijt,” zal het het ongenoegen opwekken van de goddelozen en maken dat zij woedend zullen worden op de onschuldigen. {SR2: 158.2}

De Vrouw Zittend Op het Beest.

Terwijl de Openbaarder in visioen het beest zag dat het getal 666 draagt, en de valse profeet, die een valse godsdienst opdringt door wetgeving en wonderen binnen de grenzen van de regering voorgesteld door het tweehoor­nig beest, werd hem in een ander interessant gezicht getoond: “En ik zag een vrouw zitten op een scharlakenrood beest, vol namen van godslastering, hebbende zeven koppen en tien horens. En de vrouw was bekleed met purper en scharlaken, en bedekt met goud en kostbare gesteente en parels, hebben­de een gouden beker in haar hand vol van gruwelen en onreinheid harer hoererij.” (Openb. 17:3, 4, K.J.V.) Dit symbool openbaart, dat nadat de vrouw op de “koppen” gezeten had (de kerken verenigd had) zij er ook in slaagde op het beest te zitten. Het beest is een symbool van de hele tegen­woordige wereld — zowel burgelijk (de tien horens) als godsdien­stig (de zeven koppen). Zoals de vrouw zittend op de koppen een vereniging van kerken voorstelt, stelt op dezelfde wijze zittend op het beest de kerk en de staat internationaal voor, geregeerd door hetzelfde hoofd (de vrouw). Daarom, een internationale godsdienstig systeem en een combinatie van kerk en staat. In een dergelijk systeem zullen de groten der aarde een wensbeeld ontdek­ken om de problemen van de wereld op te lossen, de volkeren en de naties aaneen smedend in een wereldwijde broederschap, tot stand gebracht door middel van godsdienst, 1 Tess. 5:3:

158

“Want wanner zij zullen zeggen: vrede en veiligheid, dan zal plotseling vernietiging over hen komen, (…) en zij zullen niet ontkomen.” Alhoewel het hun opzet is om zowel misdaad als oorlogen te beperken, zal hun hoop tevergeefs zijn. {SR2: 158.3}

De Beker, de Juwelen, en de Velle Kleuren.

De beker in de hand van de vrouw is van het kostbaarste metaal, en aange­zien zij bedekt is met goud en kostbare stenen, stelt het een meest overwel­digen­de verzoeking voor — volledig gerealiseerd in de wonderen-verrichtende macht door de valse profeet en Satan persoonlijk. Haar beker (boeken) bevat valse leerstellingen, en aangezien het van “goud” is, toont het aan dat ze beplaat zijn met het christendom. Aldus zullen de volgende profeti­sche woorden in vervulling gaan: “En hij had macht om leven te geven aan het beeld van het beest, zodat het beeld van het beest zowel zou spre­ken, als maken dat zij die het beeld van het beest niet wilden aanbid­den, zouden moeten worden gedood. En hij maakt dat allen, zowel de groten als de kleinen, rijk en arm, vrije en slaaf, een merkteken op hun rechterhand, of op hun voorhoofden ontvangen; en dat niemand kan kopen of verkopen, behalve hij, die het merkteken had, of de naam van het beest, of het getal van zijn naam.” (Openb. 13:15-17, K.J.V.) {SR2: 159.1}

“Dit zullen de bevindingen zijn van Gods volk in hun laatste strijd met de machten van de boze (…) Satan laat velen geloven dat God hun ontrouw in de kleinere zaken van het leven over het hoofd zal zien, maar de Heer toont op de manier waarop Hij met Jakob omging, dat Hij het kwaad op geen enkele wijze kan toelaten of verdragen. Allen die pogen hun zonden te bedekken of te verontschuldigen en toelaten dat zij blijven staan in de hemelse boeken, onbeleden en onvergeven, zullen door Satan worden overwonnen.” — “Patriarchs and Prophets,” p. 202 / “Patriarchen en Profeten­ten,” blz. … “Zij die zonder Gods’ bescherming zijn zullen in geen enkele plaats of positie veiligheid vinden.” — “Testimonies for the Church,” vol. 8, p. 50. Over die moeilijke tijd zegt Jezus: “Hij, die zijn leven vindt” om de gunst van de mensen te winnen “zal het verliezen; en hij, die zijn leven verliest om Mijnentwille, zal het vinden.” (Matt. 10:39, K.J.V.) Die tijd zal openbaren wie God dient en wie Hem niet dient. Dan, zal de wereld zijn verdeeld in twee klassen — “De schapen aan de rechterzijde en de bokken aan de linkerzijde.” (Matt. 25:33, K.J.V.) Ogenschijnlijk zal het toeschijnen dat Gods volk moet sterven of toegeven aan de eisen van de godde­lozen, maar machtige engelen die verheven zijn in kracht zullen de stroom van vernieti­ging keren. {SR2: 159.2}

“En een machtige engel hief een steen op als een grote molensteen, en wierp het in de zee, zeggende: Aldus met geweld zal de grote stad Babylon nedergeworpen worden, en zal nooit meer gevonden worden. En de stem van harpspelers, en muziekanten, en van fluitspelers,

159

en bazuinblazers, zal nooit meer gehoord worden in u; en geen kunstenaar, wat zijn vaardigheid ook mag zijn, zal meer in u gevonden worden; en het geluid van een molen­steen zal nooit meer gehoord worden in u; en het licht van een kandenlaar zal nooit meer in u schijnen; en de stem van de bruidegom en van de bruid zal nooit meer gehoord worden in u: want uw kooplieden waren de groten der aarde; want door uw toverijen werden alle natiën misleid!” (Openb. 18:21-23, K.J.V.) {SR2: 159.3}

Terwijl menigten in de valstrikken van de draak terecht komen , en terwijl hij op het punt staat de kerk uit te roeien, breekt de “Derde Engel Boodschap” door met grote kracht en een “luide roep,” zeggende: “Komt uit haar, Mijn volk, opdat gij geen deelhebt aan haar zonden, en dat gij niet van haar plagen ontvangt.” (Openb. 18:4, K.J.V.) En terwijl de “Roep” van de engel (boodschapper) over de aarde weerklinkt verlaat een grote schare uit alle naties de valse, maar populaire systeem van aanbidding, en nemen tegen alle aardse gunst hun standplaats in met de heiligen onder de bescherming van de goddelijke macht. Dit zal de wraak van de draak oproe­pen. {SR2: 160.1}

SAMENVATTING.

(Volg de Kaart Op Pagina 150 {2SR})

De rangschikking van gebeurtenissen in dit hoofdstuk illustreert de grote profetische voorvallen die moeten plaatsvinden in een snelle opeenvolging zoals aangeduid op de kaart. De vereniging van de kerken voorgesteld door de “vrouw” zittend op de “koppen” moet plaatsvinden voor de gecombineerde macht van het “beest” en de “valse profeet” tenvolle gerealiseerd is. De symbolen (“valse profeet” en het “beest”) laten zien dat er een nationale alliantie (= verbond) zal zijn van kerk en staat. Maar de vrouw rijdend op het beest, stelt een internationaal systeem voor van kerk en staat, opgelegd door burgerlijke wetgeving, en wonderwerkende macht. Bij de afsluiting van de genadetijd, zal de eenheid voorgesteld door het “scharlakenrood beest,” worden ontbonden met de vernietiging van de “vrouw” of hoofd van die eenheid zoals aangeduid aan het keerpunt van de kaart. De wereld zal dan, zoals voorgesteld door de horens van het beest, de hoer “haten,” haar onttronen, en “haar met vuur verbranden;” hetgeen niets anders kan zijn dan door in opstand te komen tegen het hoofd van dat godsdienstig-politiek systeem. Dan zal de profetie van Openbaring 16:19, in vervulling gaan: “En de grote stad [Babylon] was in drie stukken verdeeld.” (K.J.V.) Dat wil zeggen, dat de eenheid van Protestantisme, Katholisisme, en Spiritisme ontbonden was. Let op het feit dat het werkwoord “was”, in de verledentijd staat, hetgeen aantoont dat de grote stad Babylon verdeeld was vóórdat de zeven laatste plagen waren uitgestort; dat wil zeggen, aan het

160

einde van genadetijd, toen de vrouw onttroond was. “En de steden der volken stortten in. En het grote Babylon [in haar verdeelde staat] werd voor God in gedachtenis gebracht, om aan haar de beker met de wijn van de gramschap Zijns toorns te geven.” (Vers 19, laatste gedeelte.) De gramschap van Gods toorn wordt uitgestort over Babylon in haar verdeelde staat ten tijde van de zevende plaag. {SR2: 160.2}

De kop van het moeilijk-te-beschrijven beest van Daniël zeven, in het brandend vuur met de “vrouw” zoals aangeduid op de kaart, stelt hetzelfde gebeurtenis voor. Het “beest” is een profetie, en de “vrouw” is de openba­ring van die profetie. Dan zullen de vier engelen van Openbaring zeven, die de “vier winden der aarde vasthielden [de natiën in bedwang houden], zodat de wind niet zou waaien over de aarde, noch over de zee, noch over enige boom,” de winden laten “waaien”; en aangezien niets zal overblijven om de natiën en volkeren bijeen te houden en vijandelijkheden te bedwingen, zal de strijd vanbinnen en vanbuiten uitlopen op de eindstrijd van “Armageddon.” (Openb. 16:14, 16.) vanaf dat punt op de kaart (het einde van de genadetijd) tot de tweede komst van Christus en het begin van het millennium, zullen vijftien maanden zijn — “een seizoen en een tijd.” (Dan. 7:11, 12, K.J.V.) {SR2: 161.1}

Ongeveer rond de tijd van de zevende plaag zullen het beest en de valse profeet geworpen worden in de poel van vuur. Een letterlijke vervulling, en dit zal een type worden van de uiteindelijke vernietiging van de goddelozen na het millennium, hetgeen de tweede dood is. De vernietiging van de vrouw rijdend op het scharlakenrood beest, en de valse profeet met het tweehoor­nig beest die levend geworpen worden in de vuurpoel, duidt aan dat dit godsdienstig-politiek systeem internationaal zal ontbonden worden. {SR2: 161.2}

Bij de verschijning van de Heer, zullen de heiligen vergaderd worden (Matt. 24:30), en zullen de goddelozen vernietigd worden. (2 Tess. 2:8.) De natiën worden voorgesteld door het “beest,” de “mens der wetteloosheid” door de “kleine horen hebbende ogen van een mens en een mond vol groot­spraak.” (Daniël 7:25. {SR2: 161.3}

Het grote beeld van Daniël twee, komt overeen met de beesten van Daniël zeven. Deze beesten worden ook voorgesteld door het luipaardachtig beest van Openbaring dertien — de muil van een leeuw, poten van een beer, romp van een luipaard, en tien horens. Het scharlakenrood beest van Openbaring zeventien is een voortzetting van het luipaardachtig beest nadat zijn dodelij­ke wonde genezen was. Aldus wordt hij voorgesteld op de kaart aantonend dat hij de karaktereigenschappen van alle beesten vóór hem heeft. Vandaar, dat de vernietiging van de beesten van Daniël zeven, ook de vernietiging is van de beesten die aan Johannes werden getoond in visioen; en het einde van al de beesten, betekend het einde van de wereld. {SR2: 161.4}

De grote steen van Daniël twee, die het beeld aan de voeten

161

trof, is een symbool van de komst van Christus; en het verbreken van het beeld stelt het verbreken van de natiën voor. Aangezien het scharlakenrood beest de tegenwoordige wereld tot een einde brengt, stelt het ook de wereld voor aan de andere kant van het millennium, na de tweede opstanding. {SR2: 161.5}

Het vuur dat uit de hemel neerdaalt op het beest, stelt de tweede dood van de goddelozen voor, honderd jaren ná de tweede opstanding. Dan zal de profetie van Henoch volledig in vervulling gaan: “Ziet, de Here komt, (…) om oordeel uit te oefenen over “allen,” en om te overtuigen allen die goddeloos zijn (…) van hun goddeloze daden die zij op goddeloze wijze begaan hebben, en van al hun harde uitspraken welke goddeloze zondaren hebben gedaan tegen Hem.” (Judas 14, 15, K.J.V.) Terwijl het 14e vers van Judas betrekking heeft op de komst van Christus naar de Meest Heilige afdeling in het hemels heiligdom, en het 15e vers betrekking heeft op Zijn tweede komst, vinden de woorden hun volledige vervulling ná het millenni­um, want alleen op dát tijdstip kan Hij het laatste “oordeel over al de goddelozen” uitoefenen,” van Kain tot het einde van deze tegenwoordige wereld. {SR2: 162.1}

Het eerste gedeelte van de kaart, 1929 gedateerd, tot de gebogen lijn, gemerkt met Ezechiël 9, stelt de periode voor waarin de 144.000 worden verzegeld — de scheiding van het onkruid van de tarwe — de reiniging van de kerk. Aange­zien de 144.000 de “eerste vruchten” zijn, markeert de vervulling van Ezechiël 9 en de verzegeling van de dienstknechten van God (de 144.­000), de aanvang van de laatste oogst, of zoals het ook wel wordt genoemd: “De Luide Roep.” Op dat tijdstip zal de grote schare van Openbaring 7:9 vergaderd worden in de kerk door de dienstknechten van God (de 144.000). (Zie Jesaja 66:19, 20.) {SR2: 162.2}

De gevallen van allen die zijn verzegeld van 1929 tot de uiteindelijke afsluiting van de genadetijd zullen worden onderzocht voor de troon in het hemels heiligdom terwijl zij leven. Het onderzoek begint na de vervulling van Ezechiël 9. Zij die verzegeld zijn van 1929 tot de vervulling van Ezechiël 9 (de afsluiting der genadetijd voor de kerk), zijn levende heiligen, 144.000 in getal, die nooit zullen sterven — veranderd zonder de dood te smaken. Zij die hun kans veracht hebben werden zonder zegel achtergelaten om te worden omgebracht in de vernietiging van Ezechiël 9; Jesaja 63; en Jesaja 66:15-17. Dit voorbeeld van de vernietiging van de zondaars in de kerk, is een type van de vernietiging van de zondaars in de wereld na de afsluiting van de genadetijd. De grote schare van Openbaring 7:9, die leeft ten tijde van de afsluiting van de genadetijd voor de wereld, waarvan de 144.000 een type waren, zullen ook niet sterven. Maar al de goddelozen die achterla­ten zijn zonder het zegel, zullen omko­men. “Van al het gehoorde is het einde van de zaak: “Vrees God [niet de mens] en onderhoud Zijn geboden: want dit is de gehele plicht der mensen.” (Pred. 12:13, K.J.V.) {SR2: 162.3}

162

DE HONDERD VIER EN VEERTIG DUIZEND.

(OPENBARING ZEVEN EN VEERTIEN.)

De grond van dit meest belangrijke onderwerp is uitgebreid opgenomen in “The Shepherd’s Rod,” deel 1. Daarom zijn wij van plan alleen die fase naar voren te brengen die niet voorkomt in het eerste deel. De nu volgende vragen zullen worden beantwoord in dit hoofdstuk: Ten tijde dat de Heer de engel opdraagt hen (de 144.000) te verzegelen, worden zij door de boodschap in de wereld of in de kerk gevonden? Op welk tijdstip worden zij verzegeld? Waarom zijn zij “maagden”? Waarom is er “geen leugen” in hun mond? Zijn zij slechts mannen of zijn zij van beide geslachten? Waarom worden zij “dienstknechten van God” genoemd? Waarom zijn zij Israël? {SR2: 163.1}

Wij halen de geschriften van de “Geest der Profetie” aan: “Dit was de tijd van Jakobs benauwdheid. Toen riepen alle heiligen in zielsangst uit, en werden bevrijd door de stem van God. De honderderd vier en veertig duizend triompfeerden. Hun gezichten werden verlicht doorde heerlijkheid Gods.” — “Live Sketdches,” p. 117. Merk op dat de 144.000 in getal, waren vertegenwoordigd in “de tijd van Jakobs benauwdheid.” Overeenkomstig de volgende aanhaling, begint die tijd der benauwdheid direct na de afsluiting van de genadetijd: “Wanneer Christus Zijn werk als Middelaar ten behoeve van de mens beëindigd heeft, dan zal de tijd der benauwdheid beginnen.” — “Patriarchs and Prophets,” p. 201. Die tijd der benauwdheid is voordat één der ontslapen heiligen is opgewekt, daarom zijn de 144.000 géén opgewek­ten uit de doden, maar zij zijn levende heiligen die nooit de dood hebben gesmaakt en zij zullen worden veranderd bij de tweede komst van Christus. {SR2: 163.2}

De 144.000 Verzegeld Terwijl Zij in de Kerk Zijn.

Om dit duidelijk te maken moeten wij de grote verzoendag, in type, aanhalen. Die opmerkelijke dag in het ceremonieelstelsel was een dag van reiniging, oordeel, en bedekking. De opdracht werd gegeven dat iedere Israëliet in de zevende maand en op de tiende dag van de maand (de dag van verzoening of de grote verzoendag), zelfonderzoek moest plegen, zijn zonde moest belijden, en een offer moest brengen. Wie geen gehoor gaf aan de goddelijke oproep werd afgesneden (uitgeroeid) temidden van Gods volk. Vandaar, dat het een dag van oordeel en reiniging van het kamp van Israël was. Terwijl de zondaar omkwam, werden zij die godvrezend waren gespaard. Dit levende voorbeeld werd gegeven ten voordele van ons in de tegenwoordi­ge tijd, over wie de anti-typische dag van verzoening [of grote verzoendag] is gekomen. Dit toonbeeld in de aardse tabernakel is bedoeld om het werk in het hemelse heiligdom aan te tonen. {SR2: 163.3}

163

Toen het oordeel een aanvang nam en 1844, zoals voorheen reeds is uitgelegd, begon het onderzoek met de doden, en wanneer dat gedeelte van het werk is voltooid, dan begint het oordeel der levenden. Terwijl het onderzoek ten aanzien van de vergadering der doden aan de gang is, kan er geen scheiding zijn onder de vergadering der levenden. Maar wanneer onze Hogepriester zal beginnen met het oordeel der levenden, moet er een boodschap van tegenwoordige waarheid zijn — het blazen [inluiden of doen weerklinken] van de bazuin — bij een ieder eropaandringend beslag te leggen op het Lam Gods (Christus) slechts door Wie men, in zinnebeeld, tot het heiligdom komt, zijn zonde belijdt en zijn leven veilig stelt. Tenzij de afsluiting van het oordeel der doden de aanvang van het oordeel der leven­den aan ons wordt bekend gemaakt, zouden wij géén tegenwoordige waarheid hebben terwijl het oordeel der levenden aan de gang is. Een dergelijk oordeel zou noch legaal, noch rechtvaardig zijn. Hij, die geen gehoor geeft aan de hemelse oproepen, zal achtergelaten worden zonder het zegel of de bedekking Gods, en zal daarom moeten worden afgesneden temidden van Zijn volk, zoals het werd voorafgeschaduwd door de diensten op de zinne­beeldige dag van verzoening. {SR2: 164.1}

De apostel zegt: “Want het is nu de tijd, dat het oordeel moet beginnen bij het huis van God.” (1Petrus 4:17, K.J.V.) Het feit dat alleen tot de kerk der “Zevende-dags Adventisten” juist een dergelijke boodschap is gekomen als de boodschap die genoemd is, aan hen aangeboden in “The Shepherd’s Rod,” vol. 1 (“De Herdersstaf,” deel 1), is een aanvullend bewijs dat deze bijzondere kerk het huis van God is. Deze tijd van het oordeel wordt ook de “tijd van de oogst” genoemd. “Laat beiden samen opgroeien tot de oogst,” zegt Christus, “en in de oogsttijd zal Ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar breng het koren bijeen in mijn schuur.” (Matt. 13:30.) De woorden van de Meester zijn volledig in overeenstemming met de grote verzoendag in type, hetgeen voorzegt dat het een dag is van het scheiden van het onkruid van de tarwe, of het afsnijden van de onboetvaardige zondaars temidden van Gods volk (de reiniging van de kerk). Vandaar dat de oogst begint met het afsluitingswerk voor de kerk. Christus zei: “Laat ze beiden opgroeien tot de oogst.” In Openbaring 14:4, sprekend van de 144.000 lezen wij: “Deze zijn de eerste­lingen [of eerste vruchten] voor God en voor het Lam.” Daarom is het duidelijk dat bij de reiniging of scheiding van het onkruid van de tarwe in de kerk van God, er 144.000 zullen zijn die hun zonden hebben beleden; en op die manier zijn zij wit gemaakt en gereinigd door het kostbare bloed van Christus, want zij zijn “de eerstelingen.” Dit wordt ook bewezen door de “Geest der profetie,” want wij lezen: “Deze verzegeling van de dienstknech­ten Gods is dezelfde die in visioen getoond werd aan Ezechiël.” — “Testimo­nies to Ministers,” p. 445. Wij citeren uit “Testimonies to the Church,” vol.3, p. 266: “Het ware volk van God, dat de geest van het werk van de Heer en de redding van zielen ter harte neemt, zal altijd de zonde in haar

164

ware, zondig­heid beschouwen. Zij zullen altijd aan de kant van een getrouwe en oprech­te afhandeling van zonden gevonden worden die het volk van God licht begaat. In het bijzonder bij het afsluitingswerk voor de kerk, in de verzegelings­tijd van de 144.000.” {SR2: 164.2}

Wederom, op pagina 267: “Let goed op dit punt: Zij die het zuivere merkteken van waarheid ontvangen , in hetn gewrocht door de dracht van de Heilige Geest, voorgesteld door de man in linnen gekleed, zijn degenen die ‘zuchten en kermen over alle gruwelen die gepleegd worden’ in de kerk. (…) Lees het negende hoofdstuk van Ezechiël. Maar de algemene slachting van al degenen die niet aldus het groot verschil zien tussen zonde en gerechtig­heid, en die niet voelen als degenen voelen die in de raad van God staan en het merkteken ontvangen, wordt beschreven in de opdracht aan de vijf mannen met slachtwapens (of verdelgings wapens): Trekt achter hem aan door de stad en slaat neer. Ontziet niet en hebt geen medelijden; grijsaards, jongelingen en jonge meisjes, kleine kinderen en vrouwen, moet gij doden en verdelgen; maar niemand die het teken draagt, moogt gij aanraken; bij Mijn heiligdom moet gij beginnen.'” {SR2: 165.1}

De definitie van “algemeen” is: “veelomvattend of groots opgezet, maar niet *universeel” {*wereldwijd}. Daarom, betekent het niet de vernietiging van de wereld bij de verschijning vn de Heer, maar het verwijst naar de goddelozen in de kerk. Deze slachting is letterlijk; het zal Gods volk schei­den en bevrijden van zonde en zondaren, anders zou het aanbrengen van het merkteken geen waarde hebben. Hetzelfde onderwerp wordt naar voren gebracht in “Testimonies for the Church,” Vol. 5, p. 211: “Hier zien wij de kerk — Het heiligdom van de Heer — de eerste was, die de gesel van Gods toorn zou moeten gevoelen.” De toorn van God kan niet en is nooit geeste­lijk geweest. Wij worden er weer aan herinnerd, dat de 144.000 het over­blijfsel zijn: “Nu zijn inderdaad het overblijfsel ‘mannen [of mensen] die ten wonderteken dienen’ (…) [Zach. 3:8] “Te dien dage zal dat wat de HERE doet uitspruiten tot sieraad en heerlijkheid zijn, en de vrucht des lands tot glorie en luister voor de ontkomenen van Israël. En het zal geschieden dat wie overgebleven in Sion, overgelaten in Jeruzalem, heilig genoemd zal worden, een ieder die ten leven overgebleven is in Jeruzalem.’ [Jes. 4:2, 3, K.J.V.]” — Idem., p. 479. Aldus zijn de 144.000 diegenen die verzegeld zijn in het oordeel voor de kerk, en met hen begon het oordeel der levenden. Daarom zijn zij de eerste vruchten. {SR2: 165.2}

Wanneer dit getal verzegeld is, zal de genadetijd voor de kerk gesloten zijn, en zal het oordeel voor hen die in de wereld zijn beginnen. Zoals het “onkruid” vergaan ten tijde dat de genadetijd voor de kerk afsluit, zo zullen ook de zondaren bij het afsluiten van het oordeel voor de wereld aan hun einde komen. De een is het type van de ander. Van de 144.000 wordt gezegd: “Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagden.” (Openb. 14:4, K.J.V.) De “vrouwen” die in dit Schriftgedeelte genoemd worden zijn symbolen van onreine

165

kerken. Deze “vrouwen” worden in Openbaring 17 onder de aandacht gebracht, onder het symbool van de vrouw, zittend op het scharlakenrood beest. Wij citeren vers 5: “En op haar voorhoofd was een naam geschreven, een geheimenis: Het grote Babylon, de moeder der hoeren en van de gruwelen der aarde.” Deze moeder en haar dochters zijn de “vrouwen” waarmee de 144.000 niet zijn bevlekt, want de verzegelende boodschap vond hen in de kerk. Aldus in de kerk van God aanwezig wanneer zij worden verzegeld, zijn zij “maagden” — “niet bevlekt met vrouwen” (met gevallen kerken). {SR2: 165.3}

De Dienstknechten Gods in de Tijd van de Oogst.

In Openbaring 7:3, worden de 144.000 genoemd: “De dienstknechten van onze God.” Als zij dienstknechten zijn, dan moeten zij diensten te vervullen hebben. Zij worden weer naar voren gebracht door de profeet Jesaja in verband met de reininging van de kerk en de vernietiging van de goddelozen: “En Ik zal onder hen een teken doen, en Ik zal uit hen de ontkomenen (de 144.000) zenden naar de volken, (…) En zij zullen al uw broeders brengen uit alle volken, (…) in rein vaatwerk naar het huis des HEREN brengen” — de kerk. (Jes. 66:19, 20.) “En de vrucht der aarde zal tot glorie en luister zijn voor de ontkomenen van Israël.” (Jes. 4:2, K.J.V.) Daarom, worden de 144.000 “dienstknechten” genoemd. (Voor verdere studie van Jes. 66, zie “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, pp. 165-172.) {SR2: 166.1}

Van dit bijzondere gezelschap wordt ook gezegd: “En in hun mond werd geen leugen gevonden.” (Openb. 14:5, K.J.V.) Dit Schriftgedeelte maakt duidelijk, dat het evangelie dat zij verkondigen in elk opzicht het ware Woord van God is. Daarom, kan de boodschap die zij aan de wereld presen­teren niet in twijfel worden getrokken wat haar zuiverheid betreft. Nadat hij gesproken had van de verzegeling van de 144.000, zegt de profeet van Patmos: “Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen.” (Openb. 7:9.) Vandaar, dat deze grote scharen verzameld wordt uit alle natiën, na het afsluitingswerk voor de kerk, en in de tijd van de grote oogst. De palmtakken in hun handen symboliseren overwinning over het beest en zijn beeld, over de dood en het graf. Één van de oudsten voor de troon zei van hen: “Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking” (de tijd van Jakobs benauwdheid). (Vers 14.) De dienstknecht Gods getuigt met de volgende bewoording: ” ‘En de hemel week terug als een boekrol, die wordt opgerold, en alle berg en eiland werd van zijn plaats gerukt. En de koningen der aarde, en de groten, en de rijken, en oversten over duizend, en de machtigen, en iedere slaaf, en iedere vrije, verborgen zich in de holen en rotsen de

166

bergen; en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: valt op ons en verberg ons voor het aangezicht van Hem, Die gezeten is op de troon, en voor de toorn van het Lam; want de grote dag van Zijn toorn is gekomen; en wie zal in staat zijn om stand te houden?’ (Openb. 6:14-17, K.J.V.) {SR2: 166.2}

” ‘Daarna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kan, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen. En zij riepen met luider stem en zeiden: De zaligheid [of verlossing] is van onze God, Die op de troon gezeten is, en van het Lam! (…) Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed van het Lam’ (…) Openb. 7:9, 10. 14. {SR2: 167.1}

“In dit Schriftgedeelte worden twee partijen naar voren gebracht. De ene partij liet zich misleiden, en stelde zich op aan de kant van hen met wie de HERE Strijd voert.” — “Testimonies for the Church,” Vol. 9, pp. 267, 268. Zoals de Geest der Profetie deze twee gezelschappen uitbeeld (zij, die tot de bergen roepen, en zij met de palmtakken) beiden leven in een tijd van grote benauwdheid en de toorn Gods, is het duidelijk dat de grote schare met de palmtakken in hun handen levende heiligen zijn, gewonnen door het evangelie in de tijd van de oogst door het werk van de 144.000. {SR2: 167.2}

Zijn de 144.000 van Beide Geslachten?

De opdracht om zodanig het merkteken te plaatsen op dit gezelschap zodat zij niet vallen onder de vernietigingswapens van de vijf mannen, luid als volgt: “En de HERE zeide tot hem: “Trek midden door de stad, midden door Jeruzalem, en maak een teken op de voorhoofden der mannen die zuchten en kermen [uitroepen of wéklagen] over de gruwelen die daar bedreven worden.” (Ezechiël 9:4.) Omdat het Woord zegt: “Plaats een merkteken op de voorhoofden der mannen.” (KJV) hebben sommigen daarom het standpunt ingenomen dat het hele gezelschap alleen uit mannen bestaat. De tweede reden die wordt gegeven voor deze dwaling, is dat zij koningen en priesters zullen zijn en dat zij daarom mannen moeten zijn. Het idee van deze gedachten kan niet worden ondersteund door andere gedeelten van de schrift. Wij zijn dus genoodzaakt om dieper in tegaan op het onder­werp. {SR2: 167.3}

Terwijl ezechiël hen “mannen” noemt, zegt Johannes dat zij “maagden” zijn. (Openb. 14:4.) Als wij nu het standpunt innemen dat Ezechiël alleen mannen bedoelt, dan kunnen wij ook zeggen dat Johannes alleen vrouwen bedoelt. zou het mogelijk kunnen zijn dat de ene schrijver de ander tegen­spreekt? Inderdaad niet. Door de volgende Schriftgedeelten concluderen wij dat de 144.000 uit beide geslachten bestaan: “Deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, dat alle mensen door hem geloven zouden.” (Joh. 1:7.) “Alle mensen,” moet zowel mannen als vrouwen inbegrijpen, anders zouden alleen mannen behouden worden. “En als Ik van

167

de aarde verhoogd ben, zal Ik alle mensen tot Mij trekken.” (Joh. 12:32.) Als het woord alle mensen in deze tekst niet beide geslachten inhoudt, dan zijn de vrouwen verloren. “God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan alle mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen,” (Hand. 17:30.) Wederom, als “alle mensen” niet zowel mannen als vrouwen insluit, dan worden vrouwen niet opgedragen zich te bekeren. Het is duidelijk dat het zelfstandig naamwoord, mensen, [Engels, “man”] een gemeenschappelij­ke Bijbelse term voor zowel mannen als vrouwen is. Hetzelfde is waar bij de schepping, want, God schiep de mannin en de man. Daarom is zij een mannin. Wederom lezen wij in Galaten 3:28: “Er is geen sprake van manne­lijk of vrouwelijk: want gij zijt allen één in Christus Jezus.” (KJV.) {SR2: 167.4}

Aangezien er in Christus geen verschil is in geslacht, zien wij dat zowel vrouwen als mannen koningen en priesters kunnen zijn. dezelfde gedacht kan naar voren worden gebracht door de ervaring van de Joodse natie: “en Debora, een profetes, de vrouw van Lapido, zij richtte Israël in die tijd (…) en de kinderen Israëls kwamen tot haar voor rechtspraak.” (richteren 4:4, 5, KJV.) deze vrouw beklede de positie van een man, zij was een rechter [of richteres] van Gods volk, hetgeen gelijk staat aan een koning. Zij stond niet slechts gelijk aan een koning, maar zij was ook een profetes. wederom lezen wij in Lukas 2:36, 37: “Ook was daar Anna, een profetes, de dochter van Fánuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, en nu zij weduwe, ongeveer vieren­tachtig jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag.” Ook de vrouw van Sallum die een profetes was, onderwees Israël en leidde het bestuur [of college]. Zie 2 Koningen 22:14-16.) Filippus de evangelist had vier dochters die ook profe­teerden. (Hand. 21:8, 9.) {SR2: 168.1}

Van de verklaring van Paulus in 1 Timóteüs 2:12: “Ik sta niet toe dat een vrouw onderricht geeft of gezag over de man heeft, maar dat zij zich rustig houdt,” zult u opmerken dat hier bedoeld wordt, dat de vrouw aan de man onderworpen zal zijn zoals God het bepaald heeft, en niet dat haar verboden wordt het ambt van leraar te bekleden. Wederom citeren wij: “Laat uw vrouwen zich rustig houden in de gemeente, want het is hun niet toegestaan om te spreken; maar zij worden opgedragen onder het gezag te staan, zoals ook de wet zegt.” (1 Kor. 14:34, KJV.) Leest u het hoofdstuk eens door en u zult zien, dat het de wens van Paulus is om orde te vestigen in de gemeen­ten, want er was grote verwarring onver het spreken in onbekende [of vreemde] tongen. Daarom, om de verwarring een halt toe te roepen, zei hij: “Laat uw vrouwen zwijgen [of zich rustig houden] in de gemeenten.” Hij verbiedt hen niet om te spreken als zij een taak te vervullen hebben. Als er in deze tijd gehoor werd gegeven aan deze les, dan zou er een grote kans op verbetering zijn in Gods huis. {SR2: 168.2}

In den beginne schiep God zowel de man als de vrouw gelijk, als koning en koniningin. “En God zegende hen, en God zeide

168

tot hen: Weest vrucht­baar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt.” (Gen. 1:28.) Merk op dat de heerschappij aan hen beiden werd gegeven. Alhoewel, nadat zij gezondigd hadden kwam er een verandering hierin: “Tot de vrouw zei Hij: (…) naar uw man zal uw begeerte uitgaan, en hij zal over u heersen.” (Gen. 3:16.) Dus nadat de vrouw zondigde viel zij onder de heerschappij van de man. Maar hetgeen Eva verloor door misleiding, zal worden hersteld door verlossing. Aldus zal de gelijkheid van beiden worden hersteld als koningen en koninginen. Daarom, “is er geen sprake van mannelijk of vrouwelijk in Christus Jezus.” Christus Zelf bevestigt de gedachte door de volgende uitspraak: “Want wanneer zij uit de doden opstaan, huwen zij niet, en worden zij niet ten huwelijk genomen, maar zij zijn als de engelen in de hemel.” (Mark. 12:25.) {SR2: 168.3}

Aldus is het zelfstandig naamwoord “mannen” gebruikt door Ezechiël, en het zelfstandig naamwoord “maagden” gebezigd door Johannes, een collec­tie­ve term van de Bijbel die beiden [mannen en vrouwen] bevat. Voorts is zo dat de kerk tegenwoordig [in 1930 dus] iets meer dan 300.000 leden telt. Slechts ongeveer een derde deel van hen zijn mannen. Als elke man verze­geld was en gerekend werd tot een van de 144.000, zouden wij nog te weinig hebben om het totaal te bereiken. Wederom merken wij op dat ten tijde van het Pascha in Egypte het bloed aan de deurpost een type van het merkteken of verzegelen was. (“The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, pp. 96-98.) {SR2: 169.1}

Waar het bloed in die nacht aan de deurpost was aangebracht, kwam de eerstgeborene, als deze nu mannelijk of vrouwelijk was, niet om. Zo is het nu ook het geval, zij die het zegel ontvangen, het bloed op de deurpost (het voorhoofd) hebben aangebracht, en zoals de eerstgeborenen van beide klassen, zij die sterven en zij die niet sterven, een type waren van de tegen­woordige priesterorde (de predikanten), zo ligt het dus voor de hand, dat het type vooruitwijst naar een groep predikers in het anti-type die bestaat uit beide geslachten — de eerstgeborenen die stierven stellen de klasse voor die zal vallen onder de vernietigingswapens van de vijf mannen; en de eerstgebo­re­nen die aan de dood ontsnapt waren, stellen de klasse voor die het merkte­ken zullen ontvangen van de man met de schrijfvers-inktkoker en uit de dood overgegaan in het leven. aldus zijn de eerstgeborenen die leefden en door de Rode Zee heengingen een type van de 144.000. De eerste vruch­ten van de oogst, zijn de dienstknechten Gods in de tijd van de “luide roep” van de Derde-engel Boodschap. {SR2: 169.2}

Na de reiniging van de kerk en de verzegeling van de dienstknechten Gods, zal dan de boodschap van Openbaring 18 haar hoogtepunt bereiken in een “luide roep”: “Komt uit haar, Mijn volk, opdat gij geen deel hebt aan haar zonden, en opdat gij niet ontvangt van haar plagen.” (vers 4.) Als de heiligen de stem horen van de goede Herder in de evangelieboodschap, zonderen zij zichzelf af van de wereld en voegen zich bij de 144.000. Wan­neer dit ziftingsproces in de gevallen kerken aan de gang is, verzegeld de man met de

169

schrijvers-inktkoker hen, die eruitkomen. Wanneer al de heiligen uit Babylon in de kerk zullen zijn gekomen, dan zal het werk van de man met de schrijvers-inktkoker ophouden en zal de genadetijd afgesloten zijn. (Zie “Early Writings,” 279 / “Eerste Geschriften,” blz. 334.) Daarom, zullen de activiteiten van de vijf mannen met de vernietigingswapens worden voortge­zet en zal hun werk ophouden wanneer Christus komt om Zijn heiligen te halen. Want zij zijn het, die belast zijn met de vonnisvoltrek­king van de stad — de kerk. (Zie Ezech. 9:1; “The Great Controversy,” p. 656 / “De Grote Strijd,” blz. 606.) Dan zal de tegenwoordige wereld aan haar einde komen en zal het woeste millennium aanvangen. In die tijd zullen de heiligen de goddelozen oordelen. {SR2: 169.3}

De 144.000 worden Israël genoemd, omdat hun vroegere ervaring een duplicatie is van het vroegere Israël toen zij uit Egypte vertrokken om het beloofde land in bezit te nemen. Het vroegere Egypte is een symbool van de wereld. De Egyptische slavernij is een symbool van de slavernij van zonde. De exodus [= uittocht] is een type van de kerk die zich afscheidt van de zonde en van zondaren. De vernietiging van de eerstgeborenen in Egypte en de verdrinking in de Rode Zee, stellen de vernietiging voor van de goddelo­zen bij de scheiding van de heiligen. De woestijn is een symbool van de kerk die gescheiden is van de wereld. De vernietiging van de ongehoorzamen in de woestijn, is een illustratie van het schoonhouden van de kerk nadat zij gereinigd is. Het inbezitnemen van het beloofde land is een type van Israël (de heiligen) die de wereld in bezit neemt. De oorlog tegen de heidenen in het beloofde land stelt de vernietiging van de heidenen in de wereld voor. Wij gaan weer over dezelfde weg, en zo doende, moeten wij de fouten vermijden die wij in de vorige ervaring hebben gemaakt. {SR2: 170.1}

AAN HET EINDE VAN DE GENADE­TIJD, HOUDT HET GRAF OP TE BE­STAAN.

(OPENBARING 14 EN 15.)

Hoofstuk 14:1: “En ik zag en zie, het Lam stond op de berg Sion, en met Hem 144.000, op wier voorhoofden Zijn naam en de naam Zijns Vaders geschreven stonden.” Het “Lam” stelt Christus voor, hetgeen de positie voorstelt die Hij inneemt, voordat de genadetijd afsluit, terwijl Hij nog bemiddelt voor Zijn volk. Daarom staat het specifiek getal van de heiligen met Hem op aarde terwijl Hij Zich nog in het heilige der heiligen [of Allerheiligste plaats] bevindt. De berg Sion in het oude Jeruzalem was een oude plek van die stad, en de plaats van de koninklijke residentie [= woonplaats] van David en zijn opvolgers. Daarom, moeten wij vanuit dat gezichtspunt de betekenis presenteren van het “Lam” dat stond op de berg Sion. Door de volgende Schriftgedeelten wordt ons verteld dat de Heer een belofte had gedaan dat he huis van David (de Berg Sion) voor eeuwig een licht zou zijn voor hem en zijn zonen voor eeuwig. “Maar de HERE

170

wilde het huis van David niet verdelgen, terwille van het verbond dat Hij met David gesloten had, en omdat Hij gezegd had, dat Hij hem en zijn zonen altijd een licht zou geven.” (2 Kron. 21:7, KJV.) De belofte was niet aan de berg Sion (het huis van David) in het oude Jeruzalem, want het voortbest­aan van de Joodse natie was voorwaardelijk. {SR2: 170.2}

“Nu werd aan Abraham de belofte gedaan en aan zijn zaad. Hij zegt niet: aan zijn zaden, in het meervoud, maar in enkelvoud: en aan uw zaad, dat wil zeggen: aan Christus.” — “de Zoon van David.” (Gal. 3:16.) Daarom is de berg Sion, zoals vermeld in Openbaring 14:1, de verheven koninklijke plaats in het hemelse Jeruzalem, zoals David het zelf zegt: “Want daar staan de tronen van het oordeel, de tronen van het huis van David.” (Psalm 122:5, KJV.) David blikte vooruit naar de tijd wanneer het oordeel in de hemel zou aanvangen: “Te dien dage zal er een bron ontsloten zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem ter ontzondiging en reiniging.” (Zach. 13:1.) {SR2: 171.1}

Daarom is Johannes’ visioen van de 144.000 zoals zij op de berg Sion stonden met het Lam, een gebeurtenis, nádat dit bijzondere gezelschap van heiligen verzegeld was, en ergens vóór de afsluiting van de genadetijd. De verzegeling van de 144.000 is bij de afsluiting van de het oordeel der doden, en aan het begin van het oordeel der levenden. Daarom hebben zij een grote taak te verrichten op aarde in verband met het oordeel. Hun dienst werd getypeerd door het oude Israël, toen zij gedrongen werden het beloofde land in bezit te nemen. De profeet Zacharia heeft de tijd juist beschreven: “Te dien dage zal de HERE de inwoners van Jeruzalem verdedigen; en wie onder hen zwak is, zal te dien dage zijn als David; en het huis van David zal zijn als God, als de Engel des HEREN voor hun aangezicht. Te dien dagen zal Ik zoeken te verdelgen alle volken die tegen Jeruzalem [de kerk] oprukken. En Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en smeekbeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Die zij doorstoken hebben, [omdat Hij voor hun zonden stierf] En zullen over Hem rouwklagen, als de rouwklacht over een enig kind, ja, zij zullen over Hem bitter leed dragen, als het leed over een eerstgeborene.” (Zach. 12:8-11, KJV.) Wat een bijzondere ervaring zal het zijn, wanneer wij de liefe van God en de prijs betaald voor onze verlossing ten volle zullen bevatten. {SR2: 171.2}

De profeet Micha noemt de 144.000 het “overblijfsel van Jakob.” (Zie “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, p. 102.) “En zij zullen het land Assyrië [of Assur] verwoesten met het zwaard, en het land van Nimrod in zijn poorten. Zo zal Hij ons bevrijden van Assyrië, wanneer hij in ons land komt en wanneer hij ons gebied betreedt. En het overblijfsel van Jakob zal temidden van vele volkeren zijn als dauw van de HERE, als regenstromen op het gras, dat niet wacht op de mens, noch wacht op de

171

zonen der mensen. En het overblijfsel van Jakob zal onder de heidenen zijn, temidden van vele volke­ren als een leeuw onder de dieren des wouds, als een jonge leeuw onder de schaapskudden, die, wanneer hij er binnendringt, neerslaat en verscheurt, zonder dat iemand redt. Uw handen zullen verheven zijn boven uw tegen­standers, en al uw vijanden zullen worden afgesneden (…) en Ik zal in toorn en in gramschap wraak oefenen over de heidenen die geen gehoor gegeven hebben.” (Micha 5:6-9, 15, KJV. / Ned., de verzen 5-8, 14.) {SR2: 171.3}

“Het erfdeel van Jakob is niet als hun; want Hij is de Formeerder van alle dingen; en Israël is de staf Zijner erfenis; HERE der heerscharen is Zijn naam! Gij zijt Mijn strijdbijl en Mijn strijdwapen [de 144.000]; want met u zal Ik de natiën verbrijzelen, en met u zal Ik ook verbrijzelen man en vrouw; en met u zal Ik verbrijzelen grijsaard en knaap; en met u zal Ik verbrijzelen jonge man en jonge vrouw; ook zal Ik met verbrijzelen herder en kudde; en met u zal Ik verbrijzelen landbouwer en gespan, en met u zal Ik verbrijzelen landvoogden en stadhouders.” (Jer. 51:19-23, KJV.) Daarom, “staan” bij de vervulling van Johannes’ profetie, 144.000 “op de berg Sion,” niet lijfelijk, maar in de zin van de positie die zij bekleden. Op dezelfde manier als de vijf maagden die met Hem naar de bruiloft gaan. (Zie “The Great Controversy,” p. 427/ “De Grote Strijd,” blz. …) Zoals het oude Israël een verschrikking was voor de heidenen in het beloofde land, zo zal ook nu het tegewoordige Israël Gods een verschrikking zijn voor de zondaren in de wereld, en zoals het oude Israël moest strijden met het zwaard om het land in bezit te nemen, zo moet ook het Israël dat nu is, strijden met het “zwaard des Geestes” om de wereld in bezit te nemen (het beloofde land). {SR2: 172.1}

“En ik hoorde een stem uit de hemel, als een stem van vele wateren, en als de stem van grote donderslagen; en ik hoorde de stem van harpenieren spelen op hun harpen; en zij zongen als het ware een nieuw gezang voor de troon, en voor de vier dieren, en de oudsten; en niemand kon het gezang leren dan de 144.000, die verlost waren van de aarde.” (Openb. 14:2, 3, KJV.) {SR2: 172.2}

Het lied werd in de hemel gezongen door hemelse wezens voor de troon, en voor de dieren, en de oudsten. Het is daarom duidelijk dat het oordeel aan de gang was. (Verdere uitleg volgt.) Merk op, dat de 144.000 niet zongen, maar dat zij slechts het “gezang” konden leren zoals het in de hemel gezongen werd. Dat wil zeggen, dat alleen zij de hemelse waarheid en hun positie konden verstaan in die bijzondere tijd in verband met de bood­schap die zij moeten uitdragen. {SR2: 172.3}

“En ik hoorde een stem uit de hemel tot mij zeggen: Schrijf,

172

gezegend zijn de doden die in de HERE sterven van nu aan; ja, zegt de Geest, dat zij mogen rusten van hun arbeid; en hun werken volgen hun na.” (Openb. 14:13, KJV.) “Die van nu aan sterven,” dat wil zeggen, vanaf de aanvang van de “luide roep.” Aldus verklaart het woord dat sommigen der heiligen in het graf zullen worden gelegd gedurende de tijd van de oogst (de luide roep). Wij citeren uit “Counsels on Health,” p. 375: “Velen zullen worden te ruste gelegd voordat het vurige oordeel van de tijd der benauwdheid over de wereld komt.” {SR2: 172.4}

Terwijl sommigen van de heiligen te ruste zullen worden gelegd in de tijd van de “luide roep,” wordt het duidelijk gemaakt door Openbaring 15:1, 2, dat allen die leven nadat de genadetijd is afgesloten en voordat het uitgieten der laatste plagen aanvangt, zullen worden veranderd zonder de dood te smaken: “En ik zag een andere teken in de hemel, groot, en wonderbaar, zeven engelen hebbende de zeven laatste plagen; want in hen is de toorn Gods vervuld. En ik zag als het ware een zee van glas met vuur vermengd; en zij die de overwinning over het beest hadden, en over zijn merkteken, en over het getal van zijn naam, staande aan de glazen zee, hebbende de harpen Gods.” De “zee van glas” is een symbool van eeuwig leven. (uitgelegd in een ander hoofdstuk.) In zovere allen die de overwin­ning behaald hebben aan de zee staan, toont het aan, dat zij overge­gaan zijn uit de dood in het leven, en hun bestemming is nu “God, het nieuwe Jeruzalem.” {SR2: 173.1}

Openb. 15:5-8: “En daarna zag ik, en de tempel van de tent der getuige­nis in de hemel ging open; en de zeven engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit de tempel, bekleed met rein en blinkend linnen en de borst omgord met een gouden gordel. en één van de vier dieren gaf aan de zeven engelen zeven gouden schalen, vol van de gramschap van God, Die leeft tot in alle eeuwigheden. En de tempel werd vervuld met rook vanwege de heerlijkheid Gods en vanwege Zijn kracht; en niemand kon de tempel binnengaan, voordat de zeven plagen der zeven engelen voleidigd waren.” Nadat het onderzoek is beëindigd en iedere zaak is beslist, zal de tempel der getuigenis geopend zijn, op dezelfde wijze als toen de tempel in type geo­pend werd aan het einde van het offersysteem, en het voorhangsel dat de twee afdeling scheidde “in tweeën scheurde, van boven tot beneden.” (Zie Matt. 27:51.) {SR2: 173.2}

De deur die geopend is na de afsluiting van de genadetijd is de toegang tot de heilige plaats (of het heilige) die gesloten werd in 1844. Na de afsluiting van de genadetijd zal de tempel gevuld zijn met de kracht en de heerlijkheid van God, zodat niemand in staat zal zijn het te betreden tot nadat de zeven plagen vervuld zijn. Dit toont aan, dat geheel Gods volk aan de glazen zee (het eeuwig leven) stond en dat toen de genadetijd geëindigd was. Dus wanneer Jezus het heilige der heiligen verlaat, zullen Gods dienstknechten geen rouwredevoeringen te verkondigen en geen evangelie­boodschappen voor zondaren hebben. {SR2: 173.3}

173

HET VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK VAN MATTHEÜS, EN DE TEKENEN VAN CHRISTUS’ KOMST.

“En toen Hij opde Olijfberg gezeten was, kwamen Zijn discipelen alleen tot Hem en zeiden: ‘Zeg ons, wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van Uw komst en de voleinding der wereld?’ En Jezus antwoordde en zeide tot hen: ‘Ziet toe dat niemand u verleide! Want velen zullen komen onder Mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullenvelen verlei­den. Ook zult gij horen van oorlogen en geruchten van oorlogen. Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet gescheiden, maar het einde is het nog niet. Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen konink­rijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn. Doch dat alles is het begin der weeën. Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en u doden, en gij zult door alle volken gehaat worden om Mijns naams wil. En dan zullen velen ten val komen en zij zullen elkander overleveren en elkander haten. En vele valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden. En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen. Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld verkondigd worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn.'” (Matt. 24:3-14.) {SR2: 174.1}

De directe vraag aan Christus voorgelegd en Zijn antwoord betreffende de zekerheid van Zijn tweede komst, en het einde van de tegenwoordige werelld, is te duidelijk en van zelfuitleg voorzien om ruimte over te laten voor twijfel. Hij zei niet dat heteinde van de tegenwoordige zondige wereld niet zou komen, maar Hij bevestigde duidelijk dat het zal komen. Ook zei Hij, dat voordat het einde zal komen: “Dit evangelie van het Koninkrijk [de tekenen van Zijn tweede komst zoals voorzegd in dit hoofdstuk] zal gepre­dikt worden in de gehele wereld tot een getuigenis voor alle volken [niet dat alle volken bekeerd zullen worden, maar tot een getuigenis] en dan zal het einde gekomen zijn.” Zij, die het tegenovergestelde leren dan deze duidelij­ke verklaring van de de Meester, zijn degenen van wie Hij zegt: “Vele valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden.” Voorts zegt de Heer: “Want gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn.” {SR2: 174.2}

Terwijl sommige van deze valse profeten Zijn komst volledig ontkennen, durven anderen te zeggen: “Hij is reeds gekomen.” Weer anderen beweren dat niemand Hem zal zien wanneer Hij komt, maar, dat Hij Zijn koninkrijk op

174

aarde zal oprichten, en dat deze wereld nooit aan haar einde zal komen, enz. Wij stellen de vraag: Vertelt Christus een onwaar verhaal, of vervul­len deze valse profeten Zijn voorzegging door te trachten de heiligen te misleiden inzake Zijn komst, en om hun geloof in de woorden van de Meester omver te werpen, om hun aldus te beroven van de kroon des levens? Als deze niet de misleiders zijn van wie Hij spreekt, wie zijn het dan? {SR2: 174.3}

Indien deze werkers van ongerechtigheid Zijn duidelijke woorden durven tegen te spreken zoals in dit geval, kan er dan niet verwacht worden dat zij zullen pogen de gehele waarheid van de Bijbel omver te werpen? {SR2: 175.1}

Wanneer Christus zal komen “gelijk de bliksem komt van het oosten, en licht tot het westen,” zullen dezse valse profeten beschaamd staan. Ook de Openbaarder verklaart: “Zie, Hij komt met de wolken; en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem doorstoken hebben; [dat wil zeggen, zij die Hem doorstaken zullen worden opgewekt vóór Zijn komst. Zie Dan. 12:2] en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, Amen.” (Openb. 1:17.) Ja, onze Christus zal komen en wij zullen Hem aanschouwen zoals Hij is, en te dien dage zal gezegd worden: Zie, Deze is onze God; wij hebben op Hem gewacht, en Hij zal ons verlossen; Dit is de HERE, wij hebben op Hem gewacht, wij zullen ons verblijden en verheugen in Zijn verlossing.” (Jes. 25:9, KJV.) {SR2: 175.1}

Hoewel deze valse profeten en zondaren Hem niet willen zien komen, zijn zij daartoe genoodzaakt: “En de koningen der aarde, en de vooraan­staanden, en de rijken, en de hoofdaanvoerders, en de machtigen, en iedere slaaf, en iedere vrije, verborgen zich in de holen en rotsen; en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: ‘Valt op ons en verberg ons voor het aangezicht van Hem, Die gezeten is op de troon, envoor de toorn van het Lam; want de grote dag van Zijn toorn is gekomen; en wie zal in staat zijn om stand te houden?” (Openb. 6:15-17, KJV.) En zó zal het einde komen voor de zonda­ren, maar niet voor Gods volk: “Want de HERE Zelf zal vanuit de hemel neerdalen met een geroep, met de stemvan de aartsengel, en met de bazuin Gods; en de doden in Christus zullen het eerst opstaan; dan zullen wij, levenden, die overbleven, worden opgenomen samen met hen in de wol­ken, om de HERE te ontmoeten in de lucht; en zo zullen wij altijd met de HERE wezen.” (1 Tess. 4:16, 17, KJV.) {SR2: 175.1}

Voor de zondaren zal die dag een vreselijke dag zijn, en voor hen zal Hij komen “als eendief in de nacht,” maar voor hen die Hemverwachten zal dat niet het geval zijn. Want, sprekend van de grote vervolging die Zijn volk overviel tijdens de 1260 jaren van Daniël 7:25, zegt Hij: “Direct na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar glans niet geven, en de sterrenzullen van de hemel vallen, en de machten der hemelen zullen bewogen worden. En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel; en dan zullen alle stammen der aarde treuren, en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken

175

des hemels met macht en grote heerlijkheid. En Hij zal Zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen Zijn uitverkorenen verzame­len uit de vier windstreken, van het ene uistersten des hemels tot het andere.” (Matt. 24:29-31, KJV.) {SR2: 175.4}

Vooruitblikkend op deze generatie, zei de Meester: “En er zullen tekenen zijn aan de zon maan en sterren.” (Luk. 21:25.) Dus, “Onmidde­lijk na de verdrukking” (de grote vervolging) zou de zon verduisterd worden. Op 19e mei, 1780, ging deze profetie in vervulling. De “Grote Strijd” aanha­lend: ” ‘Een van de merkwaardigste verschijnselen — misschien zelfs het geheim­zinnigste in zijn soort (…) is ‘de donkere dag van 19 mei 1780’, waar men tot nu toe geen verklaring voor heeft gevonden: de hemel en de atmosfeer van New England werden opdie dag totaal verduisterd'”. Een ooggetuige in Massachusetts beschrijf de verduistering als volg: {SR2: 176.1}

” ‘s Morgens kwam de zon helder op, maar verdween kort daarna achter de wolken. De wolken werden zwaarder en onheilspellend zwart. Plotseling bliksemde en donderde het. Het begon zachtjes te regenen. Tegen negen uur werden de wolken minder zwaar; ze werden koperkleurig en gaven de aarde, de rotsen, de bomen, de huizen, het water en de mensen een vreemd, luguber voorkomen. Enkele minuten later werd de hemel over de hele breedte bedekt door een zware wolk, behalve een smalle strook aan de horizon. Het was zo donker als op een zomeravond om negen uur (…) {SR2: 176.2}

” ‘De mensen werden doodsbang. Vrouwen stonden aan de deur te kijken naar het lugubere schouwspel.Mannen keerden terug van het werk op het land. De timmerman legde zijn gereedschap neer, de smid verliet zijn smidse en de winkelier kwam van achter zijn toonbank. De scholen werden gesloten en de kinderen renden angstig naar huis. Reizigers zochten onderdak in de dichtsbikgelegen boerderij. ‘Wat krijgen we nou?’, vroeg ieder zich af. Het was alsof een orkaan over het land zou razen of dat de laatste dag was aangebroken. (…) {SR2: 176.3}

” ‘Deze duisternis bedekte een zeer groot gebied. De uiterste grenzen waren Falmouth in het oosten, Connecticut en Albany in het westen, de kust in het zuiden en de verste Amerikaanse nederzettingen in het noorden.’ {SR2: 176.4}

“Na de duisternis van overdag werd de hemel ongeveer twee uur voor het vallen de avond wat lichter en kon de zon doorbreken, hoewel ze nog altijd door de dichte mist werd verduisterd. ‘Na zonsondergang kwamen de wolken weer aandrijven en werd het heel vlug donker’. ‘De duisternis van de nacht was even uitzonderlijk en angstaanjagend als die van overdag. Hoewel het

176

bijna volle maan was, moest men het licht aansteken om iets te zoen. Zag men in de dichtbij of verder gelegen huizen licht branden, dan was het alsof er een Egyptische duisternis heerste, waar de lichtstralen nauwe­lijks door­heen konden dringen’. Een ooggetuige zei nog het volgende: ‘Toen ik dat zag, dacht ik: ‘Als elke lichtbron van het heelal gehuld was in ondoor­dring­bare duisternis of vernietigd was, zou de duisternis op aarde niet dichter geweest zijn.” Hoewel het die nacht om negen uur volle maan was, werden de zware schaduwen des doods helemaal niet verdreven.’ Na midder­nacht verdween de duisternis en toen de maan zichtbaar werd, was ze rood als bloed. {SR2: 176.5}

“19 mei is de geschiedenis ingegaan als ‘de donkere dag’. Sinds de tijd van Mozes is er geen verduistering geweest die zó dicht was, zo’n groot gebied besloeg en zó lang heeft geduurd. De beschrijving van deze gebeurte­nis door ooggetuigen is slechts een echo van de woorden die meer dan vijfentwintig eeuwen vóór hun vervulling door Joël waren opgetekend: ‘De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des HEREN komt.'” {SR2: 177.1}

“In 1933, twee jaar na het begin van Milllers oppenbare verkondiging van de spoedige komst van Christus, verschenen de laatste tekenen die volgens Jezus aan Zijn komst zouden voorafgaan. Jezus had gezegd: ‘De sterren zullen van de hemel vallen’. In de Openbaring verklaarde Johannes toen hij in visioen de gebeurtenissen zag die ‘de dag des HEREN’ aankon­digden: ‘En de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk de vijgeboom zijn wintervij­gen laat vallen, wanneer hij door een harde wind geschud wordt.’ Deze profetie werd op indrukwekkende wijze vervuld door de grote sterrenregen van 13 november 1833, de grootste en de mooiste in de geschei­denis. ‘Het gehele firmament boven de Verenigde Staten was toen urenlang als een reusachtige vuurwerk! Sinds die tijd van de eerste kolonisten is er in dit land geen verschijnsel aan de hemel geweest dat door sommigen met zoveel verbazing en door anderen met zoveel angst en benauwdheid is gevolgd.’ ‘velen herinnerden zich de pracht en schoonheid nog. (…) Het heeft nog nooit zo zwaar geregent als op die dag toen de meteoren naar de aarde vielen. In oost, west, noord en zuid was de sterrenregen even dicht. Kortom, de ganse hemel scheen in beweging. (…) Het verschijnsel dat in professor Sillimans’ Journal wordt beschreven, was overal in Amerika te zien (…) Van twee uur ‘s morgens tot klaarlicht dag waren er aan de hemel, die helemaal onbewolkt was, voortdurend verschietende en verblindend schitte­rend lichtbollen te zien.’ {SR2: 177.2}

” ‘De schoonheid van dit verschijnsel was met geen pen te beschrijven.

177

(…) Wie het niet gezien heeft, kan er zich geen juist beeld van vormen. Het scheen alsof de hele sterrenhemel op één punt bij het zenit was samengeko­men en dan met de snelheid van de bliksem tegelijkertijd naar alle richtin­gen uiteenspatte. Er scheen geen eind aan te komen. Duizenden en nog eens duizenden meteoren volgden elkaar op alsof ze juist voor deze gelegenheid waren geschapen.’ {SR2: 177.3}

“In New York Journal of Commerce van 14 november 1833 verscheen een lang artikel over dit verschijnsel, waarin deze passage voorkomt: ‘Ik denk dat geen enkele natuuronderzoeker of geleerde ooit een gebeurtenis zoalsdie van gistermorgen heeft beschreven of heeft opgetekend. Achttien­honderd jaar geleden heeft een profeet dit alles nauwkeurig voorzegd, als wij tenminste willen toegeven dat met ‘sterren des hemels die op de aarde vallen’ een sterrenregen wordt bedoeld (…) wat volgens mij de enige letter­lijke betekenis is.’ {SR2: 178.1}

“Zo was de laatste teken dat Christus’ komst aankondigde ook versche­nen. Jezus had Zijn discipelen naar aanleiding van deze tekenen gezegd: ‘Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten, dat het nabij is, voor de deur.’ Na deze tekenen zag Johannes de volgende belangrijke gebeurtenis die kort daarna zou voorkomen: ‘En de hemel week terug als een boekrol,’ terwijl de aarde beefde en alle bergen en eilanden van hun plaats werden gerukt, en de goddelozen in radeloze angst wilden vluchten voor het aangezicht van de Zoon des mensen.” (“Great Controversy, pp. 306-308, 333, 334/ “De Grote Strijd”, blz. 287-290, 313.) {SR2: 178.2}

Christus had Zijn volk geboden om uit te zien naar de tekenen van Zijn komst, en zich te verheugen als zij die tekenen van hun komende koning zouden waarneme. “En wanneer deze dingen beginnen te geschieden,” zei Hij, “richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing genaakt. (Luk. 21:28.) Hij wees Zijn volgelingen op de ontluikende bomen van de lente, en zei: “Leert dan van de vijgeboom deze les: Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan, dat de zomer nabij is. Zo moet ook gij, wanneer gij dit alle ziet, weten, dat het nabij is, voor de deur.” (Matt. 24:32, 33.) Terwijl de Verlosser duidelijk de nabijheid van Zijn komst aangetoond heeft aan de generatie die getuige zal zijn van al deze tekenen, heeft Hij ons niet in duisternis gelaten voor wat betreft de tijdsduur tussen de vervulling van deze tekenen en die grote en glorieuze gebeurtenis, want Hij voegt eraan toe: “Dit geslacht [die de tekenen gezien hebben] zal geenszins voorbijgaan, totdat dit alles is vervuld.” (vers 34, KJV.) Aangezien het geslacht waar de Heer over sprak op het punt staat voorbij te gaan en het koninkrijk van eeuwig leven wordt aangekondigd, zal de zoeker naar waarheid zijn kans niet veronachtzamen door zijn gedachten en tijd in beslag te laten nemen door zaken die van minder belang zijn. {SR2: 178.3}

Gericht aan de Z.D.A. Gemeente.

Het evangelie van de komst van Christus in dit geslacht, en de tekenen

178

der tijden zoals vermeld in Mattheüs 24, waren gericht aan de Kerk der Zevende-dags Adventisten vanaf 1844. Geen ander Groep mensen was belast geweest met de boodschap die wordt gebracht in dit hoofdstuk (de tekenen en het einde der wereld), en de dringende noodzaak van haar spoedige verlosssing in deze generatie. Vandaar, dat wat voor lof of veroor­deling ook geschreven is aan de “dienstknecht” in Mattheüs 24, het kan geen betrekking hebben op een ander volk. Voorts is het zo, dat aangezien het overige deel van de christenheid in 1844 gevallen was omdat zij de bood­schappen verwier­pen die tot hen gezonden waren, en God dus geen licht door hen wilde laten schijnen vanaf die tijd, is het duidelijk dat het evangelie van het 24e hoofd­stuk van Mattheüs door geen enkel ander gemeente kon zijn verkondigd. Daarom, is de verklaring betreffende de dienstknecht in het volgende vers alleen van toepassing op het bovengenoemde kerkgenoot­schap. {SR2: 178.4}

“Wie is dan een getrouwe en verstandige dienstknecht, die de Heer over Zijn huis heeft gesteld, om aan hen [aan de wereld] voedsel op z’n tijd te geven” — tegenwoordige waar­heid? (Matt. 24:45) Merk op, dat indien het volk aan wie oorspronkelijk dit evangelie was toevertrouwd getrouw was geweest, dan zou de volgende belofte hun ten deel vallen: “Gezegend is die dienstknecht, die de Heer, wanneer Hij komt zo bezig vindt. Voorwaar Ik zeg u, dat Hij hem tot heerser zal maken over al Zijn bezit.” (De verzen 46, 47, K.J.V.) De betekenis van “al Zijn bezit” is de beëindiging van het evan­gelie, hetgeen eeuwige gerechtigheid met zich meebrengt, en het koninkrijk van Christus inluidt! Wat een heerlijke belof­te! Maar, let op het gevaar van het mislopen van deze eeuwige heerlijkheid: “Maar als die slechte dienstknecht in zijn hart zal zeggen: Mijn Heer stelt Zijn komst uit, en zal beginnen zijn mededienstknechten te slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards.” (vers 48, 49, K.J.V.) De “dienstknecht” (enkel­voud) die “zijn mededienst­knechten” (meervoud) zal “beginnen te slaan,” stelt de leiders voor — de “engel” van de kerk van Laodicea — zij, die aansprakelijk zijn voor het “huis.” Maar de “dienstknechten” ( meervoud) hebben betrekking op de bedie­naren (of predikers) onder die leiders. Door de ontrouw van “die dienstknecht,” is de evangelieverkondinging vertraagd. De generatie staat op het punt voorbij te gaan, en het werk heeft een achterstand van jaren. Het resultaat is, dat de vertraging niet alleen door handelingen tot uitdrukking komt, maar het wordt ook in woorden uitgedrukt: “Mijn Heer stelt Zijn komst uit.” En aangezien de ene zonde tot de andere zonde leidt, is de leer van “Gezond­heidreformatie,” door het eten van voedsel dat van haar kracht is beroofd door moderne uitvindingen, de “lekkernijen” van Babylon, enz. — het toege­ven aan vleselijke lusten [of begeerten], op grote schaal gemisacht, aldus de woorden, “eten en drinken met de dronk­aards,” vervullend. {SR2: 179.1}

Van de gezondheidsleer wordt gezegd dat zij “de rechterhand en arm van de Derde-engel Boodschap is,” en dat het medisch werk “de rechterhand is van de boodschap.” Het idee van ge­zondheidreformatie is een zaak van het

179

verleden voor zover het de kerk als geheel betreft, en de leiders geven er weinig om. Maar dat is niet het ergste; deze ontrouwe dienstknecht van God heeft zelfs gedurfd zijn hand uit te strekken over de kloof om een onwettige verbintenis te vormen met de kerkelijke medische instellingen van hen die tot de wereld behoren, die sterk gekant zijn tegen het idee van gezondheid­hervorming — de rechterhand en arm van de “Derde-engel boodschap.” juist dat kanaal dat in het leven werd geroepen om dat gedeelte van het werk te ondersteunen en te dragen, is aan banden gelegd door een komplot. En om nu dit verbond te handhaven is het gedwongen juist die principen op te offeren waarvoor het in het leven werd geroepen. Daar­door zijn Gods werktuigen om de zieken te behandelen en om ziekten te voorko­men door gezond te leven en goddelijke genezing door te geloven in de waarheid, vervangen door drugs. {SR2: 179.2}

Aldus heeft de duivel de rechterhand en arm van de “Der­de-engel Boodschap” afgesneden, en door deze listige mislei­ding de kerk van God beroofd van haar medische instellingen! Wat een ramp! Wat een verlies! Zou het getrouwe volk van God in een tijd als deze voldoen aan de hulp van God tegen de machtigen? Hoe een lichaam van mensen met zoveel licht zo blind kan worden gaat het menselijk verstand te boven; het is een mysterie! {SR2: 180.1}

Waren zij (degenen die belast waren met grote verantwoor­delijkheid) trouw gebleven aan de aan hen toevertrouwde zorg, dan zouden de eeuwige zegenin­gen die gevonden worden in het nu volgende vers op hun van toepas­sing zijn: “Dat Hij hem tot heerser over al Zijn goederen zal stellen.” Maar aan hem die geen acht slaat op de opdracht van de Meester, “zal de Heer van die dienst­knecht komen op een dag wanneer hij niet naar Hem uitziet, en op een uur dat hij het niet verwacht, en zal hem ten onder snijden [doden], en hem doen delen in het lot der huichelaars: daar zal geween zijn en het tandenge­knars.” (Matt. 24:50,51, K.J.V.) Hadden zij gehoor gegeven aan de laatste dringende boodschap aan hen gezonden, een oproep tot besliste veranderin­gen, dan zou het nu volgende hoofdstuk (Matt. 25) profetisch anders zijn. {SR2: 180.2}

De Tien Maagden — Mattheüs 25.

“Dan zal het koninkrijk der hemelen vergeleken worden met tien maag­den, die haar lampen namen en uittrokken, de bruide­gom tegemoet. En vijf van hen waren wijs, en vijf waren dwaas. Zij die dwaas waren namen hun lampen mee, en namen geen olie met zich mee; maar de wijze namen olie in haar kruiken, met haar lampen. Terwijl de bruidegom uitbleef, sluimerden zij allen en vielen in slaap. En te middernacht werd een oproep gedaan: Ziet, de bruidegom komt; gaat uit hem tegemoet. Toen stonden al die maagden op, en brachten hun lampen in orde. En de dwaze zijden tot de wijze, geeft ons van uw olie, want onze lampen zijn uitgegaan. Maar de wijze antwoorden, zeggen­de: Geenzins, voordat er niet genoeg voor ons en voor u is; maar gaat liever tot de verkopers, en koopt voor uzelf. En terwijl zij

180

heengingen om te kopen, kwam de bruidegom; en die gereed waren gingen met hem tot de bruiloft, en de deur werd gesloten. Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heer, heer, doe ons open! Maar hij antwoordde en zei: Voorwaar zeg ik u: Ik ken u niet. Zo waakt dan; want gij weet de dag noch het uur , waarop de Zoon des mensen komt.” (Matt. 25:1-13, K.J.V.) {SR2: 180.3}

Merk op, dat het 25e hoofdstuk een voortzetting is van het 24e hoofd­stuk. Let op het woord, “dan,” hetgeen de tijd bete­kent waarin zij de profeti­sche woorden vervulden die vervat zijn in de verzen 48-51. De maagden zijn een voorstelling van de kerk. Het getal “tien,” heeft de symbolische betekenis van het universele (de kerk als een geheel). Merk op dat zij allen “maag­den” zijn. De 144.000 worden met dezelfde woorden aange­duid. (zie Openb. 14:4.) Het woord “maagden,” duidt aan dat de klasse die door hen wordt aangeduid (tien), niet diegenen zijn die uit Babylon (de gevallen kerken) geroepen worden door de oproep ten tijde dat de “oproep” wordt gedaan. Want als zij uit Babylon zouden geroepen worden door de oproep “komt uit haar, mijn volk” (Openb. 18:4, K.J.V), dan zouden zij bevlekt zijn met “vrouwen” (de

geval­len kerken), en konden zij daarom geen “maagden” ge­noemd worden. Dus, moet de boodschap van de “Middernachtroep” hen in het huis van God vinden — maagden dus. {SR2: 181.1}

De “Middernacht Roep” werd voor het eerst verkondigd vóór 1844, en de komst van de “Bruidegom” was de komst van Christus tot het heilige der heiligen (Engels: “Most Holy place”) in het hemelse heiligdom voor het onderzoekend oordeel der heili­gen. Het onderzoek is in twee gedeelten: eerst, het oordeel der doden, en in de tweede plaats ten aanzien van de levenden, de “oproep” (of “roep”) moet worden herhaald, anders zouden wij geen tegenwoordige waarheid hebben voor de tijd van het oordeel der levenden. de “oproep” voor de levenden is van groter belang voor de wereld dan die der doden, en aangezien de “maagden” een voorstelling zijn van de levende kerk, moet de gelijkenis direct van toepassing zijn op de kerk in de tegenwoor­dige tijd, — de komst van de bruidegom voor het oordeel der levenden. Maar het wijst indirect terug naar de aanvang van de “Midder­nachtroep” (de boodschap van de eerste engel — het oordeel der doden). De beide boodschappen die van hetzelfde gebeuren zijn, het oordeel, (voor de leven­den en voor de doden) worden de “middernachtroep” genoemd. Het­zelfde wordt door de gelijkenis aangetoond. {SR2: 181.2}

“Terwijl de bruidegom uitbleef, sluimerden zij allen en vielen in slaap. En te middernacht werd er een oproep gedaan, Ziet, de bruidegom komt, gaat uit hem tegemoet. Toen stonden al die maagden op, en maakten hun lampen in orde.” Merk op dat zij “sluimerden en in slaap vielen” voordat de oproep werd gedaan. In de zomer van 1844, halverwege de tijd toen men eerst dacht dat de 2300 dagen [of avonden en mor­gens] zouden moeten eindigen (op 21 maart), en de tweede datum (22 october van hetzelf­de jaar), deze periode beschouwden zij als de “tijd van uitblij­ven.” Maar merk op dat

181

de “oproep” reeds enige jaren werd gedaan (de boodschap door Miller), en de tijd van uitblijven was van toepas­sing aan het einde van die periode, nadat zij hadden ontdekt dat zij zich hadden misre­kend, hetgeen tegenge­steld is aan een juiste toepassing van de gelijke­nis; want volgens de gelijke­nis bleven zij uit vóórdat de oproep werd gedaan. Vandaar, dat de tijd van uitblijven het oordeel der doden moet zijn, voordat de bruidegom kwam tot het onderzoek der levenden, de tijd waarin de “tien maagden” groeiden [of, zich ontwikkelden]. Dus, is die de tijd waarin zij allen sluimerden en in slaap vielen. Deze toepassing is ook in volmaakte harmonie met de bood­schap gericht aan de Laodiceërs. (Zie Openb. 3:14-19; Jes. 52:1, 2.) {SR2: 181.3}

Als de voorgaande toepassing juist is, dan moet er aan het einde van de periode van uitblijven, of kort voor de aanvang van het oordeel der levenden, een boodschap zijn — een “op­roep”; en als de “maagden” een voorstelling zijn van de kerk als een lichaam in de tijd van de “oproep,” dan moet die boodschap alleen voor de kerk bestemd zijn. Dit wordt ook bewezen in “The Great Controversy,” p. 425 [“De Grote Strijd,” blz. 397, 398). Aangezien er juist een dergelijke “oproep” wordt gepresenteerd in “The Shepherd’s Rod,” Vol.1 [“De Herderstaf,” Deel 1], toont het niet alleen aan dat de toepassing van de gelijkenis juist is, maar toont het ook aan dat die kerk het “Huis van God” is. {SR2: 182.1}

“Zij vielen allen in slaap.” Deze verklaring van de Meester toont aan, dat de kerk als geheel in slaap is gevallen — hetgeen in volmaakte harmonie is met de vorige uitleg van het 24e hoofdstuk van Mattheüs. Vijf waren wijs en vijf waren dwaas. Het getal “tien” is een symbool van de kerk als geheel, vijf om vijf, betekent half om half. Het kerkgenootschap telt tegen­woordig [in de jaren 30 toen dit boek werd geschreven] iets meer dan 300.000 leden. De helft van dit getal zou ongeveer 150.000 zijn. Als wij de dode materie (afvalligen, maar die nog steeds op de ledenlijst van de kerk staan), zouden aftrekken, zou het getal dat wij na de aftreksom overhouden onge­veer 144.000 zijn. Dus wordt opnieuw aangetoond dat de 144.000 de vijf wijze maagden zijn, en de dwaze zijn zij die zullen vallen onder de verdel­gingswa­pens in de handen van de “vijf mannen.” [Ezech. 9.] {SR2: 182.2}

“Maar de wijzen namen olie in hun kruiken met hun lampen mee.” De “olie” is een symbool van de Geest van God in de vorm van een boodschap (waarheid); want, het is de substantie [zekerheid of brandstof] die het licht geeft (het profetisch Woord van God). De lamp moet een symbool van het hart zijn waarin het Woord (olie) bewaard word. Het in orde brengen van hun lampen, is het “in orde brengen” van hun hart; dat wil zeggen, dat toen hun geweten werd wakkergeschud zij belangstelling begonnen te tonen. Maar slechts vijf van hen had een extra voorraad olie in hun oliehouders. Toen zij de bruidegom tegemoet begonnen te treden, gingen de lampen van de dwazen uit; en toen zij bemerkten dat zij in duisternis verkeerden, maakte het hun voortgang onmogelijk. Nu rijst de vraag: Wat maakte dat hun lampen uitgingen, en waarom konden zij terugkeren, maar niet voorwaarts gaan?

182

Aangezien de boodschap van het oordeel der doden de tegenwoor­dige waarheid was in 1844, Was het aan het begin van het oordeel der levenden (toen de oproep werd gedaan), geen tegenwoordige waarheid meer. Dus gingen hun lampen uit. Zij konden niet voorwaarts gaan omdat zij dwaas waren; dat wil zeggen, zij aanvaardden het licht niet — [het licht van] het oordeel der levenden. Was de “olie” buiten hun bereik? De woorden in de gelijkenis tonen aan dat zij allen de “oproep” hoorden, “opstonden, en hun lampen in orde brachten.” Vijf van hen bleven in gebreke om de voor­raad olie te ontvangen omdat zij “dwaas” waren, — zij onderzochten of studeerden niet voor zichzelf. Zij lieten anderen voor hun denken; zij kozen de makelij­ke, populaire kant, en aanvaardden de beslissingen van de leiders, zij namen de fouten van anderen over, en op die wijze werden zij zonder olievoorraad achtergelaten, — beroofd van de waarheid, beroofd van heer­lijkheid, en in duisternis achterge­la­ten! {SR2: 182.3}

“En de dwaze zeiden tot de wijze: Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit.” ten slotte zagen de dwaze maagden dat zij zich in duister­nis bevonden. Toen gingen zij naar de wijze en vroegen om olie als een gift. “Maar de wijze antwoordden en zeiden: geenzins, voordat er niet genoeg is voor ons en voor u; maar gaat liever naar de verkopers en koopt voor uzelf.” De olie wordt verkocht en er moet iets zijn dat in ruil gegeven wordt om de voorraad te verkrijgen. De kostprijs die zij moesten betalen was het “zuchten en uitroepen over de gruwelen die in het midden daarvan bedreven worden,” (Ezech. 9:4) de zonde opgeven en de waarheid gehoorzamen. Wat zij als ruil­waarde zouden ontvangen zou het zegel van de levende God op hun voor­hoofden zijn geweest. {SR2: 183.1}

“En terwijl zij heengingen om te kopen, kwam de bruidegom; en zij die gereed waren gingen met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten. Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heer, Heer, doe ons open! Maar hij antwoordde en zeide: Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet.” (K.J.V.) Aangezien de dwaze maagden uiteindelijk bij de deur kwamen, is het duidelijk dat zij de olie verkregen hadden (van de boodschap geleerd hadden), maar er had een vertraging plaatsgevonden — de deur werd geslo­ten, en zij werden buitengesloten. Waarom waren zij nu eerst onbezorgd, en op het laatst zeer ijverig? De ervaring in dit geval is ongeveer dezelfde als die van de zondvloed. Terwijl Noach de komst van de zondvloed verkondig­de, schonk de wereld weinig aandacht aan zijn boodschap; maar zij die geloofden, gingen de ark binnen op het aangegeven tijdstip en de deur werd gesloten. Maar niet lang daarna, begonnen de tekenen van Noach’s voorzeg­ging te verschijnen; en toen regendruppels begonnen te vallen werd de goddeloze menigte gealarmeerd en haastte zij zich naar de ark, maar de deur was gesloten en zij [de goddelozen] waren buitengesloten. De deur die “gesloten was,” is een symbool dat aantoont dat de genadetijd voor de kerk gesloten werd kort nadat de dwaze maagden gealarmeerd werden. Uiteinde­lijk waren zijn bereid de prijs te betalen en de olie te kopen; maar het was geen verandering van het hart, alleen maar de angst om verloren te gaan. Hun handelwijze had hun zonder zegel achtergelaten — ” de man met de

183

schrijverskoker” was aan hun voorbij gegaan. Wat een verschrikke­lijke fout! Wat een teleur­stelling! Bijna gered, maar helemaal verloren! {SR2: 183.2}

“De komst van Christus tot het heilig der heiligen als onze Hogepriester voor de reiniging van het heiligdom, naar voren gebracht in Daniël 8:14; de komst van de Zoon des mensen tot de Oude van dagen, zoals voorgesteld in

Daniël 7:13; en de komst van de Here tot Zijn tempel, door Maleachi voorzegd, zijn beschrijvingen van dezelfde gebeurtenis. Deze gebeurtenis wordt trouwens ook beschreven door de komst van de bruidegom tot de bruiloft, beschreven door Christus, in de gelijkenis van de tien maagden, van Mattheüs 25.” — “The Great Controversy,” p. 426 / “De Grote Strijd,” blz. 398. {SR2: 184.1}

De beschrijving van Daniël is van toepassing op het oordeel der doden; maar die van van Maleachi 3:1-3, heeft betrekking op het oordeel der levenden — allen hebben zij betrekking op hetzelfde gebeuren — de dag van verzoening (of “grote verzoendag”) — de reininging van het heiligdom. {SR2: 184.2}

“De komst van de bruidegom, hier naar voren gebracht, vindt plaats vóór het huwelijk. Het huwelijk stelt het ontvangen van Zijn Konink­rijk door Christus voor. De heilige stad, het Nieuwe Jeruzalem, die de hoofdstad en representatie van het Koninkrijk is, wordt ‘de bruid, de vrouw van het Lam’ genoemd. De engel zei tot Johannes: ,Kom hier, ik zal u tonen de bruid, de vrouw van het Lam.’ ‘En hij voerde mij weg in de geest,’ zegt de profeet, ‘en toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit de hemel van God.’ Het is dus duidelijk dat de bruid de heilige stad voorstelt, en dat de maagden die de bruidegom tegemoed gaan een symbool zijn van de gemeente. In de Openbaring lezen wij dat Gods volk de gasten [of genodig­den] zijn bij het bruiloftsmaal van het Lam. Als zij gasten zijn, kunnen zij niet tegelijkertijd de bruid voorstellen. De profeet Daniël zegt dat Christus ‘heerschappij, en heerlijkheid, en een koninkrijk’ van de Oude van dagen zal ontvangen. Hij zal het Nieuwe Jeruzalem ontvangen, als Koning der konin­gen en Heer der heren, voor de verlossing van Zijn volk, die zullen ‘nederzit­ten met Abraham en Izaak en Jakob,’ aan Zijn tafel in Zijn Koninkrijk, om deel te hebben aan het bruilofsmaal van het Lam.’ (Id., pp. 426, 427 / Ned., blz. 398, 399.) {SR2: 184.3}

De maagden werden opgeroepen om Hem te ontmoeten, en aldus door geloof met Hem binnen gaan om voor de Vader te verschijnen — de Grote Rechter. Het zegel is de toelating. Het plaatst hun namen in het boek des Levens van het Lam, en op die wijze vergunt het hun het recht voor de Vader te mogen verschijnen in het oordeel; niet persoonlijk, maar figuurlijk; en zo worden hun zonden uitgewist. Mattheüs 24:36, 50, zijn beschrijvingen van dezelfde gebeurtenis. “Waakt daarom, want gij weet de dag noch het uur waarop de Zoon des mensen komt.” (Matt. 25:13, K.J.V.) Dit heeft betrek­king op de tijd van het oordeel, en niet op Zijn komst naar de aarde; want,

184

de heilingen zullen de dag en het uur weten van Jezus komst op de wolken om de verlosten te ontvangen, zoals het door de vader aangekondigd zal worden kort voor Zijn komst. (Zie “The Great Controversy,” p.640 / “De Grote Strijd,” blz. 590.) {SR2: 184.4}

Samenvatting van de tien maagden.

Het getal, “tien”, dat een symbool is van het universele, stelt de kerk als lichaam voor, kort voor de aanvang van het oordeel der levenden — in de verzegelingstijd van de 144.000, en vóór de “Luide Roep” van de Derde-engel Boodschap, hetgeen de periode voorsteld van de eerste vruchten van de oogst. De vijf wijze maagden waren zij die in God en in Zijn woord alleen vertrouwden, zonder vertrouwen in de mens te stellen, en zij waren honge­rig naar waarheid, zoekende naar licht, en aanvaardden het blijmoedig toen het kwam. Aldus ontvingen zij het zegel van Gods goedkeuring, hun zonden werden uitgewist, en hun leven zeker gesteld — zij gingen over van veroorde­ling en dood naar heerlijkheid en eeuwig leven. Zij zijn Gods’ dienstknech­ten, koningen en priesters — 144.000 in getal. {SR2: 185.1}

De vijf dwaze maagden zijn zij die vertrouwen in de mensen stelden. Zij waren bereid dat anderen voor hen zouden denken en studeren. Hun liefde voor deze wereld en al wat daarin is, oversteeg hun liefde voor Christus en de toekomstige wereld. Zij hadden geen ware besef van de vreselijke gevol­gen van de zonde. Hun ijver voor het eigen ik overstemde hun ijver voor het huis van God en Zijn eer. Zij waren tevreden met hun in orde gebrachte lampen met slechts weinig olie daarin. Zij zagen de nood­zaak niet in voor meer licht — profeten, waarheid of boodschap. Zij zeiden in hun hart, wij zijn rijk en verrijkt met goederen en hebben niets meer nodig. Zij waren bevoor­oordeeld tegen licht dat werd geworpen op het woord van God, en zij aanvaardden de waarheid niet, omdat het kanaal waardoor het kwam niet van hun keuze was. {SR2: 185.2}

De kennis van tegenwoordige waarheid, die de vijf dwaze maagden bezaten vanaf 1844 is het oordeel der doden, en dat was de enige olie in hun lampen. Toen het oordeel der levenden aanving, en de “oproep werd ge­daan,” werden zij zonder olie in hun kruiken [of oliehouders] gevonden. Zij hadden de opdracht van hun Heer veronachtzaamd: “Waakt daarom, want gij weet de dag nog het uur waarop de Zoon des mensen komt.” Dus toen de wijze maagden eropuit gingen om de bruidegom te ontmoeten gingen de lampen van de dwaze maagden uit, want, het oordeel der doden was voorbij. Van­daar, dat het geen tegenwoordige waarheid meer was, en zodoende werden zij in duisternis achtergelaten. Toen de oordelen van God een aanvang namen zagen zij hun fout in en haastten zich naar de ark van veiligheid, maar het was buiten hun bereik want zij wisten niets van de boodschap, en tegen de tijd dat zij het verwierven (hun lampen met olie vulden), was er een vertraging opgetreden, de engel was “door de stad

185

getrokken, door Jeruza­lem,” — de kerk — de verzegeling was beëindigd, en de genadetijd voor de kerk was afgesloten — de deur was gesloten. Aldus waren zij buiten gesloten. Toen kwamen zij met deze woorden: “Heer, Heer, doe ons open! Maar Hij antwoordde en zeide: Voorwaar Ik zeg u, Ik ken u niet.” “Bestem zijn aandeel met de huichelaars; daar zal geween zijn en het tandengeknars.” Wat een teleursteling zal dat zijn! {SR2: 185.3}

Er moet worden opgemerkt dat de afsluiting van de genadetijd voor de kerk en die van de wereld twee verschillende gebeurtenissen zijn. De eerstgenoemde is een miniatuur representatie [= een verkleinde weergave] van de laatstgenoemde. De Schriftverwijzing van het voorafgaande gebeuren wordt gevonden in Mattheüs 25:11, 12; maar van de laatste lezen wij: “Wie onrecht doet, hij doe nog meer onrecht; wie vuil is, hij worde nog vuiler; wie recht­vaardig is, hij bewijze nog meer rechtvaardigheid; wie heilig is, hij worde nog meer geheiligd. Zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij, om een ieder te vergelden naardat zijn werk zijn zal.” (Openb. 22:11, 12, K.J.V.) Op dat moment zullen zij die gelijk de vijf dwaze maagden waren zeggen: “De oogst is voorbij, de zomer is ten einde, en wij zijn niet gered.” (Jer. 8:20.) “En zij zullen zwerven van zee tot zee, en van het noorden tot het oosten, zij zullen heen en weer snellen op zoek naar het woord van God, en zullen het niet vinden.” (Amos 8:12, K.J.V.) {SR2: 186.1}

186

DE ZEVEN ZEGELS EN HET HEILIGDOM.

Om een juiste toepassing van de zeven zegels te verkrijgen, moeten wij een beter begrip van de dienst in het hemelse heiligdom hebben, haar oorsprong, en het doel van haar bestaan zoals het werd geleerd door het aardse heiligdom die door Mozes werd gebouwd. (Hebr. 8:5.) {SR2: 187.1}

In de constructie en dienst van het heiligdom, wordt het verlossingsplan geopenbaard. De eerste afdeling, het heilige genoemd, waarin de hogepries­ter dagelijks dienst deed met offeranden, verschillende soorten van gaven en wassingen, was een plaats voor het belijden van zonden. Hetgeen een scha­duw was van hemelse dingen, openbaart duidelijk het verlossingsplan. De tweede afdeling, binnen het voorhangsel, het “meest heilige,” of het “allerhei­ligste” [het “heilige der heiligen”], was slechts in de zevende maand, op de tiende dag van de maand, eens per jaar geopende. Daar werd verlossing van de veroordeling der wet verzekerd. (Lev. 23:27-30; 16:34.) Het werd de dag van verzoening, oordeel, of reiniging van het Heiligdom genoemd. (Lev. 16:33; Dan. 7:10; 8:14.) Dit was een dag voor het uitwissen van de zonden die zich hadden opeengehoopt gedurende het het jaar, en was een symbool van de grote verzoendag; niet zinnebeeldig, maar in werkelijk­heid. (Zie Lev. 16:19. Zo ook “The Great Controversy,” p. 485 / “De Grote Strijd,” blz. …) De zetel, overschaduwd door de cherubijnen, die de genade­zetel genoemd wordt, toont aan dat het een troon van genade is, en daarom een oordeels­troon, waar zondaars genade kunnen verkrijgen. {SR2: 187.2}

Het gehele systeem — priester, offer, en bediening — was een zinnebeeld van Christus en Zijn dienst in het hemelse heiligdom, welke de Here opge­richt heeft, en niet een mens. (Zie Hebr. 8:2, en “The Acts of the Apostles,” page 14.) Het heilige was voor het belijden van zonde, maar het heilige der heiligen was voor het uitwissen van zonde. {SR2: 187.3}

Terwijl de diensten in het aardse heiligdom aan de gang waren, kon er geen dienst zijn in het hemelse heiligdom tot nadat Christus ten hemel opvoer en Hij onze Hoge Priester werd. (Zie Hebreeën 8.) Vandaar, dat toen de dienst in het hemelse heiligdom begon, de dienst in het aardse ophield. De ware aanbidders in het aardse, die in geloof (verlangend) uitzagen naar de dienst van het hemelse, werden in de hemelse boeken waardig geacht het eeuwig leven te beërven. Hun verslagen zouden worden onderzocht toen Christus, onze Hoge Priester het voorhangel betrad en het heilige der heiligen binnen ging om de zonde uit te wissen. (Zie Dan. 7:10.) {SR2: 187.4}

De Geest van God zegt: “Het is onmogelijk dat de zonden der mensen zouden worden uitgewist tot na het oordeel, ten tijde

187

dat hun zaak zal zijn onder­zocht.” — “The Great Controversy,” p. 485 / “De Grote Strijd,” blz. …. Terwijl de diensten in het aardse heiligdom van kracht waren, deed het hemelse dienst als opslagplaats voor beleden zonden. Hetzelfde geld zelfs onder de dienst van Christus terwijl Hij in de heilige afdeling was, totdat Hij het heilige der heiligen binnenging. {SR2: 187.5}

Het Verlossingsplan Ging aan de Zondeval Vooraf.

Het hemelse heiligdom dat er is voor het belijden en het uitwissen van zonden, kon niet hebben bestaan voordat de zonde haar intrede deed en de noodzaak van een dergelijke structuur met zicht meebracht. Hoewel de heiligdomsdienst tot stand werd gebracht nadat Adam zondigde, had het verlossingsplan altijd al bestaan, en werd geopenbaard in, en door, de heiligdomsdienst. Aldus wordt het plan dat voorafging aan de zondeval in Christus gevonden, in Wie verlossingsmacht voor een ieder was en is. {SR2: 188.1}

Is het Heiligdom de Eeuwige Plaats van Gods Troon?

Terwijl het aardse heiligdom bestond, ontmoette God Zijn volk in het heilige der heiligen, waar Zijn tegenwoordigheid werd gemanifesteerd tussen de cherubijnen bij de genadezetel. Vandaar, dat sommigen het standpunt hebben ingenomen dat de eeuwige plaats van Gods troon “het heilige der heiligen” van het hemelse heiligdom is. Maar een dergelijk denkbeeld is in tegenstelling met zowel het type als met het anti-type. De eerste reden is dat het heiligdom niet altijd bestaan heeft, zoals reeds eerder werd uitgelegd; in de tweede plaats, het heilige der heiligen was gesloten terwijl Christus dienst deed in het heilige. Paulus zegt: “Wij hebben zulk een Hogepriester, Die gezeten is ter rechterzijde van de troon der Majesteit in de hemelen.” (Hebr. 8:1.) Als Gods troon zich in het “heilige der heiligen” bevond toen Christus ten hemel opvoer, Dan moest Hij onmiddelijk binnen gegaan zijn in het “heilige der heiligen,” inplaats van in het “heilge.” God ontmoette Zijn volk van vroeger in het heilige der heiligen, waar, in zinne­beeld, hun zonden werden uitgewist. Aldus, wordt symbolisch aangetoont dat Hij Zijn heiligen niet van aangezicht tot aangezicht kan ontmoeten tot nadat Hij hen ontmoet heeft in het “heilige der heiligen” — hun zonden uitgewist, niet zinne­beeldig, maar in werkelijk­heid — op de anti-typische verzoendag. Wij zullen dit vanuit een andere invalshoek bewijzen. {SR2: 188.2}

De Openbaarder werd, in een visioen rond 96 n. Chr., toegestaan om een blik te werpen in beide afdelingen. Een stem uit de hemel zei tot hem: “Klim hierheen op, en ik zal u dingen tonen die hierna moeten geschieden.” Toen zag hij een troon opgesteld, en iemand zat op de troon, en voor de troon bevond zich een zee van glas gelijk kristal. (Zie Openb. 4:1-6.) De stem deelde hem mede dat de dingen die hij gezien had “hierna” zouden geschie­den; dat wil zeggen, in de toekomst vanaf de tijd van het visioen. Vandaar, dat het duidelijk is dat er daar geen troon was op dat moment — onge­veer 62 jaar nadat Christus ten hemel was gevaren tot de

188

Vader. Daarom, zat Christus aan de rechterhand van God, maar niet op de troon in het heilig­dom. Hoe zit het dan? Heeft God meer dan één troon? “Troon”, is een zetel [of stoel], en waar God ook zit, daar is Zijn troon. Merk op, dat “Rondom en voor de troon” in het heiligdom, zich de “zee van glas” bevindt. {SR2: 188.3}

Nu lezen wij van een andere troon: “En hij toonde mij een zuivere rivier van levend water, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam.” (Openb. 22:1, K.J.V.) Wederom moet worden opgemerkt, dat uit één van de tronen de “rivier des levens” ontspringt, maar van de andere de “zee van glas.” Daarom, zijn er twee tronen. Christus zat aan de rechter­hand Gods op de troon waaruit de “rivier des levens” ontspringt, want deze is het die, “de troon van God en van het Lam” wordt genoemd. Deze is Gods’ eeuwige verblijfplaats; maar die in het heiligdom werd voor een bepaalde tijd opgesteld, (Zie Dan. 7:9, 10), Tijdens de bediening van Christus in het heilige der heiligen, welke een oordeelstroon is — van het uitwissen van zonden en het schenken van beloningen. De troon waaruit de rivier des levens ontspringt is een troon des levens en van eeuwigheid. {SR2: 189.1}

Waar is de Troon gezien door Johannes?

Openbaring 4:1, 2, 4-6: “Hierna keek ik, en zie, een deur was geopend in de hemel: en de eerste stem die ik hoorde was als het ware alsof een bazuin met mij sprak, die zei: Klim hierheen op, en ik zal u dingen tonen die hierna moeten geschieden. En meteen was ik in vervoering des geestes; en, zie, een troon was opgesteld in de hemel, en iemand zat op de troon (…) En rondom de troon waren vierentwintig zetels; en op de zetels zag ik vieren­twintig oudsten zitten, in witte klederen gekleed; en zij hadden kronen van goud op hun hoofden. En van de troon gingen bliksemstralen en donderslagen en stem­men uit; en daar waren zeven vurige lampen brandende voor de troon, welke de zeven geesten Gods zijn. En voor de troon was een zee van glas gelijk kristal; en in het midden van de troon, en rondom de troon, waren vier dieren vol ogen van voren en van achteren.” (K.J.V.) {SR2: 189.2}

De beschrijving van de plaats is van dien aard, dat duidelijk wordt aantoont dat het hier om het hemelse heiligdom gaat. Dit feit wordt ook door de Geest der Profetie ondersteund: “Als in een visioen werd de apostel Johannes toegestaan een blik te werpen in de Tempel van God in de hemel, hij zag daar ‘zeven vurige lampen brandende voor de troon.’ Hij zag een engel ‘hebbende een gouden schaal; en aan hem werd veel ruikwerk gegeven, zodat hij het zou offeren met de gebeden der heiligen op het gouden altaar dat zich voor de troon bevond.’ Hier werd aan de profeet toegestaan de eerste afdeling te aanschouwen van het heiligdom in de hemel; en hij zag daar de ‘zeven vurige lampen’ en het “gouden

189

altaar,’ voorgesteld door de gouden kandelaar en het reukoffer altaar in het heiligdom op aarde. Wederom, ‘de tempel van God was geopend,’ en hij keek binnenin het binenste voor­hangsel [of gordijn], op het heilige der heiligen. Hier zag hij ‘de ark van Zijn getuigenis,’ voorgesteld door het heilige borststuk door Mozes vervaar­digd om de wet van God te bevatten.” — “Patriarchs and Prophets,” p. 356 / “Patriarchen en Profeten,” blz. … {SR2: 189.3}

In het aardse heiligdom, was alleen de hogepriester toegestaan om dienst te doen in de tweede afdeling, binnen het voorhangsel, en sommigen hebben begrepen dat de troon die door Johannes was gezien niet in het heilige der heiligen kon zijn geweest, omdat de vierentwintig oudsten zich voor de troon bevinden. Die gedachte is onjuist, want het zou onredelijk zijn het standpunt in te nemen dat God Zijn troon zou verplaatsen van het “allerheiligste,” naar het “heilige,” in plaats van dat oudsten zich zouden begeven naar heilige der heiligen voor de troon. Verder is het zo, dat het de troon van de Eeuwige die de tweede afdeling allerheiligst maakt. Als wij daarom het standpunt innemen dat de troon van God werd verplaats naar de eerste afdeling, dan zou het [of deze] het “allerheiligste” moeten zijn geworden. Dus, als de oudsten en de dieren, of schepsels, niet werden toegelaten tot de tweede afdeling voor de troon, zouden zij ook niet zijn toegelaten in de eerste afdeling voor de troon. Elk ander standpunt dat wordt ingenomen buiten dit staat gelijk aan te zeggen dat de afdeling heiliger is dan de Schepper en Zijn troon. {SR2: 190.1}

Volgens Paulus, kan de dienst binnen het voorhangsel van de aardse tabernakel niet alles verduidelijken wat plaats vindt in de hemelse. Hij zei: “Daarmede gaf de Heilige Geest te kennen, dat de weg naar het heiligdom nog niet openlag, zolang de eerste tent [of tabernakel] nog bestond.” (Hebr. 9:8.) Daarom moeten wij de waarheid van de diensten in het hemelse heiligdom vanuit een andere invalshoek vinden. Wij halen Dan. 7:9, 10 aan: “Ik zag toe totdat er tronen werden opgesteld, en de Oude van dagen zette Zich neder, Wiens kleed wit was als sneeuw, en het haar van Zijn hoofd als de zuivere wol; Zijn troon was als de vurige vlam, en Zijn wielen als bran­dend vuur. Een vurige stroom welde op en vloeide voor Hem uit; Duizend maal duizenden dienden Hem, en tiendui­zend maal tienduizenden stonden vóór Hem; het oordeel werd opgesteld [of de vierschaar zette zich neder], en de boeken werden geopend.” {SR2: 190.2}

Aan de profeet werd de aanvang van het oordeel (verzoenning) getoond, ook wel de reiniging genoemd, hetgeen plaatsvindt in de allerheiligste afdeling; want hij zegt, “het oordeel werd opgesteld.” Merk op dat, “duidzend maal duizenden Hem dienden en dat tien duizend maal tien duizend voor Hem stonden.” Aldus zien wij dat Paulus gelijk heeft, dat de dienst van het hemelse niet volledig werd openbaar gemaakt door de dienst in het aardse. Hoewel alleen de hoge priester

190

was toegestaan het heilige der heiligen in het aardse binnen te gaan, betrad een ontelbaar gezelschap het hemelse. Daarom, waar is het bewijs dat de oudsten niet in de allerheiligste (afdeling) kunnen zijn? Het is onmogelijk om de vervulling van de profetie van de 2300 dagen — jaren — van Daniël hoofdstuk 8, vers 14, toe te passen op een andere tijdstip dan het tijdstip van het oordeel in 1844. {SR2: 190.3}

Deze profetische periode begon bij de uitvaardiging van het bevel om Jeruzalem te herstellen en te bouwen. (Dan. 9:25.) Het decreet [of bevel] uitgevaardigd door de koning van Perzië werd ten uitvoer gebracht in 457 v. Chr. (Zie Ezra 7.) Daarom eindigde het in 1844, ten tijde dat Christus van het “heilige” over ging naar het “heilige der heiligen.” Zie, voor verdere studie, “The Great Controversy,” P. 486; /”De Grote strijd,” blz. … {SR2: 191.1}

Wij zullen pogen aan te tonen dat het visioen van Daniël van hetzelfde gebeuren is als dat van Johannes. Daniël spreekt van tronen (meervoud), dan maakt hij een onderscheid van de troon van God (Oude van dagen) bij de “vurige stroom” die voor Hem opwelde. Het boek Daniël is een profetie, maar het visioen van Johannes is een openbaring. Daniël zegt dat hij “tronen” zag. Maar Johannes vertelt ons hun aantal — vijfentwintig in het totaal. (Openb. 4:2, 4.) Daniël zegt: “Een vurige stroom welde voor Hem op;” Johannes vertelt ons wat de stroom is: “De zee van glas vermengd met vuur.” (Openb. 4:6; 15:2.) Daniël zegt: “Duizend maal duizenden (…) en tiendui­zend maal tienduizend stonden voor Hem;” Johannes vertelt ons wie zij zijn: “En ik zag, en ik hoorde een stem van vele engelen rondom de troon en de dieren en de oudsten; en hun getal was tienduizend maal tienduizend, en duizenden duizendtallen.” (Openb. 5:11, K.J.V.) Daniël zegt: “Het oordeel ving aan en de boeken werden geopend.” Johannes voegt eraan toe dat een van de boeken in de hand was van Hem Die op de troon zat en [dat het boek] was verzegeld met zeven zegels. (Openb. 5:1.) Aldus geeft Johannes ons een nauwkeuriger openbaring van dezelfde gebeurtenis. {SR2: 191.2}

De deur die hij “open” zag is het voorhangsel [of afscheiding] tussen het “heilige” en het “heilige der heiligen,” want er is geen andere [deur] die gesloten gehouden was geweest. Vandaar het woord “hierna” in hoofd­stuk 4, vers 1, vanaf de tijd van het visioen — vooruitwijzend naar 1844. {SR2: 191.3}

Alhoewel de priester van het aardse heiligdom het “heilige der heiligen” eenmaal per jaar betrad, volgens Paulus, betrad Christus het “heilige” eens en voor altijd. (Zie Heb. 9:12.) En van die tijd zegt de apostel, dat Hij “ons ten goede, voor het aangezicht van God moet verschijnen,” in het “hei­lige der heiligen.” (Vers 24, K.J.V.) Daarom, kon Christus niet de eerste afdeling zijn binnen gegaan als een priester voordat Hij uit de doden was opgestaan, ten tijde dat Hij onze Hoge Priester werd; ook kon Hij niet het heilige der heiligen in die hoedanigheid zijn binnen gegaan vóór de oordeelsdag, want Paulus zegt, dat Hij “eenmaal is binnen gegaan.” Dan kan de profetie door Daniël gegeven en de openbaring door Johannes, van geen andere gebeurte­nis

191

zijn dan de aanvang van het oordeel op de bevestigde datum (1844). {SR2: 191.4}

Alleen zij van wie de namen zijn geschreven in het boek des levens van het Lam worden voor het aangezicht van God gebracht — in het “heilige der heiligen.” De apostel zegt: “Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligste door het bloed van Jezus.” (Heb. 10:19, K.J.V.) Verdergaand met hetzelfde visioen, gaan wij voorbij aan het vijfde en het zesde hoofdstuk van de Openbaring. {SR2: 192.1}

Aanhalingen van de hoofdstukken 5:1, 3, 5-7; 6:1: “En ik zag in de rechterhand van Hem, Die op de troon zat, een boekrol, beschreven van binnen en van buiten, welverzegeld met zeven zegels. (…) En niemand in de hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde, kon de boekrol openen of haar inzien. (…) En een uit de oudsten zeide tot mij: Ween niet; zie, de Leeuw uit de stam van Juda, de Wortel Davids, heeft overwonnen om de boekrol te openen, en om haar zeven zegels te verbreken. En ik zag, en zie, in het midden van de troon en van de vier dieren, en te midden der oudsten, stond een Lam als geslacht, hebbende zeven horens en zeven ogen, welke zijn de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde. En Hij kwam en nam de boekrol uit de rechterhand van Hem, Die op de troon gezeten was. (…) En ik zag toen het Lam een van de zeven zegels opende.” (K.J.V.) {SR2: 192.2}

Het boek, verzegeld met zeven zegels, in de rechterhand van de Grote Rechter, Moet de namen bevatten van hen wiens zonden zullen worden uitgewist. Aangezien dit het enige boek is die “niemand in de hemel noch op de aarde (…) instaat was te openen, noch die in te zien,” behalve het Lam die voor de troon stond (zie hoofdstuk 5:1-9), is het onbetwistbaar duidelijk dat het boek met de zeven zegels het boek is dat “Het boek des Levens van het Lam” wordt genoemd. En met dit boek begon het oordeel. Hetzelf­de wordt in Openbaring 20:12 herhaald, “En ik zag de doden, kleinen en groten, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een andere boek werd geopend, welke is het boek des levens; en de doden werden geoordeeld overeenkomstig die dingen die in de boeken geschreven stonden, overeen­komstig hun werken.” (Zie “The Great Controversy,” p. 480; “De Grote Strijd,” blz. …) Daar dit niet kan worden weerlegd, is het duidelijk dat dat fundament voor de toepassing van de zegels is gelegd. {SR2: 192.3}

Wij citeren de tekst van de eerste vier zegels: “En ik zag, en zie, een wit paard: en hij die erop gezeten was had een boog; en hem werd een kroon gegeven: en hij ging uit, overwinnende, en om te overwinnen. En toen Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie. En een andere paard ging uit dat rood was; en aan hem die erop zat werd macht gegeven om vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden doden; en aan hem werd een groot zwaard gegeven. En toen Hij het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie. En

192

ik zag, en zie, een zwart paard; en hij die erop zat had een weegschaal in zijn hand (…) en toen Hij het vierde zegel geopend had, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom en zie! En ik keek, en zie, een vaal paard; en die daarop zat, zijn naam was [de] Dood, en [het] Dodenrijk [of Hel] volgde achter hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde, om te doden met het zwaard, en met honger, en met de dood, en met de beesten der aarde.” (Openb. 6:2-5, 7, 8, K.J.V.) {SR2: 192.4}

Sommigen hebben de zeven zegels van het zesde hoofdstuk van de Openbaring toegepast op de kerk in de periode van het Nieuwe Testament, maar de symbolen zijn tegengesteld aan die toepassing. In zowel de periode van het Oude als in die van het Nieuwe Testament, is Gods kerk voorge­steld als een kuize vrouw. (Zie Jer. 6:2; Openb. 12:1.) Inspiratie brengt geen verandering in de regel voor een symbool van een onreine kerk, want in Openbaring 17:1, 4, 5, wordt een hoer gebruikt om een kerk, of kerken, aan te duiden, die gevallen of ontrouw zijn. De verandering van deze regel, (van “vrouw” naar “man” of “paard”) kan nergens in de Bijbel gevonden worden. {SR2: 193.1}

Het is niet alleen onschriftuurlijk om mannen en paarden toe te passen als symbolen van de kerk, maar het is in alle opzichten ook ongepast. Ook kan er geen enkel bewijs naar voren worden gebracht om aan te tonen dat de zegels alleen van toepassing zijn op de periode van het Nieuwe Testament. Daarom, moet de toepassing van de symbolen ergens anders worden gezocht. Wij worden dus geconfronteerd met de noodzaak van een diepere studie over het onderwerp. Volgens de raadgeving van de dienstknecht des Heren, wordt ons vermaand dit te bestuderen, want het bevat een belangrijke waarheid voor hen die een aandeel zullen hebben in het afsluitingswerk van het evangelie. Een aanhaling uit “Testimonies For the Church,” Vol. 9, p. 267: “Het vijfde hoofdstuk van de Openbaring moet naarstig worden bestudeerd. Het is van groot belang voor hen, die zullen delen in het werk van God voor deze laatste dagen.” {SR2: 193.2}

Was het hoofdstuk juist uitgelegd, begrepen, en gepubliceerd geweest voordat het getuigenis hierboven werd geschreven, dan zou deze aandrang niet nodig zijn geweest. Verder, als het in het verleden was uitgelegd geweest, waarom is de les van zulk groot belang, en wie draagt de verant­woordelijk­heid voor haar verkondiging aan de wereld? Maar, het vijfde hoofdstuk kan, gescheiden van het zesde, niet worden begrepen, want deze hoofdstukken bevatten één onderwerp, namelijk: de zeven zegels. Het vijfde hoofdstuk is aangehaald, omdat het het hart en de sleutel is van het onder­werp. {SR2: 193.3}

Het zou onmogelijk zijn om de les van de zegels in het zesde hoofdstuk goed te begrijpen, tenzij wij iets weten over de “oudsten,” de “boeken,” en de “dieren” van het vierde hoofdstuk, waar het visioen begint. Wanneer wij wat kennis hebben verkregen van hun diensten [plichten of taken] voor de troon, en het doel van de bijeenkomst, zo

193

ook [het doel] van de aangelegenheid, pas dan kunnen wij een juiste toepassing maken die de toets kan doorstaan. {SR2: 193.4}

Tenzij de betekenis van elk symbool op gepaste wijze is uitgelegd zodat het niet kan worden tegengesproken, en zolang er geen les van tegen­woordi­ge waarheid eraan kan worden ontrokken, kan de uitleg niet betrouw­baar zijn en kan hij geen waarheid bevatten. God doet geen nutteloze herhalin­gen, ook zal Hij niet de tijd van Zijn dienstknechten verspillen om ze op te schrijven. Daarom, heeft elk kleine symbool zijn betekenis, en openbaart het een grote waarheid. {SR2: 194.1}

Het Oordeel en de Zegels — Openbaring Hoofdstuk 4.

Vers 1: “Hierna keek ik, en zie, een deur was geopend in de hemel; en de eerste stem die ik hoorde, was alsof een bazuin met mij sprak, die zei: Klim hierheen op, en ik zal u dingen tonen die hierna moeten geschieden.” (K.J.V.) De deur die geopend was kan geen andere zijn, dan de deur die de twee afdelingen van elkaar scheidt, namelijk, het heilige der heiligen van het heilige, in het hemelse heiligdom, zoals het aangetoond werd door het aardse heiligdom die gebouwd was door Mozes. Die afdeling zou worden geopend aan het begin van het oordeel, voorgesteld door de grote verzoen­dag zoals reeds eerder werd uitgelegd. Dan maken wij geen vergissing door vast te stellen dat het getoonde het oordeel in zijn volle gang is, en aange­zien de stem tot Johannes zei: “Ik zal u dingen tonen die hierna moeten geschieden,” is het duidelijk dat hij in visioen vooruitblikte op de aanvang van het oordeel in 1844. {SR2: 194.2}

Als deze conclussies juist zijn, en het visioen een beschrijving geeft van het oordeel in volle gang, dan moet hetzelfde bewezen worden door de dingen die in het visioen gezien werden. Een oordeel in volle gang vereist een rechter, een advocaat, een jury, en vertegenwoordigers van hen die zullen worden geoordeeld, want zij kunnen niet persoonlijk daar (in de hemel) zijn. Er moeten daar boeken zijn die de namen, en de verslagen van de daden bevatten, van hen die zullen worden geoordeeld; zo ook de tijd van het oordeel, en de beloning. Wij halen de tekst aan, die de Grote Rechter beschrijft: “En onmiddelijk kwam ik in vervoering des geestes, en zie, er stond een troon in de hemel, en iemand was op die troon gezeten. En Hij Die erop gezeten was, was van aanzien de diamant- en sardiussteen gelijk; en er was een regenboog rondom de troon, van aanzien een smaragd gelijk.” (Vers 2 en 3, K.J.V.) {SR2: 194.3}

De heerlijkheid Gods wordt voorgesteld door de gelijkenis van kostbare stenen. De regenboog openbaart Gods nooit falende belofte en grote barmhartigheid. God zei tot Noach: “Dit is het teken van het verbond welke Ik maak tussen Mij en u en elk levend schepsel dat met u is, voor voortdu­rende geslachten; Ik plaats Mijn boog in de wolk, en het zal als een teken dienen van een verbond tussen Mij en de aarde.” (Gen. 9:12, 13, K.J.V.) {SR2: 194.4}

De volgende vers duidt de jury aan: “En rondom de troon

194

waren vieren­twintig zetels; en op de zetels zag ik vierentwintig oudsten zitten, gekleed met witte klederen; en zij hadden op hun hoofden kronen van goud.” (Openb. 4:4, K.J.V.) De kronen van goud zijn een aanduiding van hun koninklijke gezag om deel te hebben aan de zaak. De witte klederen tonen aan dat zij mensen van de aarde zijn, verlost door het bloed van Christus. “En rondom de troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren.” (vers 6.) “En toen het de boekrol nam, wierpen de vier dieren en de vieren­twintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk harpen, en gouden schalen, vol reukwerk, welke zijn de gebeden der heiligen. en zij zongen een nieuw gezang, zeggende: Gij zijt waardig de boekrol te nemen, en de zegels daarvan te openen, want Gij werd geslacht, en hebt ons verlost voor God door Uw bloed uit elke bloedverwantschap, en taal, en volk, en natie.” (Openb. 5:8, 9, K.J.V.) Merk op, dat de dieren en de oudsten allen zongen, zeggende: “Want Gij hebt ons verlost uit elke stam [of bloedverwant­schap], en taal, en volk, en natie.” Aldus zijn de dieren, zo ook de oudsten, verlost van de aarde. {SR2: 194.5}

Wederom moet worden opgemerkt, dat de dieren en de oudsten een totaal vormen van achtentwintig. Het zou onmogelijk zijn dat slechts achten­twintig personen zouden zijn gered uit elke stam, taal, en volk, en natie; want als uit elke natie slechts één gered zou zijn, zou het het getal in de duizenden lopen, in plaats van achtentwintig. Daarom is het een feit, dat de “vier dieren” symbolen zijn die vier groepen van heiligen voorstellen, verzameld uit alle eeuwen, en uit iedere stam, taal, volk, en natie. Op gelijke wijze worden de wereldkoninkrijken na de zondvloed op symbolische wijze door dieren voorgesteld. Op deze wijze worden door de dieren hen voorge­steld, die zullen worden geoordeeld. {SR2: 195.1}

“En de vier dieren hadden elk voor zich zes vleugels; en zij waren van binnen vol ogen: en zij hadden dag noch nacht rust, zeggende: Heilig, Heilig, Heilig, Here God Almachtig, Die was, en is, en zal komen.” (Openb. 4:8, K.J.V.) “Vol ogen.” Ogen zijn er om het lichaam te verlichten. Daarom dienen zij als een symbool, zij tonen aan dat Gods volk in elk tijdperk voldoende licht heeft gehad. “Van voren en van achteren” betekent profe­tisch licht, die aan hen het verleden, het heden en de toekomst openbaart. Dit wordt mogelijk gemaakt door de Geest van God en door heilige engelen. Het cijfer vier toont aan dat er vier klassen van heiligen zijn die moeten worden beschouwd in het oordeel. Twee van deze klassen zullen worden opgewekt; namelijk, degenen die een natuurlijke dood stierven, en zij die als martelaren stierven. De andere twee zijn zij die zullen worden veranderd bij de komst van Christus; namelijk: de 144.000 van Opoenbaring 7:1-8, en de grote schare met palmtakken in hun handen, zoals getoond wordt in vers 9. (Zie “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, pp. 41-51.) Als de vleugels van de leeuw, en ook de vierkoppig luipaard (Babylon en Griekenland) getallen

195

[of cijfers] laten zien die perioden voorstellen, zoals reeds eerder werd uitgelegd (op bladzijde 33-42), dan moeten zij hetzelfde aanduiden op deze dieren. Zij moeten het zegel aanduiden waaronder het oordeel begint — het zesde zegel — vandaar, zes vleugels. “Here God Almachtig, Die was, en is, en zal komen.” Dat wil zeggen, God vóór het oordeel, in de tijd van het oordeel, en na het oordeel. {SR2: 195.2}

Vers 7: “En het eerste dier was een leeuw gelijk, en het tweede dier een kalf [of rund] gelijk, en het derde dier had een gelaat als van een mens, en het vierde dier was een vliegende arend gelijk.” De dieren stellen van nature ook de vier perioden van de kerk voor. Het eerste dier is een leeuw gelijk. De “leeuw” is de koning der dieren, en is bedoeld om de eerste periode van de kerk voor te stellen van vóór het seremoniële gedeelte, waar het oordeel mee begon. (Zie kaart in “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, p. 224.) Het tweede dier “een kalf gelijk,” Het ligt voor de hand, dat het tweede dier dat op “een kalf [of rund] gelijkt,” het offersysteem, of het typische gedeelte voor­stelt. Aldus moet het dier met het “aangezicht van een mens” de anti-typische periode voorstel­len na de kruisiging. En het vierde dier was een “vliegende arend” gelijk. Hij stelt de periode voor in de tijd van de oogst. De laatste periode wordt gesymboliseerd door een vliegende arend, om de kerk voor te stellen die zal worden veranderd. Een “vliegende arend” is de koning der vogels, zoals de leeuw koning der dieren is, het­geen een teken van over­win­ning is, aldus een volmaakte symbool vormend. Aangezien het oordeel der doden begon met het dier gelijkend op een leeuw, — koning der dieren, — zo begint ook het oordeel der levenden met het dier gelijkend op een arend, — koning der vogels. De volledige waarheid van deze “vier dieren” is nog niet geopen­baard. {SR2: 196.1}

Aangezien de dieren en de oudsten God lofprezen en aanba­den, is het een toereikende getuigenis dat de schepping tevre­den is over het feit dat Hij rechtvaardig is, en waarachtig, en de Schepper is van alles. Zij wiens namen geschreven staan in het boek van de “zeven zegels” zijn degenen wiens zonden zullen worden uitgewist met het kostbaar bloed van Christus. Aldus komt lofprijzing, en eer, en heerlijkheid, voor eeuwig toe aan onze God. {SR2: 196.2}

“Ik, Ik ben het die uw overtredingen uitdelg om Mijnendwil, en Ik gedenk uw zonden niet.” (Jes. 43:25.) “Des HEREN gram­schap zal ik dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd, totdat Hij mijn zaak verdedigt [of bepleit] en mij recht verschaft [of oordeel uitoefent]; Hij zal mij uitleiden tot het licht, en ik zal Zijn gerechtig­heid aan­schouwen. Hij zal terugkeren, Hij zal medelijden met ons hebben; Hij zal onze ongerechtigheden onder­werpen; en Gij zult al hun zonden werpen in de diepten der zee.” (Micha 7:9, 19, K.J.V.) Zullen wij met de grote apostel zeggen: “Want ik ben overtuigd, dat noch dood, nog leven, noch engelen, noch over­heden, noch machten, noch tegenwoordige dingen, noch toekom­stige dingen, noch hoogte, noch diepte, noch enig ander schep­sel, ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, welke is in Christus Jezus, onze Here?” (Romeinen 8:38, 39, K.J.V.) {SR2: 196.3}

197

Tot zo ver is onze aandacht bepaald bij geweest bij de Grote Rechter, de jury [of gezworenen] bestaande uit vierentwintig oudsten, de vier dieren die een voorstelling zijn van degenen die zullen worden geoordeeld, en het boek die de namen bevat — verzegeld met zeven zegels. Nu richten wij onze aandacht op de advocaat. {SR2: 197.1}

“En ik zag, en zie, in het midden van de troon en van de vier dieren, en in het midden der oudsten, stond een Lam, als geslacht, hebbende zeven horens en zeven ogen, welke zijn de zeven Geesten Gods uitgezonden over de gehele aarde. En Hij kwam en nam het boek uit de rechterhand van Hem, Die op de troon gezeten was. En toen Hij het boek [of de boekrol] genomen had, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich neder voor het Lam, hebbende elk een harp, en gouden schalen vol reukwerk, welke de gebeden der heiligen zijn.” (Openb. 5:6-8, K.J.V.) {SR2: 197.2}

Het “Lam” is een symbool van Christus, onze Verdediger. Johannes zei: “Mijn kinderkens, dit schrijf ik u, dat gij niet tot zonde komt. En als iemand gezondigd heeft, wij hebben een advocaat (of voorspraak) bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige.” (1 Joh.2:1, K.J.V.) {SR2: 197.3}

De zeven horens op het Lam zijn een voorstelling van volheid of macht en gezag, de woorden door Christus gesproken aanhalend: “Mij is gegeven alle macht in hemel en op [de] aarde.” (Matt. 28:18.) Deze onmete­lijke macht is ten gunste van ons, en wordt vrijelijk aan ons geschonken. Jezus zei: “Indien gij een geloof hebt als een mosterdzaad, zult gij tot deze berg zeggen: Verplaats u van hier daarheen; en hij zal zich verplaatsen; en niets zal onmogelijk zijn voor u.” (Matt. 17:20, K.J.V.) Beste vrienden, deze woorden zijn waar, of niet waar. Er kan geen tussengroep zijn. Wilt u, Aangezien Christus niet kan liegen, Zijn nooit valende woord beproe­ven, en Hem Zijn belofte laten vervullen? {SR2: 197.4}

De zeven ogen van het Lam zijn een voorstelling van volheid van visie [gezicht of kijk]; een bewijs dat niets verborgen is voor onze Advocaat, en dat alle dingen open en bloot voor Hem liggen; en dat geldt ook voor God de Vader. De Psalmist beschrijft Gods macht in visie [of alziendheid] met de volgende woorden: “Waar­heen zal ik gaan voor Uw Geest? Of waarheen zal ik vlieden voor Uw tegenwoordigheid? Stijg ik ten hemel, Gij zijt daar; of maak ik mijn bed in het dodenrijk [of de hel], zie, Gij zijt daar. Neem ik vleugelen van de dage­raad en vertoef ik in de uiterste gedeelten der zee, zelfs daar zal Uw hand mij geleiden, en Uw rechterhand zal mij vasthouden. Als ik zeg: Voorzeker zal de duisternis mij overvallen, dan zal zelfs de nacht licht om mij heen zijn. Ja, de duisternis verbergt zich niet voor U; maar de nacht schijnt als de dag: de duisternis en het licht zijn beiden gelijk voor U.” (Psalm 139:7-12, K.J.V.) {SR2: 197.5}

De Openbaarder zegt dat de de horens en de ogen van het Lam “de zeven Geesten Gods” zijn, “uitgezonden over de gehele aarde.” Alles van deze kracht, zowel in macht als in visie, wordt belichaamd en gedemon­streerd door de Geest van God. Jezus zei: “Het is beter voor u dat Ik heenga. Want indien Ik niet heenga, kan de Trooster niet tot u

197

komen; maar indien Ik heenga, zal Ik Hem tot u zenden.” (Joh. 16:7.) “Maar de Trooster, Die de Heilige Geest is, Die de Vader in Mijn naam zenden zal, Hij zal u alles leren, en zal u alle dingen in herinnering brengen, wat Ik u ook heb gezegd.” (Joh. 14:26, K.J.V.) {SR2: 197.6}

De zeven vurige lampen die voor de troon branden, die de zeven Geesten Gods zijn.” (Openb. 4:5, K.J.V.) De vurige lampen [of lampen van vuur], zeven in getal, aanwezig voor de troon, zijn een voorstelling van de volheid van de waarheid van God — tegenwoordige waarheid die geopen­baard werd aan iedere generatie vanaf de aanvang van de wereld — waardoor wij worden geoordeeld. Zij die gehoorzaam zijn aan al het licht en de waarheid aan hen gegeven, hebben aan de eisen voldaan — zij zijn verzegeld, en gezuiverd van de veroordeling van de wet van God. {SR2: 198.1}

“De zeven lampen (…) die de zeven Geesten Gods zijn.” (Openb. 4:5, K.J.V.) Deze Bijbeltekst bewijst het feit dat licht en waarheid alleen door de Geest van God worden geopenbaard. “Maar de Trooster, de Heilige Geest, Die de Vader zenden zal in Mijn naam, Die zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb.” (Joh. 14:26.) De verwerping van licht en van tegenwoordige waarheid is de zonde tegen de Heilige Geest. “En wie ook een woord spreekt tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar wie spreekt tegen de Heilige Geest [tegenwoordige waarheid] het zal hem niet vergeven worden, noch in deze wereld, noch in de toekomende wereld.” (Matt. 12:32, K.J.V.) Onze houding jegens tegenwoordige waarheid zou “Of een boom goed maken, maar dan ook zijn vrucht goed, of anders de boom slecht [of verdorven] maken, maar dan ook zijn vrucht slecht.” (vers 33, K.J.V.) Aldus, heeft tegenwoordige waarheid de kracht om de persoon te veranderen en hem geschikt te maken voor het eeuwig leven, hetgeen het zegel is van de levende God. Jezus zei: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand geboren wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk Gods niet binnengaan.” (Joh. 3:5.) {SR2: 198.2}

De Zee van Glas.

“En voor de troon was een zee van glas gelijk kristal; en in het midden van de troon, en rondom de troon, waren vier dieren vol ogen van voren en van achteren.” (Openb. 4:6, K.J.V.) Volgens het leesteken in het zojuist aange­haalde vers, betekent het dat de dieren in het midden van de troon en rondom de troon zijn. Het zou onmogelijk zijn voor hen om in het midden en rondom de troon te zijn, zij zouden dan de plaats van God innemen, de Rechter, en Zijn Zoon, het Lam. Als gevolg daarvan concluderen wij, dat de eerste bijzin van het vers op een verkeerde wijze van leesteken werd voor­zien. Door weglating van de puntkomma zou de Bijbeltekst als volg te lezen zijn: “En

198

voor de troon was een zee van glas gelijk kristal en in het midden van de troon.” De zee van glas is dus in het midden van, en voor de troon; enniet de dieren. “De zee van glas” komt van de troon, en is op dezelfde wijze een symbool van eeuwig leven als dat het “Lam” een symbool is van Christus, onze Advocaat. {SR2: 198.3}

De zee is het grootste lichaam op aarde; vandaar dat zij wordt gebruikt om de eeuwigheid voor te stellen. “Helder als kristal” is een voorstelling van volmaaktheid, vrij van zonde en gebreken. In Openbaring 15:2 lezen wij: “En ik zag een zee van glas met vuur vermegd.” Vuur zou het enige volmaakte symbool zijn dat zou kunnen worden gebruikt om leven voor te stellen. Daarom, komt de zee van glas van Gods troon, en stelt zij eeuwig leven voor, hetgeen de beloning is van hen wiens namen staan geschreven in het boek des levens van het Lam, binnen de zeven zegels. “En op geen enkele wijze zal daar iets binnengaan dat verontreinigt, noch iets dat gruwelen bewerkt, of een leugen maakt; maar zij die geschreven staan in het boek des levens van het Lam.” (Openb. 21:27, K.J.V.) In het oordeel wordt aan de heiligen “die de overwinning van het beest, en van zijn beeld, en van zijn merkteken, en van het het getal van zijn naam hebben behaald,” toegestaan om te staan aan de zee van glas — het eeuwig leven. (Openb. 15:2.) {SR2: 199.1}

De afspraak en het schouwspel, zoals beschreven door Johannes, toont aan dat dit het oordeel in volle gang is; want het wordt gehouden in het “Heilige der Heiligen” — getypeerd door het aardse heiligdom en de dienst ervan, waarin Aäron , de hoge priester, dienst deed in de zevende maand, op de tiende dag van de maand. Het werd de dag van verzoening genoemd — oordeel, de reiniging van het heiligdom of de reiniging van de gemeente — de scheiding van het onkruid van de tarwe. Daar aanschouwen wij de Grote Rechter (God de Vader), de Advokaat (het Lam — Jezus Christus de Recht­vaardige), een jury (de vierentwintig oudsten — bekleed met de gerechtigheid van Christus — witte klederen); een voorstelling van hen die zullen worden geoordeeld (de vier dieren); het licht en de waarheid die zij hebben bewaard (de zeven lampen); De beloning die zal worden geschonken aan hen die worden geoordeeld (de zee van glas); en het boek die de namen bevat van alle rechtvaardigen, te beginnen met Adam en tot aan de afsluiting van de genadetijd — het einde van het evangelie (zeven zegels). “En ik zag in de rechterhand van Hem, Die op de troon gezeten was, een boek, beschreven van binnen en van buiten, verzegeld met zeven zegels.” (Openb. 5:1, K.J.V.) Omdat het boek de namen bevat van allen die zijn verzegeld met het zegel van God (Zijn waarheid) wordt het het boek der zegels genoemd, zo ook het boek des levens van het Lam. {SR2: 199.2}

In het nu volgende schriftgedeelte zien wij het gehele universum met intense belangstelling de gevallen gadeslaan van de mensheid zoals de boekrol zich ontvouwd, hun het geheimenis Gods openbarend: “En om aan een ieder te laten zien wat de gemeenschap is van het geheimenis, welke van het begin van de wereld is verborgen geweest in God, Die

199

alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus.” (Efez. 3:9, K.J.V.) Openbaring 5:11-14 aanha­lend: “En ik zag, en ik hoorde de stem van vele engelen rondom de troon en de dieren en de oudsten; en het getal van hen was tienduizend maal tiendui­zend, en duizenden maal duizenden, zeggende met een luide stem: Waardig is het Lam, Dat werd geslacht, om macht te ontvangen, en rijkdom, en wijsheid, en kracht, en eer, en heerlijkheid, en zegen. En alle schepsel in de hemel, en op de aarde, en onder de aarde, en zulks in de zee, en alles wat in hen is, hoorde is zeggen: zegen, en eer, en heerlijkheid, en kracht, zij aan Hem, Die op de troon gezeten is, en aan het Lam, tot in alle eeuwighe­den. En de vier dieren zeiden: Amen. En de vierentwintig oudsten wierpen zich neder en aanbaden Hem, Die leeft tot in alle eeuwigheden.” (K.J.V.) Het aangehaalde Schriftgedeelte bewijst dat het gehele universum tevreden is met de liefde van God, en de gerechtigheid van Christus. Wij herhalen vers 13: “En alle schepsel in de hemel, en op de aarde, en onder de aarde, en zulks in de zee, en alles wat in hen is, hoorde ik zeggen: Zegen, en eer, en heerlijkheid, en macht, zij aan Hem, Die gezeten is op de troon, en aan het Lam, tot in alle eeuwigheden.” {SR2: 199.3}

Het Openen van het Boek.

“En ik zag een sterke engel met luide stem verkondigend: wie is waardig het boek te openen, en de zegels en haar zegels verbreken? En niemand in ++de hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde, was in staat het boek te openen, of haar in te zien. En ik weende zeer, omdat niemand waardig was was gebleken om het boek te openen en te lezen, of die in te zien. En een der oudsten zeide tot mij: Ween niet, zie, de Leeuw uit de stam van Juda, de Wortel van David, heeft overwonnen om het boek, en haar zeven zegels te openen. En ik zag, en zie, in het midden van de troon en van de vier dieren, en in het midden van de oudsten, stond een Lam zoals het was geslacht, hebben zeven horens en zeven ogen, welke zijn de zeven Geesten Gods uitgezonden over de gehele aarde. En Hij kwam en nam het boek uit de rechterhand van Hem, Die op de troon gezeten was. En toen Hij het boek genomen had, wierpen de vier dieren en de vierentwintig oudsten zich neder voor het Lam, hebbende elk van hen harpen, en gouden schalen vol reuk­werk, welke de gebeden zijn van de heiligen.” (Openb. 5:2-8, K.J.V.) {SR2: 200.1}

Dit schriftgedeelte openbaart dat er geen andere is in het grote univer­sum van God die waardig is, of die het boek kan openen, want “de Leeuw uit de stam van Juda, de wortel Davids, heeft overwonnen.” Christus verwierf de bovengenoemde titel door Zijn geboorte, en door Zijn overwinning aan het kruis voor hen in Hem wilden geloven als de Verlosser van

200

de wereld. Hij heeft overwonnen door Zijn bloed te laten vloeien op Golgotha; vandaar dat niemand anders het boek kan openen, want alleen Hij stierf voor het mense­lijk geslacht. Dit “boek” bevat de namen der heiligen, en de “zeven zegels” omvatten, in profetisch zin, de geschiedenis van de wereld, de tijd waarin de heiligen worden verzegeld. Deze zeven perioden van onvervulde geschie­denis verzegelden het boek, en de enige die het kan openen — in de toe­komst kan zien — was het “Lam.” Het Boek was “beschreven van binnen en van buiten” — “van binnen beschreven,” is het profetisch woord van God; “en van buiten,” is de profetische vervulling van de profetieën. “En allen, die op aarde wonen, zullen het (beest) aanbidden, ieder, wiens naam niet geschre­ven is in het boek des levens van het Lam, dat geslacht is, sedert de grond­leg­ging der wereld.” (Openb. 13:8.) “Wie heeft het gewrocht en tot stand gebracht, de geslachten geroepen vanaf het begin?” (Jes. 41:4, K.J.V.) {SR2: 200.2}

Het is Christus, Die de weg heeft bereid voor deze juridische procedure om voor Zijn volk te pleiten, en om hun zonden uit te wissen. “In de scha­duwdienst, hadden alleen zij deel aan de dienst op de grote verzoendag, die met belijdenis en berouw voor God versche­nen en wiens zonden, door het bloed van het zondoffer, naar het heiligdom werden overgebracht. Dus op de grote dag van de uiteindelijke verzoening en het onderzoe­kend oordeel, worden alleen die zaken in beschouwing genomen van hen, die tot het belijdend volk van God behoren. Het oordeel der goddelozen is een apart en gescheiden werk, en vindt in een latere periode plaats. ‘Het oordeel moet beginnen bij het huis van God; en als het eerst bij ons begint, wat zal dan het einde zijn van hen, die het evangelie niet gehoorzaamd hebben?” Aange­zien de boeken die de verslagen bevatten in het oordeel geopend zijn, worden de levens van allen die in Jezus geloofd hebben opnieuw onder de aandacht gebracht voor God. Te beginnen bij hen die het eerst geleefd hebben op aarde, presenteert onze Advokaat de gevallen van elke achtereen­volgende generatie, en sluit Hij af met de levenden.” — “The Great Contro­versy,” pp. 480, 483./”De Grote Strijd,” blz. … {SR2: 201.1}

Benevens het boek in de hand van de rechter, zijn er andere boeken, Maar dit enige boek dat geen enkel ander wezen in de hemel of op de aarde waardig was om het te openen, behalve het “Lam,” is het boek dat genoemd wordt: “Het Boek des Levens van Het Lam.” En de Openbaarder zegt dat alleen zij de stad Gods zullen binnengaan wiens namen geschreven staan in het boek des levens van het Lam. “‘Een gedenkboek’ wordt geschreven voor [het aangezicht van] God, waarin de goede daden worden opgetekend van ‘hen die de Here vrezen, en Zijn naam in ere houden.'” — Id., p. 481. {SR2: 201.2}

De Zegels Volgens Perioden — Openbaring Zes.

Aangezien het naar voren gebrachte bewijs niet in twijfel kan worden getrokken dat met het boek der zegels het oordeel een aanvang nam, en aangezien het begon met de rechtvaardigen die het eerst op de aarde leefden, en eindigd met de laatsten, is het waar dat de zeven zegels zich uitstrekken over de gehele

201

wereldgeschiedenis. Dus, sluiten zij elke heilige in, vanaf het begin van de wereld. Dat is waar het getal [of cijfer] “zeven” ook van getuigt. {SR2: 201.3}

Aangezien er zeven zegels in volgorde zijn, is het duidelijk dat onze wereld­geschiedenis verdeeld is in zeven verschillende perioden. Het oordeel begint met de eerste, en eindigt met de laatste. Duidelijkerwijs ronden de eerste zes zegels de zaken af van hen, die dood waren vóór het oordeel, en terwijl het aan de gang is; maar de zevende verzegelingsperiode, die tevens de laatste is, moet betrekking hebben op de levenden. {SR2: 202.1}

Er is voldoende schriftuurlijk bewijs dat al de verlosten van alle eeuwen zijn verzegeld met het zegel Gods; om deze reden worden de zeven perioden “zeven zegels” genoemd, en staan de namen van hen die verzegeld zijn in het boek geschreven; dus, is het boek verzegeld met zeven zegels. (Zie, Joh.6:27; Ef.4:30; 1:13; 2Tim.2:19; 2Kor.1:22; Openb.9:4.) {SR2: 202.2}

De Betekenis van de Paarden en de Berijders.

Openbaring 6:1-8: “En ik zag toen het Lam een der zegels opende, en ik hoorde, als het ware het geluid van donderslagen, een van de vier dieren zeggen: Kom en zie! En ik zag, en zie, een wit paard; en hij die erop zat had een boog; en hem werd een kroon gegeven; en hij trok uit, oververwinnende, en om te overwinnen. En toen Hij het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie. En een ander paard trok uit die rood was; en aan hem die daarop zat werd macht gegeven om vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkaar zouden doden; en hem werd een groot zwaard gegeven. En toen Hij het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie. En ik zag, en zie, een zwart paard; en hij die daarop zat had een weegschaal in zijn hand. En ik hoorde een stem te midden van de vier dieren zeggen: Één maat tarwe voor één schelling, en drie maten gerst voor voor één schelling; en zie dat gij geen schade toe­brengt aan de olie en de wijn. En toen Hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom en zie. En ik keek, en zie, een vaal paard; en de naam van hem die erop zat was Dood, en Hel [of Doden­rijk] volgde achter hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde, om te doden met het zwaard, en honger, en met de dood, en met de beesten der aarde.” (K.J.V.) {SR2: 202.3}

De paarden zijn een symbool van de aarde, vier grote veranderingen openbarend vanaf dat de wereld begon, en de berijders zijn een afbeelding van het mensdom onder deze vier grote variaties; aldus een volmaakt voorbeeld vormend, want wij rijden op aarde zoals wij dat op een paard zouden doen. Had de zonde geen intrede gedaan binnen het mensdom, dan zou er maar één paard zijn geweest. Maar aangezien de zonde binnenkwam en het plan van God voor Zijn kinderen bedierf, kwam er een vloek over de en

202

203

7-seals

204

werd de rode door de zwarte opgevolgd, en de zwarte door de vale [of bleke]. {SR2: 202.4}

Aan de berijder op het wit paard werd een kroon gegeven, maar nadat de zonde haar intrede deed verloor hij zijn kroon van koningschap en heerlijk­heid. Daarom, heeft de berijder op het rood paard, inplaats van een kroon, een groot zwaard; en aan het zwaard werd een weegschaal toegevoegd, en aan de weegschaal, de dood. {SR2: 205.1}

Het Eerste Zegel — een Wit Paard.

Openbaring 6:2, “En ik zag, en zie, een wit paard; en hij die erop zat had een boog; en een kroon werd hem gegeven; en hij ging uit overwinnende, en om te overwinnen.” “wit” dat een symbool van reinheid is, betekent dat het wit paard het begin van de wereld voorstelt — zondeloos, toen de wereld met haar kleed van schoonheid en volmaaktheid bekleed was met al haar wonder­werken op het land en in de zee. {SR2: 205.2}

” ‘En de Here God plantte een hof ten oosten van Eden;’ (…) Alles wat God gemaakt had was van volmaakte schoonheid, en aan niets scheen gebrek te zijn. (…) In de hof was een grote verscheidenheid aan bomen, waarvan ve­len vol beladen waren met geurige en heerlijke vruchten. Daar waren prachti­ge wijnstokken (…) die een meest gracieuze aanblik toonden, met hun ranken neerhangend onder hun lading bekoorkijke vruchten, van de rijkste en meest gevarieerde tinten,” — “Patriarchs and Prophets,” pp. 46, 47; “Patriarchen en Profeten,” blz. … {SR2: 205.3}

De aarde met haar prachtige bloemen en haar tapijt van levend groen, waarover de blauwe hemel zich als een koepel overspande, toonte een natuurlijke uitzicht van schoonheid en elegantie die niet met woorden te beschrijven zijn. Alleen de grote Meester Kunstenaar kan een dergelijk wonder zonder onvolkomenheid tot stand brengen. {SR2: 205.4}

De Eerste Berijder.

Aangezien het wit paard het begin van onze aarde voorstelt in haar zondeloze toestand, kan haar berijder niemand anders zijn dan Adam per­soonlijk, met wie het oordeel begon. De kroon is een symbool van koninklijk gezag. “En God zei: Laat Ons mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laat hen heerschappij voeren over de vissen der zee, en over al het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte dat over de aarde kruipt.” (Gen. 1:26, K.J.V.) Hetzelfde wordt uitgedrukt in de woorden: “En Hem werd een kroon gegeven.” Vandaar dat de Here een volmaakte wereld in beweging zette, met een koning die door de hand Gods werd geschapen, en wij zijn de zonen van de Koninklijke Waardigheid. {SR2: 205.5}

“Zie, een wit paard; en die erop zat (…) ging uit, overwinnende, en om te overwinnen.” De symbolische woorden zijn de vervulling

205

van de woor­den, uitgesproken door de lippen van de Schepper: “En God zegende hen (Adam en Eva), en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar.” (Gen. 1:28.) Het was Gods plan om het menselijk gezin te vermenigvuldigen, en dat zij de aarde zouden onderwerpen. Van­daar, dat Adam uitging, overwinnende, en om te overwinnen. Hoewel de zonde haar intrede deed, en de dood het mensdom voor zich opeiste, is Gods plan [toch] ten uitvoer gebracht, en is de aarde bevolkt. Aldus “ging” hij “uit, overwinnende, en om te overwinnen.” {SR2: 205.6}

“En ik zag, en zie, een wit paard; en hij die erop zat had een boog.” De boog is een toerusting [aanvulling of werktuig] dat gebruikt wordt om daarmee te overwinnen (te bevolken). Daarom, werd aan Adam een boog (Eva) gegeven, hetgeen overeen komt met de woorden: “En de HERE God zeide: Het is niet goed, dat de mens alleen zij. Ik zal hem een hulp maken, die bij hem past. Toen deed de HERE God een diepe slaap op Adam [= “de mens”] vallen, en terwijl hij sliep, nam Hij één van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees. En de HERE God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens. En Adam zei: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente, en vlees van mijn vlees; Zij zal Mannin, genoemd worden, omdat zij uit de mens genomen werd.” (Gen. 2:18, 21-23, K.J.V.) “En Adam noemde zijn vrouw Eva, omdat zij de moeder van alle levenden was.” (Gen. 3:20, K.J.V.) Aldus werd deze heilige instelling door de Schepper van het universum ingesteld. ” ‘ Het huwelijk zij in ere’; het was een van de eerste geschenken van God aan de mens, en het was een van de twee instellingen die Adam, na de zondeval, buiten de poorten van het paradijs met zich meenam.” — “Patriarchs and Prophets,” p. 46; “Patriar­chen en Profeten,” blz. … Aldus overwon Adam (bevolkte hij de aarde) met de boog (Eva). {SR2: 206.1}

Het Tweede Zegel — een Rood Paard.

“En toen Hij het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie! En een ander paard, dat rood was, ging uit; en hem, die erop zat, werd macht gegeven om vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden doden; en hem werd een groot zwaard gegeven.” “En een ander paard, dat rood was, ging uit.” Als het wit paard de eerste periode voorstelt, dan moet de rode een voorstelling zijn van de periode die daarop volgt. “Rood” is hetzelfde als scharlaken, hetgeen een symbool is van zonde en veroordeling. {SR2: 206.2}

Nadat Adam gezondigd had, ruste er een vloek op de aarde, was haar volmaakte schoonheid bedorven. Aldus ging het wit paard voorbij, en nam een rode zijn plaats in. God zei: “Om uwentwil is de aardbodem vervloekt; in lijden [of bedroefd] zult gij daarvan eten al de dagen van uw leven.” Maar dit symbool heeft een meer directe betrekking op ná de zondvloed, want het gehele aardoppervlak was veranderd door de zondvloed. “Een derde verschrikkelijke vloek ruste op haar door toedoen van de zonde. Toen het water begon te dalen, waren de heuvels en bergen omgeven door een grote, troebele zee. (…) De aarde toonde een aanblik van verwarring en verwoes­ting die onmogelijk te beschrijven is. De bergen die voorheen zo prachtig en symetrisch van vorm waren, waren afgebrokkeld en onregelmatig van vorm. Stenen, richels, en ruwe rotsblokken lagen nu verspreid over het aardopper­vlak. Op vele plaatsen waren heuvels en bergen verdwenen, zonder sporen achter te laten waar zij eens gestaan hadden; en vlakten hadden plaats gemaakt voor bergketens. Deze veranderingen waren op sommige plaatsen duidelijker merkbaar dan op andere. Waar eens de rijkste schatten aan goud, zilver, en kostbare gesteenten waren, werden de zwaarste sporen van de vloek gezien. En op de gebieden die niet bewoond waren, en op die plaatsen waar de minste misdaad was geweest, ruste de vloek minder.” — “Patriarchs en Prophets,” p. 108; “Patriarchen en Profeten,” blz. … Aldus stelt het rode paard de periode na de zondvloed voor. {SR2: 206.3}

De Ruiter op het Rode Paard.

“En hem die erop zat werd macht gegeven om vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden doden; en hem werd een groot zwaard gegeven.” Zodra de zonde de mensdom binnenkwam, vermenig­vuldigde zij zich snel, als een vruchtbare boom. Wat een groot verschil tussen de eerste berijder en de tweede. Hij had geen kroon meer op zijn hoofd, maar inplaats daarvan, een groot zwaard in zijn hand. De rechtvaardi­ge Abel was de eerste die onder de scherpte ervan viel. Maar aangezien het symbool een directe betrekking heeft op ná de zondvloed, vindt het zijn volledige vervulling in de toren van Babel. {SR2: 207.1}

Aangezien de aardbewoners zich begonnen te vermenigvuldigen na de zondvloed, gebeurde hetzelfde met de zonde, en hoewel zij Noachs’ voorzeg­ging van de zondvloed moesten geloven, wantrouwden zij zijn voorzeggingen na de zondvloed. “En God zegende Noach en zijn zonen, en zeide tot hen: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de aarde (…) en Ik zal Mijn verbond met u oprichten, dat voortaan niets dat leeft, door de wateren van de zondvloed zal worden uitgeroeid, en dat er geen zondvloed meer wezen zal, om de aarde te verderven. En God zeide: Dit is het teken van het verbond, dat Ik geef tussen Mij en u en alle levende wezens, die bij u zijn, voor alle volgende geslachten: Mijn boog stel Ik in de wolken, opdat die tot een teken zij van het verbond tussen Mij en de aarde.” (Gen. 9:1, 11, 13.) {SR2: 207.2}

Hun ongeloof in de woorden van God, uitgesproken door Noach, zette hen aan, tegen de wil van God in, tot het bouwen van de toren van Babel als een verdediging tegen een tweede zondvloed. (Zie Gen. 11:3, 4.) Gods ongenoe­gen over hun onwetendheid van Zijn macht, en hun ongeloof in Zijn woord, bracht Hem ertoe om de toren te vernietigen en hun spraak te verwarren. “Zo verstrooide de HERE hen

207

vandaar over de gehele aarde (…) Daarom noemt men haar Babel, omdat de HERE daar de taal der gehele aarde verward heeft en de HERE hen vandaar over de gehele aarde ver­strooid heeft.” (Gen. 11:8, 9.) De verwarring bij de toren van Babel bracht de rassen en talen tot stand. Toen zij zich in stammen van elkander scheid­den, begonnen de buurstammen ruzie te maken met elkaar. Toen zij uit­groeiden tot volkeren, werden de ruzie ‘s oorlogen. {SR2: 207.3}

Aldus gaf de periode van het “rood paard” het leven aan de bestaande onrust onder de volkeren. Daarom werd hem macht gegeven “om vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander zouden doden; en hem werd een groot zwaard gegeven.” Aldus toont het bewijs aan dat het rode paard de periode van na de zondvloed voorstelt, en de berijder, haar bewoners, correspondeert met de “leeuw” (Babylon), en later met de “Beer” (Medo-Per­zië). Bij de aanvang van de Perzische regering, de vorige ruzie’s liepen uit in bloedige oorlogen, op die wijze gingen de woorden door de ribben in de muil van de beer: “Sta op, verslindt veel vlees” (Dan. 7:5, K.J.V.) op volmaakte wijze in vervulling. Vandaar, dat vrede van de aarde werd weggenomen door het groot zwaard in de hand van de berijder op het rood paard. {SR2: 208.1}

Het Derde Zegel — een Zwart Paard.

Openbaring 6:5, “En toen Hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie! En ik zag, en zie een zwart paard; en hij die erop zat had een weegschaal in zijn hand.” Het wit paard is een symbool van reinheid, ondergedompeld door de rode, die een symbool van de zonde is, en de rode werd opgevolgd door de “zwarte,” hetgeen geestelijke duisternis, of mentale blindheid voorstelt. Daarom, stelt de kleur (zwart), een verkeerd begrip van de Persoonlijkheid van God voor. {SR2: 208.2}

Toen de mens werd ondergedompeld in zonde, werden zijn morele en geestelijke krachten dusdanig verzwakt, dat zijn zicht op Gods onzichtbare aanwezigheid was uitgewist. De geestelijke verdorvenheid en de immorele neigingen van de zondaar vereisten een zichtbare godheid om hem te verlossen van de eeuwige ondergang. Aldus werd de aanbidding van Hem die onzichtbaar en allomtegenwoordig is verlaten, en kwam de aanbidding van afgoden voor in de plaats. Deze staat van geestelijke duisternis had de bewoners van onze wereld overmeesterd in de dagen van Abram, slechts ongeveer driehonderd jaar na de zondvloed. {SR2: 208.3}

Aangezien er geen verslag is van afgodenaanbidding vóór die tijd, moet het zwart paard de periode voorstellen van die tijd af, tot de christelijke tijd­perk. Het mag duidelijk zijn, dat Israël naar het vlees tot stand kwam in de periode van het zwart paard. In elk geval, toen de wereld het climax bereikte van satanische misleiding, was God, in Zijn genade en

208

liefde voor zon­daars, genoodzaakt bepaalde maatregelen te nemen om de genadetijd van de mens te handhaven. Hij kon toen de zondaren niet van de aarde verdelgen en toch Zijn belofte aan Noach staande houden. Om de instandhouding van het verbond zeker te stellen riep Hij Abram van de afgodendienst tot de aanbid­ding van de ware God, door te beginnen Zich een volk af te scheiden door één gezin gelijk aan dat van Adam en Noach; en het resultaat was dat de twaalf patriarchen van Israël daaruit voortkwamen, waaruit God één grote natie formde. {SR2: 208.4}

De Weegschaal in de Hand van de Berijder.

Vers 5, laatste gedeelte: “En ik zag, en zie, een zwart paard; en hij die erop zat had een weegschaal in zijn hand.” Aangezien de kroon en de boog van de berijder van het wit paard zijn voorrechten aantonen, en het groot zwaard in de hand van de berijder van het rood paard zijn bevoorrechting laat zien, zo moet ook de weegschaal in de hand van de berijder van het zwart paard verwijzen naar het volk en haar eigenschappen, in die periode. {SR2: 209.1}

Weegschalen worden gebruikt voor commerciële doeleinden. Daarom, stelt het symbool de eerste introductie voor van een handelsidee. Vóór de tijd van, of omstreeks de tijd van Abram, was handeldrijven tussen volkeren onbekend. Maar in de periode van het zwart paard werd dit idee geboren. Het Fenicische-Semietische ras komt de eer toe voor de als maar toenemen­de ontdekking, met Sidon en Tyrus als hun belangrijkste handelscentra. “Wie heeft dit beraadslaagd over Tyrus, die kronende stad, welker kooplieden vorsten zijn, welker handelaren de geëerden der aarde zijn?” (Jes. 23:8, K.J.V.) {SR2: 209.2}

“Wij zijn genoodzaakt een ander ‘Klein’ volk van het Semitische ras te noemen wiens invloed op de wereld sterker was dan die van Egypte, of van Babylon — de Feniciërs. Hun staat was ook een van de kleinste in antiquitei­ten [= waardevolle voortbrengselen van vroegere kunstnijverheid]. (…) Hun twee hoofdsteden waren Sidon, en, op korte afstand verder gelegen, de koningin der Fenicische steden, Tyrus. Maar binnen korte tijd zouden zij hun handelskolonies over de gehele middenlandse zee uitbreiden, en verder in andere landen, steeds op zoek naar nieuwe handelsgebieden en commerciële centra. Zij waren de bijen van de vroegere wereld, de cultuurpollen met zich meedragend waar zij heengingen. Waren het niet de behoeften van de handel en verkeer die hen ertoe aanzetten om het alfabet te vervolmaken? En van hen verkreeg de westerse wereld het. In sommige opzichten waren zij uniek in de wereld van vroeger, en deze voornaamheid werd met hen begra­ven. Want zij waren niet geïnteresseerd in veroveringen, behalve op het gebied van de handel; en zij maakten geen bezwaar tegen het betalen van belasting aan militaire machten, zolang die machten hun handelsrechten niet verstoor­den. Zij hadden net als de Grieken het vermogen om al datgene in zich op te nemen wat Egypte, Babylon, Assyrië, Perzië of welke andere fase van

209

beschaving ook, te bieden hadden; maar hun grootste *genialiteit {*talent} lag in het uitvinden, technische vaardigheid, zakelijke activiteit, en in de nijverheid. In de bewerking van ijzer, goud, ivoor, glas, en purperen­kleur­stof­fen stonden zij zonder gelijke in de oude wereld. {SR2: 209.3}

“Uit het Nieuwe Testament halen wij de geschiedenis van David aan, die de wens koesterde een tempel te bouwen die waardig was om te dienen voor de aanbidding van de God van Israël. Aan hem werd bekend gemaakt dat het werk beter aan zijn zoon Salomo over kon laten. Dus zien wij dat Salomo een verdrag sluit met de koning van Hiram, Koning van Tyrus. Hiram moest ceder- en cypressehout leveren, tezamen met bouwlieden en steenhouwers voor de bouw, en om de materialen op vlotten te verschepen naar Judea. Veel van uiterlijke pracht van Salomo’s briljante en opzichtige regering zou moeten worden toegeschreven aan de technische vaardigheid van deze meester-vaklieden van Fenicië. Door hun stad vloeide de meest winstge­vende handelstroom van Arabië en het Oosten; en hun fabrikanten werden bezig gehouden met het uitvoeren van hun producten bestaande uit metalen, glas, en purper. Over de zee en over land reisden zij overal heen — zendelin­gen van de handel — de meester-onderhandelaars [of -afdingers] van de Oude Wereld. Ten tijde van Gomer werd de Feniciërs piraterij toegeschre­ven — rovers dus — en dat zij alleen uit noodzaak kooplieden waren. Waar­schijnlijk niets anders dan legenden, maar ons is verteld dat zij hun sieraden, kralen, en goedkope snuisterijen, die zij voor hoge prijzen verkochten en gekidnapte jongens en meisjes om te worden verkocht op de oosterse markten als een nevenartikel.” (“Essential Knowledge, — The Phenicians,” Vol. 1, pp. 69, 70. {SR2: 210.1}

Breng Geen Schade Toe aan de Olie en de Wijn.

Vers 6: “En ik hoorde een stem te midden van de vier dieren zeggen: (…) en breng geen schade toe aan de olie en de wijn.” Volgens Openbaring 4:6, zijn de vier dieren rondom de troon. Daarom, is de troon in het midden van de dieren. Johannes zegt: “En ik hoorde een stem in het midden van de vier dieren.” Een van de dingen die hij hoorde was, “Breng geen schade toe aan de olie en de wijn.” Vandaar, dat wat ook bedoeld wordt met het symbool, het is niet van de mens afkomstig, maar van God, Want Hij was Degene die de opdracht gaf: “Breng geen schade toe aan de olie en de wijn.” {SR2: 210.2}

Het is bij haast alle bijbelstudenten een aanvaard feit, dat “olie” door de Schriften gebruikt wordt als een symbool van de Heilige Geest, zoals in Psalm 45:8 (Eng., vers 7); Jesaja 61:1-3; Zacharia 4:12. “Wijn” wordt gebruikt als een symbool van het bloed van Christus, en aangezien het “leven in het bloed is,” stelt de wijn het eeuwige leven voor, hetgeen slechts in “het Lam van God gevonden wordt, Die de zonden der wereld wegneemt.” Jezus zei: “De woorden die Ik tot u spreek zij zijn geest en zij zijn leven.” (Joh. 6:63, K.J.V.) — “olie” en “wijn.” De

210

woorden in de Bijbel zijn de “Geest” en het “Leven.” Daarom verwijst de opdracht, “breng geen schade toe aan de olie ende wijn,” naar de Bijbel — de Geest en het Leven. Maar waarom werd die op-dracht juist aan die berijder gegeven? Waarom niet aan een van de anderen? Het enige antwoord dat kan worden gegeven is dat de Bijbel in de periode van het zwart paard tot stand kwam. De opdracht werd gehoorzaamd en de Bijbel kwam tot stand. In een tijd van afgoderij en dichte geestelijke duister­nis, zegende God, in Zijn nooit falende liefde, het mensdom met het ge­schenk van het geschreven Woord als een Licht voor de wereld. De stem van de troon, “breng geen schade toe aan de olie en de wijn,” is de stem in de Bijbel en de woorden van de HERE. Het resterende deel van vers zes zal in een andere studie worden uitgelegd. {SR2: 210.3}

Het Vierde Zegel.

Vers 7 en 8: “En toen Hij het vierde zegel geopend had, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom en zie. En ik keek, en zie, een vaal paard, en die daarop zat, zijn naam was [de] Dood, en [het] Dodenrijk volgde met hem. En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde, om te doden met het zwaard, en met honger, en met de dood, en met de beesten der aarde,” (K.J.V.) {SR2: 211.1}

Aangezien de tijd van van het Oude Testament afsluit met het derde zegel, begint het Nieuwe met de opening van het vierde zegel. Dus, beslaan het Vaal paard en het Moeilijk-te-beschrijven beest van Daniël 7:7, 8, dezelfde periode. Het is dus duidelijk dat het ene beest gelijkenis moet vertonen met de ander, anders zou het symbool niet volmaakt zijn. Rome werd gesymboliseerd door een moeilijk-te-beschrijven beest omdat zijn regering een mengeling was van burgelijke en godsdienstige wetten, met heidense en christelijke leerstellingen. Daarom ging hij beschrijving te boven zoals reeds eerder werd uitgelegd. Het vaal paard heeft dezelfde betekenis, want zijn voorkomen is vaag, gebrekkig, zonder een specifieke of duidelijke kleur. Vaal — Moeilijk-te-beschrijven. {SR2: 211.2}

De berijder stelt de heersende regeringshoofden voor. Zijn naam is, [de] Dood. “Dood en Hel [dodenrijk of graf, zegt de nieuwe vertaling] volgde met hem.” Dit is een volmaakte beschrijving van de onrechtvaardige, vervol­gende macht van Rome, hetgeen overeenkomt met het beest zoals Daniël het zag: “Het verscheurde en verbrijzelde, en vertrad de rest met zijn poten.” (K.J.V.) Bij de opening van het vierde zegel, vervolgde Rome, onder het symbool van het moeilijk-te-beschrijven beest in zijn beide fasen (het keizerlijke en het pauselijke) zijn onderdanen vanwege hun godsdienstover­tuiging, en miljoe­nen verloren het leven. Vandaar, dat “Dood en Hel [het graf] met hem volgde.” {SR2: 211.3}

“En hun werd macht gegeven over het vierde deel der aarde, om te doden met het zwaard, en met honger, en met de dood, en met de beesten der aarde.” Hier wordt de juiste tijd gegeven waarin het keizerlijk en pauselijk Rome over de aarde zouden heersen,

211

om de volgelingen van Christus te doden door middel van deze verschillende vormen van wreedheden. Merk wederom de volmaaktheid van de Schriften op, in het gebruik van het voornaamwoord, “hun,” hetgeen zowel het keizerlijk Rome als het pauselijk Rome aanduidt, zo ook burgelijk en godsdienstig gezag. Let op het eerste gedeelte van de zin. “En hem werd macht gegeven over het vierde deel van de aarde.” Deze tegenwoordige wereld, vanaf de schepping tot haar einde of de aanvang van het millennium, zal 6000 jaar tellen. De berijder van het vaal paard zou macht uitoefenen over een vierde deel van de aarde. Wij verdelen 6000 in vier gelijke delen, en wij hebben 1500 jaar of het vierde deel. Dat is wat er precies gebeurde. Op dat tijdstip kwam Maarten Luther in opstand tegen het pausdom en diende het de dodelijke wonde toe, door het werktuig der waarheid — “De rechtvaardige zal uit geloof leven.” En het resultaat was dat het protestantisme op het toneel verscheen als verweer tegen het paus­dom. Tot aan het begin van de vijftiende eeuw heerste het pausdom opper­machtig als een koning der koningen, door de ijzeren hand van de staat in de kledij van zogenaamde geestelijk gezag; maar in die tijd werd zijn macht verbroken. {SR2: 211.4}

Van de kruisiging van Christus tot de “Confessie van Augsburg,” een document door Luther samengesteld, vormde een periode van 1500 jaar. Dit document was getekend door de protestantse staten en aangenomen als hun geloofsbelijdenis, en was een protest tegen de paus. Aldus werd op de bestemde tijd, hun macht, de heidense en pauselijke, verbroken. (Zie “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, pp. 209-222.) Aldus op volmaakte wijze de profetie vervullend dat, “hun macht werd gegeven over het vierde deel der aarde.” Hier is een waarheid die het idee omver werpt dat de aarde langer dan 6000 jaar bestaat. Het bewijst ook dat de toepassing van de zegels volstrekt juist is. {SR2: 212.1}

Slechts vier paarden worden voorgesteld in plaats van zeven, of, één paard per zegel. Vier is een ander Bijbels getal om aan te geven dat de voorstelling van de paarden wereldwijd is (de vier hoeken van het kompas). (Zie bladzij­de 54.) Terwijl het aantal paarden het wereldwijde resultaat van de vloek der zonde voorstelt, stelt het aantal zegels de compleetheid van het evangelie en de verzegeling der heiligen voor. {SR2: 212.2}

Het Vijfde Zegel.

De verzen 9-11: “En toen Hij het vijfde zegel opende, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die gedood waren om het woord van God, en om het getuigenis, dat zij hadden. En zij riepen met een luide stem, zeggende: Hoelang, o Here, Heilige en Waarachtige, oordeeld en wreekt Gij ons bloed niet op hen, die op de aarde wonen? En aan een ieder werden lange en witte klederen gegeven, en

212

hun werd gezegd, dat zij nog een kleine tijd rusten zouden, totdat ook hun mededienstknechten en hun broeders, die moesten gedood worden zoals zij, zouden zijn vervuld.” {SR2: 212.3}

De afsluiting van het ene zegel en de opening van de ander verbruikt een periode van dertig jaar. Aldus sloot het vierde zegel af in 1530 n. Chr., tot aan de periode waarin de berijder van het vaal paard macht zou uitoefenen. Vandaar, dat de reformatie door Luther onder het vijfde zegel valt; en nadat het geopend was werd aan Johannes getoond, “de zielen van hen, die waren gedood om het woord van God,” onder het vierde zegel. “En hen werd gezegd [aan de gedoden], dat zij nog een kleine tijd moesten rusten, totdat ook hun medediestknechten en hun broeders, die moesten worden gedood, zouden worden vervuld.” De woorden tonen aan, dat hoewel despotisme haar macht verloren had, de vervolging nog niet helemaal opgehouden was, want hun mededienstknechten en hun broeders moesten nog gedood worden onder het vijfde zegel. Johannes zegt: “En toen Hij het vijfde zegel geopend had, zag ik onder het altaar de zielen van hen, die gedood waren om het woord van God.” Daarom, waren het de christenen die gedood werden. {SR2: 213.1}

Het altaar is ook een symbool, dus moet het ook in ogenschouw genomen worden. Een altaar wordt gebruikt voor aanbidding; en aangezien de zielen van hen die werden gedood om het Woord van God zich daaronder bevon­den, weten wij, dat het een altaar van ware aanbidding was — de reformatie door Luther. {SR2: 213.2}

HET ZESDE ZEGEL.

De verzen 12 en 13: “En ik zag, toen Hij het zesde zegel geopend had, en zie, daar geschiedde een grote aardbeving; en zon werd zwart als een haren zak, en de maan werd als bloed; en de sterren des hemels vielen op de aarde, gelijk een vijgeboom zijn wintervijgen laat vallen, wanneer hij door een harde wind geschud wordt.” {SR2: 213.3}

Het zesde zegel opent met de aardbeving van Lissabon van 1 november, 1755. Als opvolging van de aardbeving werd de zon verduisterd, op 19 mei, 1780, en de scheen als bloed de volgende nacht. Het “vallen van de sterren,” verwijst naar de grote meteorenregen van 13 november, 1833. Jezus, Die vooruitblikte op de vervulling van deze tekenen, zei: “Onmiddellijk na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar glans [of licht] niet geven, en de sterren zullen van de hemel vallen, en de machten des hemels zullen bewogen worden.” (Matt. 24:29, K.J.V.) Daarom, kwamen de tekenen van de tijd van het einde onder het zesde zegel — de grote aardbeving in 1755, de donkere dag in 1780, de vallende sterren in 1833, en de aanvang van het oordeel in 1844. {SR2: 213.4}

De verklaring van de verzen 14 tot 17, wordt gevonden in “Testimonies for the Church,” Vol. 9, pp. 267, 268 / Ned., blz. … ” ‘En de hemel week te-rug als een boek­rol, wanneer het wordt opgerolt; en alle berg en eiland

213

werd van zijn plaats gerukt. En de koningen der aarde, en de groten, en de hoofdoversten, en de machtigen, en iedere slaaf, en iedere vrije, verbor­genzich in de holen en in de rotsen der bergen; en zij zeiden tot de bergen en tot de rotsen: Valt op ons, en verberg ons voor het aangezicht van Hem, Die gezeten is op de troon, en van de toorn van het Lam; want de grote dag van Zijn toorn is gekomen; en wie zal in staat zijn om stand te houden? (Openb. 6:12-17, K.J.V.) Hierna zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën, en stammen, en volk, en talen, stonden voor de troon, en voor het Lam, bekleed met witte gewaden, en palmtakken en hun handen. En zij riepen met luider stem, zeggende: De verlossing is aan onze God, Die op de troon gezeten is, en van het Lam. (…) Dezen zijn zij, die komen uit de grote verdrukking, en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed van het Lam.’ (…) (Openb. 7:9-17, K.J.V.) {SR2: 213.5}

Overeenkomstig het nu volgende getuigenis, heeft Openbaring 6:12-17, een tweeledige toepassing; en het is duidelijk dat deze verzen ook verwijzen naar de tijd van de reiniging van de kerk, want de dienstknecht des Heren zegt: “In dit schriftgedeelte worden twee klassen naar voren gebracht. Een groe­pen laten zich verleiden, en stellen zich op aan de kant van hen met wie de Heren een strijd te voeren heeft. Zij leggen de tot hun gezonden bood­schap verkeerd uit, en bekleden zich in gewaden van eigengerechtigheid. De zonden was in hun ogen niet zondig. Zij leerden dwaling voor waarheid, en door toedoen van hun werden vele zielen op een dwaalspoor gebracht.” — Id., p. 268. Het is een gevolgtrekking van het getuigenis dat net werd aangehaald, dat zij dwaling hadden onderwezen. Wij vragen de lezer wat werd onderwe­zen in de symbolen die gevonden worden in de boeken Daniël en de Openba­ring. Bijvoorbeeld, zie de waarheid die hier naar voren gebracht is, vergele­ken met hetgeen gedurende een aantal jaren geleerd werd. {SR2: 214.1}

Het Zevende zegel, Openbaring 8:1-5.

De verzen 1, 3-5: “En toen His het zevende zegel geopend had, was er een stilte in de hemel gedurende een half uur. En een andere engel kwam en stond bij het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en hem werd veel wierook gegeven, dat hij het zou offeren met de gebeden van al de heiligen op het gouden altaar dat voor de troon is. En de rook van de wierook, welke kwam met de gebeden der heiligen, steeg op voor God uit de hand van de engel. En de engel nam het wie­rookvat, en vulde het met vuur van het altaar, en wierp het op de aarde: en er waren stemmen, en donderslagen, en bliksem, en een aardbeving.” {SR2: 214.2}

214

Wij hebben het tweede vers overgeslagen, want het heeft betrek­king op de zeven bazuinen. De stilte in de hemel gedurende een half uur kan niet de werderkomst van Christus zijn, zoals sommigen hebben geleerd, werderkomst van Christus zijn, zoals sommigen hebben geleerd, want daarna oferde de engel met het gouden wierookvat met wierook, de gebeden der heiligen van het gouden altaar. Het altaar is het heilige, juist tegenover de troon is het heilige der heiligen. De twee afdelingen waren geschei­den door een voorhangsel. Op de grote verzoendag, was het voor­hangsel of de deur van het aardse tabernakel geopend en werd het door de hogepriester betre­den. Maar houd in gedachte, dat de deur (het voorhangsel) open werd gelaten terwijl de hogepriester dienst deed. Op die manier werden de tweeafdelingen tot één gemaakt. Om deze reden werd het volk niet toege­staan in het heilige te gaan, zoals het hun wel toegestaan was bij andere gelegen­he­den, want als het voorhangsel opgeheven, werd het heilige ook het heilige der heiligen. Dus terwijl de deur tot het heilige der heiligen was geopend, was de toegang tot het heilige gesloten. Daarom, gebruikte alleen de hoge­priester beiden afdelingen op de grote verzoendag. (Zie Lev. 16:17.) Aldus werd het gouden altaar voor de troon, van waaruit de engel de gebe­den der heiligen offerde, in beiden perioden werd, en is gebruikt — voor, en in de tijd van het oordeel. Aangezien het gehele juridische trubinaal (Rech­ter, Advo­caat, Oudsten, enz.) in de tempel waren nadat het zegel was geopend, is het duidelijk dat het oordeel aan de gang was, en dat de genade­tijd niet gesloten was ten tijde van de “stilte.” Want nadat het oordeel afgeslopen is en de genadetijd afgesloten is, kan niemand de tempel betre­den. (Zie Openb. 15:8.) {SR2: 215.1}

Had de “stilte” van “een half uur” verwezen naar de komst van Christus, ten tijde dat Hij Zijn heiligen met Zich meeneemt, dan zou er geen nood­zaak bestaan voor de engel om hun gebeden te offeren. Ook, zou het onnodig zijn, om vuur te “werpen”, hetgeen de Geest van God is, van het gouden altaar op de aarde. Wederom, als het openen van het zevende zegel de komst van Christus is, dan zouden alleen degenen onder het zesde zegel, het oordeel beschouwen, en kon er dus geen zevende zegel zijn, hetgeen een aanduiding van onvolkomenheid en onvolledigheid van het oordeel, en van het evangelie zou aantonen. Het zou ook niet in overeenstemming zijn met het aantal zegels op het boek. Aangezien de zes zegels betrekking hebben op de zes perioden waarin de heiligen verzegeld werden, moet het zevende zegel ook betrekking hebben op een periode van verzegeling, anders kan het geen zevende “zegel” genoemd worden. {SR2: 215.2}

Laat ons nu de waarheid in beschouwing nemen, zoals die door het laatste zegel wordt geleerd. Merk zorgvuldig de volgorde van iedere handeling op. Het zegel wordt geopend en stilte volgt, want het zegt: “en toen Hij het zevende zegel geopend had, kwam er een stilte.” De Revised Version, Weymouth, het Grieks, en de Bulgaarse Bijbels, zeggen hetzelfde. De stilte werd gevolgd door de komst van de engel naar het altaar met de wirook, nadat hij de gebeden der heiligen geofferd had. En toen vulde hij het

215

wirookvat met vuur, en gooide het vuur naar de aarde, en opnieuw de stemmen, en donderslagen, en bliksem, en een aardbeving. Dit is de juiste volgorde van iedere gebeurtenis. {SR2: 215.3}

Wat veroorzaakte de stilte? Met betrekking tot de aanvang van het

oordeel, verklaart Johannes: “En van de troon gingen bliksemstralen, donderslagen en stemmen uit;” en de vier dieren “hadden dag noch nacht rust, zeggende: “Heilig, Heilig, Heilig, Here God Almachtig.” (Openb. 4:5, 8, K.J.V.) De stemmen blijven dag en nacht doorgaan, terwijl het oordeel voortduurt. Maar op een bepaald moment, nadat het zevende zegel werd geopend, kwamen deze stemmen tot zwijgen gedurende ongeveer een half uur. Nadat de engel de gebeden der heiligen had geofferd, en het vuur op de aarde had geworpen, hervatten de stemmen hun geroep. “En er waren stemmen, en donderslagen, en bliksemstralen, en een aardbeving.” Klaarblij­kelijk werd het oordeel, om een of andere reden, gestaakt, en een half uur later ving het weer aan. Het kan niet anders zijn, want, als het oordeel voort was gegaan en de de dieren en de oudsten stil waren gebleven, zou het aantonen dat er iets mis was gegaan — iets waar zij geen “amen” op konden zeggen en God prijzen. Daarom, is de enige geschikte conclusie, dat om de een of andere reden het oordeel gedurende een half uur werd gestaakt. {SR2: 216.1}

Wat veroorzaakte de onderbreking en bracht de verandering teweeg? Laat eerst de lengte van de tijd van het profetisch half uur vaststellen. Een dag in profetische tijd staat voor een jaar. (Ezech. 4:6.) Een uur is een vierentwintigste deel van een profetisch jaar, en dertig dagen voor een maand voorstellend, zou het ongeveer twee weken moeten zijn; vandaar. zeven letterlijke dagen. Zeven dagen werden gebruikt voor de reiniging van de kerk, vooruitwijzend op de vervulling van Maleachi 3:1-6. Maar wij hebben een duidelijker goddelijk bewijs, dat alle twijfels zal wegnemen. {SR2: 216.2}

Bij de viering van het Pascha, droeg de Heer de Israëlieten op die aangelegenheid zeven dagen te vieren. (Zie Lev. 23:5-8.) Zeker zou niemand beweren dat God Zijn volk opdroeg die gebeurtenis zeven dagen te geden­ken zoder daarmee een bepaald doel voor ogen te hebben. Israël naar het vlees trok Egypte binnen, en vertrok uit Egypte naar de Berg Sinaï, het pascha in Egypte tijdens de nacht toen de engel des doods de eerstgeborene van mens en dier dode tijdens de uittocht van Israël, zijn typen van de kerk in de tegenwoordige tijd — de kerk die uit Egypte trekt — wereldgezindheid, de reiniging van de kerk, de scheiding van het onkruid van de tarwe — de vervulling van Ezechiël 9. (Een volledige uitleg van het onderwerp wordt gegeven in “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, pp. 64-113; zie ook de kaart op blz. 224.) De Geest der Profetie getuigt hiervan door de nu volgende verklaring: “Het Pascha was zowel een herdenking als een schaduw, daar het niet alleen

216

terugverwees naar de bevrijding uit Egypte, maar ook heenwees naar de grote bevrijding, die Christus zou bewerken door Zijn volk van de gevangen­schap van zonde te bevrijden.” — “Patriarchs and Prophets,” p. 277 / “Patriarchen en Profeten,” blz. 241. {SR2: 216.3}

Aldus wijst de stilte van een half uur vooruit op deze grote gebeurtenis voor de kerk van God. De vervulling ervan zou ons moeten brengen naar de tijd van de oogst, of zoals het genoemd wordt, de Luide Roep van de Derde engel Boodschap van Openbaring 18 — de laatste boodschap voor de wereld. dus, terwijl de mannen met de verdelgingswapens degenen wegnemen, die het onkruid voorstellen in de kerk, zal er stilte in de hemel zijn gedurende een half uur (zeven dagen), waarna het oordeel opnieuw zal aanvangen voor hen, die zullen worden verzegeld in de tijd van de grote oogst, hetgeen het einde van de wereld is. Jezus zei: “Laat beiden samen opgroeien tot de oogst. En in de oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt de tarwe samen in mijn schuur” — de kerk (Matt. 13:30.) {SR2: 217.1}

Zij, die in die tijd zullen worden verzegeld werden door Johannes gezien als een grote schare met palmtakken in hun handen. (Zie Openb. 7:9.) Vandaar dat de boekrol een omwenteling gemaakt heeft, en dat de verzege­ling voor hen die zullen worden geoordeeld terwijl zij leven, begonnen is. Zoals wij reeds hebben bevestigd, is de nacht van het Pascha een type van de reining van de kerk, het onkruid van de tarwe scheidend. Het door de Rode Zee heentrekken wees vooruit op de vervulling van Jesaja 63. (Zie “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, pp. 96-103.) {SR2: 217.2}

Zoals wij reeds bevestigd hebben, de nacht van het pascha in Egypte, is een type van de reiniging van de kerk, het onkruid van de tarwe scheidend. De doortocht door de Rode Zee door de Israëlieten wijst vooruit op de vervulling van Jesaja 63. (Zie “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, pp. 96-10­3.) Vandaar, dat de profeet het woord des Heren verklaart: “Want de dag der wrake is in mijn hart, en het jaar van mijn ver­losten is aangebroken.” (Jes. 63:4, K.J.V.) Wij halen de verzen 1-3 aan, zo ook de verzen 17 en 18: “Wie is het, die van Edom komt, met helrode klede­ren van Bozra? Die daar praalt in zijn gewaad, fier voort­schrijdt in zijn grote kracht? Ik ben het, die in gerechtig­heid spreek, machtig om te verlossen. Waarom is dat rood aan uw gewaad, en zijn uw klederen als van iemand, die de wijnpers treedt? Ik heb de pers alleen getreden; en van de volken was niemand bij mij, Ik zal hen in mijn toorn vertreden, en hen ver­trappen in mijn grimmigheid; en hun bloed zal spatten op mijn klede­ren, en ik zal mijn hele gewaad bevlekken. (…) O HERE, waarom hebt Gij ons doen afdwalen van Uw wegen, en onze harten verhard zo­dat wij geen ontzag hadden voor U? keer weder terwil­le van uw knechten, de stam­men van Uw erfdeel. Het volk Uwer hei­ligheid hebben het slechts een korte tijd in hun bezit gehad; onze tegenstan­ders hebben uw heiligdom vertr­apt.” {SR2: 217.3}

De profeet zag Christus Zelf terugkeren van de slach­ting van de Edo­mie­ten — de klasse die Gods volk mis­leidde in de kerk, het onkruid, of de tegen­standers die Zijn heilig­dom hadden vertrapt. “

217

“Bozra” betekent “schaapskooi” — de kerk. Hij zag dat Zijn klederen bevlekt waren met het bloed van het onkruid, door het bevrijden van Zijn volk uit hun handen. De profeet vroeg: “Waarom is dat rood aan uw gewaad, en zijn uw klederen als die van iemand die de wijnpers treed?” De reini­ging van de kerk maakt het voor Christus noodzakelijk om de plaat van het oordeel te verlaten en te komen om Zijn verlos­ten (de 144.000) uit te redden, en dit is het wat het oordeel doet ophouden, en de stemmen doet zwijgen gedurende een half uur — zeven dagen. De geest der profetie getuigt van het­zelfde gebeuren. “De HERE Jezus zal opstaan van Zijn middelaars werk in het hemels heiligdom, en zal Zich kleden met de klederen der wrake, en hen verrassen op hun onheilige feest; en zij zullen onvoorbereid zijn voor de bruiloft van het Lam.” — “Testimonies for the Church,” vol. 5, p. 690. Petrus, die vooruit blikte op de reiniging van de kerk, en de aanvang van het oordeel der levenden, zegt: “Want het is nu de tijd, dat het het oordeel begint bij het huis Gods; als het bij ons begint, wat zal het einde zijn van hen, die onge­hoorzaam blijven aan het evangelie Gods?” (1 Petrus 4:17.) {SR2: 217.4}

Had de kerk als lichaam, of tenminste de lei­ders van het kerkgenoot­schap der Zevende-dags Adventis­ten de bood­schap­ van refomatie aanvaard, zoals het aan hen werd gepresen­teerd in “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, dan zou er geen nood­zaak be­staan dat die klasse moest vallen onder de voorstel­ling van de vijf mannen met verdelgings wapens. Het is de aan­vaar­ding of verwerping van de boodschap dat de be­stem­ming za bepa­len van de twee klassen, zoals beschreven staan in het nu volgen­de getuigenis: “Ik vroeg naar de betekenis van de schud­ding die ik ge­zien had, en mij werd getoond dat het zou wor­den veroorzaakt door het rechtstreekse getuigenis tevoor­schijn geroepen door de raad van de waarachtige getuigenis aan de Laodiceërs. Dit zal zijn uitwer­king hebben op het hart van de ontvanger, en hem ertoe leiden de standaart te verho­gen en de onomwonden waarheid uit te dragen. Sommi­gen zullen deze recht­streekse getuigenis niet kunnen verdragen. Zij zullen ertegen in opstand komen, en dit zal een schudding veroorzaken on­der Gods volk.” — Early Writings,” p. 270. {SR2: 218.1}

In het aardse heiligdom, betrad de hoge priester het heilige der heiligen eens per jaar, en op die bijzondere dag moest iedere Israëliet zijn zonde belijden. Hij, die nalatig was overeenkomstig de goddelijke vereisten te handelen werd van zijn volk afgesneden. (Zie lev. 23:29, 30.) Aldus is de an­ti-typische verzoening, oordeel, of reiniging van het heilig­dom, zoals uiteen­gezet in Daniël 8:14, een dag van reiniging van het kamp van Israël, de kerk — het wegdoen van zonde en zondaars. Het aardse heiligdom was een voorbeeld van het hemelse. (Zie Heb. 9:23, 24.) Het aardse heiligdom was een voorbeeld van het hemelse. (Zie Hebr. 9:23, 24.) Het werd geïnstalleerd met zijn ceremoniële systeem om vooruit te wijzen op het werk van Christus, onze Hoge Priester in het hemels heiligdom gedurende de anti-typische

218

periode — de tijd van het Nieuwe Testament. Zoals het heiligdom met al Zijn diensten, een zinnebeeld was van het ware, hemelse heiligdom, onder de dienst van Christus, zo moet de dag van verzoening in type, de waarheid uitbeelden in de anti-typische periode — onze tijd. {SR2: 218.2}

Terwijl het oordeel der levenden aan de gang is, moet iedere zonde beleden en weggedaan worden, hij, die dit grote voorrecht zou veronacht­zamen, zal voor eeuwig verloren gaan — hij zal afgesneden worden temidden van Zijn volk. Het negeren van dit meest belangrijke onderwerp zou ons niet het minste voordeel opleveren. {SR2: 219.1}

Reformatie in het Vooruitzicht.

De grote reformatie in het vooruitzicht, levendig voorgesteld door de engel bij het gouden altaar met de gebeden der heiligen, en het werpen van het vuur van het altaar naar de aarde, is ook voorzegt in het nu volgende getuigenis: “In visioenen van de nacht gingen representaties aan mij voorbij van een grote reformatiebeweging onder Gods’ volk. Velen loofden God. De zieken werden genezen, en andere wonderen werden tot stand gebracht. Een geest van verzoening werd waargenomen evenals het werd gemanifesteerd voor de grote Pinksterdag. Van honderden en duizenden werd gezien dat zij gezinnen bezochten, en zij openden voor hen het woord van God. Harten raakten overtuigd door de kracht van de Heilige Geest, en een geest van oprechte bekering werd gemanifesteerd. Overal werden deuren deuren geopend voor de verkondiging van de waarheid. De wereld scheen verlicht te zijn door de hemelse invloed. Grote zegeningen werden ontvangen door de getrouwe en nederige volk van God.” — “Testimonies for the Church,” Vol. 9, p. 126. {SR2: 219.2}

Mijn broeders, de Heer spreekt tot ons. Zullen wij niet naar Zijn stem luisteren? Zullen wij niet onze lampen in orde brengen en handelen als mensen die uitzien naar de komst van hun Heer? “De tijd is gaande voor lichtdragen en aktie.” Ontwaakt, smeek ik u, uit de dodenslaap. Laat de laatste dag u niet verstoken vinden van de hemelse schat. {SR2: 219.3}

Worden al de levenden geoordeeld en verzegeld onder het zevende zegel? Of zijn sommigen beschouwd voordat het wordt geopend? Om deze vraag te beantwoorden citeren wij Openbaring 8:3: “En een andere engel kwam en stond bij het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en aan hem werd veel wierook gegeven, zodat hij het zou offeren met de gebeden van alle heiligen op het gouden altaar, dat zich voor de troon bevond.” Merk op, dat het gebed geofferd wordt voor al de heiligen. Niemand, die Gods’ waarheid kent, zou durven bidden voor de doden, want het is een gruwel in Gods ogen; nog minder zou een engel een dergelijke zonde begaan. {SR2: 219.4}

De Psalmist verklaart dat gebeden voor de doden bedenkselen van de

219

heidenen zijn, “Toen zij zich aan Baäl-Peor koppelden, en dodenof­fers aten, en Hem tergden door hun daden, brak een plaag onder hen uit.” (Psalm 106:28, 29.) “De doden loven de HERE niet, noch iemand die in stilte is nedergedaald.” (Ps. 115:17, KJV.) Als de doden de God niet loven, Hoe kan dan een engel een gebed voor hen aanbieden voor God? {SR2: 219.5}

De zin, “alle heiligen,” verwijst naar alle levenden die zullen worden geoordeeld. Het is duidelijk dat dit zal wordt gedaan onder het zevende zegel. Indien “allen,” dan is het zeker dat alle levende heiligen worden gerekend onder het zevende zegel. Aldus, wordt met het openen van het laatste zegel, een aanvang gemaakt met het oordeel van alle levende heili­gen. Laat niets u verwarren op dit punt. Als wij zeggen dat de gebeden van alle heiligen enige verband houdt met de doden, dan zouden zij moeten zijn geofferd bij de aanvang van het oordeel — bij de opening van het eerste zegel, want ná het oordeel kunnen de gebeden hen niet tot nut zijn. {SR2: 220.1}

Let op de woorden bij de opening van het oordeel voor de doden in 1844: “En hij de boekrol nam, wierpen de vier dieren en vierentwintig oudsten zich voor het Lam neder, hebbende elk een citer en gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen.” (Openb. 5:8.) Merk op, dat géén engel een gebed offert, maar de gebeden der heiligen werden aangebo­den door de dieren en de oudsten door lofprijzing van citers (of harpen), en gouden schalen vol met reukwerk; dat wil zeggen dat er geen gebeden werden geofferd voor de doden, maar dat hun gebeden die zij hadden gebeden, die te boek werden gesteld toen zij nog leefden, gepresenteerd werden voor de troon. De 144.000 worden verzegeld vóór de stilte “van een half uur,” of bij de opening van het zegel, maar zij worden geoordeeld in de periode van het zevende zegel, want het gebed was voor “alle” heiligen — de levenden. {SR2: 220.2}

Is er een manier waardoor wij de tijd kunnen bepalen van de opening vn het zegel, en de aanvang van het oordeel der levenden? Als God zo getrouw aan de levenden de aanvang van het der doden geopenbaard heeft, kan het niet mogelijk zijn dat Hij de tijd van het oordeel der levenden zou geheim houden. Indien Hij dat gedaan had, zouden wij geen tegenwoordige waarheid hebben in de tijd van het laatste zegel; ook zou er geen rechtvaardigheid zijn in een dergelijke geheimhouding, een dergelijk oordeel zou ook niet legaal (of rechtsgeldig) zijn. Daarom is de openbaring van het oordeel der leven­den, van even groot belang als de openbaring van het evangelie zelf. Want het oordeel ( het uitwissen van zonden) is de kronende handeling in het evangelie van Christus. Aldus stellen wij vast dat wanneer het zegel wordt geopend, en het oordeel der levenden aanvangt, wij het moeten weten. De dag van verzoening (of grote verzoendag) in type laat hetzelfde zien, want de Israëlieten waren goed op de hoogte van het gebeuren, hun plicht, en het gevolg. {SR2: 220.3}

De datering van het meest glorieuze gebeuren voor de rechtvaardigen, maar uiterst ernstig voor de goddelozen, zal worden bekend gemaakt door de

220

vervulling van de volgende vers: “En de engel nam het wirookvat, en vulde het met vuur van het altaar, en wierp het op de aarde; en er waren stemmen, en donderslagen, en bliksem en een aardbeving.” (Openb. 8:5.) Het gooien van het vuur van het altaar op de aarde is de uitstorting van de Heilige Geest van God. Wij hebben eerder bevestigd, dat het boek de Openbaring een onthulling der profetieën is, en géén profetie op zichzelf is. Daarom, vinden wij de onthulling van de voorzegging van deze glorieu­ze gebeurtenis in Joël 2:28, 29. De “stemmen, en donderslagen, en bliksem,” betekenen de opening van het oordeel der levenden, zoals zij ook de opening van het oordeel der doden betekenen. (Zie Openb. 4:5.) De aardbeving zal het teken van het gebeuren zijn. {SR2: 220.4}

Samenvatting de Aanvang en de Beëindiging van de Zegels.

Het eerste bedekt de gehele periode, van Adam tot de zondvloed; het tweede zegel, van de zondvloed tot Abraham; het derde zegel, van Abraham tot Christus; het vierde zegel, van Christus tot 1500 A.D. (na Christus); het vijfde zegel, van 1500 A.D. tot 1755 A.D.; het zesde zegel, van 1755 A.D., tot de vervulling van Ezechiël 9; het zevende zegel, tot de afsluiting van de genadetijd. {SR2: 221.1}

In zekere zin des woords echter, sluiten de zegels niet. Zij gaan voort en overlappen elkaar. Bijvoorbeeld, de inwoners der aarde vermenigvuldigen zich nog steeds (Adam — “overwinnende en om te overwinnen”); de oorlogen onder de natiën nemen nog steeds toe, en vrede is van de aarde weggeno­men. Aldus, is het “zwaard” nog steeds in de handen van de ruiter. De hadndel neemt nog steeds toe (de “weegschaal”) en vervolging is niet opge­houden, maar zal opleven, en zal moeilijkheden (of benauwdheid) teweeg­brengen als nooit tevoren, zoals beschreven door de profeet Daniël. (Dan. 12:1.) De tekenen der tijden onder de afsluiting van het zesde zegel spreken steeds luider. Maar kort na de afsluiting van het zevende zegel, zal alles op aarde ophouden gedurende duizend jaar. {SR2: 221.2}

221

TARWE EN GERST, ELK VOOR EEN SCHELLING.

In onze studie van de “zeven zegels” hebben wij nadere uitleg gereser­veerd voor de volgende schriftgedeeldte: “En ik hoorde een stem te midden van de vier dieren zeggen: Een maat tarwe voor een schelling, en drie maten gerst voor een schelling.” (Openb. 6:6.) Opnieuw vestigen wij de aandacht van de lezer op het feit, dat de stem van de troon kwam. (Zie hoofdstuk 5, vers 11.) Daarom, wordt de prijs van de granen bepaald door de Grote Rechter. {SR2: 222.1}

Er moet iets van grote waarde zijn in deze symbolen, want de grote Jehova in Eigen Persoon is hier aan het spreken. Wat kan het zijn? Wey­mouth’s vertaling zegt het als volgt: “Een hele dagloon voor een brood, een hele dagloon voor drie gerstekoeken.” Weymouth vertaalt de schelling als een dagloon. Wij geloven dat de woorden van Jezus dit rechtvaardigen: “Want het koninkrijk der hemelen is gelijk een heer des huizes, die des morgens vroeg arbeiders voor zijn wijgaard ging huren. Toen hij het met de arbeiders eens geworden was voor een schelling’s daags, zond hij hen in zijn wijgaard.” (Matt. 20:1, 2.) De schelling is het vastgestelde dagloon door de heer des huizes van de wijngaard. {SR2: 222.2}

Merk op, dat de gerst een derde van de prijs van de tarwe is; met andere woorden, men gaat het veld in en verzamelt slechts één maat tarwe en ontvangt een volle dagloon, maar de anderen, die de hele dag gewerkt hebben verzamelen drie maten gerst, en ontvangen niet meer dan een dagloon — “een schelling.” De symbolen zijn zeer nauw verbonden met de gelijkenis door Christus gegeven. Laat de lezer zich daarom concentreren op het onderwerp, want hier is er sprake van een waarheid, die onze ernstige aandacht vraagt. {SR2: 222.3}

“En omstreeks het derde uur ging hij naar buiten en zag nog anderen werkloos op de markt staan, en hij zeide tot hen: Gaat ook gij in de wijn­gaard, en wat bilijk is zal ik u geven. En zij gingen. Omstreeks het zesde en het negende uur ging hij weer naar buiten en handeldelde evenzo. Toen hij omstreeks het elfde uur naar buiten ging, vond hij nog anderen staan en zeide tot hen: Waarom staat gij hier de gehele dag werkloos? Zij zeiden tot hem: Omdat niemand ons gehuurd heeft. En hij zeide tot hen: Gaat ook gij in de wijngaard; en wat redelijk is zult gij ontvangen.” (Matt. 20:3-7, KJV.) {SR2: 222.4}

De “heer des huizes” in de gelijkenis heeft betrekking op God de Vader,

222

223

224

want de gelijkenis moet het koninkrijk der hemelen openbaren. Daarom, is de wijngaard een voorstelling van de wereld en zij, die gezonden zijn om erin te arbeiden, stellen de kerk voor. De gelijkenis kan niet verwij­zen naar een letterlijke dag van twaalf uren, waarbinnen God vijf oproepen deed voor arbeiders in de wijgaard (de kerk); want er is geen verslag waar God vijf kerken tegelijkertijd in een dag oprichtte, en dat zij allen op het zelfde moment werkzaam waren. Daarom, moet de oproep in de gelijkenis een periode overspannen van de wereldgeschiedenis in verband met de kerk, en de periode die Jezus in een gelijkenis vergelijkt met een twaalf-urige dag waarop Hij arbeiders huurde op vijf verschillende gelegenheden. Als wij de tijd kunnen vaststellen waarnaar elk van deze oproepen verwijzen, dan zullen wij tenvolle de les en de tijd begrijpen waarin wij leven. Wij zullen trachten te bewijzen, dat de gelijkenis betrekking heeft op de “tarwe en de gerst,” elk voor een “schelling.” {SR2: 222.5}

Houdt in gedachte, dat de heer des huizes alleen met hen onderhandel­de die het eerst waren gehuurd. Merk ook op, dat zij in de morgen aan het werk gingen. Hij huurde de arbeiders met vijf intervals (= tussentijden). Vier van hen waren drie uur van elkaar verwijderd; maar de vijfde en de laatste oproep was slechte twee uur later dan de vierde, welke op het elfde plaatsvond — slechts één uur voor zonsondergang. {SR2: 225.1}

De Tijdklok van Vroeger.

Uit vrees, dat sommigen de tijdsbepaling van vroeger niet begrijpen, gevoelen wij de noodzaak om een korte uitleg hierover te geven. Om het begrijpelijker te maken, bepalen wij de aandacht van de lezer bij kaart op bladzijde 22. In de dagen van Christus, en zelfs nu nog in sommige landen, wordt de tijd gereguleerd (= bepaald) door zonsondergang om twaalf uur. Nabij de evenaar, waar de dagen en nachten voortdurend gelijk zijn, gaat de zon om twaalf uur onder en komt zij om twaalf uur op. Daarom zou zes uur middag (of twaalf uur, terwijl de zon op haar hoogste punt aan de hemel staat) in het lichtgedeelte moeten zijn, overeenkomstig de kaart, en zes uur in het donkere gedeelte, zou middernacht moeten zijn. Dit soort tijd han­teerde Jezus in de gelijkenis. {SR2: 225.2}

Daarom, zou de eerste oproep aan hen, met wie de heer des huizes overeenkwam voor een schellings’ daags, om twaalf uur A.M. — zonsopgang, moeten zijn. De tweede oproep, op het “derde uur,” is slechts drie uur na zonsopgang. De derde oproep, op het “zesde uur.” zou op de middag moeten zijn. De vierde interval, op het “negende uur,” zou drie uur na de middaguur moeten zijn, of drie uur volgens de moderne of tegenwoordige tijd. De vijfde oproep, twee uur lager, op het “elfde uur,” zou vijf uur moeten zijn volgens de tijd van tegenwoordig, en slechts één uur voor zonsondergang. {SR2: 225.3}

Met de voorgaande uitleg van Openbaring 6:6, (“Eén maat tarwe voor

225

een schelling en drie maten gerst voor een schelling”), zullen wij trachten aan te tonen dat de symbolen terugverwijzen naar de gelijkenis van de heer des huizes, en de allegorische vooruitblik op het visioen van Johan­nes. {SR2: 225.4}

De Oproep van de Morgen.

Matt. 20:1, 2: “Want het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een heer des huizes, die des morgens vroeg arbeiders voor zijn wijngaard ging huren. Toen hij het met de arbeiders eens geworden was voor een schelling ‘s daags, zond hij hen in zijn wijngaard.” Jezus kon naar geen enkel ander volk verwijzen, dan naar Israël naar het vlees, want zij zijn degenen met wie God onderhandelde en in Zijn wijngaard zond — de wereld. Hun arbeid bestond uit het voorstellen van de Schepper of de heer des huizes, en het geven van de Bijbel aan ons. De Psalmist heeft het volgende verslag van de overeen­komst opgetekend: “Hij gedenkt voor eeuwig aan zijn verbond, — het woord, dat Hij gebood aan diuzend geslachten — dat Hij met Abraham sloot, en aan Zijn eed aan Izaak; ook stelde Hij het voor Jakob tot een inzetting, voor Israël tot een eeuwig verbond.” (Psalm 105:8-10.) {SR2: 226.1}

Het verbond werd met Abraham gesloten, hetgeen slecht een belofte was aan hém en zijn zaad, maar Abraham verkreeg de belofte niet. “Zijn eed aan Izaäk”; dat wil zeggen, dat God op plechtige wijze verklaarde dat Hij Zijn overeenkomst ten uitvoer zou brengen. Maar Izaäk “verkreeg”, zoals zijn vader, “de belofte niet.” Hij “bevestigde” of “stelde het” voor Jakob “tot een inzetting”; dat wil zeggen, Hij paste het toe, stelde het vast of bevestigde het. Het verbond dat met Abraham werd gesloten, werd gerealiseerd door Jakob als een wet of inzetting. Maar “voor Israël als een eeuwig verbond.” Van­daar, dat Israël de belofte ontving. Daarom, was het Israël, die in de wijn­gaard ging om te arbeiden, nadat zij uit Egypte vertrokken. “Overeenkomstig het woord, dat Ik u beloofd heb, toen gij uit Egypte uittoogt, en Mijn Geest in uw midden stond: vreest niet.” (Haggaï 2:6/ Eng., vers 5.) Jesaja sprak van de wijngaard, die inzichzelf een symbool van de wereld is. (Jes. 5.) Daarom, heeft de oproep op het vroege uur van de heer des huizes voor arbeiders in Zijn wijngaard, betrek­king op de oproep van Israël uit Egypte. Waarom wordt het “vroeg in de morgen” genoemd? Op dat tijdstip schreef Mozes de Bijbel, welke het licht der wereld is. Vandaar, zeer “vroeg,” want er werd net een aanvang gemaakte met het schrijven van de Schriften. Aldus wordt de periode vanaf de tot stand koming van de Bijbel, de dag genoemd, overeenkomstig de gelijkenis. Hetgeen weergeeft, dat het geschreven woord van God het licht der wereld is. {SR2: 226.2}

226

De Tweede Oproep op het Derde Uur.

“Toen hij het met de arbeiders eens geworden was voor een schelling ‘s daags, zond hij hen in zijn wijngaard.” (Vers 2.) Het loon waarover de twee partijen het met elkaar overeens werden, is de belofte van God aan Israël. “In omstreeks het derde uur ging hij naar buitenen zag nog anderen werkloos op de marktstan, en hij zeide tot hen: Gaat ook gij in de wijngaard en wat billijk is zal ik u geven. En zij gingen.” (Vers 3, 4.) Nu de eerste oproep bevestigd is, zal het niet moeilijk zijn de tweede vast te stellen. Merk op, dat dezen niet hetzelfde gezelschap waren, maar “anderen,” die werkloos stonden. Als het niet Israël is, dan kan het alleen de Apostelen en de heidenen zijn in het begin van de christelijke bedeling, zoals het opgetekend staat in Handelingen 13:46: “Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig, dat eerst het woord Gods tot u werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwig leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen.” {SR2: 227.1}

Merk op, dat er géén onderhandeling was met het tweede gezelschap. Zij gingen, in het volste vertrouwen in de “Goede Man” dat zij datgen zouden ontvangen wat redelijk was. De oproep van de heidenen was op geen enkele bijzondere overeenkomst gebasseerd. Zij gaven gehoor, in het volste vertrou­wen in Gods’ overvloedige belofte aan Israël, zoals het opgetekend stond in de schriften. Daarom, wordt de oproep van de Apostelen, en de heidenen, voorgesteld door de “oproep van het derde uur.” {SR2: 227.2}

De Oproepen van het Zesde en het Negende Uur.

“Omstreeks het zesde en het negende uur ging hij wéér naar buiten en handelde evenzo.” (Matt. 20:5.) Aangezien elk van de oproepen met een interval (tussentijd of -ruimte) gebeurde, en dat zich uitstrekkend over de gehele dag, is het duidelijk dat zij elkaar moeten opvolgen in verschillende perioden. Bij elke gelegenheid moet er een oproep zijn — een boodschap. Als dat het geval is, dan kan het niet louter een oproep zijn van hervorming zijn — een oproep tot gehoorzaamheid aan een vroegere boodschap. Daarom, kan de reformatie door Luther hier niet in overweging genomen worden, want het was slechts een opwekking tot de boodschap verkondig vóór zijn tijd. Luther zei: “De rechtvaardige zal door het geloof leven.” Knox, Wesley, en Campbell kunnnen niet in de gelijkenis voorkomen, want ook zij hadden een oproep tot hervorming (gehoorzaamheid) aan de boodschap (leerstel-lin­gen), verkondigd aan de heidenen — de vroege christengemeente. De leer­stelling van de Heilige Geest door Knox, Genade door Wesley, en de Doop der onderdompeling door Campbell werden door de Apostelen onderwezen. Wij zullen verdere bewijsvoering presenteren om aan te tonen, dat de bovengenoemde hervormers niet inbegrepen zijn in de gelijkenis. {SR2: 227.3}

Als Israël en de heidenen in de eerste en in de tweede oproepen Gods’ kerk in de wijngaard omvatten, dan moeten de derde, de vierde en de vijfde

227

oproepen ook de kerk in de wijngaard voorstellen. Wij bepalen de aandacht aandacht van de lezer bij de “vrouw” met de kroon van twaalf sterren van Openbaring 12:6, 14. Aan haar werden vleugels gegeven van een arend om de woestijn in te vliegen gedurende 1260 dagen — jaren. Daarom, kon er géén kerk zijn in de wijngaard. De lange profetische periode is vastgesteld en aanvaard geweest, als de periode van 538 n. Chr., tot 1798 n. Chr. Daar­om, kan er tijdens de lange woestijnreis van de “vrouw,” géén oproep voor arbeiders zijn in de “wijngaard. Aldus moeten de drie laatste oproepen hun vervulling na 1798 n. Chr. hebben, ten tijde dat de “vrouw” terug zou keren uit de “woestijn.” Dus wordt de volgende vraag gesteld: Als de kerk (de “vrouw”) in de woestijn was tussen 538 en 1798, in welke periode deden de hervormers hun wonderlijk werk in het tot stand brengen van hervorming door gehoorzaamheid aan de Schriften, waren zij niet uitgeroe­pen en door God uitgezonden? Antwoord: Natuurlijk waren zij dat. Daar kan géén twijfel over bestaan. Hun werk, karakter, en offer beantwoorden de vraag. Denk aan Luther, de vader van het Protestantisme, die zijn leven op het spel zette als die der grote dienstknechten Gods in het verleden. Door de handen van Luther, verbrak God de deur der duisternis, bracht Hij een eind aan de verschrikkelijk vervolging en bloedvergieting van de heiligen der Allerhoogste, en maakte dat het licht in Zijn geschreven woord scheen in de harten der mensen. Was het niet vanwege de ernstige en ijverige pogingen van deze godvruchtige hervormers geweest, dan zou de vrouw (de kerk) tot op de huidige dag in de woestijn zijn geweest, en zou er geen protestantisme zijn geweest. Aldus verbrak hun onzelfzuchtige pogingen de kracht van despotisme en kwam door de gevangenememing van de paus de lange profetische periode tot een einde. Daarom, zou God, door de dienst van deze mannen de “vrouw” (de kerk) uit de woestijn brengen en de weg voorbereiden voor de derde oproep, op het zesde uur. {SR2: 227.4}

De oproepen op het zesde, het negende en het elfde uur, moet gelijk zijn aan de oproepen die aan hen voorafgingen — tot stand gebracht door een bijzondere boodschap, voor de eerste keer verkondigd — hetgeen het bij elke gelegen­heid noodzakelijk zou moeten hebben gemaakt voor een ander gezelschap — “arbeiders.” De aard van deze boodschappen moest ook wereldwijd geweest zijn, want zij werden in Zijn “wijngaard” gezonden — de wereld. Daarom, moet de derde oproep, voorgesteld door het zesde uur, gekomen zijn ergens vóór 1798 n. Chr., ten tijde dat de “vrouw” op het punt stond terug te keren. Juist zulk een boodschap werd aan de wereld aangebo­den na 1798 n. Chr. en vóór 1844 in de verkondiging door William Miller van de 2300 dagen (of avonden en morgens) van Daniël 8:14. Daarom, werd de boodschap gebracht door Miller aangeboden door het gezelschap dat op het “zesde uur” was gehuurd. {SR2: 228.1}

“Omstreeks het zesde en het negende uur ging hij weer naar buiten en

229

handelde evenzo.” (vers 5.) Merk op, dat deze woorden een nauwe verband leggen tussen de oproepen “van het zesde en het negende uur,” terwijl de andere oproepen gescheiden zijn. Dit betekent, dat deze twee boodschappen voorgesteld door het “zesde en het negende uur,” zeer nauw met elkaar verbonden moeten zijn. Daarom moest de oproep van het negen­de uur komen nadat het werk van Miller beëindigd was. Het was de waarheid van het Heiligdom en het onderzoekend oordeel, verkondigd vanaf 1844, vervat in de eerste, de tweede en de derde-engel boodschappen van Openba­ring 14:6-11. Daarom, vormenden de drie-engelen boodschappen die oproep in 1844. {SR2: 228.2}

De Oproep van het Elfde Uur.

De oproep van het elfde uur is de laatste oproep dat staat opgetekend, en wordt slechts één uur voor zonsondergang — het millennium — gedaan. Detijd voor haar verkondiging is korter dan elk andere universele boodschap die ooit werd gebracht. Hoewel de tijd de kortste is, is het gebied dat zij over de aarde bestrijkt de grootste van allen. De snelle verkondiging van deze boodschap is van het grootste belang, want hierdoor wordt de wereld geoordeeld. {SR2: 229.1}

Gods’ dienstknechten zullen géén tijd of verlangen hebben voor de zorgen van deze wereld, want er is een stad bereid voor hen, wiens bouwer en maker God is. Aangezien wij net genoeg tijd hebben om ons gereed te maken om veranderd te worden, moeten wij de vijand niet toestaan onze kostbare ogenblikken te stelen. Omdat het werk zo veelomvattend is, de uitbreiding ervan zo snel, en het belang ervan zo groot, heeft God moderne wetenschap geïnspireerd, om snelle apparatuur uit te vinden en te vervaardi­gen, om zo Zijn werk te voleindigen. “Maar Gij, Daniël, houd de woorden verborgen, en verzegel het boek tot de eindtijd; velen zullen onderzoek doen, (of heen en weer snellen, ) en kennis zal vermeerderen. Velen zullen zich laten reiningen en zuiveren en louteren, maar de goddelozen zullen goddeloos handelen, en geen der goddelozen zal het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan.” (Dan. 12:4, 10.) {SR2: 229.2}

Het bewijs in Christus’ gelijkenis openbaart duidelijk een andere oproep voor arbeiders in de wijngaard tussen de oproep in 1844, en het millennium; namelijk, op het elfde uur. Aangezien dit waar is, waarom is het dan, dat de beweging die op het negende uur geroepen werd (in 1844) de kerk niet vooraf gewaarschuwd dat er meer waarheid en een andere boodschap, “oproep,” moet volgen? Heeft God nagelaten de waarschuwing te geven en Zijn volk in duisternis gelaten? Wij beantwoorden de vraag door het volgen­de getuigenis aan te halen: “Gods Woord doet met het oog op die grote dag in de plechtigste bewoordingen een beroep op Zijn volk om een eind te maken aan hun geestelijke onverschilligheid, om in berouw en ootmoed tot God te komen: ‘Blaast de bazuin op Sion en maakt alarm op Mijn heilige berg’!” — “The Great Controversy,” p. 311/ “De Grote Strijd,” blz. 292. {SR2: 229.3}

“Toen zag ik een andere machti­ge engel, die last kreeg om naar de aarde

229

af te dalen, en zijn stem te voegen bij die van de derde engel, en kracht en nadruk aan diens boodschap (…) Deze boodschap scheen een toevoeging aan de derde boodschap te zijn en ermede samen te gaan, gelijk de midder­nacht­roep samenging met de boodschap van de tweede engel in het jaar 1844.” EW. (“Early Writings”), p. 277/ EG. (“Eerste Geschriften”), blz. 331, 332. Wederom lezen wij: “Weest verzekerd, dat er boodschappen zullen komen van mensenlippen, onder inspiratie van de Heiligen Geest. ‘Roep luidkeels, houd niet in (…) toon Mijn volk hun overtredingen, en het huis van Jakob hun zonden’.” — “Testimonies to Ministers,” p. 296. “Een andere boodschap van waarchuwing en instructie zou aan de kerk worden gegeven.” — “The Great Controversy,” p. 425. / “Grote Strijd,” 397. “{SR2: 229.4}

Profetie moet in vervulling gaan. De Heer zegt: ‘Zie, Ik zal u de profeet Elia zenden voordat de grote en vreselijke dag des HEREN komt.’ Iemand zal komen in de geest en in de kracht van Elia, en wanneer hij verschijnt, kan men zeggen: ‘U bent te ernstig, u legt de Schriften niet op de juiste wijze uit. Laat mij u vertellen hoe u uw boodschap moet verkondigen.” (“Testimonies to Ministers,” p. 475. “Zie, Ik zal u de profeet Elia zenden voordat de grote en vreselijke dag des HEREN komt.” (Mal. 4:5.) Heeft God niet duidelijk door de “Geest der Profetie,” zowel als door de Schriften, duidelijk Zijn volk” van te voren gewaarschuwd, dat zij in iedere tijd boodschappen moeten verwach­ten? “Wij moe­ten, als nooit tevoren, niet alleen bidden dat God arbei­ders in Zijn grote oogst­veld zendt, maar dat wij een heldere inzicht over van de waarheid mogen bezitten, zodat wanneer de boodschappers der waarheid zullen komen, wij de boodschap kunnen aanvaarden en de bood­schapper kunnen respecteren.” — 6 “Testimo­nie,” p. 420. {SR2: 230.1}

Als de waarschuwing gegeven is, waarom hebben de mensen van de kansel hun ogen op zo’n vasthouden wijze toegesloten voor het Woord van de Allerhoogste, en hun mond geopend om fabels (of verdichtselen) te verkondigen aan hun gemeente, door te verklaren dat zij alle waarheid hebben en geen behoefte hebben aan een boodschap nog een profeet? Heeft dit liegen en huichelarij niet de weg bereid voor een grootschalige misleiding in de kerk, door hun vertrouwen te versterken in dat zij niets nodig hebben en dat zij opweg zijn naar de hemel? Denk aan het vooroordeel en valse zekerheid waar de boodschap doorheen moet breken. Denk aan het verlies van levens als het volk de beslissing van de leiders zouden aanvaarden. Heeft niet juist zoeen misleidende valstrik het volk van God gestrikt in iedere beweging die geroepen werd? Vertrouwen in de leiders, en het aanvaarden van hun beslissingen zonder te onderzoeken, heeft het volk in iedere tijdperk misleid. Wat zal nu daarin verandering brengen? Hoe vreselijk is de gedach­te en hoe groot de verantwoordelijkheid! Moge God Zijn volk helpen om naar licht en waarheid te zoeken voor zichzelf, en dat hun ijver een uiteen­zetting en rekenschap moge eisen van deze dingen. {SR2: 230.2}

Wat is de boodschap? De boodschap van het elfde uur is géén andere

230

boodschap, dan de boodschap van Openbaring 18 — de luide roep van de Derde Engel. “Testimonies to Ministers,” p. 59 aanhalend: “Deze zelfde boodschap [ die van De Derde Engel] zal voor de tweede keer worden verkondigd. ‘En na deze dingen zag ik een andere engel uit de hemel naar beneden gekomen, hebbende grote kracht; en de aarde werd door zijn heerlijkheid verlicht.’ Dit is de laatste boodschap die ooit aan de wereld zal worden gebracht, en zij zal haar werk voltooien.” — “The Great Controversy,” p. 390./”De Grote Strijd,” blz. 366. {SR2: 230.3}

Aldus zal de boodschap van de derde engel worden verkondigd. Als de tijd voor aangebroken is om te worden verkondigd met grote kracht, zal de Heer met nederige instrumenten werken, het verstand van hen leidend, die zichzelf geheiligd hebben ten dienste van Hem. De arbeiders zullen eerder gekwalificeerd worden door de zalving van Zijn Geest, dan door de training van letterkundige instellingen. Mannen van geloof en gebed zullen worden gedrongen om eropuit te gaan met heilige ijver, de woorden verkondigend die God hen geeft. De zonden van Babylon zullen worden bloodgelegd. De vreselijke gevolgen van het dwingend opleggen van de vieringen van de kerk door het burgerlijk gezag, de aantastingen van het spiritisme, de heimelijke doch snelle groei van de pauselijke macht, — alles zal worden ontmaskerd. Door deze ernstige waarschuwingen zullen de mensen in beweging worden gebracht. Duizenden en nog eens duizenden zullen gehoor geven, die nooit dergelijke woorden gehoord hebben. Met verbazing horen zij het getuigenis dat Babylon de kerk is, gevallen vanwege haar dwalingen en zonden, vanwege haar verwerping van de waarheden tot haar gezonden van de hemel. Als de mensen zich tot hun vroegere leraren wenden met de vurige vraag: Zijn deze dingen waar? houden de predikanten hun fabels voor, verkondigen zij zachte dingen, om hun angsten te stillen, en brengen het ontwaakte geweten tot zwijgen. Maar aangezien velen weigeren zich tevreden te stellen met het loutere gezag van mensen, en een zuivere “Zo zegt de HERE” eisen, worden de populaire bedienaren, zoals de Farizeeërs van vroeger, met boosheid vervuld wanneer hun gezag in twijfel wordt getrokken, zullen zij de bood­schap aanklagen als zijnde van Satan afkomstig, en zij zullen de zondelief­hebbende menigte in beweging brengen om tekeer te gaan tegen en hen te vervolgen die het verkondigen.” — Idem., pp. 606, 607./ “Grote Strijd,” blz. 560, 561. {SR2: 231.1}

In werkelijkheid is de oproep van het elfde uur, gelijk aan die van het negende uur. De oproep van het het negende uur wordt herhaald, met de toegevoegde aanhaling van het verderf in de kerken; aldus wordt er licht en nadruk aan toegevoegd. {SR2: 231.2}

Waarom Staat Gij Werkloos?

De arbeiders werden van de “markt” gehuurd. De markt moet verwijzen naar de kerk vanwaar God Zijn arbeiders roept om dienstbaar te zijn. Merk op, dat zij die gehuurd waren in elke instantie werkloos stonden. Dit betekent, dat iedere boodschap dat ooit tot onze wereld kwam, niet door hen kwam die hoge posities in de kerk bekleedden. Het werd gebracht door nederige mensen, van wiens diensten de leiders van kerk dachten dat zij

231

weinig behoeften aan hadden. In ieder geval zijn de boodschappen geweigerd geweest door de vooraanstaanden van de kerk. Let op de vraag die gesteld werd door de heer des huizes, “Waarom staat gij de gehele dag werkloos?” Dit betekent, dat zij aan het werk zouden moeten zijn. Zij zeiden tot hem: “Omdat niemand ons gehuurd heeft.” Wanneer de leiders van de kerk verdorven zijn, wordt het werk beheerst door een bepaalde klasse, en wordt er een beperkend verbod op alle anderen gelegd. Aldus, worden juist diegenen die God wenst te gebruiken, terzijde geschoven en blijven werk­loos. {SR2: 231.3}

De werkers die zijn gehuurd door zulk een groep leiders zijn uitgekozen uit het oogpunt van een technische opleiding als een toets van bekwaamheid, inplaats van Bijbelkennis, toewijding, en een absolute gehoorzaamheid aan de gehele waarheid. Zulke praktijken zijn in strijd met de richtlijnen van de

Bijbel. Wij citeren: “Een opziener dan moet zijn onbesproken, de man van één vrouw, nuchter, bezadigd,beschaafd, gastvrij, bekwaam omte onderwij­zen, niet aan de wijn verslafd, niet opvliegend, maar vriendelijk, niet strijd­lustig of geldzuchtig, een goed bestierder van zijn eigen huis, die met alle waardigheid zijn kinderen onder tucht houdt; (want indien iemand zijn eigen huis niet weet te bestieren, hoe zal hij voorde gemeente Gods zorgen?” (1 Timoteüs 3:2-5.) Bij het afzonderen van mannen voor het heilig ambt zegt de apostel: “Ziet dan uit, broeders, naar zeven mannen onder u, die goed bekend staan, vol van de Heilige Geest en wijsheid, opdat wij hen voor deze taak aanstellen.” (Hand. 6:3, KJV.) {SR2: 232.1}

Mozes bracht veertig jaar door in de school van Christus. Terwijl hij schapen hoedde, ruilde hij zijn Egyptische opleiding in voor de kennis en wijsheid van de Grote Ik Ben. Aldus werd hij geschikt gemaakt om Zijn volk uit Egypte te leiden. Aan Paulus werd getoond, dat zijn wereldse wijsheid, onttrokken uit de school der mensen, schadelijk was en waardeloos in het werk van Christus, Aldus verklaarde de apostel: “Ook ben ik, toen ik tot u kwam, broeders, niet met schittering van woorden of wijsheid u het getuige­nis van God komen brengen. Want ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en Die gekruisigd. Mijn spreken en mijn predi­king kwam ook niet met meeslepende woorden van menselijke wijsheid, maar met betoon van geest en kracht.” (1 Kor. 2:1, 2, 4, KJV.) Paulus bedoelde, dat hij vastbesloten was de Bijbel, en de Bijbel alleen te prediken, welke Christus openbaart, en Die gekruisigd. Verkondigd door de kracht van de Geest van God, en niet door de wijsheid van mensen. Aldus, verwaardigde (verlaagde) de geleerde apostel zich tot het nuveau van de onkundige vissers in menselijke wijsheid, en tegelijkertijd opklimmend met de elven in hemelse wijsheid, hetgeen in vergelijking men aardse eer en menselijke grootheid in het niets verzinkt. Daarom kan het heilige niet worden vermengd met het gewonen. {SR2: 232.2}

De heer des huizes zei: “Gaat ook gij in de wijngaard, en wat r

232

edelijk is, dat zult gij ontvangen.” God vraagd aan mannen en vrouwen om op te staan en aan het werk te gaan in de wijngaard, vertrouwend in de waarde van Zijn Woord. “Voorziet u niet van goud of zilver of koper in uw gordels, van geen reiszak voor onderweg, geen twee hemden, geen sandalen, geen staf, want de arbeideris zijn voedsel waard. Welke stad of welk dorp gij ook binnenkomt, onderzoekt wie het daar in waard is, en blijft daar tot uw vertrek.” (Matt. 10:9-11.) “En Hij zeide tot hen: Toen Ik u uitzond zonder beurs of reiszak of sandalen, hebt gij toen aan iets gebrek gehad? Zij zeiden: Aan niets.” (Luk. 22:35.) {SR2: 232.3}

Let zorgvuldig op het volgende punt: Van het negende uur in 1844, tot het twaalfde, of de afsluiting van de genadetijd, zijn er slechts drie volle uren. Het aantal uren duidt symbolisch aan, dat er slechts genoeg genade­tijd is van 1844 tot het einde, voor één beweging — drie uren. Het Schriftgedeelte van Openbaring 10:6 past hier toe: “Dat er géén tijd meer zal zijn.” elke beweging die God in het leven heeft geroepen vanaf de grondlegging der wereld, kwam slechts zover, en wanneer Hij een boodschap zond, of nieuw licht op Zijn Woord wierp, verwierpen de leiders het, en noodzakelijkerwijs werd er een nieuwe beweging in het leven geroepen. {SR2: 233.1}

Als de leiders van Gods kerk in de tegenwoordige tijd de boodschap van het elfde uur zouden aanvaarden, zou het een buitengewoon zijn. Maar als zij het zouden verwerpen, dan kan God géén nieuwe beweging beginnen, want er is “geen tijd meer.” Nieuwe bewegingen beginnen in het algemeen met een hand vol mensen en het vereist jaren om tot groei te komen, en na een tijd doet verderf zijn intreden. Dus, kan Hij onmogelijk Zijn werk op aarde beëindigen met een dergelijk program. De woorden van de Meester verklaren in de figuurlijke zin, dat de leiders in de beweging van 1844 de boodschap van het elfde uur zullen verwerpen, want Hij zegt, dat zij die op het punt stonden gehuurd te worden, “ledig stonden”; dat wil zeggen, dat niet zij waren aan het werk die hij huurde. {SR2: 233.2}

Als er geen tijd meer is voor een nieuwe beweging, dan is er maar één oplossing voor het onthutsend probleem, en dat is, om de “tarwe” van het “onkruid” te scheiden, door de klasse te doden die het werk beheerst en die Gods volk in de gevangenschap van de zonde houdt. Daarom, worden de vijanden van God uit de weg geruimd door de vijf mannen van Ezechiël 9. Dit onderwerp wordt duidelijk gemaakt in “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1. (“De Herdersstaf,” deel 1.) {SR2: 233.3}

De laatsten Eerst en de Eersten Laatst.

Terugkomend op onze tekst: “Eén maat tarwe voor een schelling, en drie maten gerst voor een schelling.” (Openb. 6:6.) Waarom wordt de tarwe als

233

eerst genoemd en de gerst als laatst? Waarom niet het omgekeerde? Waar­om driemaal zoveel gerst voor een schelling tegenover één van de tarwe? Of, waarom niet het tegenovergestelde? de Schriften zijn volmaakt, en er kan géén fout in hen worden gevonden. Daarom moet er een reden zijn voor deze volgorde van regeling, zo ook voor de hoeveelheid van elke graansoort. Gerst wordt veel eerder rijp dan tarwe. Daarom, moeten zij, die als eerste gehuurd werden door de gerst worden voorgesteld, anders kan het symbool niet volmaakt zijn. Daarom, moet de gerst de Joodse natie voorstel­len, toen zij als eerste gehuurd werden. Natuurlijkerwijs, moet de tarwe hen voorstellen die op het elfde uur geroepen werden. Het is wonderbaarlijk hoe volmaakt de Schriften zijn. {SR2: 233.4}

Waarom zijn er slecht twee soorten van granen naar voren gebracht? Waarom niet vijf? De twee granen volstaan om de gedachte te illustreren en de les te verduidelijken. Maar de hoofdreden voor slechts twee granen is, om de aandacht te vestigen op de eerste en de laatste oproepen, want er wordt slechts verwezen naar twee Israëls; namelijk, Israël naar het vlees (de nakomelingen van Abraham), en Israël naar geest (de 144.000). Maar de bedoeling van de les is de laatstgenoemden, die worden gehuurd op het elfdeuur, want de waarheid van de gelijkenis is nooit begrepen geweest door een ander gezelschap. {SR2: 234.1}

Merk op, dat zij die het eerst gehuurd werden, de gehele dag aan het werk waren, maar zij, die als laatst gehuurd werden, werkten slechts één uur. Om die reden zei de stem, “drie maten gerst” tegenover “één maat tarwe” voor een schelling — een dagloon. De interval (of tussentijd) tussen elke oproep was drie uren. De “maat” is een voorstelling van het gelijkenis-uur, opgebruikt tijdens de arbeid. De intervals van drie uren tussen elke oproep is een symbolische voorstelling van de volle lengte van de tijd, toegestaan aan iedere beweging, of boodschap, zonder specifieke betekenis wat het aantal jaren betreft. Zij, die als laatste geroepen werden, arbeidden slechts één uur, maar ook zij ontvingen even veel. De edelmoedigheid of gulheid van de Goede duidt aan, dat al Gods dienstknechten gelijk worden beloond, niet in verhouding tot hun daden, maar overeenkomstig de welwillendheid van de heer des huizes. {SR2: 234.2}

Nu de vraag, waarom de stem van de troon zei: “Eén maat tarwe voor een schelling,” eerst, en “drie maten gerst voor een schelling,” laatst, worden beantwoord. Menselijk gesproken, zou het tegenovergesteld moeten zijn, want de tarwe stelt de laatste boodschap (het elfde uur) voor, en de gerst stelt eerste boodschap ( vroeg in de morgen — Israël, die uit Egypte vertrekt) voor. Had de stem de opsomming van de granen omgedraaid, dan zou het verkeerd geweest zijn, want Jezus zei: “Toen het nu avond geworden was, zeide de heer van de wijngaard tot zijn rentmeester: roep de arbeiders, en geef hun het loon, beginnende van de laatsten tot de eersten. En toen zij kwamen die op het elfde uur gehuurd waren, ontvingen zij ieder een schel­

234

ling. Toen de eersten kwamen, meenden dezen, dat zij meer zouden ontvan­gen. En zij ontvingen eveneens ieder een schelling. Toen zij die ontvingen, morden zij tegen de heer des huizes, en zij zeiden: Deze laatsten hebben één uur gewerkt en gij hebt hen met ons gelijk gesteld, die een zware dag en de hitte hebben doorstaan. Maar hij antwoordde een van hen en zeide: Vriend, ik doe u geen onrecht. Zijt gij het niet met mij eens geworden voor een schelling? Neem het uwe en ga heen; ik wil deze laatsten hetzelfde geven als u. Staat het mij niet vrij met het mijne te doen wat ik wil? Of is uw oog boos, omdat ik goed ben?” Alzo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn: want velen zijn geroepen, maar weinig uitverkoren.” Matt. 20:8-16, KJV.) Aldus, eerst, één maat tarwe voor een schelling, en drie maten gerst voor een schelling, laatst. Zij, die morden stellen dat gedeelte van de Joodse natie voor die onwaardig waren, en de zin: “Vriend, ik doe u geen onrecht (…) neem het uwe en ga heen,” stelt de verwerping van de natie voor. {SR2: 234.3}

Geef Hen Hun Loon.

Merk op, dat zij die als laatst gehuurd werden het eerst werden uitbe­

taald, en de eersten als laatst. Aangezien allen gelijk beschouwd werden, morden zij die het eerst gehuurd werden, ondanks dat zij volledig uitbetaald erden. De misachtende handelwijze duidt aan, dat de Joodse natie hun loon niet waard waren, en de heer des huizes zei tot hen: “Neem het uwe, en ga heen.” Aangezien het vroegere Israël wordt voorgesteld door de eerste oproep, zoals reeds eerder is uitgelegd, hebben de woorden op hun betrek­king, en aangezien zij degenen waren die morden, toont het aan, dat de gelijkenis juist is. {SR2: 235.1}

Waarom werden de eersten als laatst uitbetaald en laatsten als eerst? Antwoord: — De betaling die Gods dienstknechten ontvangen, is het eeuwig leven, en wordt gekarakteriseerd (gekenmerkt) door de schelling. Daarom, zijn zij, die als eerst de verzekering wordt vergund van een leven dat nooit beëindigt, diegenen, die als laatst gehuurd werden, en volgens de gelijkenis, was het het gezelschap dat geroepen werd op het elfde uur. Zij zijn het, die gemerk of verzegeld worden door de met de schrijverko­ker van Ezechiël 9, of zoals Johannes hem noemt, de engel met het zegel Gods; en hij verzegelt, of merkt, 144.000. (Zie Openb. 7.) Dit heerlijk gezelschap zijn de eersten, aan wie de verzekering is vergunt, nooit de dood te zullen smaken. (Zie “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, pp. 22-24./ “De Herdersstaf,” Deel 1, blz. 22-24.) Aldus worden zij het eerst uitbetaald, maar zij, die vroeg in de morgen geroepen werden (Israël naar het vlees) zullen worden opgewekt (de rechtvaardigen) wanneer Christus op de wolken verschijnt, op dat moment zal aan hen onstervelijkheid worden geschonken. “Zodat de laatsten de eersten, en de eersten de laatsten zullen zijn.” Vanwe­ge deze reden, zullen zij, die verzegeld en gered werden door de Derde-engel Boodschap vanaf 1844, worden opgwekt in de bijzondere opstanding, voordat Christus komt. (Zie Dan. 12:2; “Early Writings,” p. 285. / “Eerste Geschriften,” blz. 340, 341.) {SR2: 235.2}

235

Waarom Vroeg in de Morgen?

“Het naar voren gebrachte bewijs toont aan dat de oproe­pen (de bood­schappen) voordat Israël naar Egypte wegtrok niet inbegrepen waren in de gelijkenis, en dat de oproep van Israël ‘vroeg in de morgen’ geschiedde. Jezus heeft de geschiedenis van de kerk in dit geval in twee gelijke delen van elk twaalf uren verdeeld. In de gelijkenis verwijst Hij alleen naar dat gedeelte dat dag genoemd wordt, — de periode van de Bijbel. Jezus ant­woordde: ‘Gaan er geen twaalf uren in een dag? Als iemand iemand overdag loopt, stoot hij zich niet, omdat hij het licht van deze wereld kan zien.’ (Joh. 11:9.) Daarom is het, dat de periode voordat de Bijbel tot stand kwam, nacht genoemd wordt. Niet dat Gods volk in duisternis was gelaten met betrek­king tot Zijn woord, maar dat het mondeling werd doorgegeven van vader op zoon, ter­wijl het geschreven woord een direkte openbaring is — licht. Hij heeft de geschiedenis van Zijn kerk uitgebeeld op de wijzer­plaat van een 24-urige klok. Wij kunnen de studie beter be­grij­pen door een korte samen­vat­ting als wij de bijgevoeg­de kaart (zie voorste pagina 1) volgen. {SR2: 236.1}

“Er zijn slechts vijf oproepen in de gelijkenis; de Eer­ste, zij die vroeg ­werden geroepen — Israël uit Egypte; de tweede, zij die in de wijngaard gingen om te arbeiden op het derde uur — de vroege christengemeente; de Derde, de oproep van het zesde uur — William Miller en zijn mede­werkers; de Vierde, de oproep van het negende uur — de derde engel in zijn eerste oproep na 1844; de Vijfde, de oproep van het 11e uur — de Luide Roep van de Derde-engel Boodschap. Aangezien het cijfer “zeven” bij Gods afslui­tende handelingen wordt gebruikt om volheid aan te duiden, moeten er twee soortge­lijke oproepen zijn geweest vóór Israëls tijd, anders zou het onvol­maaktheid aanduiden in de verkondiging van het evangelie. ‘en ook He­noch, de zevende van Adam, heeft hier­van geprofeteerd, zeggen­de: ‘Ziet, de HERE komt met tiendui­zenden van Zijn heiligen.’ (Judas 14.) Aangezien Henoch een wereldomvattende bood­schap had over de komst des HEREN, is zijn boodschap de eerste oproep. De oproep van Noach is de tweede vanaf de schepping. “zeven” in totaal, betekent daarom volmaakt, afgerond, het einde van het evangelie. {SR2: 236.2}

Zeven Universele Bewegingen.

“Tot dusver hebben wij de oproepen aangehaald, maar nu versti­gen wij de aandacht op de bewegingen. De aanvang van de Eerste beweging is vanaf de tijd dat Adam zondigde tot de tijd van Henoch; de Tweede, van Henoch tot Noach; de Derde, van Noach tot Mozes; de Vierde, van Mozes, tot de apostelen; de Vijfde, van de apostelen tot Miller; de Zesde, van Miller tot E.G. White; de Zevende, van E.G. White tot het einde. Van de laat­ste oproep tot het einde, hetgeen slechts één uur is, bewijst dat er geen tijd is

236

voor een nieuwe beweging. En een nieuwe beweging zou het cijfer zeven uit zijn verband halen. Daarom móet de oude bewe­ging gereinigd worden en voortschrij­den. {SR2: 236.3}

De tijd die aan iedere beweging toegestaan was staat op (de wijzerplaat van) Gods klok aangeduid als drie uren. De eerste drie uren op de klok tonen de periode aan van de schepping tot aan de val van Adam; hieruit volgt dat er nog maar eenentwin­tig allegorische uren (gelijkenisuren) van genade overblijven voor de mens. Zeven maal drie is gelijk aan eenentwin­tig; daarom hebben wij nog een reden waarom de engel zei: ‘Er zal geen tijd meer zijn.’ (O­penb.10­:6.) {SR2: 237.1}

Reden Waarom Drie Uren Per Be­we­ging.

“Het volgende feit toont aan dat de kerkgeschiedenis in dit geval wordt voorgesteld door een vierentwintig-urige klok. Als de oproep tot Israël kwam, op het twaalfde uur, en als de dag bij het volgende twaalfde uur, dag genoemd, afsluit, want het geschreven woord van God kwam om licht te geven aan de kerk, dan wordt de periode die voorafging aan de Bijbel op symboli­sche wijze nacht genoemd. {SR2: 237.2}

“Men kan het bewijs in twijfel trekken dat er drie uren aan iedere beweging zijn toegekend — van de schepping tot de val van Adam, en wederom van Henoch en Noach. Als God met een drie-urige tabel werkte ten tijde van de kruisi­ging van Jezus (zie bijgevoegde kaart 15), en aange­zien dezelf­de regel werd toege­past in de periode die “dag” wordt ge­noemd, dan zal Hij zeker geen andere regel hante­ren in de periode die “nacht” genoemd wordt. De reden waarom Hij die speciale regel gevolgd heeft, is om aan Zijn kerk de juiste tijd van haar geschiede­nis in perio­den aan te tonen. {SR2: 237.3}

“Laten wij de bewijzen vanuit een ander invalshoek onder­zoe­ken. De eerste mens die zondigde wordt Adam ge­noemd. Kijk nu eens naar (de wijzerplaat van) de klok; van het derde uur in het donkere gedeelte (de val van Adam) naar het tegen­over­ge­stelde derde uur in het lichte gedeel­te, dan zien wij de tweede Adam (de gekruisigde Christus). Kijk weer naar het donkere gedeelte van de klok, naar het zesde uur (Henoch profeteert de komst van Christus) tegen­over het zesde uur van het lichte gedeelte, en daar zien wij ook Miller dezelf­de gebeurtenis (de komst van Chris­tus) profe­teren. Dit was ook één van de redenen waarom God toestond dat Miller de komst van Christus kon profeteren in 1844. Kijk nu eens naar het negende uur, Noach voor­spelde het einde van de wereld in zijn genera­tie, en daarte­genover in het lichte gedeelte zien wij E. G. White het einde van de wereld in deze generatie profeteren. (En daar begon deze generatie.) Bij het twaalfde uur (het vertrek van Israël naar het vlees uit Egypte) en daarte­genover het twaalf­de uur (zonsondergang), zien wij Israël naar de geest (het eindprodukt) uit de wereld (Egyp­te) gaan. Daarom bestaat er geen twijfel over het feit dat de val van Adam, de profetie van Henoch, en die van Noach, op die uren kwamen zoals zij op de kaart werden aangetoond. {SR2: 237.4}

237

“Hier zien wij een andere type. Gods waarheid aan de wereld voordat de Bijbel tot stand kwam, dat overeenstemt met Zijn waarheid in de tijd van de Bijbel, toont aan dat God maar één waarheid, één Christus, en één evangelie heeft in alle eeuwen. Daarom is de mening van de zoge­naam­de predikanten van het evan­gelie, dat God een methode had om de mensen te redden voor de Bijbel tot stand kwam, een andere in de tijd van het Oude Testa­ment met de nakomelin­gen van Abraham, en weer een andere methode voor de tijd van het Nieuwe Testament en de heidenen, enz., een mislei­ding van de duivel en zij (deze mening) bevat geen waar­heid. Niet alleen de geschreven dingen tonen de waar­heid aan en leggen de dwaling bloot, maar zelfs het nuch­tere verstand maakt ons duidelijk dat er geen rechtvaar­dig­heid in een dergelijke altijd maar veranderende methode kan zijn — ‘Want Ik ben de HERE, Ik verander niet.’ (Mal. 3:6, “K. J.” vert.) {SR2: 238.1}

“Het twaalfde uur op de klok, aan de linker kant, stelt zonsopgang voor en aan de rechterkant, zonsondergang; het zesde uur in het lichte gedeelte, ‘smiddags (12 uur), en zes uur in het donkere gedeelte stelt middernacht voor. De bood­schap die op het zesde uur door Miller werd verkon­digd, wordt de Middernacht­roep genoemd (zie “E.W.” p. 277/ “E.G.” blz. 284) omdat het overeenstemt met die van He­noch. Jezus zei: ‘En midden in de nacht klonk een geroep: ‘Ziet de bruidegom komt; gaat uit hem tegemoet.’ (Matt. 25:6, “K. J.” vert.) Het zesde uur in het lichte gedeelte staat ook voor de middag (12 uur) wanneer de zon in haar volle kracht schijnt. De Bijbel begon op te komen op het twaalfde uur, en toen de boodschap door Miller werd gepre­dikt, voorgesteld door de groep van het zesde uur, waren zowel het Oude als het Nieuwe Testament samenge­steld en gepubliceerd; dus stelt het ook ‘middags (12 uur) voor. {SR2: 238.2}

“De boodschap verkondigd door Henoch was een profetie die vooruit wees naar 1844 toen Jezus in het heilige der heili­gen kwam met Zijn heiligen voor het onderzoekend oordeel. Daarom was de prediking van Miller een vervul­ling van de profetie die door Henoch werd gebracht. Aldus wordt het de Middernachtroep ge­noemd. Aangezien het onderwerp van het oordeel niet eerder begrepen zou worden dan nadat het plaats­svond, was het onmo­gelijk voor Miller om een juiste verkla­ring te geven van hetgeen toen te gebeuren stond. Let op de gramaticale (spraak­kunstige) uitdrukking die Christus ge­bruikte: ‘Er klonk een geroep,’ of, “er werd een oproep gedaan.’ Hij ge­bruikte de verleden tijd, hetgeen aantoont dat de ware betekenis van Millers bood­schap begrepen zou worden nadat de oproep was gedaan. Er ‘werd,’ zij Hij, inplaats van er zal een ‘oproep’ zijn. {SR2: 238.3}

“In deze studie wordt het bewijs geleverd van de godde­lijk­heid van Christus, en Zijn macht in visioen zelfs tot in de kleinste details, in het verleden, in de tegenwoor­dige tijd, en in de toekomst. Als zulk een waarheid als deze, zo duide­lijk en een­voudig, zo krachtig en zeker in het openba­ren van de bijzonder­heden van de Schriften het hart van de lezer niet zou verande­ren, dan stellen wij vast dat niets groters van enige waarde zou zijn. Als de doden zouden verrijzen uit het graf, of zelfs als een engel uit de hemel zou neerdalen, zou die klasse de kracht aan de duivel toe­schrijven. De psalmist beschrijft de majesteit van Gods Woord met de volgende woor­den:

238

‘”Ik zal mij neerbuigen met het oog op Uw heilige tempel, en Uw Naam prijzen om uw goedertierenheid en voor Uw Waarheid; want Gij hebt Uw Woord verheerlijkt boven al Uw Naam.’ (Psalm 138:2, “K. J.” vert.) Jezus zei: ‘Indien zij naar Mozes en de profeten niet luis­teren, zullen zij ook, indien iemand uit de doden opstaat, zich niet laten gezeg­gen.’ (Luk. 16:31.)” {SR2: 238.4}

“Het ene uur van Openbaring 17:12, de tijd waarin de horens van het scharlaken-rood beest als koningen macht ontvingen, is de periode vanaf de oproep van het elfde uur tot het einde der geschiedenis van deze wereld – van het elfde tot het twaalfde zinnebeeldig uur.”

(2 “SR”.blz. 236-239.)

WAAROM MILLERS’ FOUT; WAT BETEKENT DE ZONDVLOED VOOR ONS?

Henoch zei: “Ziet,de HERE komt met tienduizenden van Zijn heili­gen.” (Judas 14, KJV.) Deze profetie door Henoch is niet de tweede komst van Christus op de wolken, want wanneer Hij in heerlijkheid zal verschij­nen, komt Hij niet “met Zijn heiligen,” maar eerder voor Zijn heiligen. Het kon ook niet Zijn komst met zijn heiligen zijn aan de andere kant van het millennium, want in een dergelijk geval zou het geen boodschap voor de antediluviaanse* wereld {*de wereld van voor de zondvloed} kunnen zijn. Het zou onterecht en zonder doel, of les voor dat volk, zijn, als Henoch aan de wereld de derde komst van Christus zou hebben verkon­digd, voordat hij de tweede komst Zijn tweede komst voor Zijn heiligen zou hebben verkondigd. Hoe zit het dan? {SR2: 240.1}

Henoch profeteerde de komst van de HERE tot Zijn tempel in het heilige der heiligen in het hemelse heiligdom met Zijn heiligen in de figuurlijke zin (geen lijfelijke aanwezigheid der heiligen) voor het onder­zoekend oordeel, om hun zonden uit te wissen, een gebeurtenis waar de profeet Maleachi naar verwijst: “Zie, Ik zal Mijn boodschapper zenden, en hij zal de weg voor Mij bereiden: En de HERE, Die gij zoekt, zal plotse­ling tot Zijn tempel komen, namelijk de boodschapper van het verbond, in Wie gij u verlustigt; zie, Hij zal komen, zegt de HERE der heerscharen. Maar wie kan de dag van Zijn komst verdragen? En wie zal standhouden wanneer Hij verschijnt? Want Hij is als het vuur der smelter, en als het loog van de blekers. En Hij zal zitten als een verfijner en reiniger van zilver; en Hij zal de zonen van Levi reinigen als goud en zilver, opdat zij de HERE in gerechtigheid een offer kunnen brengen.” (Mal. 3:1-3, KJV.) “Zie, Ik zal Mijn bode zenden, en hij zal de weg voor Mij bereiden, namelijk de boodschapper van het ver­bond.” De boodschapper {of bode} is niet de HERE Zelf, maar merk op, dat hij degene is die de weg voor de HERE bereiden zal. Hij wordt de “bood­schapper van het verbond” (overeenkomst of belofte) genoemd. Aangezien het Schriftgedeelte voor de laatste dagen bestemd is, kan deze beloof­de boodschapper niemand anders zijn, dan degene die de HERE beloofd heeft: “Zie Ik zendt u Elija, de profeet voordat de grote en vreselijke dag des HEREN komt.” (Mal. 4:5, KJV.) {SR2: 240.2}

De HERE kwam tot Zijn tempel in het heilige de heiligen in 1844 voor het oordeel der doden, hetgeen een vervulling was van Dan.7:9, 10. Maleachi verwijst naar het oordeel der levenden, wat een voorstelling is van hetzelfde gebeuren (het oordeel). Want de profeet zegt: “Maar wie kan de dag van Zijn komst verdragen? En Wie zal standhouden

240

wanneer Hij verschijnt? Want (…) Want hij zal zitten als een verfijner en reiniger van zilver; en Hij zal de zonen van Levi reinigen, en hen louteren als goud en zilver, opdat zij de HERE in gerechtigheid een offer brengen.” (Mal. 3:2, 3, KJV.) Aangezien de doden niet gereinigd kunnen worden of offers kunnen aanbieden, is het duidelijk dat het hier gaat om de reiniging van de kerk, want “Hij zal de zonen van Levi reinigen” — de priesters — de 144.000. Voorts zegt de HERE: “Ik zal Mijn boodschapper zenden,” en aangezien er geen boodschapper tot doden gezonden kan worden, moet het dus een boodschap aan de levenden zijn. {SR2: 240.3}

Terugkomend op de profetie door Henoch: “Zie, de HERE komt met tien duizenden van Zijn heiligen.” Het woord “duizenden” dat in het meervoud staat, toont niet het aantal heiligen aan die met Hem komen. Maar als het woord “tien duizenden,” geen enkel getalsbetekenis heeft, dan zou het woord “tien,” een nutteloze herhaling zijn en vreemd voor de Schriften. Daarom moeten wij uitkijken naar een symbolische omschrijving van het woord. Het getal “tien,” heeft dezelfde betekenis als de “tien maagden” van Mattheüs 25, wat universeel (de kerk als lichaam) betekent. Aldus omvat het symbolisch de heiligen gezamenlijk — al de verlosten, van Adam tot het einde. Daarom, begon de profetie van Henoch in 1844 in vervulling te gaan, ten tijde, dat de HERE met de namen en de verslagen kwam van hen die slapen in het graf, en wanneer het onderzoek der doden beëindigd is, dan komt Hij met de namen van de levende heiligen. Eerst met de 144.000, en daarna met de “grote schare uit alle natiën, stammen, volken, en talen.” (Openb. 7:9.) Vandaar, dat de volledige vervulling van de profetische woorden: “Ziet, de HERE komt met tiendui­zenden van Zijn heiligen,” gerealiseerd zal worden bij de afsluiting van de genadetijd. William Miller was de boodschapper van deze komst van de Heer (voor de doden), en de boodschap van Elia, de profeet — de bood­schapper des verbonds — is de voorloper van Zijn komst met de levende heiligen, beiden van hetzelfde gebeuren — het oordeel. {SR2: 241.1}

In de “Great Controversy,” p. 426, verwijzend naar de tweede komst van Christus, wordt een gedeelte van Judas 14 aangehaald met Judas 15, om de zin volledig te maken met het woord “komt”; dat gedeelte van het vers “met tienduizenden van Zijn heiligen,” is van toepassing op Zijn komst naar de tempel voor de “Oude van dagen.” Het woord “komt” van Judas 14, met Judas 15, is van toepassing op Zijn tweede komst, hetzelfde als Zacharia 13:6. Vers (6) wordt toegepast op Christus’ tweede komst en vers (7) op Zijn kruisiging. Merk ook op, dat het commentaar betrekking heeft op Judas 15, betreffende het oordeel over de goddelozen en niet op de heiligen. {SR2: 241.2}

Waarlijk, Henoch profeteerde van de anti-typische dag van verzoening (onze tijd), maar als zijn boodschap zonder betekenis was voor de wereld van vóór de

241

zondvloed, dan zou zijn prediking slechts ostentatief {gepronk} geweest zijn. Daarom, wat waar is van zijn boodschap nu, was ook waar voor de antediluvianen {de mensen van voor de zondvloed}; en als deze verklaring juist is, dan moet er een volmaakte vergelijking zijn tussen de toenmalige wereld, en de tegenwoordige. De prediking van Henoch werd opgevolgd door de prediking van Noach. Aangezien de wereld van vroeger geen volmaakt begrip had van de komst van de Verlosser, keken ook zij uit naar en wachtten, zoals de tegenwoordige generatie, op Hem, Die hen zou verlossen van zonde en dood, en hen te her installeren in de hof van Eden. Met hun lippen belijdden zij een groot verlangen naar Hem, van Wie zij verwachtten Hem in Zijn heerlijkheid te aanschouwen, maar hun houding ten opzichte van de blijde nieuws in de boodschap gebracht door Henoch: “Zie, de HERE komt,” bracht datgene naar boven wat in hun harten was. Aangezien er algemeen verwacht werd dat de Heer zou komen in die bepaalde tijd, en aangezien aan Henoch niet het licht was gegeven betref­fende de wijze van Zijn komst, verkondigde hij zijn boodschap in volmaakte harmonie met de populaire opvatting van die generatie. Nu is de vraag: Wat deed hen de boodschap verwerpen, zolang als de verkondiging ervan in overeenstemming was met hun verwachtingen en zij de waarheid ervan niet konden weerleggen? Deze vraag kan worden beantwoord door de ervaring van Johannes de Doper. {SR2: 241.3}

“Johannes begreep niet volkomen de aard van het koninkrijk van de Messias. Hij zag uit naar het ogenblik dat Israël van zijn vijanden zou worden bevrijd; maar de komst van de Koning in gerechtig­heid, en de bevestiging van Israël als een heilige natie, was hetgeen waarop hij vurig hoopte.” — “The Desire of Ages,” p. 103. /”De Wens der Eeuwen,” blz. 76 (oude druk). {SR2: 242.1}

Het zou onredelijk en onrechtvaardig ten opzichte van het uitverkoren volk van God zijn geweest, als Hij hun in duisternis had gelaten betreffen­de de tijd van de meest belangrijke gebeurtenis van de gehele kerkgeschie­denis — de komst van Christus. Dat gedeelte van de lange profetische periode van de 2300 dagen (jaren) van Daniël 8:14, die betrekking heeft op de joodse natie; namelijk, de zeventig weken, of 490 jaren, verstonden zij volkomen, want: “Het was heel goed bekend dat de zeventig weken van de profetie van Daniël, die de advent (komst) van de Messias bestreken, bijna ten einde waren; en allen waren verlangd deel te hebben aan dat tijdperk van nationale heerlijkheid dat dan werd verwacht.” — Idem, p. 133/ Ned., blz. 102, (oude druk). {SR2: 242.2}

Licht had geschenen voor de joodse natie, en zij waren goed op de hoogte van Hem (aan Wie zij miljoenen dollars hadden gespendeerd aan offers, en honderden jaren in ceremoniële diensten), de tijd waarin Hij zou komen, en de aard van Zijn koninkrijk. Aangezien de leiders van de natie in zonde gevallen waren verachtten zij de correcties door de profeten gegeven. Aldus was de aard van het toen verwachte koninkrijk verkeerd uitgelegd, maar de tijd hadden zij juist begrepen en nationaal aanvaard. Aangezien Johannes geen licht ontvangen had over wat er zou gebeu­ren nadat de Gezalfde zou

242

gekomen zijn, verkondigde hij de bood­schap in volkomen overeenstemming met de populaire gedachte van de profeti­sche tijd, en van het komende koninkrijk. Aangezien er geen strijd was tussen de leringen van Johannes de Dooper en de leiders van Israël, wat zorgde er dan voor dat zij zijn boodschap verwierpen? {SR2: 242.3}

“Volgens de natuurlijke gang van zaken zou de zoon van Zacharias voor het priesterschap zijn opgeleid. Maar het onderricht in de leerscholen der rabbi’s zou hem voor zijn werk ongeschikt hebben gemaakt. God zond hem niet naar de leraars in de theologie om hem te leren hoe hij de Schriften moest verklaren. Hij riep hem naar de woestijn, opdat hij de natuur en de God van de natuur zou leren kennen. {SR2: 243.1}

“Het was een eenzaam gebied waar hij zijn tehuis vond, te midden van kale heuvelen, woeste ravijnen en rotsspelonken. Maar het was zijn keuze de genietingen en de overdaad van het leven op te geven voor de strenge discipline van de wildernis.” — Idem, p. 101./ Ned., blz. 73 (oude druk). {SR2: 243.2}

Zoals de Schriftgeleerden en de Farizeeërs zeiden van Christus en de apostelen: Wij willen niet dat deze onwetende man over ons regeert, uitten zij dezelfde beschuldigingen tegen Johannes, en dit was de ondermijning van hun eeuwig welzijn. Hun tweede struikelblok kwam toen “Johannes bijzonder uiterlijk de gedachten van zijn toehoorders terug voerde naar de oude zieners. In zijn gedrag en kleding leek hij op de profeet Elia. In de geest en de kracht van Elia stelde hij de nationale verdorvenheid aan de kaak en bestrafte de zonde die overal heerste. (…) Als een zinnebeeld van reiniging van zonden, doopte hij hen in het water van de Jordaan. Zo verklaarde hij door een veelzeggende aanschouwelijke les, dat zij die beweerden Gods uitverkoren volk te zijn, bezoedeld waren door de zonde, en dat zonder een reiniging van hart en leven zij geen deel zouden kunnen hebben aan het koninkrijk van de Messias. (…) Johannes verklaarde aan de leraars an Israël, dat hun trots, hun zelfzucht en wreedheid bewezen dat zij adderengebroed waren, een dodelijke vloek voor het volk, in plaats van kinderen van de rechtvaardige en gehoorzame Abraham.” –Idem, p. 104-106 / Ned., blz. 76-78 (oude druk). {SR2: 243.3}

Zo handelde de voorloper van Christus, want hij zag zijn volk misleid, en slapende in hun zonden. Hij hunkerde ernaar hun te verheffen tot een heiliger leven. God zendt geen boodschappers om de zondaar te vleien. Hij bezorgt geen boodschap van vrede om de ongeheiligde te sussen in nood­lottige zekerheid. Omdat Johannes zijn volk waarschuwde voor het gevaar en de ondergang van zijn natie, haatten zij hem des te meer. {SR2: 243.4}

Wat was nu de oorzaak, dat de wereld van voor de zondvloed de boodschap verkondigd door Henoch verwierpen? Henochs’ boodschap aan de Oude wereld was op dezelfde manier in overeenstemming met de algemene aanvaarding van de “komst des HEREN”, maar aangezien zijn werk dezelfde berisping met zich meedroeg als die van Johannes de Doper, haalde ook hij zich het ongenoegen van zijn volk op de hals. Door te keren

243

van de boodschap der verlossing die hun zonden moest uitwissen (Henochs’ profetie van het oordeel), plaatsten zij zichzelf onder grote veroordeling. Door het verwerpen van het enige middel voor hun verlos­sing, sneden zij zich los van de Kracht die alles in stand houdt, en vroegen daar­door om de vreselijke zondvloed. {SR2: 243.5}

God, niet willende dat maar iemand omkomt, droeg Noach op om het gevaar uiteen te zetten dat te gebeuren stond, en om te voorzien in midde­len en faciliteiten voor hen wensten te ontkomen aan de vernietingen. Maar aangezien zij de boodschap van Henoch verworpen hadden, verwier­pen zij ook de boodschap van Noach. Aangezien deze boodschappen geïnspireerd waren door de Heilige Geest, zondigden zij tegen Hem; daarom zal het hen nooit vergeven worden. {SR2: 244.1}

Aldus was de boodschap gebracht door William Miller een vervulling van Henochs’ profetie — zo ook een duplicaat. Als dit juist is, dan moet er een volmaakte vergelijking zijn van de een met de ander. Aangzien Henoch de manier van de “komst des HEREN” niet volledig begreep, en Johannes de Doper de aard van het Koninkrijk dat zou worden opgericht, gelijkerwijs legde Miller de “reiniging van het heiligdom” verkeerd uit, en verkondigde hij de komst van de Heer naar de aarde in plaats van naar het Heilige der Heili­gen. Als iemand Miller zou beschuldigen een valse profeet te zijn, dan kunnen zij gelijkerwijs ook Henoch en Johannes beschuldigen. Zulke blinde en haastige conclusies zijn een poging om de gehele Bijbel omver te werpen. {SR2: 244.2}

Nu rijst de vraag op: Waarom stond God toe dat Zijn dienstknechten in duisternis te blijven betreffende hetgeen te gebeuren stond aan het einde van hun boodschap? Er zijn verschillende redenen. De boodschappen van Henoch en Miller waren gelijk aan die van de voorloper van de eerste komst van Christus. De boodschap van Johannes was om de weg voor te bereiden van de komst van de Heer, en niet om de aard van Zijn koninkrijk uit te leggen. Dat was ook het geval met Miller en Henoch. De tweede reden. — Had Johannes licht ontvangen dat het koninkrijk van Christus niet van deze wereld was, dan zou het een extreme wrijving onder de natie teweeg hebben gebracht. Daarom, zou een dergelijk discutabele (= be­twistbare) vraagstuk zijn werk hebben omver geworpen en de boodschap voor Zijn volk waardeloos hebben gemaakt. Maar aangezien er discussie mogelijk was betreffende hetgeen hij zijn toehoorders leerde, liet het de door de zonde verblinde leiders van Israël zonder een verontschuldiging. Hadden zij de boodschap aanvaard, en zich van hun zonden bekeerd, dan zou het hun geestelijk oog hebben geopend, en de komst van de Gezalfde zou de rest van hebben verlicht. {SR2: 244.3}

In de tijd van Miller was de Christenheid niet minder onwetend betref­fende het heiligdomsvraagstuk, dan de joodse natie dat was betreffende het koninkrijk van Christus. Daarom, als aan Miller licht gegeven was betref­fende de plaats waar Christus zou komen aan het einde van de 2300 dagen, namelijk, naar het Heilige der Heiligen voor het oordeel der heiligen, zou zijn boodschap vele tegenwerpingen en nutteloze discussies hebben voort­

244

gebracht. Aldus zou de tijd en de verkondiging van de profetische periode zijn genegeerd, en zijn pogingen zijn verijdeld. Maar de wijze waarop hij zijn boodschap bracht gaf hun geen gelegenheid tot woorden­strijd, en aangezien de vijanden van God zijn uitleg van de Schrif­ten niet konden tegenspre­ken, en weigerden om belang te tonen voor hetgeen hij leerde, liet het hen zonder verontschuldiging. {SR2: 244.4}

Aldus werd de boodschap van de tweede engel van Openbaring 14:8, onmiddellijk na de teleurstelling verkondigd, Zeggende: “Babylon is gevallen, is gevallen.” Dat betekent, dat de wereld in 1844 op dezelfde wijze gevallen was als die van vóór de zondvloed. De tegenwoordige wereld wordt Babylon genoemd, omdat het koninkrijk van Babylon het koninkrijk is dat meteen na de zondvloed volgt. Aldus werd Babylon de moeder der natiën. {SR2: 245.1}

Onze wereld staat in deze tijd op dezelfde plaats als die van vóór de zondvloed. De Oude Wereld werd veroordeeld door haar verwerping van de boodschap in type, en de Nieuwe in het anti-type. Merk op hoe opmerkelijk de overeenstemmingen zijn: Nadat de verkondiging van het goede nieuws (de komst des HEREN, door Henoch) botweg werd genegeerd door de Oude wereld en de voorbereiding werd verwaarloosd, zette Noach het einde van de wereld in zijn generatie uiteen. De boodschap gebracht door Miller werd gevolgd door een gelijksoortige verklaring als die van Noach, zoals het werd verkondigd na 1844: “het einde van de wereld in deze generatie.” {SR2: 245.2}

Zoals aangenomen werd dat Christus naar de aarde zou komen op die verwachte datum, en aangezien de lering ontegenstrijdig bleef dat de terugkeer van de langverwachte Zoon van God op handen was, zou het door en door interressant moeten zijn geweest voor hen die de naam van Christus opeisten als hun enige Heiland en Verlosser. Als de lofprijzingen die zij met hun lippen verkondigde ook in hun harten waren, dan zouden zij het goede nieuws met blijdschap hebben aanvaard en zouden zij alle mogelijke voorbereiding hebben gemaakt voor de meest heerlijke gebeurte­nis in de hele geschiedenis. Maar aangezien zij weigerden om interresse te tonen, bespotten zij, en verwierpen zij alles — hun ware karakter tonend en aldus zichzelf als bokken tonend. Aangezien de meest verheven en belofte­volle nieuws van hemelse heerlijkheid werd verworpen, en de boodschapper in beide gevallen niet werd gewaardeerd (Oude en Moderne werelden), is het duidelijk dat wat voor waarheid ook aangeboden wordt, ongeacht haar grootheid of heerlijkheid, zullen deze spotters van vandaag niet gelo­ven, en zullen aldus een veroordeling over zichzelf halen. {SR2: 245.3}

Zoals God het gevaar uiteengezet heeft aan de Oude wereld door de verkondiging van Henoch in één generatie, zo ook heeft Hij de wereld van te voren gewaarschuwd betreffende haar einde in dit geslacht. Aangezien er voorbereiding getroffen was voor de zondvloed voor hen, die wensten te ontkomen aan de ondergang, zo ook heeft Hij voorzien in middelen en facilliteiten voor allen, die wensen te ontsnappen aan de ondergang die

245

onze wereld te wachten staat. Niet door binnen te gaan in een ark gebouwd door mensenhanden, Neen, neen, dat was slechts een zinnebeeld; maar in “vele woningen,” door de Heer Zelf bereidt; niet in een ark die op woeste wateren drijft, maar in huizen die rusten op fundamenten van kostbare gesteenten. De woeste zondvloed is een type van het donkere millennium (= de duizendjarige periode). Zoals Gods getrouwe volk toen werden gered, zo zullen ook nu gered worden; maar de zondaar van nu, zal omko­men zoals de zondaar van toen. {SR2: 245.4}

De Zondvloed, een Type van de Vernietiging der Goddelozen.

Als de zondvloed een type is van het millennium, en de generatie die toen omkwam een type is van de generatie die nu leeft, dan moet het getal der dagen dat aangewend is bij de vernietiging van de Oude wereld in beschouwing worden genomen bij de vernietiging van deze tegenwoordige wereld. {SR2: 246.1}

“En de HERE zeide tot Noach: Kom gij, en uw gehele huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht. Want over nog zeven dagen, en Ik zal het doen regenen op de aarde veertig dagen en veertig nachten; en elk levend wezen dat Ik gemaakt heb zal Ik vernietigen van de aardboden. En Noach deed, naar al wat de HERE hem geboden had. En Noach ging naar binnen, en zijn zonen, en zijn vrouw, en de vrouwen van zijn zonen met hem, in de ark, vanwege de wateren van de vloed. En het geschiedde na zeven dagen, dat de wateren van de vloed op de aarde waren. In het zeshonderdste jaar van Noachs’ leven, in de tweede maand, de zevende dag van de maand, dezelfde dag zijn alle fonteinen van de grote afgrond opengebroken, en de sluizen des hemels werden geopend. En de plasregen was op de aarde veertig dagen en veertig nachten. En de vloed was veertig dagen op de aarde. En de wateren namen toe, en hieven de ark op, zodat zij oprees boven de aarde. En de wateren hadden de overhand op de aarde, honderd vijftig dagen.” (Gen. 7:1, 4, 5, 7, 10-12, 17, 24, KJV.) {SR2: 246.2}

“En de wateren namen gestaag af van de aarde; en na het einde van honderd vijftig dagen waren de wateren afgenomen. En de wateren namen gestaag af, tot de tiende maand; in de tiende maand, op de eerste dag van de maand, werden de toppen van de bergen gezien. En het geschiedden dat aan het einde van de veertig dagen, dat Noach het raam opende van de ark die hij gemaakt had. En hij liet een raaf uit, die dikwijls heen en weer ging, totdat de wateren opgedroogd waten van de aarde. Daarna liet hij een duif van zich uit, om te zien, of de wateren opgedroogd waren van de aardbo­dem; maar de duif vond geen rust voor het hol van haar voet, en zij keerde terug tot hem in de ark, want de wateren waren op de ganse aardbodem;

246

toen stak hij zijn hand uit, en nam haar, en bracht haar tot zich in de ark. En hij vertoefde nog zeven andere dagen; toen liet hij de duif weer uit de ark. En de duif kwam tot hem tegen de avondtijd; en zie, een afgebroken olijfblad was in haar snavel; zo merkte Noach, dat de wateren van boven de aarde gedaald waren. En hij vertoefde noch zeven andere dagen; en hij liet de duif uit; maar zij keerde niet meer weer tot hem. En het geschiedde in het zehonderd en eerste jaar, in de eerste maand, op de eerste dag van de maand, dat de wateren opgedroogd waren boven de aarde; en Noach verwijderde de bedekking van de aarde, en zag toe, en ziet, de aardbodem was opgedroogd. En God sprak tot Noach, zeggende: Ga uit de ark, gij, en uw vrouw, en uw zonen, en de vrouwen van uw zonen met u.” (Gen. 8:3, 5-13, 15, 16, KJV.) {SR2: 246.3}

Nadat de getrouwe Noach de waarschuwing had doen horen horen aan zijn generatie en nadat hij de bouw van de ark had voltooid, droeg God Zijn dienstknecht op om de ark binnen te gaan, zeven dagen voordat het begon te regenen. Toen hij, en allen die in de ark moesten gaan de wonder­lijke boot waren binnen gegaan, die op het droge ruste zonder schijnbaar bewijs dat het ooit een kans zou hebben om te drijven, sloot de HERE de deur toe. {SR2: 247.1}

Zes dagen gingen voorbij zonder enig aanwijsbaar teken van de vloed, maar aan het einde van de zevende dag, sloegen de neerstortende regen van boven en de opborrelde fonteinen van beneden tegen elkaar, en bereikte Noachs’ voorzegging haar vreselijke vervulling in de verwoesting van het land. Toen de wateren van boven en de fonteinen van beneden het aardoppervlak met 15 cubits (± 15 el of ± 7 meter) hoog bedekten, en alles wat leeftde vernietigden aan het einde van de veertig dagen en veertig nachten, hielden zij plotseling op; van verschrikking tot kalmte, van verbolgenheid tot rust, alsof tevreden gesteld met de bewerkstelliging van de over­winning over opstandigheid tegen waarheid en gerechtigheid. Want gedurende honderd en tien dagen namen zij niet toe, noch daalden zij, maar zij bleven door een wonder op dezelfde peil staan. Nadat een totaal van honderd en zeven en vijftig dagen vervuld waren vanaf de dag dat Noach de ark binnenging, begonne zij (de wateren) te dalen; dat wil zeggen, de fonteinen der aarde openden hun monden om hen te verzwelgen in het binnenste der aarde. {SR2: 247.2}

Nu gaan wij terug om de ogenschijnlijke Schriftuurlijke complicatie (= ingewikkeld­heid) op te helderen in het vastleggen van de tijdsduur van de zondvloed en de opsluiting in de ark. “In het zes honderdste jaar van Noachs’ leven, in de tweede maand, op de zeventiende dag van de maand, op dezelfde dag werden alle fonteinen van de grote diepte opengebroken, en de vensters des hemels werden geopend.” (Gen. 7:11, KJV.) de tweede maand en de zeventiende dag van de maand was de datum van het zonne­jaar, volgens de antediluviaanse kalender, [= van vóór de zondvloed] toen de stormende vloed haar geweldadig geraas begon tegen alles wat leefde op de aarde. Dezelfde verbolgen­heid der natuur duurde in volle hevigheid voort gedurende veertig dagen, en toen het zijn climax bereikt had en de

247

bewoners weggevaagd had, kalmeerde het plotseling. veertig dagen toevoe­gend aan de voorgaan­de datum zou aantonen dat de regen ophield op de zevenentwintigste dag van de derde maand. “En de ark rustte [bedaarde of kalmeerde] in de zevende maand, op de zeventiende dag van de maand, op de bergen van de Ararat.” (Gen. 8:4, KJV.) {SR2: 247.3}

Vandaar, dat van de dag af dat het begon te regenen, tot de dag dat de ark rustte, (niet op de grond, maar van te drijven) was exact vijf maanden. Hetzelf gegeven staat opgetekend in vers drie, “En de wateren vloeiden gestadig van de aarde weg. En na het einde van de honderd vijftig dagen namen de wateren af.” Dit feit toont aan, dat de antediluviaanse maande­lijkse kalender bestond uit dertig dagen voor een maand (5 x 30= 150). {SR2: 248.1}

“En de wateren namen gaandeweg af, tot de tiende maand; in de tiende maand, op de eerste dag der maand, werden de toppen der bergen gezien.” (Vers 5.) Dat wil zeggen, van de dag af dat de wateren afnamen tot de dag waarop de bergen verschenen, waren het vierenzeventig dagen. (13) om de zevende maand volledig te maken, (30) in de achtste, (30) in de negende, en (1) dag van de tiende maand = 74 in totaal. {SR2: 248.2}

“En het geschiedde in het zeshonderd eerste jaar, in de eerste maand, op de eerste dag der maand, dat de wateren waren opgedroogd van de aarde. (Vers 13.) Dat wil zeggen, van de dag af dat de toppen der bergen waren verschenen, tot de dag waarop de wateren waren teruggevloeid naar hun bestemde plaats, waren het negentig dagen — (29) om de tiende maand volledig te maken, (30) in de elfde, (30) in de twaalfde, en (1) dag van de eerste maand van de aanvang van het nieuwe jaar, een totaal vormend van negentig dagen. {SR2: 248.3}

Het nu volgend verslag zal ons het aantal dagen verschaffen die nodig waren om het aardoppervlak te drogen en vast te maken van de uitwerkin­gen van de wateren: “En in de tweede maand, op de zevenentwintigste dag der maand, was de aarde opgedroogd.” (Vers 14.) Daarom, was de aarde opgedroogd binnen de periode van zesenvijftig dagen, vanaf de dag dat de water waren weggenomen — (29) dagen om de eerste maand volledig te maken, en (27) van de tweede maand, vormen een totaal van (56) dagen. {SR2: 248.4}

Hetgeen nu volgt is een samenvatting en groot geheel der dagen: (40) terwijl het regende, 110 tot de tijd dat zij begonnen af te nemen, 164 dagen voor de wateren om terug te keren in het binnenste der aarde, en (56) voor de aarde om te drogen; vormen een totaal van 370 dagen; en zeven voordat de vloed een aanvang nam, vormen een groot totaal vn 377 dagen — twaalf maanden en zeventien dagen in totaal (30 dagen voor een maand). {SR2: 248.5}

Zeker zal niemand veronderstellen dat deze rangschikking van de vloed met het vastgestelde aantal dagen voor iedere handeling onbezonnen werd uitgedacht door een rechtvaardige en alwijze God. Waarom zouden Noach en zijn gezin met al de levende wezens die in de ark gingen gedurende

248

249

250

zeven dagen opgesloten zijn voordat het begon te regenen? Het zou onwijs en wreed zijn geweest van de kant van God, zo ook kostbaar voor Noach, en drukkend voor al de medegevangenen van de ark om hun gevangenschap te verlengen, als het geen aanschouwelijke les had voor de toekomstige generaties. Waarom veertig dagen verbruiken om de aarde met de vloed te bedekken, terwijl Hij het in veel kortere tijd had kunnen doen? Waarom de gevangenschap van Zijn schepsels in de ark verlengen, door de vrije neerwaartse beweging van de wateren tegen te gaan, en hen te dwingen hun nuveau van vijftien el in hoogte te behouden gedurende 110 dagen? Of waarom niet meer of minder? Waarom zou Hij de wateren laten stijgen in 40 dagen, en 164 (meer dan vier keer zo lang) om te dalen? Is het niet tegengesteld aan de natuur? {SR2: 248.6}

De aarde heeft meer dan tien maanden onderwater gestaan, en aange­zien de woeste stromen van beneden op geweldadige wijze de vorm van de aarde had omgekeerd tijden hun opwaarte beweging, was een blubberige opeenhoping van modder geworden. Maar nadat de wateren waren terugge­vloeid in de lager gelegen gebieden, en in het binnenste der aarde, deed Hij de aarde in slechts zesenvijftig dagen opdrogen. Alles wat God deed in verband met de zondvloed was tegengsteld aan de natuur en aan het menselijk oordeel of verstand. Ongetwijfeld, was het ontworpen als een aanschouwelijke les voor hen, over wie het einde der wereld gekomen is. {SR2: 251.1}

Hetgeen nu volgt, zal niet alleen bewijzen dat wat gezegd is geweest juist is, maar het zal ook aantonen dat het sluiten van de deur van de ark, zeven dagen voordat de verwoesting door de zondvloed was begonnen, een type is dat de tijd voorstelt van de afsluiting van de genadetijd tot de aanvang van de plagen. Ook toont het verder aan, dat de regen van veertig dagen en veertig nachten een type is van de vernietiging van de goddelozen in de plagen. De 110 dagen (nadat de regen was opgehouden en voordat de wateren waren afgenomen) is een tijd-type van de goddelozen, zowel tijdens het millennium als gedurende de honderd jaar daarna. Zo ook, dat het ontdoen van de aarde van de wateren een type is van de vernietiging van de goddelozen door vuur (de tweede dood) na het millennium, en dat de zesenvijftig dagen waarin de aarde opdroogde een type is van het afkoelen van de aarde, nadat zij gereinigd is van zonde en zondaren. {SR2: 251.2}

Aangzien de bovenvermelde typen symbolen zijn van zes verschillende periodieke gebeurtenissen handelend over dagen, maanden en jaren, afhankelijk van de gebeurtenis, kan hun ware betekenis niet worden ontcijferd door vergelijking. Ook zou een dergelijke methode niets bewij­zen in deze zaak, en het zou ook geen Almacht tonen in het ontwerpen van het type. Daarom, moet hun ware betekenis worden gevonden door verme­nig­vuldiging met Bijbelse getallen van bijzondere betekenis, om het gebeuren passend te maken en om het gezichtsveld te verbreden. Ook moet de les onttrokken aan dergelijke methoden aantonen juist te zijn en in volkomen overeenstemming vanuit elke invalshoek dat men het voorstelt; en zo bewijst een ding een andere. {SR2: 251.3}

251

Daarom, zullen wij eerst de zeven dagen in beschouwing nemen (vanaf het tijdstip dat Noach de ark binnenging, tot de aanvang van de zondvloed) waarvan wij bevestigd hebben dat deze het type is van de tijd tussen de afsluiting van de genadetijd en de aanvang van de plagen. De methode die moet worden aangewend in het ontsluiten van de lengte van de tijd in de ge­noemde periode, moet ook aantonen dat de genadetijd van de mens, en de volledigheid van de verkondiging van het evangelie, afgesloten is. Het enige geschikte Bijbels getal dat kan worden gebruikt om een dergelijke gebeurtenissen te beschrijven, zowel als het beschrijven van het aantal dagen van de en gebeurtenis tot de andere, zou het getal zeven moeten zijn. Daarom, moeten wij het type vermenigvuldigen met het Bijbels getal der volheid. Aldus: 7 x 7 = 49 dagen van de afsluiting van de genadetijd tot de aanvang van de plagen. Daarom, moet het vallen van de plagen een teken zijn voor de goddelozen dat zij verloren zijn! O, wat een grote telleurstel­ling voor hen, die, zoals de antedilivianen hoopten gered te worden, maar constateerden dat zij verloren waren. {SR2: 252.1}

Een gelijksoortige berekening werd aangewend om het jubeljaar vast te stellen. De Here zei: “En gij zult u zeven jaarsabbatten tellen, zeven maal zeven jaren; en de ruimte van de zeven jaarsabbatten zal voor u negenenveertig jaren zijn.” (Lev. 25:8, KJV.) Het vijftigste jaar terwijl het land rustte, is ook een type van het millennium (hetgeen aantoont, dat het land een Sabbatsrust zal houden), een gelijksoortige berekening is ge­bruikt. Daarom, is het begin van het jubbel­jaar in anti-type, bij de aanvang van de duizend jaren. En zoals het land werd teruggegeven aan de rechtma­ti­ge eigenaar in het jubbeljaar in type, zo zal het ook zijn in het anti-type — worden teruggegeven aan de heiligen. “Uw volk zullen allen recht­vaardig zijn; zij zullen voor eeuwig het land erfelijk bezitten, de spruit van Mijn plan­ting, het werk van Mijn handen, opdat Ik verheerlijkt wordt.” (Jes. 60:21, KJV.) {SR2: 252.2}

Het volgende getal en gebeuren dat moet worden behandeld, is de veertig dagen en veertig nachten in type terwijl het regende, in vergelijking met het anti-type (de vernietiging van de goddelozen in de tijd van de plagen en de tweeden komst van Christus). Aangezien de vernietiging van de goddelozen wereldwijd is, moeten wij het getal vermenigvuldigen met een getal dat het universele aanduidt, om zo aan te tonen dat de vernieti­ging de vier punten van het kompas zal omvatten. Het is reeds aangetoond dat tien het enige geschikte getal; daarom: 40 x 10 = 400, aldus het totaal op 449 dagen brengend, of één en een kwart jaar (15 maanden) van de afsluiting van de genadetijd, tot de komst van Christus om Zijn heiligen te halen. Dit feit zal vanuit een andere invalshoek met een andere studie worden bewezen. {SR2: 252.3}

Aangezien de twee gedeelten van de zondvloed (7 x 7 = 49 en 10 x 40 = 400 dagen) ons aan het einde van de wereld brengen, dan moet het derde gedeelte (de 110 dagen terwijl de wateren hun hoogtepeil bleven

252

behouden, 15 el in hoogte, of vanaf de tijd dat de regen ophield totdat de wateren begonnen af te nemen) betrekking hebben op het millennium. Aangezien het ook universeel is, zijn wij genoodzaakt het getal tien te vermenigvuldigen met het type: 110 x 10 = 1100. Aangezien het millennium 1000 jaren in lengte is, maken de 100 jaren aan de andere kant van het millennium (na de opstanding van de goddelozen tot aan hun vernietiging, zie “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, p. 164), een totaal van 1100 jaar. Dit bewijst, dat de 1100 dagen verkregen door onze vermenivuldi­ging, profe­tisch zijn (een dag voor een jaar). Aldus moeten de resterende dagen in type van de zondvloed, terwijl de wateren daalden en de aarde zichzelf ontdeed van de overstroming, verwijzen naar de uiteindelijke vernieting van de goddelozen en de reiniging van de aarde door vuur. {SR2: 252.4}

Daarom, zijn de getallen der dagen in type letterlijk toepasbaar, zoals dat het geval was bij de zondvloed, en als volgt: Van de dag af dat de wateren afnamen tot wanneer de toppen der bergen verschenen, waren het vierenzeventig dagen, en negentig meer, totdat zij allen waren verdwe­nen, vormt een totaal van 164; ten tijde dat de goddelozen en hun werken worden verbrand tot as. (Mal. 4:1.) {SR2: 253.1}

De resterende zesenvijftig dagen (terwijl de aarde droogde) verwijst naar de tijd waarin de aarde afkoeld; en zoals Noach uit de ark ging, zo zullen de heiligen ook uit de Heilige Stad treden en de aarde voor eeuwig in bezit nemen. “En het koninkrijk en de heerschappij, en de grootheid van het koninkrijk onder de gehele hemel, zal gegeven worden aan het volk der heiligen des Allerhoogste, Wiens koninkrijk een eeuwig koninkrijk is, en alle machten zullen Hem dienen en Hem gehoorzaam zijn. Tot hiertoe is het einde van de rede.” (Dan. 7:27, 28, KJV.) {SR2: 253.2}

Het is zeker, dat niets per toeval op zo volmaakte wijze kan passen. Maar denk aan zoëen wonderbaarlijke voorziennigheid in het ontwerpen van een wonder van deze aard, dat door een levende voorstelling de toekomst voor gedurende duizenden jaren kan openbaren! Zijn bewijzen als deze niet een teken van Goddelijke liefde ten opzichten van gevallen menselijke wezens! Dankbaarheid welt op vanuit onze harten, wij schieten tekort aan woorden, wij kunnen slechts met de Psalmist uitroepen: “Uw woord is een lamp voor mijn voeten, en een licht op mijn pad. Ik heb gezworen, en ik zal het bevestigen (of te uitvoer brengen), dat ik Uw rechtvaardige verordeningen (of rechten) zal onderhouden.” (Psalm 119:105, 106, KJV.) {SR2: 253.3}

Het is niet alleen wonderbaarlijk om een lamp uit te vinden die een licht uitstraalt met een dergelijke kaarssterkte (of lichtsterkte), Maar het is ook verbazingwekkend, hoe onze God Zijn wonderwerken kan verbergen voor de ogen van de wijze en de verstandige lieden. Dan plaatst Hij haar, wanneer Hij de tijd rijp acht, op hoge heuvels, waardoor Hij in staat is het pad te verlichten van de zoeker naar waarheid, en door haar verblin­dende kracht het zicht van de goddeloze te verblinden. “Daarom, zal het volk dat niet verstaat ten val komen.” (Hos. 4:14, KJV.) “Licht is gezaaid voor de rechtvaardige, en blijdschap voor de oprechte van hart.” (Psalm 97:11, KJV.) {SR2: 253.4}

253

Onze God zou direct tot ons kunnen hebben gesproken door profeten als in vroegere tijden, maar het zou onmogelijk zijn geweest om zoveel licht aan één generatie over te brengen. Ook konden wij de beteke­nis ervan niet bevatten zoals wij dat kunnen door deze voorbeelden of voorbeelden. Aldus op de hoogte van de grote misleiding, ongeloof en twijfel van hoogmoedige mensen die zouden opstaan, heeft Hij deze wonderlijkheden in de Bijbel geplaatst, om dwaling bloot te leggen en waarheid te openbaren, om aldus de vijand vijand van het mensdom omver te werpen; om zo ook de huichelaars en ongelovigen zonder verontschuldi­ging te laten. {SR2: 254.1}

Zoals elk levend wezen dat zich buiten de ark bevond omkwam in de tijd van de zondvloed, zo zal ook elk levend wezen in het donkere millenni­um, met uitzondering de duivel en zijn engelen, tot stof wederkeren. Hoewel de mensen een millennium van vreden verkondigen, zal hun leerstelling te niet worden gedaan, en zij zullen in verdriet nederligen, tenzij zij zich bekeren. {SR2: 254.2}

De Zondvloed Komt Overeen Met het Pascha en de Kruisiging.

Onze God gaf aan Noach de opdracht om met zijn gezin, beesten, vogels en kruipend gedierte, in de ark te gaan op de voorbereidingsdag — vrijdag. “Juist op die zelfde dag ging Noach (…) zoals hem God bevolen had; en de Here sloot achter hem toe” toen de Sabbat aanbrak, op de tiende dag van tweede maand. (Gen. 6:13, 16.) Zeven dagen later, of bij de aanvang van de volgende Sabbat, op de zeventiende dag van die maand, braken alle (water)bronnen van de grote diepte open” en het regende op de aarde, veertig dagen en veertig nachten. De hield op op de zevenentwintig­ste dag van de derde maand, en de vierde dag van de week — Woensdag bij zonsondergang. Er bestaat een opmerkelijke overeenkomst tussen de zondvloed en de week van het pascha; zo ook in verband met de kruisiging, opstanding, en hemelvaart van Christus. Daarom is de goddelijke voorzie­nigheid onze ernstige beschouwing waard. De Israëlieten werde opgedragen om het paaslam van de kudde af te zonderen op de tiende dag van de eerste maand, en zij moesten het slachten op de veertiende dag van diezelfde maand in de avondschemering. (Exodus 12:3, 6.) {SR2: 254.3}

Toen Christus werd gekriusigd, begraven en verrees binnen de week van het pascha, verliep de wekelijkse cyclus en de maandkalender als volgd: De tiende dag waarop het lam moest worden afgezonderd van de kudde, viel op de zevende-dag Sabbat in dat jaar; hetgeen overeenkomt met de dag van de week en de maand van Noachs’ eerste opsluiting in de ark. Aan het einde van de veertiende dag der maand nadat Christus feest van het paaslam, had onderhouden, werd Hij voor de priesters geleid; stierf op

254

vrijdag de zestiende dag van de maand, werd begraven bij de aanvang van de zeventiende (Sabbat), hetgeen overeenkomt met de aan­vang van de zondvloed, en werd opgewekt op de achtiende — zondag. Toen Hij veertig dagen daarna ten hemel opvoer, viel het op donderdag, de zevenentwintig­ste dag van de tweede maand; zijnde dezelfde dag van de week, als de dag die volgde volgde op de veertig dagen van regen. Onze voorgaande uitleg toont aan dat de dag, die volgde op de veertig dagen van regen, uitge­beeld in type, het einde van de wereld, opgevolgd door het vertrek van heiligen van de aarde. {SR2: 254.4}

Wij mogen niet veronderstellen dat God deze voorvallen tot stand heeft gebracht zonder een aanschouwelijke les in het vooruitzicht. Zoals het ophouden van de regen een tijd-type is van het einde van deze wereld, zo is de hemelvaart van Christus met degenen die met Hem werden opge­wekt, een type van de hemelvaart van de heiligen bij de komst van de Heer. Het toont ook aan dat Zijn komst op woensdag zou moeten zijn, en dat de stoet der heerlijkheid zal vertrekken naar de Hemel der hemelen op donderdag. Wederom wordt ons verteld dat de heiligen zeven dagen zullen opvaren naar de troon van God, en dat wij een Sabbat zullen rusten op een van de planeten terwijl wij onderweg zijn. Zulke nauwgezete berekeningen van het tijdschema der gebeurtenissen die spoedig zullen plaatsvinden, maken het duidelijk dat het einde aller dingen nabij is; anders zou de informatie tot nog toe niet zijn voorgelegd. {SR2: 255.1}

Dit licht dat overgebracht is door bewonderenswaardigheden van typische gebeurtenissen, is een duidelijke manifestatie dat er een type is voor elke gebeurtenis dat van vitaal belang is voor Gods kerk; (gebeurte­nissen), die de enige duidelijke bewijzen en duidelijke uiteenzettingen zijn van goddelijke voorzienigheden. Aangezien er géén type is voor hetgeen vals is, zijn leraren van theorieën zonder een typische voorstelling van hun eisen van zogenaamde Bijbelwaarheden, en zij die hen geloven, als de blinden die de blinden begeleiden. De typen zijn uitgewerkt om de dwaling bloot te leggen en om de waarheide te openbaren. De oprechten zullen de duivel schuwen door de feiten omhelzen, en door in het licht te wandelen. {SR2: 255.2}

Het paaslam, die gescheiden werd van de kudde op de tiende dag, komt overeen met de scheiding van de rechtvaardigen van de goddelozen in de antediluviaanse wereld [= de wereld van vóór de zondvloed]. De dag van Christus’ begravenis komt overeen met de dag van de aanvang van de zondvloed, zo ook met de aanvang van de plagen; en Zijn hemelvaart, met de dag nadat de regen ophield, zo ook met het einde der wereld en de verandering van de heiligen. De overeenkomstigheden zijn in volmaakte overeenstemming met de dag van de week en de maand; maar de een is een eerder in het seizoen dan de ander; het passcha is in de eerste maand, en de zondvloed in de tweede maand. Er is uitgelegd geweest, dat het passcha

255

een type is van de afsluiting van de genadetijd voor de kerk, (zie blz. 216-218) en het afsluiten van de ark een type van de afsluiting van de genade­tijd voor de wereld. Daarom zijn er dertig typische dagen tussen de afslui­ting van de genadetijd tussen de ene afsluiting van de genadetijd en de ander. Als ons licht gegeven was over hoe de typische (30) dagen te ontcijferen, zou het toeschijnen dat het het exacte aantal jaren zou openba­ren van de vervulling van Ezechiël (het Passcha), tot de uiteindelijke afsluiting van de genadetijd. Dit feit zal hoogstwaarschijnlijk niet bekend worden gemaakt, tot nadat het werk van het evangelie is afgesloten. Voor een beknopte samenvatting van de zondvloed in type en anti-type, vestigen wij de aandacht van de lezer op de kaart op blz. 250. {SR2: 255.3}

De Betekenis van de Eerste en de Tweede Maand.

Het afsluitingswerk voor de kerk wordt voorgesteld door de “eerste” maand, en de oogst voor de wereld, door de “tweede” maand. Aangezien de ene waarheid de andere openbaart, wordt onze aandacht gevestigd op Joël 2:23, 28, 29: “Weest dan blijde, gij kinderen van Sion, en verheugt u in de HERE, uw God: want Hij heeft u gegeven de vroege regen met mate, en Hij zal laten neerkomen voor u de regen [of volgens andere vertalingen: ‘de leraar ter gerechtigheid’] , de vroege regen, en de late regen in de eerste maand. En daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitstorten over alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien; en ook over de dienstknechten over de dienstmaagden zal Ik in die dagen Mijn Geest uitstorten.” (KJV.) Merk op, dat de “regen” eerst komt en dat de uitstorting van Zijn Geest daarna komt. Daarom is de regen een ding, en de uitstorting de Geest iets anders. {SR2: 256.1}

Door de “regen” wordt groot licht op het Woord van God voorgesteld dat de oogst moet doen rijpen en de wereld moet verlichten met haar heerlijkheid — de engel van Openbaring 18:1. De uitstorting van de Geest is de kracht dat zal [of moet] nederdalen op Gods’ dienstknechten om voort te gaan met het werk, voorgesteld door de vroege en de late regen. “En over alle vlees,” is de Geest, dat de oprechten van hart zal overtuigen van de waarheid en hun in de kerk zal brengen, waarvan Pinksteren een type was. “En de dorsvloeren zullen vol zijn van tarwe, en de vaten zullen overvloeien van wijn en olie” — stelt een grote oogst van zielen voor, die zal worden binnengehaald door de resultaten van de “regen” en van “Geest.” Joël 2:24, KJV.) {SR2: 256.2}

De “regen” valt in de “eerste maand”; dat wil zeggen, de waardoor het afsluitingswerk voor de kerk wordt voorgesteld — de verzegeling van de 144.000. Daarom, zal [of moet] in die tijdsperiode (vóór Ezechiël Negen) een groot licht worden geopenbaard. Het is bijzonder om de volmaakte gramaticale toepassing van de woorden ten tijde van hun toepassing op te merken, die duidelijk het Woord der waarheid uiteenzetten, alsof het werd geschreven juist op het moment waarop de profetische woorden zijn

256

geopenbaard. “Want HIj heeft u gegeven, de vroege regen met mate,” is het licht der waarheid dat wordt gekenmerkt door de vroege regen, die gevallen moet zijn, vóór de tijd van de late regen. Daarom, is de vroege regen geen andere de geschriften van de “Geest der Profetie.” Verdere bijwijs hierover zal in een ander hoofdstuk worden gegeven. {SR2: 256.3}

Maar merk op, dat het vallen van de vroege regen wordt herhaald met de late regen: “En Hij zal doen neerkomen voor u, de regen, de vroege regen, en de late regen in de eerste maand.” Daarom, valt de vroege regen (de Geest der Profetie) voor de tweede keer — het wordt vollediger geopenbaard in de tijd van de “late regen” — de eerste keer onafhankelijk van de late regen, en de tweede keer samengaand met de late regen in de “eerste maand” (voorafgaand aan Ezechiël Negen). Dit betekent, dat de de waarheid die staat opgetekend in de geschriften van de “Geest der Profe­tie” niet volledig werd begrepen, tot de tijd van de late regen. Aldus komt de vroege regen opnieuw met de late regen, en dit is het wat de “Luide Roep” teweeg brengt. {SR2: 257.1}

Kaïn en Abel.

Een ander opmerkelijk feit zoals het op de kaart verschijnt, is de misdaad die Kaïn beging door zijn broeder Abel te doden. Aangezien deze de eerste twee broers zijn en aangezien dit de eerste woordenstrijd over godsdienst is, zo ook de eerste moord in het menselijk gezin, moet het zéker een les van groot belang inhouden. {SR2: 257.2}

Overeenkomstig de wet van de Bijbel, moest het priesterschap bestaan uit de eerstgeborene van elk gezin. Aldus, door de rechten der wet, was Kaïn de priester. De HERE Zelf bevestigde dit feit toen Hij met Kaïn sprak, zeggende: “En naar u zal zijn verlangen uitgaan [anders gezegd: onderwerping of afhankelijkheid], en gij heersen over hem.” (Gen. 4:7, KJV.) Daarom stellen deze twee mannen twee klassen van mensen voor. Aangzien dit feit niet kan worden ontkend, moet Kaïn een klasse van leiders (priesters), en Abel de getrouwe leden van de kerk voorstellen. Het was Kaïn, die in opstand tegen God door het aanbieden van een vals offer, en aangezien Abel gehoorzaamde en aanbad op de wijze die was voorge­schreven door de Schepper, haalde hij het ongenoegen van zijn oudere broer over zich. {SR2: 257.3}

Als de verklaring, dat Kaïn en Abel twee klassen van mensen voorstel­len, juist is, dan moet hetzelfde bewezen worden door historische feiten. Wij bevestigden dat Kaïn, die de leiders voorstelt, hem vervolgde, die de getrouwe leden voorstelt. Aldus werd elke afdeling van Gods kerk afvallig gemaakt door ongeheiligde leiders, en werd elke boodschap die opriep tot hervorming, op gelijke wijze, door hén, uit de kerk geworpen. In hun blindheid waren zij vastbesloten het volk in onwetendheid te houden

257

betreffende de waarheid en vervolgden zij aldus de boodschap­pers en hen die de boodschap omhelsden en de waarheid gehoorzaamden. Vandaar, dat het in het leven roepen van de ene beweging na de ander noodzakelijk werd gemaakt. Hoe vreselijk is de gedachte voor hen, die deze grote verantwoordelijkheid dragen! En hoe gevaarlijk is het voor de klasse, die toestaat dat anderen voor hen denkt handelt. De klasse die de beslissingen van anderen aanvaardt, of het nu voor of tegen de waarheid is, worden misleidt en beroofd van het eeuwig leven, want zij kunnen géén ervaring van zichzelf, géén ware bekering en géén verandering des harten hebben. Mijn broeders, deze woorden zijn niet tegen u gericht, want het is God, sprekend door Zijn Woord der waarheid, om u te redden van de bodemloze put. Wilt u Hem niet laten werken voor u en voor Zijn volk? Wilt u niet Zijn schapen zijn? {SR2: 257.4}

259

DE EERSTE EN DE TWEEDE TEMPEL — TYPE EN ANTI-TYPE.

De apostel Paulus, die spreekt over de tempel van Salomo en hem vergelijkt met de kerk, verwijst naar Christus als de “voornaamste Hoek­steen; in Wie het gehele gebouw passend aaneen sluit,” zegt hij, “voor een woonstede Gods in de Geest.” (Efeze 2:20-22, KJV.) David, die op profeti­sche wijze vooruitblikte op de bouw van de eerste tempel door zijn zoon, en ook betreffende de toepasselijkheid ervan op de kerk van Christus, zegt: “De Steen die de bouwlieden hebben verworpen, is de hoofd-hoeksteen gewor­den. Dit is van de HERE geschied; het is wonderlijk in onze ogen.” (Psalm 118:22, 23, KJV.) {SR2: 259.1}

Sprekend van de tempel van vroeger, zegt de Schrift: “Het huis nu, toen het gebouwd werd, werd gebouwd van stenen die tevoren bereid waren voordat het daarheen gebracht werd; zodat er geen hamer, noch bijl, of enig ijzeren gereedschap gehoord werd in het huis, toen het in aanbouw was.” (1 Kon. 6:7, KJV.) Een bijzondere steen, die toebereid was om de hoofdhoek van de tempel op te vullen, werd niet toegestaan; en alhoewel de bouwers de “hoofdsteen” van het huis weigerden, zegt de Psalmist: “Dit is van de HERE geschied; het is wonderlijk in uw ogen.” Door de verwer­ping van de “steen,” typeerde de Heer, en profeteerde daardoor, de verwer­ping van Christus door de Joodse Natie. (Zie Handelingen 4:10, 11.) Want Jezus zegt: “De steen, die de bouwlieden verwierpen, dezelfde is geworden de hoofdhoeksteen.” (Matt. 21:42, KJV.) Daarom, als hij het hoofd van de hoek geworden is, dan is het duidelijk, dat de eerste tempel een voorstel­ling was van een Geestelijk huis, en een type van de Christelij­ke kerk; Christus Zelf werd voorgesteld door voornaamste Hoeksteen, “Welke de bouwlieden weigerden,” als zijnde, zowel het Hoofd als de Grondlegger van de Christelijke kerk. {SR2: 259.2}

De Tweede Tempel.

Bij de oprichting van de tweede tempel, profeteerden Haggai en Zacharia en versterkten zij de handen van het volk door het Woord van God. De geschriften van beide profeten getuigen in elke zin, dat de volmaakte vervulling van hun profetie in vervulling zal gaan in de laatste

259

dagen van deze wereldgeschiedenis. Zoals zij deze voor­zeggingen dooreen­gewoven hadden met de bouw van de tweede tempel, is het duide­lijk, dat het letterlijke model van het statige gebouw een geeste­lijke beteke­nis heeft voor de kerk in het afsluitingswerk van het evangelie. Zachari­a, vooruitblikkende op de tijd van de geestelijke tempel (de laatste afdeling van de kerk) en haar bouw, zegt: “Ziet, de Man, Wiens naam is Spruit, Die zal uit Zijn plaats spruiten, en Hij zal de tempel des HEREN bouwen. Ja, Hij zal de tempel des HEREN bouwen; en Hij zal de heerlijk­heid dragen, en Hij zal zitten, en heersen op Zijn troon; en de raad des vredes zal tussen de beiden wezen. En die veraf zijn, zullen komen, en zullen bouwen in de tempel des HEREN, en gij zult weten, dat de HERE der heerscharen mij tot u gezonden heeft.” (Zach. 6:12, 13, 15, KJV.) {SR2: 259.3}

“Hij zal de heerlijkheid dragen.” Aan Christus behoort de heerlijkheid toe van de verlossing van het gevallen geslacht. “Tot Hem, Die ons heeft liefgehad, en ons gewassen heeft in Zijn Eigen bloed. (…) Hem zij de heerlijkheid en heerschappij tot in alle eeuwigheden.” (Openb. 1:5, 6, KJV.) Hij “zal zitten en regeren op Zijn troon.” (Zach. 6:13, KJV.) “Chris­tus, Die de getrouwe Getuige is, en de eerstgeborene uit de doden, en de Vorst van de koningen der aarde.” (Openb. 1:5, KJV.) “Hij zal een Priester zijn op Zijn troon.” Het is duidelijk, dat de tijd hier voor­zegd, een tijd is, ná de kruisiging en vóórdat de genadetijd is beëin­digd; want Hij is een priester.” Christus, “de spruit,” “zal opgroeien uit zijn plaats”; dat wil zeggen: Hij zou voortkomen uit de Joodse natie, “en Hij zal de tempel des HEREN bouwen.” Vandaar, dat de tempel, die “Hij zal bouwen,” niet de letterlijke tempel heeft kunnen zijn in het vroegere Jeruzalem, want het is een tempel die hij zal bouwen, ná Zijn geboorte. “En zij, die veraf zijn, zullen komen en bouwen in de tempel des HEREN.” Aangezien dit niet het geval was met de letterlijke tempel, moeten de woorden betrekking hebben op de anti-typische tempel. Betreffende die tijd zegt de profeet: “En vele natiën zullen te dien dage de HERE toege­voegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen,” (Zach. 2:11, KJV.) “Te dien dage”, dat wil zeggen, ten tijde van de “Luide Roep,” zal een grote schare tot de kerk bekeerd worden. In hoofd­stuk 13:8, wordt beves­tigd dat een derde van de inwoners zullen “komen,” en zij zijn degenen die zullen “bouwen in de tempel des HEREN,” waarvan de letterlijke tempel een type was. {SR2: 260.1}

Toen zag Zacharia de machten die “Juda, Israël, en Jeruzalem” hadden “verstrooid” (het type, alsook het anti-type), voorgesteld door “vier horens.” Onmiddellijk daarna zag hij dezelfde vier horens als vier timmerlieden (lees Zach. 1:18-21), die een voorstelling zijn van de kanalen die de Heer gebruikte om Zijn volk en Zijn huis van aanbidding te herstellen, zowel in type als in anti-type. Dat wil zeggen, dat de heidenen die de kerk verstrooi­den, ook zullen komen en haar bouwen. {SR2: 260.2}

260

Het Letterlijke en het Geestelijke Verschil Tussen de Twee Tempels.

De religieuze diensten in beide tempels werden op dezelfde wijze ten uitvoer gebracht, maar in structurele pracht, zowel van binnen als van buiten, was Salomos’ tempel als een vergelijk, verreweg de grootste. Maar de Here vroeg bij monde van de profeet Haggai, aan hen die toen deelna­men aan de bouw van het huis Gods: “Wie is onder u overgebleven, die dit huis in zijn eerste heerlijkheid gezien heeft, en hoedanig ziet gij het nu? Is dit niet als niets in uw ogen? De heerlijkheid van dit laatste huis zal groter zijn, dan van het eerste, zegt de HERE der heerscharen.” (Haggai 2:4, 10; Eng., verzen 3, 9.) {SR2: 261.1}

De letterlijke pracht van de tweede tempel in vergelijking met de eerste was “als niets,” maar het Woord zegt: “De heerlijkheid van dit laatste huis zal groter zijn dan het eerste.” In de letterlijke zin was dit niet het geval. Daarom, ligt de heerlijkheid van deze twee tempels in vergelij­king met elkaar, niet in hun letterlijke, zichtbare vorm, maar is het eerder te vinden in hun typische en geestelijke aanzien. Aldus, kunnen beide tempels geen typering zijn van dezelfde periode van de Christelijke bede­ling, want de een verschilt duidelijk van de ander. Aangezien dit waar is, dan toont het type aan dat de christelijke kerk onderverdeeld is in twee afdelingen. De tweede tempel, in type, duidt dus aan, dat de laatste afdeling van de kerk verreweg de grotere zal zijn, die, in vergelijking met de eerste, als niets is. {SR2: 261.2}

Deze twee afdelingen van de kerkgeschiedenis werden ook aangeduid in het visioen op Patmos. Aan Johannes werd de ware Geestelijke Kerk van God in alle eeuwen getoond, in het symbool van een vrouw. Aan haar werden twee vleugels van een grote arend gegeven, zodat zij de woestijn in kon vliegen gedurende 1260 dagen (jaren). De woestijn stelt duistere eeuwen voor, in de tijd dat zij uit de beschaving was (van 538 A.D. tot 1798 A.D.) Vandaar, dat deze profetische periode van 1260 jaren, de ware kerk in twee afdeling onderverdeeld; namelijk, van de kruisiging tot 538 n. Chr. en van 1798 n. Chr. tot het einde der tijd. Zo werd de eerste afdeling, ook wel de apostolische kerk genoemd, door de eerste tempel, en de laatste afdeling door de tweede tempel voorgesteld. Dit wil niet zeggen dat God geen ware volk had tussen de jaren 538 n. Chr. en 1798 n. Chr., want het Woord zegt: “Zij wordt gevoed gedurende een tijd, en tijden, en een halve tijd.” (Openb. 12:14.) De les die hier onderwezen wordt, is, dat de eerste afde­ling van de kerk in de eerste paar eeuwen begiftigd was met de ware Sabbat — het “dagelijkse” — en met de waarheid van heiligdom; maar voor 538 n. Chr. was de waarheid “met voeten vertreden.” (Dan. 8:12, 13.) De tweede afdeling na de vervulling van de 1260 jarige periode duidt aan dat zij wederom begiftigd zou zijn met de waarheid die “ter aarde geworpen”

261

werd, en de reformatie tussen deze twee afdelingen (van 538 n. Chr. tot 1798 n. Chr.) van de kerk, of de “vrouw,” zou de weg terugkeer voorbe­rei­den, of voor het herstel van de waarheid. Want beide tempels, die typen waren van deze twee afdelingen, stellen een aanbidding voor met de Sabbatwaarheid en met de waarheid van het heiligdom. {SR2: 261.3}

De Eerste Tempel Letterlijk Groter, Maar de Tweede Geestelijk.

Er was iets glorieus met beide tempels; en de grootsheid van de ene was “als niets” in vergelijk met die van de andere. Uiterlijk overtrof de eerste de tweede in schoonheid, en de tweede overtrof de eerste in de geestelijke zin; maar de heerlijke gave aan beide was niet te overtreffen. Aangezien de ene de eerste christen gemeente voorstelt, en de andere de laatste afdeling van diezelfde kerk, is het duidelijk dat beide afdelingen begiftigd waren met grote heerlijkheid; maar de heerlijkheid van de eerste gemeente was letterlijk, en die van de laatstgenoemde, geestelijk, overeen­komstig de typen. {SR2: 262.1}

De eerste Christengemeente was letterlijk voornamer, omdat Christus, de “Hoofd hoeksteen,” in die tijd verscheen in Zijn zichtbare menselijke gedaante. Aldus was de letterlijke pracht van Salomos’ tempel een vol­maakt symbool! Maar het type openbaart dat de heerlijkheid van de eerste kerk als niets was in vergelijking met de laatste afdeling van dezelfde gemeente. Daarom, was de zichtbare aanwezigheid van Christus (in men­sengedaante) in de eerste gemeente, als niets was vergeleken met Zijn onzichtbare aanwezigheid in het afsluitingswerk van de evangeliekerk! {SR2: 262.2}

Wij denken aan de bijzondere wonderen — de uitwerping van duivelen, de genezing van de zieken, en de opwekking der doden! Wij staan versteld als wij nadenken over Zijn opstanding, hemelvaart, en aan het heerlijk vertoon op de Pinksterdag! Maar al deze tekenen zullen als niets zijn in vergelijking met de hemelse manifestatie van grotere pracht in de oogst­tijd! {SR2: 262.3}

Laten wij niet veronderstellen dat wanneer Christus op de wolken verschijnt de gebreken van de heiligen zullen worden weggenomen. Dit werk moet vóór die tijd worden verricht, waarna onsterfelijkheid zal worden geschonken. “Die in Mij gelooft, de werken die Ik doe,” zegt Jezus, “zal hij ook doen; en grotere werken dan deze zal hij doen.” (Joh. 14:12, KJV.) De volmaakte vervulling van deze woorden liggen nog in de toe­komst en moeten vóór de tweede komst in vervullen gaan. “Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. Dus wanneer dit verderfelijke onverderfelijkheid heeft aangedaan, en dit sterfelijke onsterfelijkheid, dat zal de zegswijze in vervulling gaan: De dood is verzwolgen in overwinning.” 1 Kor. 15:53, 54.) {SR2: 262.4}

262

Daarom, zullen, in de tijd van de “Luide Roep,” wonderen worden verricht — de zieken zullen worden genezen, de ogen der blinden zullen worden geopend, de doven zullen horen, de tongen der stommen zullen worden losgemaakt, en de verlamden zullen springen van vreugde! Wat een heerlijk schouw­spel! Voor hen, die nooit het licht hebben aan­schouwd, om de heerlijkheid des Heren te mogen aanschouwen! Voor hen, die nooit een geluid hebben gehoord, om nu naar de heerlijke melodieën van de harpen der engelen en naar de gezangen der heiligen te mogen luisteren! Wat een ontroering! Wat een geluk(zaligheid)! “En God zal alle tranen van hun ogen afwissen; en er zal geen dood meer zijn, noch verdriet, nog geschrei, ook zal er geen pijn meer zijn: want de vroeger dingen zijn voorbij gegaan.” (Openb. 21:4, KJV.) {SR2: 263.1}

“Zie, Ik deel u een geheimenis mede: Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen, in een ogenblik, in een oogwenk, bij het blazen van de laatste bazuin, worden veranderd; want de bazuin zal klinken, en de doden zullen onverderfelijk opstaan, en wij zullen worden veranderd. Want dit verderfelijke moet onverderfe­lijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen (…) Dan zal het gezegde in vervulling gaan waar geschreven staat: De dood is verzwolgen in overwinning.” (1 Kor. 15:51-54, KJV.) {SR2: 263.2}

Als de levende heiligen de doden van alle eeuwen aanschouwen die zullen opstaan uit hun stoffige graven opstaan, zal het onbeschrijfelijke vreugde met zich meebrengen. Om dan vrienden en geliefden te mogen zien als zij elkaar ontmoeten, gehuld in onsterfelijke lichamen, reizende door de ruimte via zondeloze planeten, en uiteindelijk in de Hemel der hemelen! Wat een heerlijke stoet van onsterfelijke wezens — heiligen en engelen, en de Koning der koningen, de Heer der heren, “de eeuwige Vader, en de Vredevorst,” te midden van hen! Snel vliegend van de door de zonde vervloekte aarde naar het Centrum der centra in slechts “zeven” dagen, terwijl het miljoenen “lichtjaren” in beslag zou nemen om zo een onbevattelijke afstand af te leggen! Kunt u een voorwerp waarnemen dat zich met zo een grote snelheid verplaatst! God verhoede dat wij onszelf zouden beroven van een heerlijkheid als deze. Een uur te mogen leven in de hemel, zonder zonde, pijn of tranen, angst of dood, is meer waard dan duizend jaren in tenten der goddeloosheid. {SR2: 263.3}

Mijn broeders, om het Woord van God te gehoorzamen, en om trouw aan principe te zijn voor uw eigen best wil, is niet te veel gevraagd van u. Zult u toestaan dat het eigen ik en de zonde u zullen beroven van een kroon des levens? Uw menselijke wijsheid en wereldse kennis zal even zwart als de duisternis blijken te zijn, als u zou toestaan dat de listige vijand u zou beroven hemelse heerlijkheid dat de uwe zou kunnen geduren­de de oneindige eeuwen der eeuwigheid. {SR2: 263.4}

Hoewel de eerste Christengemeente onder vreselijke vervolging gele­den heeft, is zij op wonderbaarlijke wijze voorspoedig geweest. De driedui­zend bekeerden op de Pinksterdag “van zovelen die behouden zouden worden,” was heerlijk om te aanschouwen. Maar de snelle groei van de eerste afdeling van de kerk, in vergelijking met de tweede en tevens laatste

263

zal als niets zijn, volgens het type. Daarom, wordt hetzelfde feit bewezen door het profetisch Woord van God door de profeet Zacharia, en aangezien de voorzegging verweven was met de constructie van de tweede tempel, of met het type van de tweede afdeling van de kerk, waar wij nu in het bijzonder over spreken, moet de toepassing van het nuvolgende Schrift­gedeelte juist zijn: {SR2: 263.5}

“Juicht en verblijd u, gij dochters van Sion, want zie, Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de HERE. En vele naties zullen te dien dage de HERE toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden van u wonen.” (Zach. 2:10. 11, KJV.) “Alzo zullen vele volken en sterke naties komen om de HERE der heerscharen te Jeruzalem [de kerk zonder verwijzing naar locatie] te zoeken, en om voor het aange­zicht des HEREN te bidden.” (Zach. 8:22, KJV.) “Daarom zullen uw poorten steeds open staan, zij zullen des daags en des nachts niet toegeslo­ten worden; opdat men tot u brenge het heer (of wel de vermogens) der heidenen, en opdat hun koningen tot u geleid worden.” (Jes. 60:11, KJV.) “En het zal geschieden in het ganse land, spreekt de HERE, de twee delen daarin zullen uitgeroeid worden, en sterven; maar het derde deel zal daarin overblijven. En Ik zal het derde deel door het vuur brengen, en zal hen louteren, gelijk men zilver loutert, en zal hun beproeven, gelijk men goud beproeft; zij zullen Mijn naam aanroepen, en Ik zal hen verhoren; Ik zal zeggen: Het is Mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God.” (Zach. 13:8, 9, KJV.) {SR2: 264.1}

Wat stellen drieduizend bekeerden in één dag nu voor in vergelijking met een derde deel der mensen in de tegenwoordige generatie! Vergaderd in het laatste uur van de genadetijd! Naar waarheid kan dan worden gezegd, dat de heerlijkheid van de eerste tempel, of de eerste afdeling van de kerk, als niets was in vergelijking met de tweede. De laatste afdeling van de kerk in de tijd van de “luide roep” is inderdaad de oogsttijd en het einde der wereld. {SR2: 264.2}

De eerste Christengemeente was een bekeerde, rechtvaardige kerk. Niettemin, moesten het onkruid en de tarwe tezamen opgroeien. Niette­min, moesten het onkruid en de tarwe tezamen opgroeien “tot de oogst.” (Matt. 13:30.) Deze woorden: “Tot de oogst,” kunnen niet worden misver­staan; daarom, vindt de scheiding aan het begin van de oogst plaats. Aldus zal de kerk in de tijd van de “luide roep” een reine en heilig kerk zijn, zonder vlek of smet, of iets dergelijks; een kerk zonder bedrog (of leugen) in haar mond. Als de voorafgegane verkla­ring juist is, dan moet hetzelfde terug gevonden worden in het Woord van God. {SR2: 264.3}

“Mijn broeders, ik verzoek u naar de stem van de Goede Herder te horen: “Waak op, Waak op, trek uw sterkte aan, o Sion! Trek uw sierlijke klede­ren aan, o Jeruzalem! Gij heilige stad, want in u zal voortaan [van nu aan] géén onbesnedene noch onreine meer komen. Schud u uit het stof;

264

sta op, en zit op uw troon, o Jeruzalem! Maak u los van de banden van uw hals, gij gevangene dochter van Sion.” (Jes. 51:1, 2, KJV.) Aange­zien de woorden zo duidelijk zijn, hoe kunnen wij dan twijfelen, of hun betekenis verkeerd uitleggen? — Het moet zo zijn dat de kerk van God slaapt in het stof! Uw God roept u op, o Sion, Gods kerk, “het enige voorwerp op aarde waaraan Hij Zijn verheven zorg besteedt” (Testimonies to Ministers,” p. 15.) verkeert in gevangenschap; zij is aan haar hals gebonden aan “mannen van mooie woorden en van fraaie toespraken.” Hoor naar de woorden van uw God, o Sion; sta op en zit op uw troon, want gij zult natiën richten (of oordelen). Waarom stelt u uw vertrouwen in de mens? Is uw God niet in staat u te redden? Is het “Woord van uw God” niet “levend, en krachtig, scherper dan een tweesnijdend zwaard, en gaat” het niet “door tot de verdeling van de ziel, en van de Geest, (…) en” is het niet “een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten?” (Hebr. 4:12.) “Om Sions wil zal ik niet zwijgen, en om Jeruzalems wil zal ik niet rusten (of stil zijn), totdat haar gerechtigheid voortkomt als een glans, en haar heil (of verlossing) als een lamp dat brandt.” Mijn broeders, Gaat door, gaat door de poorten; bereidt gij de weg van het volk, verhoogt, verhoogt een heerbaan; ruimt de stenen weg; Steekt een banier op voor de volken.” (Jes. 62:1, 10, KJV.) {SR2: 264.4}

“Het overblijfsel van Israël [de 144.000] zal géén onrecht (of ongerech­tigheid) doen, noch leugen spreken; en in hun mond zal geen bedrieglijke tong gevonden worden; want zijn zullen weiden en neerliggen, en niemand zal hen verschrikken.” (Zef. 3:13, KJV.) “Te dien dage zal op de bellen der paarden [zij, die het evangelie uitdragen] staan: “De heiligheid des HEREN. En de potten in het huis des HEREN [zij die de waarheid bezitten] zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar [zuiver en onverontreinigd]. Ja, iedere pot in Jeruzalem [de kerk] en Juda [de leidinggevende afdeling van de kerk] zullen de HEER der heerscharen heilig zijn, zodat allen die offeren [offeranden brengen] zullen komen, en daarvan nemen, en daarin koken, [zij, die in de heilige dingen hun bedie­ning hebben], en te dien dage zal er géén kanaäniet [onbekeerde] meer zijn, in het huis van de HERE der heerscharen.” (Zach. 14:20, 21, KJV.) Deze is de kerk, die wordt voorgesteld in Openbaring 12:17, “Die de geboden Gods bewaren, en het getuigenis van Jezus Christus hebben.” De “vrouw” stelt de kerk voor als één lichaam. “Het overblijfsel van het zaad” is de 144.000, tegen wie de draak oorlog voert. De oorlog wordt tegen hen gevoerd, want zij zijn de aardse leiders en grondleggers van de beweging. “Van haar zaad” duidt aan, dat zij deel uitmaken van de “vrouw,” of anders gezegd, de 144.000 en de grote schare, zijn slechts één beweging — één gezin. {SR2: 265.1}

Uitgesproken: “Zalig (gezegend of gelukkig te prijzen) zijn zij, die Zijn Geboden doen, dat zij recht mogen hebben tot de boom des levens, en dat zij door de poorten mogen ingaan in de stad.” (Openb. 22:14, KJV.)

265

Jakob, de vader in type van het ware Israël, droomde op weg naar Padan-Aram: “En zie, op de aarde was een ladder opgericht, en de top ervan reikte tot aan de hemel; en zie, engelen Gods klommen daarlangs op en daalden daarlangs neder. En hij vreesde en zeide: Hoe ontzagwekkend is deze plaats! Dit is niet anders dan het huis Gods, en dit is de poort des hemels.” (Gen. 28:12, 17, KJV.) Jakobs droom was een profetische voor­stelling van een tijd wanneer er een volledige verbinding en voortdu­rende communicatie (of gemeenschap) zal zijn tussen hemel en aarde — de “luide roep” van de Derde-engel Boodschap — de oogsttijd. Op die heerlij­ke (of glorieuze) kerk zijn deze woorden van toepassing: “Dit is het huis Gods en de poort des hemels.” Slechts door de verkondiging van het evangelie door het Geestelijk huis kan God Zijn volk redden. Er zal Één kudde zijn, één Herder, één Here, één waarheid om te omhelzen (of om zich bij aan te sluiten), één verlossing (of redding) om te aanvaarden, één weg om over te reizen, één poort om door te gaan, één trein om te nemen (of één stoet om te volgen, een gedachtengang om te koesteren), en één tijd om zich af te scheiden, één hemel om binnen te gaan, één volk, één heilig gezin. Er kan géén andere weg zijn! {SR2: 265.2}

“Het is onmogelijk om de ervaringen van Gods volk weer te geven, die op aarde zullen leven, wanneer hemelse heerlijkheid en een herhaling van vervolgingen uit het verleden zullen samengaan. Zij zullen wandelen in het licht dat afkomstig is van Gods troon. Door middel van engelen zal er een voortdurende communicatie (verbinding of gemeenschap) zijn tussen hemel en aarde.” (“9 Testimonies,” p. 16.) {SR2: 266.1}

De Tijd van de Bouw van de Anti-Typische Tempel (Kerk).

Ten dele hebben wij reeds uitgelegd dat de twee letterlijke tempels, die achtereenvolgens gebouwd zijn in het vroegere Jeruzalem, typen waren van twee afdelingen van de christelijke kerk. De grote, letterlijke en geestelijke tegenstelling van deze zinnebeeldige gebouwen werd ter vergelijking uitgelegd met type en anti-type. Alhoewel wij ons breedvoerig hadden kunnen uitwijden over het onderwerp, hebben wij overdadig lezen buiten beschouwing gelaten door op beknopte wijze het feit te bevestigen, in de poging een beter te bevatten beeld af te schilderen van deze meest belang­rijke les aan de christenheid gericht. {SR2: 266.2}

De vraag die voor ons ligt, is, wanneer zal het anti-type volledig in vervulling gaan? in de vorige alinea werd uitgelegd dat de eerste afdeling van de christelijke kerk eindigde in 538 n. Chr.; en dat de tweede afdeling ná 1798 n. Chr. moest aanvangen, ten tijde dat de “vrouw” vermoedelijk zou terugkeren uit de woestijn. {SR2: 266.3}

Een nauwkeurige studie van het type is de enige mogelijke manier om de waarheid aan het licht te brengen, niet alleen betreffende de vorige vraag, maar ook aangaande de volgende vragen: Als de “vrouw” zou terug­keren vanuit de woestijn naar de wijngaard (de beschaving) ná de beëindi­ging van de profetische periode van 1260 jaren, wat vond er dan plaats in

265

1798 om te bewijzen dat “zij” terugkwam in dat jaar? Aangezien de gevan­genneming en dood van de paus de vraag gedeeltelijk beantwoord en de beëindiging van de profetische periode verduidelijkt, waar is dan het teken om aan te tonen dat de “vrouw” teruggekeerd is vanuit de woestijn? Als de aanvaarde uitleg van de “vrouw” een zinnebeeld is van de kerk, en als zij in de “woestijn” was van 538 n. Chr. tot 1798 n. Chr., hoe zit het dan met de vier kerkgenootschappen die voor die tijd werden opgericht; namelijk: de Lutheranen, de Presbyterianen, de Methodisten, en de Christenen (of Baptisten)? Waren zij dan niet de “vrouw” (de kerk)? Bijbelstudenten hebben gefaald in het ophelderen van dit geheimenis, vanwege hun gebrek aan licht op het Woord van God. Een groot zoeklicht door de kracht van de Geest dat door de typen heen schijnt, is het enige communicatiemiddel dat belemmering verwijderen en de weg kan vrijma­ken voor het begrijpen van deze en vele andere geheimenissen die als onbevattelijk worden beschouwd en die het menselijk verstand versteld doen staan. Vandaar dat het tempel­type van de kerk (de vrouw) het enige kanaal is waardoor deze vragen kunnen worden beantwoord. {SR2: 266.4}

De “tempels” en de “vrouw” zijn een voorstelling van de kerk als één lichaam; of anders gezegd, het symbool van de vrouw is de openbaring van de typen (de tempels), symbolische profetieën van de “vrouw” — de kerk. Er moet in acht worden genomen dat de afzonderlijke leden van die kerk worden voorgesteld door de samengestelde substantie (of wezen) van de tempels. “Als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilige priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus.” (1 Petr. 2:5, SV.) “Alzo zijn wij één lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden.” (Rom. 12:5, SV.) “Op welke het gehele gebouw op bekwame wijze is samengevoegd, Opgroeiende tot een heilige tempel in de HERE.” (Efe. 2:21, KJV.) Daar­om, stellen deze tempels zowel de kerk als Christus voor. Christus, onze Hogepriester, wordt voorgesteld als de “Hoofdhoeksteen,” en Zijn priester­lijke bediening (of werk) door de ceremoniële of heiligdomsdienst van deze twee wezenlijke (of letterlijke) tempels. {SR2: 267.1}

De aardse heiligdomsdienst ten behoeve van de verlossing van het menselijk geslacht, in typen en symbolen, openbaart de bediening van Christus in het hemels heiligdom. Deze aardse heiligdomsdienst bestond uit twee wetten; namelijk, de “tien geboden” en de “ceremoniële” wetten. De tafelen van de (wet der) tien geboden werden in de ark gelegd, en de ceremoniële wet of de wet van Mozes werd naast (of aan de zijde van) de ark gelegd. (Zie Deut. 10:2; 31:26.) Waarom twee wetten? De morele wet toont de zonde aan, “want door de wet is de kennis der zonde.” (Rom. 3:20, KJV.) “Want waar er geen wet is, daar is er géén overtreding,” (Rom. 4:15,

KJV.) Maar de ceremoniële wet “werd toegevoegd vanwege (de) overtre­dingen, totdat het zaad zou gekomen zijn aan wie de belofte werd gedaan.” (Gal. 3:19, KJV.) Hetgeen het geneesmiddel was om de zondaar te genezen

267

en om hem te bevrijden van de veroordeling van de morele wet. Toen Christus (het “Zaad”) kwam, heeft Hij deze wet van (of bestaan­de uit) inzettingen (de wet van Mozes) “uit het midden weggenomen, en het aan het kruis genageld.” (Kol. 2:14, KJV.) De aardse bediening van de wet bestaande uit inzettingen kon uit zichzelf géén leven geven, want het was slechts een schaduw van het ware (of van de werkelijkheid). Daarom hield het op te bestaan bij de kruisiging van Christus en trad de hemelse bedie­ning, hetgeen voorafgeschaduwd werd door de aardse, in wer­king. De letterlijke heiligdomsdiensten van beide tempels waren gelijk. {SR2: 267.2}

Daarom, zijn deze twee tempeltypen van twee afdelingen van de christelijke kerk met de anti-typische heiligdomsdienst opgemaakt uit deze twee wetten — de morele en de ceremoniële wet. De eerste afdeling van de christelijke kerk, vanaf de kruisiging tot nabij 538 n. Chr., was begiftigd met juist zo’n heiligdom; dat wil zeggen, dat zij tot die tijd een volmaakte kennis bezaten betreffende het dienstwerk in het hemels heiligdom, en dat hun geloof correspondeerde (of in overeenstemming was) met haar dienst (of bediening). Maar in 538 n. Chr. werd het geloof betreffende deze hemelse bediening uit de kerk geworpen, of zoals Daniël het verwoordt: “Met voeten vertreden” (Dan. 8:13), en vervangen door een heidense priesterschap, met heidense ceremoniële en morele wetten, of pauselij­ke bediening of zondagsviering. Daarom, zoals de eerste tempel een type was van de eerste afdeling van de eerste Christengemeente, met het geloof in een ware heiligdomsdienst, zo ook, was de tweede tempel een voor­afschaduwing van de laatste afdeling van dezelfde kerk met het geloof in de heiligdomsdienst die gelijk was aan de eerste tempel. {SR2: 268.1}

De verklaring die net gegeven is beantwoord één van onze vragen. De protestantse kerken die gesticht werden vóórdat de “vrouw” terugkeerde van de woestijn, waren in volledige duisternis betreffende het heiligdoms­dienst. Daarom worden zij niet voorgesteld door de “vrouw,” of door de “tempel,” want, zoals wij reeds eerder hebben bevestigd, de tempels in type stellen beide afdelingen van de kerk voor met twee hemelse wetten; namelijk, de morele en de ceremoniële wet. Aldus stelt de “vrouw” een kerk voor die de “geboden Gods — de morele wet, en het getuigenis van Jezus Christus” — de ceremoniële wet of het verlossingsplan geopenbaard in het licht van “De Geest der Profetie.” (Openb. 12:17.) Voordat de “vrouw” uit de woestijn terugkeerde, werden de hervormers van Godswege uitgeroepen als een voorbereidende stap om haar terug te brengen naar de “wijngaard”; dat wil zeggen, om een ware anti-typische tempeldienst te vestigen — ware kerkaanbidding (dus). {SR2: 268.2}

Aangezien de tempel van Salomo werd beroofd van de heilige vaten (of het heilig vaatwerk) en aangezien het werd verwoest door Nebukadnessar, koning van Babylon, is het oude Babylon een type geworden; en was dat niet het geval geweest, dan zou er géén moderne Babylon geweest zijn — het anti-type. (Openb. 18:2.) Aangezien er geen strijd is betreffende het feit wie deze twee Babylons zijn, is het niet moeilijk om het mysterie te onthullen; en het bewijs van de ene zal ook de andere ophelderen. Als de

268

269

270

bewering in deze studie juist is dat Salomos’ tempel een type was van de eerste afdeling van de christelijke kerk, dan moet er een volmaakte vergelijking zijn met type en anti-type. {SR2: 268.3}

Zoals type type verwoeste, zo moest ook anti-type anti-type hebben weggedaan. Dat wil zeggen, dat, het vroegere babylon (het type van het pausdom) Salomos tempel (het type van de eerste christengemeente) beroofde en vernietigde en Israël in gevangenschap leidde. Deze symboli­sche profetie ging volledig in vervulling in 538 n. Chr., toen het pausdom eropuit trok om de kerk (de christenen) te vernietigen, hen van de waar­heid te beroven, en de volgelingen van Christus in gevangenschap (onder­worpen aan de pauselijke heerschappij) te leiden. Zoals de ware heiligdo­maanbid­ding werd afgeschaft door het oude Babylon tijdens de gevangen­schap van Israël, met de verwoesting van de tempel, zo ontdeed het pausdom zich op gelijke wijze van de waarheid en verving haar op strategi­sche wijze hier op aarde, de betekenis van het middelaarswerk van Christus in het hemels heiligdom, waarvan het ceremoniëelstelsel van de eerste tempel een type was in de periode vóórdat het oordeel aanving. Aldus stelt de tweede tempel de tijd voor tijdens welke het oordeel aan de gang was. En zoals het heilige vaatwerk werd verwijderd uit het hemels heiligdom en werd geplaatst in een heidense tempel, in een heidens land, zo vertrad het pausdom op gelijke wijze de “waarheid” en installeerde zij een heidens priesterschap in een zogenaamde christelijke kerk tijdens de duistere middeleeuwen, terwijl de “vrouw” in de woestijn vertoefde, hetgeen werd voorgesteld door het heidens land — Babylon. {SR2: 271.1}

Onze tweede overeenkomstigheid is de val van het Babylonische rijk door de verovering van de Medo-Perzische koningen. Men moet in gedach­te houden dat in de nacht van Belsazar dronkemansfeest Cyrus (of Korus) en Darius het koninkrijk innamen en dat zij de koning doodden. De vervulling van het type in het anti-type, hetgeen overeenkomt met de gevangenneming van de paus in 1798 n. Chr., en opgevolgd werd door zijn dood. Daarom, is de dood van Belsazar, die de God des hemels en der aarde tartte, een type van de paus die God lasterde gedurende een “tijd, tijden, en een halve tijd,” Daniël 7:25 en Openbaring 13:10 vervullend. Het was toen, dat de profetische 1260 jaren van de woestijnreis van de “vrouw” eindigden. {SR2: 271.2}

Wederom verwijzen wij terug naar het type. Met de dood van Belsazar eindigde de gevangenschap van Gods volk, en zij werden bevrijd. Dit komt overeen met de beëindiging van de 1260 jaren van vervolging tegen Gods volk door het pausdom — kerk en staat. De val van het Babylonische vorstendom was niet hetgeen dat zorgdroeg voor de tempelbouw in Jeruza­lem, maar het was de voorbereidende stap die in die richting leidde. Zoals de dood van Belsazar de voorbereidende stap was dat leidde tot de instel­ling van ware tempelaanbidding, zo was ook de dood van de paus de voorbereidende stap dat leidde tot ware kerkaanbidding. Als dit een feit is, dan toont het type duidelijk aan dat niets heeft kunnen gebeu­ren met de

271

kerk in 1798 n. Chr. om aan te tonen dat de “vrouw” terugge­keerd was uit de woestijn. Dit brengt ons tot de derde overeenkom­stigheid. {SR2: 271.3}

Kores was een heidense aanbidder ten tijde dat hij Babylon veroverde; maar zijn aandacht werd gevestigd op de vervulling van de Schriften, en aan hem werd getoond, dat zijn naam stond geschreven in het heilige boek, jaren voordat hij geboren was, en dat hij de woorden had vervuld van de profeet Jesaja: “Alzo zegt de HERE tot Zijn gezalfde, tot Kores, wiens rechterhand Ik heb gevat, om de volken voor zijn aangezicht neer te werpen; en Ik zal de lendenen der koningen ontbinden, om voor zijn aange­zicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden: Ik zal voor uw aangezicht gaan, en Ik zal de kromme wegen recht maken; de koperen deuren zal ik verbreken, en de ijzeren grendels zal Ik in stukken slaan. En Ik zal u geven de schatten, die in de duisternis zijn, en de verbor­gen rijkdommen van geheime plaatsen; opdat gij moogt weten, dat Ik de HERE ben, Die u bij uw naam roept, de God van Israël (…) Ik noemde uw achternaam, hoewel gij Mij niet gekend hebt.” (Jes. 45:1-4, KJV.) “Die van Kores zegt: Hij is Mijn herder, en hij zal al Mijn welgevallen volbren­gen; zeggende ook tot Jeruzalem: Gij zult gebouwd worden; en tot de tempel: Uw fundament zal gelegd worden.” (Jes. 44:28, KJV.) {SR2: 272.1}

Aldus werd zijn heidens hart veranderd, en schreef hij met dankbaar­heid de volgende woorden op: “Aldus zegt Kores, de koning van Perzië, De HERE God des hemels heeft mij al de koninkrijken der aarde gegeven; en Hij heeft mij opgedragen Hem een Huis te bouwen te Jeruzalem, dat in Juda is.” (Ezra 1:2, KJV.) Na zijn bekering erkende hij dat de heidense aanbidding in Babylon vals was. Daarom verkondigde hij in het koninkrijk van Babylon: “De HERE God van Israël, Hij is God, Die in Jeruzalem is (…) Ook bracht koning Kores uit, de vaten van het huis des HEREN, die Nebukadnézar uit Jeruzalem had uitgevoerd, en had gesteld in het huis van zijn goden. En Kores, de koning van Perzië, bracht ze uit door de hand van Mithredath, de schatmeester, die ze aan Sesbazar, de vorst van Juda, toetelde.” (Ezra 1:3, 7, 8, KJV.) Aldus werd de heidense aanbidding van Babylon voor vals verklaar, enige tijd na de dood van Belsazar en de val van zijn rijk. Daarom, vaardigde Kores een decreet uit om het huis van God te bouwen in Jeruzalem. Tot zover wat het type betreft, nu wordt onze aandacht gevestigd op de vervulling ervan in het anti-type. {SR2: 272.2}

Volgens het type, moeten wij uitzien naar een aankondiging ergens ná 1798 n. Chr. die de zogenaamde christelijke kerken als Babylon en hun aanbidding als vals zou brandmerken. Dit is juist hetgeen wat plaatsvond. Onmiddellijk na 1844 n. Chr. werd de tweede-engel boodschap van Open­baring 14:8 verkondigd, zeggende: “Babylon is gevallen, is gevallen, die grote stad, want zij heeft al de natiën doen drinken van de wijn van de

272

wraak harer hoererij.” Daarom, is het duidelijk dat het licht dat schijnt door de typen het enige middel is dat deze profetische mysteries in het Woord van God kan verklaren. Met de verkondiging van de val van Babylon, was aangekondigd dat de zogenaamde christelijke festiviteiten, zoals zondagviering, kerstmis, en pasen, zo ook de doop door besprenke­ling, en andere valse leerstellingen, onbijbels en van heidense oorsprong waren. Maar aangezien het oude Babylon faalde in het achterwege laten van het heidense systeem van aanbidding, ten einde de aanbidding van de enige ware God te aanvaarden, heeft op gelijke wijze de tegenwoordige christenheid geweigerd om tot hervorming over te gaan of om zich af te keren van deze gebruiken. Op het ware middelaarswerk van het hemels heiligdom, tezamen met de zevende-dag Sabbat zoals het toen werd geleerd, wordt ook geen acht geslagen. {SR2: 272.3}

De Drie Decreten Uitgevaardigd, Voordat de Tempel Werd Gebouwd

Hoewel Cyrus vrijelijk zijn financiële bronnen ter beschikking stelde ter financiëring van het huis Gods en haar heilige bediening, en op gezagheb­bende wijze gebood dat het moest worden gebouwd, verstoorden de Sama­ritanen, of onechte Joden, de vooruitgang van de fundamentlegging en hielden zij de afronding ervan tegen. Daarom, hoewel de boodschap (het decreet) in 1844 werd verkondigd om het huis van God te bouwen en om ware aanbidding te herstellen overeenkomstig de wet en de profeten, openbaart het type dat de vooruitgang ervan verstoord is geweest, en dat de afronding ervan werd verstoord door onechte Joden — ongetrouwe Zeven­de-dags Adventisten. Dit feit wordt duidelijk bevestigd in “Testimonies for the Church,” Vol. 5, p. 217: {SR2: 273.1}

“Ik ben met droefheid vervuld wanneer ik denk aan onze toestand als volk. De Heer heeft de hemel niet gesloten voor ons, maar het is onze eigen koers van voortdurende terugval die ons van God gescheiden heeft. Trots, heb­zucht, en liefde voor de wereld hebben in de harten hun plaats zonder vrees voor ver­banning of ver­oordeling. “De kerk volgt Christus niet langer na als haar Leider en keert gestaag terug naar Egypte. Toch zijn er maar weinigen gealarmeerd of verbaasd over hun gebrek aan geestelijke kracht. ” {SR2: 273.2}

Valse Beschuldigingen en Verontschuldigingen

Toen deze feiten aan deze onbekeerde Zevende-dags Adventisten werden verteld, niet om hun te bekritiseren of om op hen te vitten, maar om hen te doen ontwaken uit hun verdoving van misleiding en valse zekerheid, begonnen zij zich op de nu volgende wijze te verontschuldigen: “Wij zijn Gods volk.” “Dit is Gods kerk.” “Er zal geen andere beweging volgen.” “Het is goddeloos om de kerk te beschuldigen dat zij militant (of strijdlustige) is.” “U legt tijden vast.” “U moet niet afbreken maar opbouwen.” “Schuw hen die voor verdeeldheid zorgen.” “Er zullen geen profeten meer zijn.” “Wij hebben alle waarheid en er is geen behoefte voor meer.” {SR2: 273.3}

273

Mijn broeders, als u uw lampen in orde hebt gebracht, zult u zich dan niet de “extra olie” (waarheid) verschaffen, en u gedragen als mannen (of mensen) die uitzien naar de komst van hun Heer? Niemand ontkent het feit dat u Gods volk bent, maar houdt u in gedachte dat ook de Joden eens Gods volk waren. Niemand wenst te verklaren dat het niet Gods volk is, maar is deze de enige tijd, dat Hij een kerk had? Wij eisen niet op dat er een andere beweging moet komen. Maar zegt niet het Woord van de “Waarach­tige Getuige: “Ik zal u uit Mijn mond spuwen?” Als het militant noemen van de kerk tegen een reformatie door hun ogen te zalven met ogenzalf, zodat zij kunnen zien, zodat de schande hunner naaktheid niet zichtbaar worde, goddeloos is, zoals u zegt, wie is het dan tot wie u spreekt? En welk ander middel kan Hij dan gebruiken om deze Laodicea, “rijk, en verrijkt, en niets-meer-nodig-hebben” toestand, tot berouw te roepen? “En weet gij niet, dat gij de ellendige, de jammerlijke, de arme, de blinde, en de naakte zijt?” {SR2: 274.1}

Is degene die oproept tot gehoorzaamheid aan de waarheid overeenkom­stig het Woord van God aan het afbreken, of zijn het degenen die elke ware principe van de boodschap die wij met ons meedragen hebben verbro­ken? Wie heeft voor verdeeldheid gezorgd? Is hij het, die oproept tot gehoorzaamheid aan het Woord, of is het degene die weigert gehoor te geven aan een oproep uit de Hemel? Kunt u zich nog herinneren, dat de christelijke kerk verdeeld werd in zeven reformatieafdelingen omdat de boodschappen werden verworpen? Wie is degene, die moet worden “geschuwd?” Is het degene die waarheid aanvaard, ongeacht waar zij vandaan komt, of is het degene die toestaat dat vooroordeel zijn verstand verspert om de waarheid te ontvangen? Dat u opeist alle waarheid te bezitten, en niets meer nodig te hebben, is een ontkenning van elk woord dat aan de kerk geschreven is. Het is het bijvoorbaat verwerpen van iedere boodschap der waarheid of van licht welke God verkiest te zenden. Het is het buitensluiten van God en het lossnijden van de kerk van de uitgestrekte arm. Het is een voorbereidende stap tot het zondigen tegen de Heilige Geest. Uw bewering dat er geen profeten meer zullen zijn, is het bijvoor­baat verwerpen van de late regen en de “luide roep!” Het is het verwerpen van het Woord in haar profetische vorm, want wij lezen: “En daarna zal het geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitstorten over alle vlees; en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren, uw ouderen zullen dromen dromen, U jongelingen zullen gezichten zien.” (Joël 2:28.) {SR2: 274.2}

Mijn broeders, is er iets zo vreselijk, als deze goddeloze handelwijze, gedaan door mannen van wie verwacht wordt dat zij wachters op de muren van Sion zijn? Als u uzelf onwaardig acht voor het eeuwig koninkrijk, wilt u dan niet afblijven van de kerk van God? wilt u dan geen godsdienstvrij­heid verlenen aan de schapen en hen hun eigen beslissing laten nemen? Waar­om handelt u niet zoals u door anderen behandeld zou willen worden?

274

Het valt u zwaar om de verzennen tegen de prikkels te slaan. Zult u niet zeggen: Heer, wat wilt Gij dat ik doen zal? Weet u dat het bloed van de verloren schapen van uw hand geëist zal worden? {SR2: 274.3}

Uw beschuldigingen tegen het vaststellen van data zijn als een man die preekt alsof hij waanzinnig is. Welke (duidelijk) omschreven tijd is bepaald geweest? Bedoelt u Ezechiël hoofdstuk vier? Indien dat het geval is, zult u het dan niet nauwkeuriger bestuderen om te kunnen vaststellen wat het zegt? Ziet u niet dat de profetische periode reeds was beëindigd toen de verklaring werd gegeven? Of bedoelt u te zeggen, dat God de lengte van tijd van de ene gebeurtenis tot een andere niet weet, en dat Hij het niet in de Bijbel moest plaatsen? Ziet u niet dat de overeenkomstigheden die staan opgetekend in “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, pp. 212, 213, aantonen dat de uitleg van Ezechiël vier juist is, dat er anders geen waarheid zou zijn gekomen? {SR2: 275.1}

Het zal u ook opvallen dat op pagina 222, dat de 430 profetische jaren die oorspronkelijk betrekking hebben op Abraham en zijn zaad, de 430 jaren van Ezechiël 4 overlappen. De 430 jaren van Ezechiël zouden in 1929, of in 1930, moeten eindigen, maar de volmaakte vervulling van de periode van Abraham in anti-type (de uittocht uit Egypte) ligt nog in de toekomst. De kaart op de pagina’s 112, 113 laat het einde ervan in 1930 zien, want zoals wij reeds bevestigden, is het in hoofdlijnen aangegeven door de overeen­komstigheden die op volmaakte wijze passen bij de profe­tie van Ezechiël. Aangezien het onmogelijk is om een tijdtabel te maken zonder datum waar men zich op kan richten, hebben wij deze overeenkom­stigheden gebruikt, en er is bevestigd dat de datum onbepaald is. (Zie de kaart op pagina 133.) De profetie van Ezechiël is bedoeld om vooruit te wijzen op de aankondi­ging van de voorzegde reformatie, en naar die door Abraham, tot het einde ervan (Ezechiël negen). {SR2: 275.2}

“Dan zal de ziener beschaamd zijn, en de waarzeggers teleurgesteld, en zij zullen allen de boven lip opwinden, omdat er geen antwoord Gods komt. Ik daarentegen ben vol van kracht, van de Geest des HEREN, en van recht, en van sterkte, om Jakob zijn overtreding aan te zeggen en Israël zijn zonde. Hoort dit tocht, hoofden van het huis Jakobs, en leidslieden van het huis Israëls, die het recht verafschuwt en al het recht krom maakt, die Sion bouwt met bloed en Jeruzalem met onrecht. De hoofden spreken er recht voor geschenken, en de priesters geven er onderricht om loon, en de profeten plegen er waarzeggerij voor geld, en daarbij steunen zij op de HERE en zeggen: Is de HERE niet in ons midden? Ons zal geen kwaad overkomen! Daarom zal om uwentwil Sion als een akker worden omge­ploegd, en Jeruzalem zal worden tot steenhopen, ja de tempelberg tot woud­hoogten. (Micha 3:7-12.) {SR2: 275.3}

Bezwaren Tegen het Kanaal dat God Kan Gebruiken

De geschiedenis bewijst dat velen in opstand zijn gekomen tegen het kanaal welke God heeft gebruikt om Zijn Heilig Woord te openbaren. Zo

275

is het ook nu. Sommigen zeggen: “Als God tot Zijn volk wil spreken, mag Hij dat doen door een van onze leiders.” Dat kan wel zo wezen, maar waar is het bewijs dat Hij geen nederiger instrument kan roepen uit de kudde van Zijn schapen? Historische feiten bewijzen, dat Hij zelden Zichzelf door mannen van naam openbaart. Waarom zou Hij deze methode nu veranderen? Anderen staan afkerig tegenover Gods dienst­knechten vanwege hun uiterlijke verschijning, hun afkomst, hun onvolko­menheid in spreken, enz. Mijn broeders, wilt de Vader en Schepper van het menselijk geslacht beperken door uzelf te beperken tot een natie, mens of land, door uw bekrompen en zelfingebeelde wijsheid? Het hart dat derge­lijke onredelijke theologies inbeeld door zelfgenoegzaamheid, is als de trotse Farizeeër in vergelijking met de berouwvolle tollenaar. Deze wijze en zelfverwaardigde ideologisten (of theoretici) zijn de meest onwetenden, want door zo te handelen, staan zij de vader van zelfverheffing toe, hen te beroven van het leven en van de eeuwigheid. Terwijl dezulken verblind zijn, en dat tot hun eigen ondergang, zijn zij zeer wijze en bruikbare werk­tuigen voor de vijand der zielen. Want door hun wederrechtelijke toeëige­ning dragen zij een voortdurende invloed met zich mee, zoals een in het meer geworpen kiezelsteen die een golfslag veroorzaakt, die op zijn beurt weer een andere vormt, en naarmate zij toenemen, wordt de cirkel wijder, waardoor tenslotte de oever wordt bereikt. {SR2: 275.4}

Wat voor invloed zouden uw “woorden des levens” hebben op anderen, als u zo hoog opgeeft van uw waardigheid, en dat van hen als zeer onbedui­dend beschouwt? Uw handelingen getuigen meer van u dan uw woorden, sprekende tot de armen van de kudde: Kijk naar ons, en beschouw uzelf als niets. Als er een verkeerde handeling is gepleegd tegen één schaap, door het afkraken van de ongezouten waarheid, zal het andere schaap op gelijke wijze worden behandeld. {SR2: 276.1}

“Het vet eet gij, met de wol kleedt gij u, het gemeste slacht gij, maar de schapen weidt gij niet; zwakke versterkt gij niet, zieke geneest gij niet, gewonde verbindt gij niet, afgedwaalde haalt gij niet terug, verlorene zoekt gij niet, maar gij heerst over hem met hardheid en geweldenarij.” (Ezech. 34:3, 4.) {SR2: 276.2}

Het Tweede Decreet Om “De Tempel” Te Bouwen

Door onderdrukking brachten de tegenstanders Gods het werk van het eerste decreet tot stilstand. Maar juist op tijd werd Cyrus decreet ver­nieuwd door koning Darius, en toen maakten “Zerubbabel, de zoon van Saltiël, en Jesua, de zoon van Josadak, zuch op en begonnen te bouwen aan het huis van God, Die te Jeruzalem woont; en de profeten Gods stonden hun met hun hulp terzijde.” (Ezra 5:2.) {SR2: 276.3}

Maar hoewel dit tweede decreet meer macht tegen de vijanden van de tempel inhield, lieten zij de Joden hun werkzaamheen staken door middel

276

van verzet. Het type van het tweede decreet toont op niet mis te verstane wijze aan, dat er na 1844 een andere boodschap zou moeten zijn geweest, welke met een toegevoegde verklaring zou moeten hebben verklaard — ga voorwaarts in het geloof, streef ernaar om een reine kerk en een ware aanbidding tot stand te brengen door gehoorzaamheid aan het Woord van God (gerechtigheid door het geloof). Het type onthult ook dat deze tweede boodschap zou worden verworpen (of verijdeld) en het werk verstoord. Merk op hoe het type op volmaakte wijze overeenstemt, de waarheid openbaart, en de plannen van de duivel blootlegt. In 1844 werd juist zoeen boodschap (decreet) uitgevaardigd, maar de leiders van toen verwierpen het, zoals de nuvolgende getuigenissen bewijzen: “In Zijn grote genade, zond de Here een meest kostbare boodschap tot Zijn volk. Deze boodschap moest op meest prominente (= in het oog vallende) wijze de verheven Heiland aan de wereld brengen, het offer voor de zonden van de gehele wereld. Het presenteerde rechtvaardigmaking door geloof in de Borg; het nodigde de mensen uit om de gerechtigheid van Christus te ontvangen, hetgeen tot uiting komt in gehoorzaamheid aan alle geboden Gods. Velen hebben Jezus uit het oog verloren.” (“Testimonies to Minis­ter”, p. 91.) {SR2: 276.4}

De boodschap werd verkondigd met de kracht van de Geest. De bood­schapper zegt: “Ik denk dat ik nooit weer onder de leiding van de Heilige Geest zal staan zoals dat het geval was in Minneapolis. De tegenwoordig­heid van Jezus was met mij. Allen die vergaderd waren op die bijeenkomst hadden een gelegenheid om zich op te stellen aan de kant van de waarheid door het ontvangen van de Heilige Geest, welke door God werd gezonden in een zo rijke stroom van liefde en genade (of barmhartigheid). Maar in de kamers die bezet waren door sommigen van onze mensen, werd spot, kritiek, hoon (of uitjouwerij) en gelach gehoord. De manifestatie van de Heilige Geest werden toegeschreven aan fanatisme. (…) De taferelen die plaatsvonden tijdens die vergadering beschaamden de God des hemels om diegenen die daaraan deelnamen Zijn broeders te noemen. De hemelse Wachter nam notie van dit alles, en het werd opgetekend in het gedenk­boek van God.” — “Special Testimony to Review and Herald Office”, pp. 16, 17, geschreven in 1896. {SR2: 277.1}

“Zij begonnen dit satanisch werk in Minneapolis. Daarna, toen zij de vertoning van de Heilige Geest zagen en voelden, getuigenis gevend van het feit dat de boodschap van God afkomstig was, haatten zij het des te meer, omdat het een getuigenis tegen hen was. (…) Toch behielden deze mannen vertrouwensposities, en zij hebben het werk naar hun eigen voorbeeld gevormd, in zoverre als zij dat maar konden.” (“Testimonies to Ministers”, p. 80.) {SR2: 277.2}

“Maar als zij dezelfde geest koesteren die hun handelwijze kenmerkte, zowel vóór als ná de bijeenkomst te Minneapolis, zullen zij in alle opzich­ten de daden van hen, die Christus veroordeelden toen Hij op aarde was, vol maken. De gevaren van de laatste dagen zijn over ons gekomen. Lees Matt. 25:14.” — “Testimonies to Ministers”, p. 79. Wij presenteren ook nog

277

een geschreven getuigenis van een ooggetuige: “De 1888 bood­schap werd ondersteund door zuster White als de boodschap van het uur (…) weinigen van de leiders erkenden het als zodanig. Nagenoeg als een eenheid kwamen zij in opstand, zelfs bewerende dat die mannen zr. White te zeer hadden beïnvloed ten gunste van zichzelf, door middel van een of andere onzichtbare macht, aldus verwiepen zij de Geest der Profetie. (…) Deze twee mannen (de ouderlingen Jones en Wagoner) met zr. White (…) werden het gebruik van de grote tabernakel (…) geweigerd. (…) U ziet dus dat niet slechts (90%) maar haast (95%) van onze leiders in opstand kwamen.” {SR2: 277.3}

Het Derde Decreet Om “De Tempel” Te Bouwen

Aangezien het eerste en het tweede decreet uitgevaardigd door de konin­gen van Medo-Perzië hadden gefaald om de bouw van de tempel en de heilige bediening in type te voleidigen, werd er een derde decreet uitge­vaardigd, waar de koning aan toevoegde: “Voorts is door mij een bevel gegeven, dat van een ieder die dit besluit zal wijzigen, een paal uit zijn huis zal worden gerukt, en worden opgesteld, opdat hij daaraan gehangen (en vastgena­geld) worde, en laat daarom zijn huis tot een puinhoop gemaakt worden. De God nu, Die Zijn naam daar heeft doen wonen, stote iedere koning en elk volk neder, die als overtreders hun hand uitstrekken om dit huis Gods te Jeruzalem te verwoesten. Ik Darius, heb een bevel gegeven; laat het met spoed worden uitgevoerd (…) De oudsten der Judeeërs bouwden voorspoedig voort door het profeteren van de profeet Haggai en van Zacharia, de zoon van Iddo; en zij bouwden en voltooiden de bouw volgens het gebod van de God van Israël, en volgens het bevel van Cyrus (of Kores), Daruis en Artaxerxes (of Artachsasta), koning van Perzië, en zij waren met dit huis gereed tegen de derde dag van de maand Adar, en wel in het zesde jaar van de regering van koning Darius.” (Ezra 6:11-15, KJV.) {SR2: 278.1}

Merk op, dat het derde decreet de levens bedreigde van ontrouwe mensen en naties: “Een ieder die dit besluit zal weizigen,” zei de koning, “laat hierom zijn huis tot een puinhoop gemaakt worden.” Tot zover wat het type betreft. Nu komen wij bij het anti-type. het type toont aan, dat de bood­schappen van 1844 en 1888 moeten worden opgevolgd door een derde boodschap. Een boodschap die gehoorzaamheid zal eisen en de nadruk zal leggen op een uitvoe­rend oordeel over hen, die zich zullen verzetten tegen haar decreet. En overeenkomstig het type, is het de derde boodschap die haar opdracht zal vervullen. {SR2: 278.2}

In 1229 kwam juist zulk een boodschap tot de Zevende-dags Adventisten- kerk, en zij werd op schrift gezet en gepubliceerd in 1930, onder de naam, “The Shepherd’s Rod,” Volume 1 (“De Herdersstaf,” deel 1). En zoals de boodschap (voor zover dat mogelijk was) naar alle zustergenootschappen der kerken over de wereld ging, werd aan de man in linnen gekleed, met de schrijversinktkoker aan zijn zijde, medegedeeld: “Trekt midden door

278

de stad, midden door Jeruzalem [de kerk], en maak een teken op de voorhoof­den der mannen die zuchten en kermen over al de gruwelen die daar [in de kerk] bedreven worden. Tot de anderen zeide Hij te mijner aanhoren: Trekt achter hem aan door de stad en slaat neer. Ontziet niet en heb geen deernis. Grijs­aards, jongelingen en jonge meisjes, kleine kinderen en vrouwen, moet gij doden en verdelgen; maar niemand die het merkteken draagt, moogt gij aanraken; bij Mijn heiligdom [Conferentie] moet gij beginnen. Toen begonnen zij bij de mannen, de oudsten [Ouderlingen of Voorgangers], die zich voor de tempel bevon­den.” (Ezech. 9:4-6.) {SR2: 278.3}

Op dit Schriftgedeelte was de boodschap gegrond, op profetische wijze verklarend, dat 144.000 zullen worden gemerkt, en de tegenwicht (of de rest) die zich nu in de kerk bevindt moet lijden onder de gevolgen, tenzij zij zich bekeren en voorwaarts gaan met de waarheid van God. Maar aangezien niet één van het hele kerkgenootschap in staat is geweest om de waarheid van de 144.000 als een geheel tegen te spreken, of zelfs een gedeelte daarvan, ook de beschuldi­ging betreffende de gekoesterde gruwe­len in hun midden hebben zij niet durven tegenspreken, zijn zij in opstand gekomen tegen de boodschap en hebben verkozen vast te houden aan hun gruwelen, gelijk de vijanden van God zich tot het bittere eind verzet­ten tegen de tempelbouw. Zoals het decreet, uitgevaardigd door de koning van Medo-Perzië aan de vijanden van het huis Gods verklaarde: “Een ieder die dit besluit zal weizigen, laat hierom zijn huis tot een puinhoop gemaakt worden,” zo heeft ook nu het Woord van God verklaard, “Grijs­aards, jongelingen en jonge meisjes, kleine kinderen en vrouwen, moet gij doden en verdelgen.” Als zulk een boodschap, zoals deze dat is, het belijdend volk van God niet zou kunnen overtuigen, wat kan het dan wel doen? Niettemin, zoals Gods’ bedoeling ten uitvoer werd gebracht in het type, zal het ook zo ten uitvoer worden gebracht in het anti-type. Het is merkwaardig om op te merken, hoe volmaakt het anti-type overeenkomt met het type. {SR2: 279.1}

Er werd geen wijziging aangebracht in de decreten van Cyrus en aange­zien het slechts een vernieuwing van tijd tot tijd was, is dat ook het geval geweest met het anti-type. Aldus kan de Derde Engel-Boodschap niet worden veranderd, maar er zal groot licht en kracht eraan worden toege­voegd. “Zijn werk is vreselijk. Zijn Zending is schrikwekkend. Hij is de engel die de tarwe van het onkruid moet scheiden, en de tarwe voor de hemelse schuur moet verzegelen of binden.” (“Early Writings”, p. 118/ “Eerste Geschrif­ten”, blz. 136.) {SR2: 279.2}

De Tijd Voor de Oprichting van de Ware Kerk

In Haggai 2:23, waar gesproken wordt van de bouw van het “type” (de tweede tempel) maar profetisch vooruitblikken op de vervulling van het anti-type (de kerk in haar reine staat), kwam het Woord Gods door de profeet tot Zerubbabel, die het fundament legde van het type (de tempel),

279

en van wie het Woord zegt dat hij een zegelring of een teken is voor het anti-type. Laten wij lezen wat God in die tijd zal doen: {SR2: 279.3}

“Want zo zegt de HERE der heerscharen: Nog eenmaal, het is een korte tijd, dan zal Ik de hemel en de aarde, de zee en het droge doen beven. Ja, Ik zal alle volken doen beven en de begeerlijkheid van alle volken zal komen en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HERE der heerscha­ren. Van Mij is het zilver en van Mij is het goud, luidt het woord van de HERE der heerscharen. De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige, zegt de HERE der heerscharen; in deze plaats zal Ik vrede geven, luidt het woord van de HERE der heerscharen.” (Haggai 2:7-10 / Eng., de verzen 6-9.) {SR2: 280.1}

“En Ik zal de troon der koninkrijken omverwerpen, de kracht van de koninkrijken der heidenen verdelgen, de wagens en wie daarop rijden, omverwerpen en de paarden en hun ruiters zullen neerstorten, ieder door het zwaard van zijn broeder.” (Vers 23, KJV / Eng., vers 22.) {SR2: 280.2}

Dit Schriftgedeelte maakt duidelijk, dat deze glorieuze kerk zal worden opgericht aan het einde van de wereldgeschiedenis, wanneer de aardse koninkrijken aan hun einde zullen komen. Terwijl hij Zacharias’ visioen verklaarde, sprak de engel van Zerubbabel, zeggende: “De handen van Zerubbabel hebben het fundament van dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voltooien.” (Zach. 4:9.) Dat wil zeggen, de grondleggers van het anti-type, van wie Zerubbabel een type was, legden het fundament in 1844. Zerubbabel, die een “zegelring” van het anti-type is (door het leggen van het fundament en het voltooien van het huis), betekent, dat de vol­tooing van het geestelijk huis (de volledigheid van de kerk van God — het getal van de heiligen) in één generatie moet worden vervuld (in een mensenleven, beginnende in 1844.) {SR2: 280.3}

De Kracht van Gods Volk Om Zijn Huis te Bouwen

“Zo zegt de HERE der heerscharen: Indien gij in Mijn wegen wandelt en de door Mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel Mijn huis richten als Mijn voorhoven bewaken, en Ik zal u plaatsen geven om te verkeren onder hen die hier staan. Hoor toch, gij hogepriester Jozua, gij en uw gezellen die vóór u zitten — zij zijn immers mannen die ten wonderte­ken dienen — voorwaar, zie Ik zal Mijn knecht, de Spruit, doen komen.” (Zach. 3:7, 8, KJV.) “En zij zullen als helden zijn, die hun vijanden in het slijk der straten vertreden in de strijd; ja, zij zullen strijden, omdat de HERE met hen is, maar die op paarden rijden, zullen beschaamd komen te staan.” (Zach. 10:5, KJV.) {SR2: 280.4}

(Joël 2:1) “Blaast de bazuin op Sion, en luid een alarm op Mijn heilige berg; laat alle inwoners des lands beven, want de dag des HEREN komt, want hij is nabij. (Vers 2) Een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisternis, als de dageraad uitgespreid over de ber-

280

gen; een groot en machtig volk, zoals van ouds niet geweest is, en na hem niet meer zal zijn tot in jaren van vele ge­slachten. (Vers 3) “Voor hen verteert een vuur, en achter hen verbrand een vlam; het land is voor hen als de Hof van Eden, en ach­ter hen een woeste wildernis; ja, en niets zal aan hen ontkomen. (Vers 4) De verschij­ning van hen is als de verschij­ning van paar­den; en als ruiters zo zullen zij lopen. (Vers 5) Als het gedruis van wa­gens op de top­pen van ber­gen zullen zij springen, als het gedruis van een vuurvlam, die stop­pels ver­teert, als een machtig volk dat in slagor­de opgesteld is. (Vers 6) Voor hun aangezicht zullen de volken in pijn zijn; alle aangezichten zullen betrek­ken. (Vers 7) Als helden zullen zij lopen; als krijgs­lieden zullen zij de muren beklimmen; en zij zullen mar­cheren, een ieder op zijn wegen, en zij zullen hun gelederen niet ver­breken. (Vers 8) Ook zullen zij de een de ander niet ver­dringen; zij zullen lopen een ieder op zijn pad; en als zij op het zwaard vallen, zullen zij niet verwond worden. (Vers 9) Zij zullen de stad doorkruisen; zij zullen op de muren lo­pen, zij zullen klimmen in de huizen; zij zullen door de ramen naar binnen gaan als een dief. (Vers 10) De aarde zal beven voor hen; de hemel zal bewogen worden; de zon en de maan zullen zwart zijn, en de sterren zul­len hun glans intrekken.” (KJV.) “De aarde”, “zon”, “maan”, en de “sterren” hebben geen connectie met Matt. 24:29. De profeti­sche tekenen van de vermelde planeten, zullen volledig in vervulling gaan, vóór de aanvang van het millennium. {SR2: 280.5}

Het Resultaat van Gehoorzaamheid aan Gods’ Woord

“Zo zegt de HERE der heerscharen: Wederom zullen er volken komen en inwoners van vele steden, en de inwoners van de ene zullen zich begeven naar die van de andere, en zeggen: Laten wij toch haastig heengaan om de gunst des HEREN af te smeken en om de HERE der heerscharen te zoeken, ook ik wil gaan. Ja, vele natiën en machtige volken zullen komen om de HERE der heerscharen te Jeruzalem te zoeken en de gunst des HEREN af te smeken. Zo zegt de HERE der heerscharen: “In die dagen zullen tien mannen uit volken van allerlei taal vastgrijpen, ja vastgrijpen de slip van een Judeese man, en zeggen: wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u is.” (Zach. 8:21-23, KJV.) {SR2: 281.1}

De betekenis van de “tien mannen” is dezelfde als de “tien maagden” van Mattheüs 25:1. De tien maagden zijn een voorstelling van de kerk als een lichaam; en de “mannen” zijn een symbolische voorstelling van hen, die zullen worden bekeerd tot de kerk, en dat zij zullen komen uit alle talen en natiën. “Ja, vastgrijpen de slip van een Judeese man”; dat wil zeggen, degenen die een Jood is, is een voorstelling van Christus in de persoon van Zijn heiligen (de 144.000), “Zijn slip”

281

stelt waarheid of de kerk als een geheel voor, waarmede de 144.000 symbolisch zijn bekleed. {SR2: 281.2}

“En het zal geschieden, zegt de HERE, dat in het gehele land twee derden zullen uitgeroeid worden en sterven; maar een derde zal daarin overblijven. En het derde deel zal Ik door het vuur brengen, en Ik zal hen zuiveren zoals zilver wordt gezuiverd, en hen beproeven zoals goud wordt beproefd; zij zullen Mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zal zeggen: Dat is Mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God.” (Zach. 13:8, 9, KJV.) {SR2: 282.1}

“Daarom zullen uw poorten bestendig openstaan; dag noch nacht zullen zij gesloten worden, opdat men tot u inbrenge het vermogen der heidenen, en dat hun koningen worden meegevoerd.” (Jes. 60:11, KJV.) {SR2: 282.2}

DE TWEE OLIJFBOMEN

282

Zacharia 4

De anti-typische symbolen van de tweede tempel (het type), werden aan Zacharia in visioen getoond, en werden in het vierde hoofdstuk van zijn profetie als volgt opgetekend: {SR2: 283.1}

“En de engel die met mij sprak kwam wederom, en wekte mij, als een man die uit zijn slaap gewekt wordt. En hij zeide tot mij: Wat ziet gij? Daarop antwoordde ik: Ik zie daar een kandelaar, geheel van goud, met een oliehouder aan zijn top; hij heeft zeven lampen, en telkens zeven toevoer­bui­zen voor de lampen erbovenop; en twee olijfbomen steken boven hem uit, de ene recht en de andere links van de oliehouder. Ik hernam en vroeg de engel die met mij sprak: Wat betekent dit, mijn heer? Toen gaf de engel die met mij sprak, mij ten antwoord: Weet gij niet, wat dit betekent? Ik zeide: Neen, mijn heer. Hij antwoordde mij: Dit is het woord des HEREN tot Zerubbabel; niet door kracht noch door geweld, maar door Mijn Geest! zegt de HERE der heerscharen. (…) Andermaal nam ik het woord en vroeg hem: Wat betekenen de twee olijftakken, die door twee gouden buizen het goud van zich doen uitvloeien? En hij zeide tot mij: Weet gij niet, wat zij betekenen? Ik antwoordde: Neen, mijn heer. Toen zeide hij: Zij zijn de twee gezalfden die bij de Here der ganse aarde staan.” (De verzen 1-6, 12-14, KJV.) {SR2: 283.2}

Aldus wordt het woord van God voorgesteld door deze symbolen. Daar­om moet de uitleg van hen de wijze van het mededelen van het Woord van God aan Zerubbabel openbaren. Niet aan de Zerubbabel die betrokken was bij de bouw van de tempel in type, Want hij werd mondeling geïnstru­eerd (of voorge­licht) door de profeten Zacharia en Haggai. Vandaar, aangezien de betekenis van deze profetische symbolen niet door hen werden begrepen, moeten zij van toepassing zijn op hen, die betrokken zullen zijn bij de bouw van de anti-typische of geestelijke tempel (de kerk), zoals reeds werd uitgelegd. {SR2: 283.3}

Elk van deze symbolen moet afzonderlijk worden ontcijferd door ontegen­strijdige bewijzen, en hun betekenis moet de methode vastleggen waardoor God Zijn Woord mededeelt aan Zijn dienstknechten. Er werd reeds bevestigd dat al de boeken van de Bijbel samenkomen, en eindigen in het boek, de Openbaring. Daarom, moet de profetie van Zacharia ook daar gevonden worden. {SR2: 283.4}

Wij citeren: “De zeven sterren zijn de engelen van de zeven

284

gemeenten; en de zeven kandelaren, welke gij zag, zijn de zeven gemeen­ten.” (Openb. 1:20.) Merk op, dat de boodschap­pen aan de zeven gemeen­ten niet zijn geadresseerd aan de kandelaren (de gemeente als lichaam), maar aan de engelen, zeggende: “En schrijf aan de engel der gemeente te Laodicea.” (Openb. 3:14.) Deze engel is geen hemelse engel, want hij is verkeer bezig — onder veroordeling en staat op het punt om te worden uitgespuwd, tenzij hij zich bekeert. Daarom stellen de zeven engelen de leiders van de zeven gemeenten (of kerken) voor, en de kandelaren zijn de symbolen van de zeven gemeenten. Aldus, worden, in dit geval, de gemeen­ten door kandela­ren voorgesteld. Vandaar, dat de kandelaren in het visioen van Zacharia een voorstel­ling zijn van de gemeente als een lichaam. {SR2: 283.5}

De openbaring van de olijfbomen wordt gevonden in het vierde vers van het elfde hoofdstuk: “Dit zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaren, die voor het aangezicht van de God der aarde staan.” De olijfbomen en de twee kandelaren zijn de twee getuigen. (Zie vers 3.) Zacharia bevestigd ook dat “deze de twee gezalfden zijn, die bij de Here der ganse aarde staan.” (Zach. 4:14, KJV.) Vandaar, dat deze twee olijfbomen, en de twee kandelaren, niet van elkaar te scheiden zijn, want beiden staan zij “bij de Heren der ganse aarde.” De twee kandelaren stellen, in dit geval, Gods gemeente in twee gedeelten (of afdelingen) voor, en elk van hen heeft een olijfboom. De engel stelt hen aan Zacharia voor als het Woord van God aan Zerubba­bel. Daarom, stellen de twee kandelaren de gemeenten voor van het Oude en het Nieuwe Testament (de Joodse en de Christelijke gemeente). En de twee olijfbomen zijn symbolen van de Bijbel van het Oude en van het Nieuwe Testament (het Woord van God aan Zerubba­bel). Deze twee getuigen “zullen profeteren, twaalfhonderd zestig dagen lang, (van 538 n. Chr., tot 1798 n. Chr.) met een zak bekleed.” (Openb. 11:13.) “De twee getuigen zijn een voorstelling van de Schriften van het Oude en het Nieuwe Testament.” — “The Great Controversy,” p. 267. / “De Grote Strijd,” blz. 253. {SR2: 284.1}

Aldus hebben wij een kandelaar voor elk van de twee afdelingen van Gods’ gemeente terwijl de Schriften werden geschreven. Een kandelaar en een olijfboom voor de Joodse kerk, een kandelaar en een olijfboom voor de apostelen, en zeven voor de resterende geschiedenis van de kerk, tot de tijd van de scheiding van het onkruid van de tarwe, of tot de aanvang van de oogst. De kandelaar (kerk) in Zacharias’ visioen is dus de tiende, hetgeen een universele kerk voortstelt; een aanduiding van de levende kerk, die zich zal vereningen met al de heiligen, vanaf de grondlegging der wereld — die zich zal verenigen met de kerk van het gehele universum van God! Deze kandelaar in Zacharias’ visioen is een die verheerlijkt is, waarbij alle anderen hiermee vergeleken, als “niets” zijn — in volmaakte overeenstemming met de tweede tempel, waarbij vergeleken de eerste als “niets” was. {SR2: 284.2}

284

De Twee Gouden Toevoerbuizen

Naar waarheid gesproken, stelt de kandelaar de gemeente voor, en stellen de twee olijfbomen de Schriften van het Oude en het Nieuwe Testament voor. Wel nu: “Wat zijn deze twee gouden toevoerbuizen” (of “pijpen”), die “het goud van zich doen uitvloeien?” Wij citeren uit “Testimonies for the Church,” Vol. 7, p. 249: “De binnenste lamp moet worden bevoor­raad met de olie die vloeit van de boodschappers van de hemel door de gouden toevoerbuizen in de gouden oliehouder. De mededelin­gen van de Heer komen nooit zonder uitwerking tot de mens.” Daarom, zijn de twee gouden toevoerbuizen die de gouden olie van zich doen uitvloei­en in de gouden oliehouder, de geïnspireerde boodschappers van God, door wie tegenwoor­dige waarheid wordt geopenbaard, en zijn zij de enige ware uitleggers van de Schriften. De olie is een voorstelling van het geopenbaar­de Woord van God vanuit de Bijbel, zoals het wordt uitgelegd door Zijn aangewezen dienstknechten, en de oliehouder is een beschrijving van de publicaties waarin deze openbaringen zijn samengebracht. Dit is het “Getuigenis van Jezus” — “de Geest der Profetie.” (Openb. 12:17; 19:10.) De openbaring welke Johannes ontving wordt “Het Getuigenis van Jezus” genoemd. (Zie Openb. 1:9.) Vandaar, dat het getuigenis van Jezus ook de Geest der Profetie is, omdat Zijn getuigenis alleen door de Heilige Geest via een menselijke kanaal wordt geopenbaard. Aldus, is de Schrift, uiteen­gezet door Inspiratie, het enige getuigenis dat “het getuigenis van Jezus” kan zijn — waarheid zonder dwaling. {SR2: 285.1}

De Zeven Lampen

Als de kandelaar de gemeente als een lichaam voorstelt, dan moeten de zeven lampen die zich daarop bevinden een voorstelling zijn van het zustergenoot­schap der gemeenten die verspreid zijn door het kerkgenoot­schap. Het Bijbelse getal der volheid of volledigheid omvat de hele bewe­ging als één geheel. Dit feit wordt ook bewezen door de volgende aanha­ling: “Wanneer de gezalfden zichzelf ledigen door de gouden toevoer­buizen, vloeit de olie uit zichzelf in de gouden oliehouder, om in de lampen te vloeien, de gemeenten.” — “Testimonies to Ministers,” p. 337. {SR2: 285.2}

De Zeven gouden buizen

Als de “gouden oliehouder” datgene voorstelt welke de geïnspireerde uitleg van de Schriften of de geschriften van de Geest der Profetie bevat, en als de lampen of de gemeenten worden bevoorraad met de olie uit de oliehouder door de zeven gouden buizen, dan zijn het de predikers, die worden voorgesteld door de buizen, wiens taak het is om de hele gemeente te voeden met alleen het geïnspireerde Woord van God. Dit feit wordt ook bewezen door de “Geest der Profetie,” zoals wij lezen: “De gouden olie stelt de Heilige Geest voor. Met deze olie moeten Gods’ bedienaren (predikanten of gezanten) voortdurend worden bevoorraad, zodat zij, op hun beurt, het mogen toedienen aan de gemeente.” “Testimonies to Minis

285

ters,” p. 188. Merk op, dat de zeven buizen (de Predikers) de olie onttrekken van de gouden oliehouder, niet rechtstreeks van de olijfbo­men (de Schriften) dus. {SR2: 285.3}

Deze van Godswege geïllustreerde les is te duidelijk om te worden misverstaan, of dat haar betekenis zou worden misverstaan. De enige veilige manier waarop Gods’ dienstknechten en de kerk vrij kunnen zijn van dwaling, vol van geloof, zonder leugen in hun mond (dat allen hetzelf­de spreken), is de nooit falende gids — “De Geest der Profetie.” Het aanvaarden van de zogenaamde waarheid, zonder inspiratie, is de mislei­dende valstrik van de duivel, en zij, die zulke bedrieglijke leringen verdedi­gen, zijn de moeilijkste en meest onmogelijken om gered te worden van Satans bodemloze put; want hij doet hen geloven dat het belijden van hun dwalingen hun ongeschikt zou maken als leraren, en dat daardoor hun hoge positie oneer zou worden aangedaan. {SR2: 286.1}

Degene, die geïnspireerde uitleg van de Schriften verwerpt, verwerpt het ambt van de Heilige Geest, en zondigt tegen Hem — de onvergeeflijke zonde bedrijvende! {SR2: 286.2}

Deze gouden kandelaar is het meest opmerkelijke symbool in de Bijbel met betrekking tot de gemeente van God. Haar inrichting van een volledig aantal lampen, oliehouder, buizen, toevoerbuizen, allen van goud, met haar twee olijfbomen die de gouden olie van zich doen uitvloeien in de gouden oliehouder, openbaart dat de laatste afdeling van Gods’ gemeente, de meest glorieuze kerk van alle eeuwen zal zijn. Deze “voortdurende commu­nicatie” door de Heilige Geest tot de kerk, voorge­steld door de olijftakken die de “Gouden Olie van zich uit doen vloeien” in één Gouden Oliehouder, en haar volledige set van Bevoorradingsbui­zen van de oliehouder naar haar lampen, zal elk deel van het hele lichaam in volledige overeenstem­ming brengen; een gemeente zonder smet. {SR2: 286.3}

Dit profetisch symbool wijst op onfeilbare wijze vooruit naar een hemelse tussenkomst, die menselijke zwakheid en onvolmaaktheid geheel in zich op zal nemen, tot eeuwige heerlijkheid. “Een stralende gemeente, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zodat zij heilig is en onbesmet.” (Ef. 5:27.) Een gemeente die “de geboden Gods en het getuigenis van Jezus Christus heeft.” “Gekleed in de wapenrusting van Christus’ gerech­tigheid is de gemeente gereed voor haar laatste strijd. ‘Schoon als de blanke maan, stralend als de gloeiende zon, geducht als krijg­scharen’, is ze gereed om de wereld in te gaan, over­win­nende en om te over­winnen.” (“Prophets and Kings,” p. 725 / “Profeten en Koningen,” blz. 445.) (Hooglied 6:10.) Aan deze “kandelaar” is de belofte gericht: “Zie, Ik zal u tot een scherpe, nieuwe dorsslede stellen met dubbele sneden; gij zult bergen dorsen en verbrijze­len, en heuvelen zult gij tot kaf maken.” (Jes. 41:15, KJV.) {SR2: 286.4}

De “ene steen” — de kerk — zal volledige visie hebben van hemelse

286

heerlijkheid: “Voorwaar zie, van de steen die Ik voor Jozua neerleg — op die ene steen zijn zeven ogen — zal ik zelf het graveersel graveren, luidt het woord van de HERE der heerscharen, en Ik zal op één dag de onge­rechtigheid van dit land wegdoen. Te dien dage, luidt het woord van de HERE der heerscharen, zult gij elkander nodigen onder de wijnstok en onder de vijgeboom.” (Zach. 3:9, 10.) Aan de dienstknechten van God (de gemeente) is het vergund om de aarde te bezitten, en om het land te herstellen voor de heiligen, aan wie het oorspronkelijk toebehoor­de. Aldus: “Zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok en onder zijn vijgeboom, zonder dat iemand hen opschrikt; want de mond van de HERE der heer­scharen heeft het gesproken.” (Micha 4:4.) {SR2: 286.5}

“En zij zullen zijn als helden, die hun vijanden in het slijk der straten vertreden in de strijd; en zij zullen strijden, want de HERE is met hen, en die op paarden rijden zullen beschaamd komen te staan.” (Zach. 10:5, KJV.) “Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest! zegt de HERE der heerscharen.” (Zach. 4;6.) {SR2: 287.1}

“En te dien dage zal Ik Jeruzalem maken tot een laststeen voor alle natiën; allen die hem zullen heffen zullen aan stukken gesneden worden, hoewel alle volkeren der aarde tegen hem tezamen vergaderen zullen. (…) Te dien dage zal de HERE de inwoners van Jeruzalem beschutten; en die, die onder hen struikelen zou, zal te dien dage zijn als David; en het huis van David zal zijn als God, als de engel des HEREN voor hun aangezicht.” (Zach. 12:3, 8, KJV.) “En het zal geschie­den in het ganse land, spreekt de HERE, de twee delen daarin zullen worden afgesneden en sterven; maar het derde deel zal daarin over­blijven. En Ik zal dat derde deel in het vuur brengen, en Ik zal hen louteren, gelijk men zilver loutert, en Ik zal hen beproeven, gelijk men goud beproeft; zij zullen Mijn Naam aanroepen, in Ik zal hen verhoren; Ik zal zeggen: Het is Mijn volk; en zij zullen zeggen: De HERE is mijn God.” (Zach. 13:8, 9, KJV.) {SR2: 287.2}

“Heerlijke dingen worden van u gesproken, o stad Gods!” (Psalm 87:3, KJV.) “Roep uit en Juich, gij inwoners van Sion! want de Heilige Israëls is groot in het midden van u.” (Jes. 12:6, KJV.) “Zing en verheug u, o dochters van Sion; want zie, Ik kom, en Ik zal in het midden van u wonen, zegt de HERE.” (Zach. 2:10, KJV.) {SR2: 287.3}

Wat is Geïnspireerd en Wat Niet?

Listige mannen onder de macht van de grote misleider, met fraaie woorden en mooie toespraken hebben getracht om het geloof der heiligen in de woord van God omver te werpen door haast ontelbare uitleggingen van de Schriften, en door een veelheid van sekten; hierdoor wordt het men haast onmogelijk gemaakt om zijn weg te vinden door de verwarring, en wordt men aldus onwetend gehouden over de waarheid. God, Die reeds te voren weet van deze listige valstrikken, heeft op profetische wijze de waarheid geïllustreerd door deze kandelaar in haar samengestelde delen,

287

hetgeen op zinnebeeldige wijze aantoont dat de waarheid van de Bijbel alleen door Inspiratie wordt geopenbaard. Geschreven woorden kunnen verkeerd worden opgevat (of uitgelegd), maar met symbolen kan dat niet het geval zijn. Aldus wordt het, voor zowel de geletterde als voor de ongeletter­de, mogelijk gemaakt om meteen onderscheid te kunnen maken tussen waar­heid en dwaling. {SR2: 287.4}

Bij sommigen kan misschien de vraag opkomen: Hoe kan ik vaststellen wat geïnspireerd is, en wat niet? Het profetisch woord van God is in staat om de vraag te beantwoorden en de verwarring op te helderen, de ene van de andere scheidend, zoals tarwe van het kaf wordt gescheiden. In de eerste plaats: “Tot de wet en tot de getuigenis: indien zij niet overeenkom­stig het woord spreken, is het, omdat er geen licht in hen is” (ongeïnspi­reerd). (Jes. 8:20, KJV.) In de tweede plaats, kwamen de kerken die voor 1844 bestonden, met de verkondiging van de tweede-engel boodschap, ten val (Openb. 14:8), aantonend, dat God Zich niet langer door dat kanaal zou openbaren. Daarom, is elke theorie, en zijtakbeweging of sekte die voortkwam uit die kerken in die tijd, vals, zonder licht in hen. Dit wordt ook bewezen door het feit dat haast alle grondleggers of oprichters van deze theorieën en bewegingen geen aanspraak maken op inspiratie. {SR2: 288.1}

De profetie van Ezechiël, hoofdstuk vier (uiteengezet in “The Shep­herd’s Rod,” Vol. 1, pp. 115-133), bewijst dat Luther, Knox, Wesley, Campbell, Miller, en E. G. White, van Godswege geroepen waren. Ook wordt door de gelijkenis van Mattheus 20 aangetoond, dat aan Luther, Knox, Wesley en Campbell geen licht over profetische waarheid werd gegeven, maar dat zij werden geïnspireerd om op te roepen tot reformatie betref­fende zekere waarhe­den die voor hun tijd werden geopenbaard, en die “met voeten vertreden waren.” Voorts wordt er door dezelfde gelijkenis aange­toond, dat door Miller en White profetische waarheden werden geopen­baard die nooit eerder werden onderwezen. (Zie blz. 227, 228.) Door de profetie van Ezechiël wordt ook aangetoond, dat licht en waarheid over de Schrif­ten zouden worden voortgezet gedurende 390 jaar; dat wil zeggen, van 1500 n. Chr. tot 1890 n. Chr.; en dan zou het gedurende veertig jaar ophouden. (Zie, “The Shepherd’s Rod,” Vol. 1, pp. 114-133.) {SR2: 288.2}

Aldus, terwijl de beweging van 1844 verkondigde dat licht was opgehou­den zich te openbaren door alle andere sekten, werd door Ezechiëls profetie aangetoond dat licht zich zou voortzetten met de laatstgenoemde, tot aan 1890. Dit is ook een vanzelfsprekend feit, want het kerkgenoot­schap der Zevende-dags Adventisten had geen aanvullend licht over de Schriften in de aangegeven veertig jaren. Vandaar, dat elke theorie, of zogenaamde waarheid, die zich zou hebben kunnen ontplooid door iemand binnen deze (Z. D. A.) kerkgenootschap die niet werd geopenbaard vóór 1890, ook vals is. Hoewel sommige dingen stonden opgetekend in de Geest der Profetie, zouden zij niet begrepen worden tot 1929. De waarheden die

288

vóór 1844 werden geopenbaard, tot aan 1929, worden gevonden in de ge­schriften van de “Geest der Profetie,” en datgene dat niet daarin staat geschreven, is van geen nut. Niet eerder, dan wanneer ons verstand is gezuiverd van deze valse theorieën, kunnen wij de waarheid bevatten. Met andere woorden, de Laodiceeërs moeten belijden dat de beschuldiging tegen hen waar is — “ellendig, en jammerlijk, en arm, en blind, en naakt”; en door de waarheid te accepteren zouden zij hun ogen moeten zalven met “ogenzalf”; want het is de “ware Getuige, Die spreekt, en Zijn Woord moet juist zijn.” Vindt uw uitleg “in de Oliehouder,” en u zult geen moei­lijk­heden hebben om de waarheid te weten, of om de altijd gereed­staande valstrik der misleiding te vermijden. Aldus wordt de moeilijkheid om het verschil tussen waarheid en dwaling te weten verwij­derd. {SR2: 288.3}

289

HET VISIOEN VAN DE RIVIER VAN EZECHIEL

Er werd eerder uitgelegd, dat de profetie van Zacharia van toepassing is op de kerk in de tijd van de “Luide Roep.” Aldus wordt het tegenwoordige waarheid. Wij citeren uit Zacharia 12:8: “Te dien dage zal de HERE de inwoners van Jeruzalem beschutten, en die, die onder hen struikelen zou, zal te dien dage zijn als David, en het huis van David zal zijn als God, als de Engel des HEREN voor hun aangezicht” — voor het aangezicht van de grote schare van Openbaring 7:9. {SR2: 290.1}

De kerk in haar gereinigde staat wordt door deze Schriften, “het huis van David,” genoemd. Vandaar, dat deze benaming één van de namen van de kerk wordt in de tijd van de “Luide Roep.” Aldus zal de kerk onder deze naam als God zijn voor de mensen. De betekenis dat hier gegeven wordt is dezelfde als in Exodus 7:1, “En de HERE zeide tot Mozes, zie, Ik heb u tot een god gezet voor Farao; en Aäron, uw broeder, zal uw profeet (knecht) zijn. Dat wil zeggen: “Gij zult Mijn Persoon vertegenwoordi­gen, en hande­len als God door het opeisen van gehoorzaamheid aan uw geboden, en door het bestraffen van ongehoorzaamheid met zulk een straf, die niemand anders dan God kan toedienen; waarbij gij Mijn almachtige ondersteu­ning zult hebben.” Dit is de opdracht aan de kerk in de tijd van de oogst. De apostel Petrus was met zulk een goddelijke kracht begiftigd, toen hij zei: “Gij hebt niet tegen de mensen gelogen, maar tegen God. En Annanias deze woorden horende, viel neer en gaf de geest. (…) En het was omtrent drie uren daarna, dat ook zijn vrouw daar inkwam, niet wetende, wat er geschied was. En Petrus zeide tot haar: (…) Zie, de voeten van hen, die uw man begraven hebben, zijn voor de deur, en zullen u uitdragen. En zij viel terstond neer voor zijn voeten, en gaf de geest. en de jongelingen kwamen binnen, en vonden haar dood, en droegen haar uit, en begroeven haar bij haar man.” (Handelingen 5;4, 5, 7, 9, 10, KJV.) {SR2: 290.2}

“Te dien dage zal er een Fontein geopend zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen onrein­heid.” (Zach.13:1.) Merk op, dat deze fontein (of Bron) instaat is om twee dingen weg te wassen; ten eerste zonde, en in de tweede plaats onrein­heid. Wat is het verschil tussen de een en de ander? “Zonde is de overtre­ding van de wet.” (1 Joh. 3:4.) En het gevolg van de zonde is bederf (in verval geraken of achteruitgang) van het lichaam. “Spreekt tot de kinderen Israëls, en zegt tot hen: iedere man, als hij vloeiende zal zijn uit zijn vlees, zal hij om zijn vloed onrein zijn.” (Lev. 15:2.) De Bijbelse

290

term voor ziekte is, “onreinheid.” Zo is ook het innemen in het lichaam in de vorm van voedsel van datgene, wat verboden is door het Woord van God, overtre­ding van de wet, en bederf van het lichaam (onreinheid). {SR2: 290.3}

“Daarom gaat uit het midden van hen, en scheidt u af, zegt de HERE, en raakt niet aan wat onrein is, en Ik zal u aannemen.” (2 Kor. 6:17.) “Want hiervan moet gij doordrongen zijn, dat in geen geval een hoereerder, onreine of geldgierige, dat is een afgodendienaar, erfdeel heeft in het ko­ninkrijk van Christus en God. Laat niemand u misleiden met drogredenen, want door zulke dingen komt de toorn Gods over de kinderen der onge­hoor­zaamheid. Doet dan niet met hen mede. Want gij waart vroeger duisternis, maar thans zijt gij licht in de Here; wandelt als kinderen des lichts. (…) En neemt geen deel aan de onvruchtbare werken der duisternis, maar ontmas­kert ze veeleer.” (Efe. 5:5-8, 11.) God is in staat om de ziel en het lichaam te genezen; maar Hij zal de eerste niet genezen voordat Hij de laatstgenoemde geheeld heeft — eerst de “zonde”, dan “onreinheid.” “Ik zal u ook van al uw onreinheden verlossen, Ik zal het koren roepen en het vermeer­deren, en geen hongersnood over u brengen.” (Eze. 36:29, KJV.) De macht die in staat is om de zonde van elk mens weg te wassen, is “geopend voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem” en wordt voorgesteld door de “fontein” van de profetie van Zacharias. {SR2: 291.1}

Ezechiël zegt: “In het vijfentwintigste jaar van onze ballingschap, in de aanvang van het jaar, op de tiende der maand, in het veertiende jaar, nadat de stad was gevallen, op diezelfde dag, was de hand des HEREN op mij en Hij bracht mij daarheen.” (Eze. 40:1.) Zoals het staat opgetekend in het zeven en veertigste hoofdstuk, werd aan Ezechiël in visioen bepaalde bijzonderheden getoond van de tempelbouw, enige jaren voordat de Israëlieten werden bevrijd van de Babylonische ballingschap. Er is reeds verklaard dat de opgerichte Tempel na hun ballingschap, een type was van deze bijzondere kerk in de tijd van de “luide roep” — het “huis van David.” Daarom, is de rivier die vanuit de tempel komt, overeenkomstig het visioen van Ezechiël, van toepassing op deze tijd, en is zij slechts een uitbreiding van deze “fontein” die in het “huis van David,” de kerk, zal zijn. “Van deze fontein vloeit de machtige rivier die gezien werd in het visioen van Eze­chiël.” — (“Counsels on Health,” p. 210.) Tot dusver hebben wij de toepas­sing van deze “fontein” uitgelegd, de plaats en de tijd; zo ook, dat de machtige rivier die gezien werd in Ezechiëls visioen vanuit hém vloeit. Nu zullen wij de betekenis van deze machtige rivier onderzoeken. {SR2: 291.2}

Ezechiël 47

Vers 1: “Later bracht hij mij terug naar de ingang van het huis; zie er stroomden water onder de drempel van het huis uit, oostwaarts, want de

291

voorzijde van het huis was op het oosten; het water vloeide onder de rechterzijde van het huis vandaan, ten zuiden van het altaar.” Aangezien de wateren van de zuidzijde van het altaar kwamen, en toen naar het oosten stroomden, toont het duidelijk aan dat zij voortkomen van het Noorden, hetgeen symbolisch betekent, dat wat de betekenis van de “wateren” ook zijn mag, dat zij van de troon van God afkomstig zijn, want het is “aan de zijde van het “Noorden.” (Jes. 14:14; Psalm 48:2; 75:6.) {SR2: 291.3}

Terwijl de aandacht van Ezechiël gericht was op inwendige waar hij het eerst de wateren zag, zei hij: (Vers 2) “Toen leidde hij mij door de Noord­poort en hij voerde mij toen buitenom naar de buitenste poort, naar (de poort) die op het oosten uitzag; en zie, daar borrelde wateren op uit de rechter zijkant. (Vers 3) Nadat de man uitgegaan was naar het oosten met een meetsnoer in zijn hand, mat hij duizend el en deed mij door de wateren gaan; de wateren reikten tot aan de enkels. (Vers 4) Hij mat weer duizend (el) en deed mij door de wateren gaan; De wateren reikten tot aan de knieën. Hij mat weer duizend (el) en deed mij erdoor gaan; de wateren reikten tot aan de heupen. (Vers 5) Hij mat nog eens duizend (el); nu waren zij een rivier gewor­den, die ik niet doorwaden kon, want de wateren waren zo hoog, dat men erin zwemmen kon, een rivier die men niet kon doorwaden. (Vers 6) Toen zeide hij tot mij: Hebt gij het gezien, mensen­kind? Daarop deed hij mij terug­gaan langs de oever van de rivier. (Vers 7) Toen ik terugkeer­de, zie, langs de oever van de rivier stonden aan weerszij­den zeer veel bomen. (Vers 8) Hij zeide tot mij: deze wateren stromen naar de oostelijke landstreek, vloeien af naar de woestijn en komen uit in de zee; in de zee worden zij uitge­stort, zodat haar wateren gezond zullen worden. (Vers 9) En alles zal leven, overal waar de rivier komt, en er zal een zeer grote menigte aan vis zijn, want deze wateren zullen daarheen komen, want zij zullen genezen worden; en overal waar de rivier komt, zal alles leven. (Vers 10) En het zal geschie­den, dat vissers erlangs zullen staan van Engedi tot En-Eglaïm; zij zullen een plaats zijn om de netten uit te spreiden, hun vissen zullen naar hun aard zijn, zoals de vissen van de grote zee, uitzonderlijk talrijk. (Vers 11) Maar de modderige plaatsen en moe­rassen ervan zullen niet gezond worden; zij zullen aan het zout worden prijsgege­ven. (Vers 12) En langs de rivier zullen op haar oevers aan weers­zij­den allerlei bomen groeien tot spijze, waar­van het loof niet zal verwel­ken en de vrucht niet zal opraken; het zal nieuwe vrucht voortbrengen overeenkomstig haar maanden, omdat ­hun wateren uit het heiligdom komen; en de vrucht daarvan zal tot spijze zijn en het loof tot geneesmid­del.” (Eze. 47:2-12, KJV.) {SR2: 292.1}

Merk op, dat toen Ezechiël de wateren voor het eerst aan de zijde van het

292

293

294

altaar zag, waren zij van weinig betekenis in vergelijking met datgene wat hij buiten de poort zag. Aangezien de kleine beek meteen aanzwelt tot een machtige rivier, stelt het iets voor dat zeer snel groeit. Deze wateren stellen hetzelfde voor als de wateren in Openbaring 17:15: “Volken, en menigten, en natiën, en talen.” Want de engel zei tot Ezechiël: “In de zee worden zij uitge­stort, zodat haar wateren gezond zullen wor­den.” (Vers 8.) Daarom, stellen deze wateren een zeer grote schare voor “die niemand tellen kan,” die zal worden genezen van zonde en ziekte, verlost in de tijd van de “luide roep” door de dienst van “het huis van David” (de kerk). Daar Ezechiël de rivier niet kon doorwaden, is het simbool in volmaakte overeenstemming met Openbaring 7:9: “Een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën, en geslachten, en volken, en talen (…) bekleed met witte klederen, en palmtakken in hun handen.” {SR2: 292.2}

Merk op, dat de reden waarom de wateren gezond worden, is, omdat zij “uitkomen in de zee.” Als de machtige rivier de heiligen van de aarde voorstelt, dan moet de zee een voorstelling zijn van de zondeloze werelden (bewoners) in het universum van God. Aangezien de rivier uitkomt in de zee, betekent het, dat de heiligen in contact zullen komen met de eeuwige natiën die geen zonde kennen, “uitgekomende zijnde,” moeten wij “gezond” zijn, voordat wij elkaar ontmoeten! Het feit van dit symbool toont aan, dat deze de laatste afdeling is van Gods gemeente — de kerk die zal worden veranderd, zonder de dood te smaken! Maakt u gereed, maakt u gereed, maakt u gereed, wij staan nu op de vleugels van de eeuwigheid — leven, dat nooit zal ophouden. {SR2: 295.1}

De wateren die deze machtige rivier samenstellen stelt een menigte van heiligen voor, begiftigd met genezende kracht van de troon van God; want het Woord zegt: “En alles zal leven, (eeuwig), overal waar de rivier komt.” {SR2: 295.2}

Nadat de engel driemaal duizend el gemeten had, zegt Ezechiël: ” Hebt gij het gezien, mensen­kind? Daarop deed hij mij terug­gaan langs de oever van de rivier. Toen ik terugkeer­de, zie, langs de oever van de rivier ston­den aan weerszij­den zeer veel bomen. En langs de rivier zullen op haar oevers,” zei de engel, “aan weers­zij­den allerlei bomen groeien tot spijze, waar­van het loof niet zal verwel­ken, en de vrucht niet zal opraken; het zal nieuwe vrucht voortbrengen overeenkomstig haar maanden, omdat ­hun wateren uit het heiligdom komen; en de vrucht daarvan zal tot spijze zijn en het loof daarvan tot geneesmid­del.” (Vers 6, 7, 12.) {SR2: 295.3}

295

De waarde van het loof (of de bladeren) en de vruchten van deze bomen zijn in vergelijk dezelfde als de boom des levens, overeenkomstig Openbaring 22:2: “En aan weerszijden van de rivier was daar de boom des levens, die twaalf soorten vruchten draagt, en draagt haar vruchten iedere maand.” De betekenis is, dat de kerk van God (het huis van David) wordt begiftigd met kracht van de troon, om eeuwig leven aan te bieden, zonder doodsmaak, aan hen die de waarheid aanvaarden, en die bereid zijn om deel uit te maken van deze machtige rivier. Aangezien deze de enige afdeling is van Gods kerk aan wie vergund is het gezaghebbende evangelie van blijvende genezing en eeuwig leven, verklaard het Woord: “Hij, die zwak is onder hen te dien dage, zal zijn als David; en het huis van David zal zijn als God, als de Engel des HEREN voor hun aange­zicht.” (Zach. 12:8, KJV.) {SR2: 296.1}

“En er zal een zeer grote menigte aan vis zijn, want deze wateren zullen daarheen komen. (…) En het zal geschie­den, dat vissers erlangs zullen staan van Engedi tot En-Eglaïm. (…) Hun vissen zullen naar hun aard zijn, zoals de vissen van de grote zee, uitzonderlijk talrijk. (Eze. 47:9, 10, KJV.) De vissen stellen hen voor, die zullen worden bekeerd tot de kerk — “rivier.” “En alles zal leven, overal waar de rivier komt.” (Vers 9.) De predikers of bedienaren worden voorgesteld als vissers: “En Jezus zeide tot hen: Komt gij achter Mij, en Ik zal u vissers van mensen maken.” (Mark. 1:17.) De apostelen hielden, voor een tijd, op om vissers van mensen te zijn, toen zij eropuit gingen om voor gewin te vissen, “en die nacht hadden zij niets gevangen. maar toen de morgen aangevangen was, stond Jezus aan de oever. (…) Toen zei Jezus tot hen: ‘Kinderkens hebt gij niet enig toespijs? Zij antwoordden Hem: Neen. En Hij zeide tot hen: ‘Werpt het net aan de rechterzijde van het schip, en gij zult vinden.’ Zij wierpen het dan, en konden het niet meer trekken vanwege de menigte der vissen.” (Joh. 21:3-6, KJV.) Het sucses blijft niet uit wanneer het gebod van de Meester wordt gehoorzaamd. Als de predikers voortdurend Jezus raadpleegden waar en hoe het net uit te werpen, dan zou er steeds een menigte aan “vis” — bekeer­lingen — zijn en zou er nooit een gebrek aan “toespijs” — middelen — zijn. {SR2: 296.2}

“Want de voorzijde van het huis was op het oosten.” (Eze. 47:1.) De positie van het huis bewijst, dat het ware aanbidding voorstelt, want aldus werd Gods’ uitverkoren volk geïnstrueerd hun tempels te bouwen. Israël aanbad God met hun ruggen naar het oosten om hun eraan te herinneren, dat zij geen ontzag zouden hebben voor zonaanbidding en afgoderij. {SR2: 296.3}

“Hij zeide tot mij: deze wateren stromen naar de oostelijke landstreek, vloeien af naar de woestijn en komen uit in de zee.” (Vers 8.) Het is opmerkelijk om te ontdekken hoe volmaakt deze symbolen, in elke instantie, ­

296

zijn. Deze richting van het kompas duidt aan, dat de bood­schap van de “luide roep” in de oostelijke richting moet beginnen wanneer het voor het eerst geo­penbaard wordt. Aangezien de meeste leden van de kerk zich ten oosten van Californië bevinden, en over de Atlantische Oceaan, moet de bood­schap vanzelfsprekend naar het oosten aanvangen. Deze symbolische profetie toont aan, dat de boodschap van de “luide roep” haar oorsprong moet vinden in Californië. Aldus de woorden van de “Geest der Profetie” vervullend in een brief, gericht aan Elder E. E. Andross: “Ik ben vol vertrouwen, Elder Andross, dat de broeders in Zuide­lijk Californië een zegen zullen vinden in het overzien van de leringen van de Schriften betreffende de 144.000 en (dat zij), wat voor licht er ook mag zijn in de gepubliceerde geschriften van de Geest der Profetie, deze leringen doen gelden. En aangezien er onder gebed aandacht is besteed aan deze zaak in al haar betekenissen, geloof ik dat God de waarheid voldoen­de duidelijk zal maken, om zo het vermijden van onnodige en nutteloze vragen mogelijk te maken, die niet van belang zijn voor de redding van kostbare zielen.” Aangezien het oosten de Bijbelse richting van afgoderij is, betekent het ook dat de boodschap koers zet naar de bekering van zonda­ren en om afgoderij te vernietigen. {SR2: 296.4}

“En het zal te dien dage geschieden, spreekt de HERE der heerscharen, dat Ik uitroeien zal uit het land de namen van de afgoden, dat zij niet meer gedacht zullen worden;ja, ook de profeten en de onreine geesten zal Ik uit het land wegdoen.” (Zach. 13:2, KJV.) {SR2: 297.1}

De Engel mat vier maal duizend el naar de oostelijke richting (duizen — tien maal honderd). Waarom vier maal duizend? Waarom niet meer of minder? Het is reeds uitgelegd dat het getal “tien” een symbool is van het universele (of het wereldwijde), en dat het getal “vier” een symbool is van de volheid der aarde of de vier punten (of richtingen) van de kompas. Aldus toont het op symbolische wijze aan, dat de boodschap wereldwijd is; en terwijl het aanvangt in de richting van het oosten, breidt het zich uit van pool tot pool, en omcirkelt het de aarde volledig (10 X 100 = 1000 — en dat vier maal), in volledige overeenstemming met de woorden van Christus: “En dit evangelie van het koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden, tot een getuigenis aan all volken; en dan zal het einde komen.” (Matt. 24:14.) {SR2: 297.2}

“Doch de modderige plaatsen en haar moerassen zullen niet gezond worden, zij zullen tot zout overgegeven worden.” (Eze. 47:11.) De “moeras­sen” en de “modderige plaatsen” stellen kerkgenootschappen en sekten voor, gescheiden van de “machtige rivier,” en dat zij niet gered, of gezind zullen worden. “Tot zout overgegeven worden,” betekent, voor eeuwig verloren, zoals dat het geval was met de vrouw van Lot. “En gelijk het was in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen. (…) Gelijk het ook was in de dagen van Lot. (…) Denk aan de vrouw van Lot.” (Luk. 17:26, 28, 32.) {SR2: 297.3}

“En het zal geschieden, dat de vissers aan deze zullen

298

staan, van En-gedi aan tot En-Eglaïm toe; zij [deze twee steken] zullen een plaats zijn tot uitspreiding der netten.” (Eze. 47:10.) Deze twee steden openbaren dat de vissen worden gevangen in twee plaatsen: En-gedi (Z.D.A. kerk) waar de 144.000 worden vergaderd — de eerste vruchten. En-Eglaïm (Babylon of de wereld) waar de grote schare van Openbaring 7:9 worden vergaderd. Het diagram op de kaart, blz. 294, stelt de Z.D.A. kerk (En-gedi) voor, als deze het “huis van David” wordt, en de plaats van de rivier (En-Eglaïm) stelt de wereld voor. De stroom (of beek) van de fontein waar het ontspringt naar de oostelijke poort, stelt de 144.000 voor, en de rivier staat voor de grote schare.” “De beekjes der rivieren zullen verblijden de stad Gods, het heiligdom der woningen van de allerhoogste. God is in het midden van haar, zij zal niet wankelen, God zal haar helpen, en dat juist optijd.” (Psalm 46:5, 6 / Eng., vv. 4, 5, KJV.) {SR2: 297.4}

RECHTVAARDIGMAKING DOOR HET GELOOF; WAT IS DAT?

Al de zegeningen die staan opgetekend in de vorige hoofdstukken worden samengevat in hetgeen nu volgt:

Hoewel dit meest belangrijke onderwerp de eenvoudigste van alle Bijbel­se waarheden is, is het op uitgebreide schaal verward, en grotendeels misverstaan. Het voorbeeld van de ervaring van één man in de dingen Gods, en zijn rechtvaardigmaking door geloof, zou de wijdverbreide verwarring moeten ophelderen, en de sluier moeten verwijderen, die over de ogen getrokken is van de getrouwen. “Maar ook dat, wat uit het geloof van Abraham is, die de vader is van ons allen. (Gelijk geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld), voor Hem, aan Wie hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt, en roept de dingen, die niet zijn, alsof zij waren.” (Rom. 4:16, 17, KJV.) {SR2: 298.1}

Wanneer de methode , gevolgd door Abraham, opgevolgd wordt, dan, en alleen dan, kan een ieder van ons gerechtvaardigd worden; er is géén andere weg. “En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de belofte erfgenamen.” (Gal. 3:29.) “Indien gij Abrahams kinde­ren waart, zo zoudt gij de werken van Abraham doen.” (Joh. 8:39.) Laten wij nu eens aandacht besteden aan Abrahams geloof, ervaring, en recht­vaardigmaking. “Hoort naar Mij, gij die gerechtigheid najaagt, gij, die de HERE zoekt! Aanschouwt de rotssteen waaruit gij gehouwen zijt, en de holte van de put waaruit gij gegraven zijt. Aanschouwt Abraham, uw vader.” (Jes. 51:1, 2.) {SR2: 298.2}

298

In hetgeen nu volgt, zal worden opgemerkt, dat Abraham, zonder te aarzelen, aan al Gods opdrachten gehoor gaf: “De HERE nu had tot Abram gezegd: Ga uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uw vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal. (…) En Abram trok heen, gelijk de HERE tot hem gesproken had. (…) En de HERE verscheen aan Abram, en zeide: Aan uw zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij daar een altaar voor de HERE, Die aan hem verschenen was.” (Gen. 12:1, 4, 7.)En de Here zeide tot Abram, nadat Lot zich van hem gescheiden had: Sla toch uw ogen op, en zie van de plaats, waar hij zijt,naar het noorden, zuiden oosten en westen, want het gehele land, dat gij ziet, zal Ik u en uw nage­slacht voor altoos geven. En Ik zal uw nageslacht maken als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zou kunnen tellen, ook uw nageslacht te tellen zou zijn. Sta op, doorwandel het land in zijn lengte en breedte, want u zal Ik het geven. Daarna sloeg Abram zijn tenten op en ging wonen bij de terebinten van Mamre, bij Hebron, en hij bouwde daar een altaar voor de HERE.” (Gen. 13:14-18.) {SR2: 299.1}

“Voorts zeide God tot Abraham: En wat u aangaat, gij zult Mijn verbond houden, gij en uw nageslacht, en hun geslachten. Dit is Mijn verbond, dat gij zult houden tussen Mij en u en uw nageslacht: dat bij u al wat mannelijk is besneden worde. (…) Daarop nam Abraham zijn zoon Ismaël en allen die in zijn huis geboren waren, ook allen die door hem voor geld gekocht waren, al wat mannelijk was onder Abrahams huisgenoten, en hij besneed het vlees van hun voorhuid op diezelfde dag, zoals God tot hem gespro­ken had.” (Gen. 17:9, 10, 23.) {SR2: 299.2}

“Maar God zeide tot Abraham: Laat dit niet kwaad zijn in uw ogen, om de jongen en om uw slavin; in alles wat Sara tot u zegt, moet gij naar haar luisteren, want door Izak zal men van uw nageslacht spreken. Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en nam brood, en een fles water, en gaf ze aan Hagar, dat leggende op haar schouders; ook gaf hij haar het kind, en zond haar weg.” (Hoofdstuk 21:12, 14.) En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham beproefde, en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik! En Hij zeide: Neem nu uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, die Ik u zeggen zal. Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn knechten met zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde hout voor het brandof­fer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die God hem gezegd had. (…) En Abraham bouwde daar een altaar, en hij schikte het hout, en

299

bond zijn zoon Izak, en legde hem op het altaar boven op het hout. En Abraham strekte zijn hand uit, en nam het mes om zijn zoon te slachten. Maar de Engel des HEREN riep tot hem van de hemel, en zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide: Zie hier ben ik! Toen zeide Hij: Strek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet Ik dat gij Godvrezend zijt, en uw zoon, uw enige, Mij niet hebt onthouden. (…) Toen riep de Engel des HEREN ten tweede male van de hemel tot Abraham en zeide: Ik zweer bij Mijzelf, luidt het woord des HEREN: omdat gij dit gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, Mij niet onthouden hebt, zal Ik u rijkelijk zegenen, en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee, en uw zaad zal de poort zijner vijanden erfelijk bezitten. En in uw zaad zullen alle volken der aarde gezegend worden, omdat gij Mijn stem gehoorzaamd hebt.” (Gen. 22:1-3, 9-12, 15-18.) {SR2: 299.3}

“En Abraham geloofde God, en het werd hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd de vriend van God genoemd.” (Jak. 2:23, KJV.) Door in alle eenvou­d de dingen te doen die God van hem vroeg, verkreeg hij deze reputatie: “Omdat Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest is, en heeft onderhouden Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten.” “In uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde.” (Gen. 26:5, 4.) Het hebben van een kinderlijk geloof in het Woord, en het doen van alles wat God gezegd heeft, is de enige heiligmaking en gerechtigheid dat van Christus is. Dezulken zijn de kinderen van Abraham, en de belofte is voor hen. Zij verklaren openlijk dat het bloed van Christus de kracht heeft om hen te redden van de banden der zonde, en van de veroordeling der wet. Zij zullen het land voor eeuwig en altoos bezitten. Dezen zij het Israël Gods. Er zijn geen anderen, en alleen dit is gerechtigheid en heiligmaking door het geloof. {SR2: 300.1}

301

— 000 —

>